Organisatie | Amsterdam |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam houdende subsidie economische ontwikkeling en innovatie Subsidieregeling economische ontwikkeling en innovatie 2018 (SEOI2018) |
Citeertitel | Subsidieregeling economische ontwikkeling en innovatie 2018 (SEOI2018) |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Subsidieregeling Economische Ontwikkeling en Innovatie (SEOI) 2017.
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
05-05-2018 | 06-11-2019 | nieuwe regeling | 24-04-2018 |
Hoofdstuk 1 - Algemene bepalingen
In deze subsidieregeling en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
Penvoerder: de door een samenwerkingsverband aangewezen partij die namens het samenwerkingsverband het project inhoudelijk aanstuurt, de ontvangen betalingen van het college verdeelt onder de deelnemers, de deelnemers informeert over de voortgang van het project en de administratieve relatie met het college verzorgt, waaronder in ieder geval wordt verstaan het doen van de subsidieaanvraag en het doorgeven van wijzigingen in het projectplan of de begroting;
Project: één activiteit of een samenhangend geheel van activiteiten met een aanvangsdatum en vermoedelijke einddatum, die/dat als oogmerk heeft een bijdrage te leveren aan de beleidsdoelstellingen van de gemeente Amsterdam inzake economische ontwikkeling en innovatie en waarvoor krachtens deze regeling subsidie wordt aangevraagd;
Samenwerkingsverband: een afspraak tussen één of meerdere niet in een als in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk wetboek bedoelde groep verbonden rechtspersonen, neergelegd in een overeenkomst die betrekking heeft op de gezamenlijke uitvoering van een project zonder dat hiervoor een rechtspersoon is opgericht;
Toekomstbestendig: de voorwaarde dat het project zal worden voortgezet na de subsidievaststelling tenzij in de aard van het project ligt besloten dat de activiteiten niet worden voortgezet. Als het project na de subsidievaststelling niet wordt voortgezet dienen de activiteiten na subsidievaststelling nog merkbaar te zijn;
Triple helix: het uitgangspunt dat het project op een evenwichtige wijze wordt gefinancierd door de subsidie, het bedrijfsleven en kennisinstellingen hetgeen in ieder geval met zich brengt dat voor elke euro subsidie die wordt verleend tevens vier euro aan externe bijdrage worden ingebracht om het project mee te realiseren.
Artikel 2 - Toepasselijkheid Algemene Subsidieverordening Amsterdam 2013
De Algemene Subsidieverordening Amsterdam 2013 is van toepassing, tenzij daarvan in deze subsidieregeling uitdrukkelijk wordt afgeweken.
Artikel 3 - Doel van de regeling
Het doel van deze subsidieregeling is het stimuleren van projecten die aantoonbaar bijdragen aan beleidsdoelstellingen op het gebied van economische ontwikkeling en innovatie binnen de gemeente of binnen de MRA.
Artikel 4 - Subsidiabele activiteiten
Het college kan een eenmalige subsidie verlenen ten behoeve van:
Artikel 5 - Subsidiabele kosten
Indien in de aanvraag personele kosten zijn opgenomen, dan worden de subsidiabele kosten berekend middels de volgende systematiek:
de zogenaamde Flat-rate systematiek. Dit houdt in, dat per medewerker een individueel uurtarief berekend wordt op basis van de bruto jaarloon, vermeerderd met opslag vakantiegeld, werkgeverslasten en vervolgens een opslag van 35% overhead. De totale loonkosten worden berekend over 1650 uur per jaar gebaseerd op een 40-urige werkweek. Bonussen, incidentele toelagen en winstopslag zijn niet subsidiabel.
Het college stelt met inachtneming van de begroting jaarlijks subsidieplafonds vast voor de projecten die op grond van deze regeling voor subsidie in aanmerking komen.
In afwijking van artikel 8 van de ASA 2013 beslist het college binnen 12 weken na ontvangst van een volledige subsidieaanvraag.
Artikel 11 - Weigeringsgronden
Naast de gronden opgenomen in artikel 9 lid 2 van de ASA 2013 kan subsidie worden geweigerd indien sprake is van één of meer van de volgende omstandigheden:
Artikel 12 - Aanvullende verplichtingen
Naast de verplichtingen op grond van artikel 10 en 11 van de ASA 2013 draagt de subsidieontvanger ervoor zorg dat het gebruik van bont in kleding of de verkoop van bont geen onderdeel is van de activiteit waarvoor subsidie is verstrekt, uitgezonderd bont dat vanuit kunsthistorisch perspectief wordt tentoongesteld of bont dat verwerkt is in materiaal dat hergebruikt wordt, waaronder begrepen bestaande decorstukken.
Hoofdstuk 2 - Subsidiabele projecten
Paragraaf 1 – Subsidie voor stimulering van de kennis en innovatie
Artikel 13 - Subsidie voor stimulering van de kennis en innovatie
In afwijking van Artikel 8 -lid 3 sub a jo. Artikel 1 - sub r geldt voor subsidies die worden verstrekt op basis van deze paragraaf dat het project niet door het bedrijfsleven én kennisinstellingen wordt gefinancierd, maar is cofinanciering door één van deze partijen voldoende. De voorwaarde dat elke euro subsidie die wordt verleend vier euro aan externe bijdrage wordt ingebracht is niet van toepassing, als de aanvrager aannemelijk maakt dat externe financiering door het innovatieve karakter van het project niet in deze mate haalbaar is.
Artikel 16 - Subsidie voor projecten ter bevordering van de economische structuurversterking binnen de MRA en grootstedelijke vraagstukken
Artikel 17 - Subsidie in het kader van de MRA Agenda
Met de inwerkingtreding van de Subsidieregeling Economische ontwikkeling en innovatie 2016 per 1 januari 2016 (hierna: SEOI) is de Bijzondere subsidieverordening economische activiteiten Amsterdam 2009 (hierna: ESA 2009) per dezelfde datum ingetrokken. Op basis van de ESA 2009 had het college de bevoegdheid om nadere regels vast te stellen met betrekking tot de beleidsterreinen die vielen onder de portefeuille van de voormalige Dienst Economische Zaken (thans de afdeling Economische Zaken). Het was op basis van de ESA 2009 niet mogelijk om rechtstreeks te subsidiëren. De te subsidiëren activiteiten waren te globaal omschreven, waarmee een expliciete wettelijke grondslag zoals artikel 4:23 lid 1 Awb dat vereist ontbrak.
Dit had twee onwenselijke gevolgen. Ten eerste ontstond er een waaier aan nadere regelingen die werden opgesteld voor een relatief klein aantal subsidieontvangers. Dit is niet in lijn met de ambitie die bij het vaststellen van de ASA 2013 is uitgesproken om gemeentelijke regelgeving eenvoudiger en overzichtelijker te maken. Ten tweede was sprake van een aantal begrotingssubsidies, wat afbreuk doet aan de ambitie om de gemeentebegrotingen zo bondig mogelijk te houden en minder complex te maken.
Om deze reden is besloten tot het vaststellen van de SEOI. Het doel van de SEOI is om op een overzichtelijke wijze een wettelijke grondslag te bieden voor alle subsidies op het werkterrein van de Afdeling Economische Zaken voor zover deze subsidies beogen de economische ontwikkeling en innovatie binnen de gemeente en/of de Metropoolregio Amsterdam te bevorderen. Voor activiteiten die plaatsvinden of impact hebben op stadsdeelniveau – en voor 1 januari 2015 door de toenmalige stadsdelen werden vastgesteld – zijn separate regelingen vastgesteld.
De SEOI bevat eerst een aantal algemene bepalingen die van toepassing zijn op alle subsidieverstrekkingen. Daarbij wordt zoveel mogelijke aansluiting gezocht bij de Algemene Subsidieverordening Amsterdam 2013 (Artikel 2 - ). Vervolgens bevat de verordening in Hoofdstuk 2 -de verschillende subsidieprogramma’s waarvoor ondernemers een aanvraag kunnen indien bij het Subsidiebureau. De afdeling Economische Zaken zal beoordelen of de aanvragen voor subsidie in aanmerking komen. Door of namens het college zal vervolgens een besluit worden genomen op de aanvraag.
Kenmerkend aan de subsidies die beogen de economische ontwikkeling en innovatie binnen de gemeente en/of de Metropoolregio Amsterdam te bevorderen is dat het geen ‘dertien in een dozijn subsidies’ zijn. De vraag of een bepaald project tot economische ontwikkeling en innovatie zal leiden is niet op voorhand te bepalen aan de hand van een aantal criteria die zich eenvoudigweg met ja of nee laten beantwoorden. Aan het college komt in dit kader daarom ook een ruime discretionaire bevoegdheid toe bij het bepalen of een bepaald project al dan niet voor subsidie in aanmerking komt. Uiteraard dient het college daarbij de vereiste zorgvuldigheid te betrachten. Dit wordt onder meer ingekleed door advies in te winnen bij adviesorgaan zoals het BO Platform Economie. Daarnaast zal het college pas tot subsidiëring kunnen overgaan als het project waarvoor subsidie wordt aangevraagd een bijdrage levert aan de realisatie van de door de raad vastgestelde beleidsdoelstellingen.
De stichting Amsterdam Economic Board is in 2013 opgericht en heeft ten doel het bevorderen van duurzame economische ontwikkeling in de MRA. Het belangrijkste orgaan van de stichting is de ‘Amsterdam Economic Board.’ In dit orgaan zetelen vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven, de wetenschap en de politiek.
Het BO Platform Economie (het voormalige BO PRES) is het bestuurlijke samenwerkingsverband op economisch gebied in de MRA. In het BO Platform Economie zetelen de wethouders Economische Zaken van de grotere MRA-gemeenten (mede als vertegenwoordigers van hun deelregio’s) en gedeputeerden Economische zaken van de deelnemende provincies. Zie ook toelichting onder sub h) en i).
De KIA is het document opgesteld door de Board waarin de ambitie wordt uitgewerkt om de MRA als vooraanstaande Europese vestigingslocatie en kennisregio op lange termijn te versterken. De raad heeft bij raadsbesluit van 15 februari 2012 de KIA vastgesteld.
De Metropoolregio Amsterdam - kortweg MRA - is het informele samenwerkingsverband van 33 gemeenten, de provincies Noord-Holland en Flevoland en de Vervoerregio Amsterdam. De MRA strekt zich uit van IJmuiden tot Lelystad en van Purmerend tot Haarlemmermeer. Het samenwerkingsverband richt zich met name op economisch-, ruimtelijk- bereikbaarheidsbeleid. Ieder beleidsveld staat onder aansturing van een zogenoemd Bestuurlijk Platform waarin de wethouders en gedeputeerden zitting hebben. Zie www.metropoolregioamsterdam.nl.
De Ruimtelijk-Economische Actie-Agenda 2016-2020 is op 21 januari 2016 vastgesteld door de Bestuurlijke Platforms van de MRA en vindbaar op de website van de MRA en via deze link: http://issuu.com/gemeenteamsterdam/docs/mra_agenda?e=19262377/33241242.
Uiteraard dienen de doelstellingen van het project SMART geformuleerd te zijn. Voor iedere investering stelt de indiener in overleg met de Afdeling Economische Zaken op wat de concrete, meetbare en realiseerbare doelstellingen zijn. Vervolgens worden deze doelstellingen en het behalen ervan een expliciet onderdeel van de voorwaarden van de subsidiebeschikking die door of namens het college wordt afgegeven. In ieder geval moeten de doelstellingen van het project een bijdrage leveren aan economische doelstellingen zoals economische ontwikkeling en innovatie in Amsterdam en de MRA en zoals die zijn uitgewerkt in hoofdstuk 2 van deze regeling.
Bij een aanbesteding maakt een overheidsorganisatie bekend dat zij een opdracht wil laten uitvoeren. Deze aankondigingen van opdrachten zijn te vinden op TenderNed.nl.
In de SEOI 2016 en 2017 wordt uitgegaan van de EFRO systematiek voor het berekenen van de subsidiabele loonkosten. In de praktijk blijkt deze systematiek zowel voor de aanvrager als voor de subsidiegever arbeidsintensief. Voor verstrekte en nog lopende projecten onder de SEOI 2016 en 2017 blijft de EFRO systematiek gehandhaafd. Voor nieuwe subsidies geldt een gewijzigde systematiek, zodat begroting en verantwoording eenvoudiger, maar nog altijd goed controleerbaar blijft.
Als in de aanvraag personele kosten zijn opgenomen, dan worden de subsidiabele loonkosten berekend middels de volgende systematiek:
de zogenaamde Flat-rate systematiek. Dit houdt in, dat per medewerker een individueel uurtarief berekend wordt op basis van de bruto jaarloon, vermeerderd met opslag vakantiegeld, werkgeverslasten en vervolgens een opslag van 35% overhead. De totale loonkosten worden berekend over 1720 uur per jaar gebaseerd op een 40-urige werkweek. Bonussen, incidentele toelagen en winstopslag zijn niet subsidiabel.
Indien de subsidieaanvrager beschikt over een door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) goedgekeurde ‘eigen verklaring betreffende de Integrale kostensystematiek (IKS)’ , dan kan in afwijking op lid a worden gekozen voor het gebruik van de IKS. Meer informatie hierover is te vinden op de site van de RVO. https://mijn.rvo.nl/standaardformulieren-kaderbesluit-ez-subsidies.
Bij de aanvraag wordt een uurtarief berekening overlegd waaruit blijkt op grond van welke argumenten welke systematiek gehanteerd wordt. De afrekening dient altijd gebaseerd te zijn op basis van werkelijke kosten (wie is ingezet en voor welk bruto salaris op de loonstaat). Indien geen controleverklaring van de accountant hoeft wordt overgelegd (subsidies < € 125.000) kan worden gevraagd om urenstaten te overleggen bij verantwoording van de subsidie.
Hoofdstuk 3 van de ASA 2013 bevat bepalingen over de subsidieaanvraag. Voorts bevat Afdeling 4.2.8 Awb bepalingen over de subsidieaanvraag. Deze Awb titel is in artikel 2 lid 2 ASA van toepassing verklaard op subsidies hoger dan € 50.000, ongeacht of het een eenmalige of een periodieke subsidie betreft. De bepalingen opgesomd in artikel 9 gelden naast de bepalingen uit de Awb en de ASA.
Bij een subsidieaanvraag voor een bedrag groter dan € 125.000,- wordt bij de aanvraag onder meer een staatssteunbeoordeling gevoegd. Als subsidieverlening leidt tot staatssteun en er geen vrijstelling van toepassing is, dient het college de subsidie terug te vorderen. De subsidieaanvrager dient bij de aanvraag middels een analyse duidelijk te maken hoe dit risico wordt ondervangen. De ingediende analyse wordt getoetst door het college. Als het college voornemens is subsidie te verlenen wordt in samenspraak met de subsidieaanvrager bepaald hoe de subsidie in lijn met de staatssteungels wordt verleend. In het kader van de SEOI is met name van belang dat de subsidieaanvrager in de analyse toelicht hoe naar zijn inzicht de aanvraag zich verhoudt tot:
Artikel 107 e.v. van het Verdrag Betreffende de Werking van de Europese Unie (PbEU 2012, C 326/91 e.v.), de Mededeling betreffende het begrip staatssteun (PbEU 2016, C 262/1), de Groepsvrijstellingsverordening (PbEU 2014, L/187/1), De-minimisverordening (PbEU 2013, L 352/1), de Kaderregeling betreffende staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie (PbEU 2014, C 198/2) en het Vrijstellingsbesluit Diensten van Algemeen Economisch Belang (PbEU 2012, L 7/3).
Paragraaf 1 heeft betrekking op het verstrekken van subsidies die worden gefinancierd uit het door de raad ter beschikking gestelde bedrag voor de stimulering van randvoorwaardelijke versterking van de economische structuur (gemeenteblad 13 februari 2015, afdeling 3a, nr. 27/45) in 2015 en 2017. In het raadbesluit heeft de raad bepaald aan welke thema’s de ter beschikking gestelde gelden besteed moeten worden, waaronder i) stimuleren kennis en innovatie (artikel 15) en, ii) ondersteunen startups / snelle groeiers. Voorts heeft de raad in dit besluit criteria vastgesteld waaraan projecten moeten voldoen die voor financiering in aanmerking komen. Vooralsnog worden enkel subsidies verstrekt die passen binnen het thema stimuleren van de kennis en innovatie. Deze subsidiebepaling is de uitwerking van het door de raad vastgestelde Actieprogramma Kennis en innovatie (gemeenteblad 13 februari 2015 afdeling 3a, nr. 28/43), dat beoogt de MRA te positioneren als innovatie kennisregio om tot meer innovatie en hogere economische ontwikkeling te komen. In het kader van deze bepaling kan worden gedacht aan subsidiëring van kennisinstellingen.
Projecten die mogelijk voor subsidie in aanmerking komen, hebben betrekking op één van de drie thema’s uit lid 1. Die zijn uitgewerkt in de daarop volgende leden.
Lid 1 sub a jo. lid 2 - Het activeren van mensen, bedrijven en instelling op het gebied van kennis en innovatie
Dit thema richt zich erop om meer mensen, bedrijven en instellingen actief te krijgen op het gebied van kennis en innovatie in de MRA. Het aandeel hoogopgeleiden is in de MRA de afgelopen jaren gestegen van 38 procent in 2005 tot 46 procent in 2012. Een verdere groei is echter nodig om de concurrentieslag met andere regio’s te kunnen volhouden. De MRA wil daarbij het eigen talent optimaal ontwikkelen en versterken, maar in aanvulling daarop vereist dit streven ook dat de regio zwaarder gaat inzetten op het aantrekken en vasthouden van (internationaal) talent. Aanvragen die aantoonbaar dit doel bereiken kunnen voor subsidie in aanmerking komen.
Lid 1 sub b jo. lid 3 - het verdiepen van de bestaande basiskennis
De gemeente Amsterdam streeft ernaar de bestaande kennisbasis beter te benutten. Amsterdam heeft
een sterke positie op bèta, met bijvoorbeeld het Amsterdam Science Park, het Shell R&D Lab en het Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium. Tegelijkertijd beschikt de stad over een hoge concentratie R&D georiënteerde kennisinstellingen. Deze brede kennisbasis biedt de MRA meer kansen dan andere regio’s om alfa’s, bèta’s en gamma’s met elkaar te verbinden. Een grote potentiële kracht gaat schuil in de synergievoordelen die samenwerking tussen deze disciplines oplevert. Projecten die de kennis en innovatie op bèta en technologie verbeteren of projecten die multidisciplinaire samenwerking tussen marktpartijen, onderzoeksinstituten en de clusters vergroten, komen voor subsidie in aanmerking.
Lid 1 sub c jo. lid 4 - het verhogen van de toegevoegde waarde van de basiskennis
Subsidie kan worden verleend aan projecten die de samenwerking tussen onderwijs, onderzoek, ondernemers en overheid op een manier verbeteren, zodat wetenschappelijke inzichten omgezet kunnen worden in economische waarde. Ook kan subsidie worden verleend aan projecten waarbij het mkb gefaciliteerd wordt bij het vinden van en toegang krijgen tot financiering en bij het vergroten van het aanbod van gedeelde kennis en voorzieningen.
In dit artikel zijn de algemene criteria neergelegd waaraan moet zijn voldaan om voor subsidie in aanmerking te komen die wordt gefinancierd uit het door de raad ter beschikking gestelde bedrag voor de stimulering van randvoorwaardelijke versterking van de economische structuur. De criteria gelden dus in aanvulling op de criteria zoals die in Artikel 13 - zijn bepaald.
Het uitgangspunt is dat de gemeente enkel investeert in situaties die de markt zelf niet (voldoende) oppakt of waar een onrendabele top is, maar die wel substantiële economische waarde opleveren. Het gaat om investeringen die meer opleveren dan zij kosten, maar waarbij de investerende partij niet de baten kan incasseren of het risico zo groot is dat marktpartijen de investering niet aandurven. Bij een investering in kennis en innovatie zijn de economische voordelen niet alleen de uitkomsten van het onderzoek zelf, maar bijvoorbeeld ook de nieuwe competenties die studenten opdoen tijdens het onderzoek. Daarnaast is van belang dat investeringen waar de gemeente aan meebetaalt iets nieuws toevoegen aan de economische structuur (of de economische structuur completeren) en niet een bestaande economische activiteit beconcurreren.
Op basis van deze subsidieregeling kunnen alleen eenmalige subsidies als bedoeld in de ASA worden verstrekt. In het raadsbesluit inzake stimulering van randvoorwaardelijke versterking van de economische structuur is bepaald dat middelen alleen verstrekt kunnen worden als het project niet langer duurt dan 15 jaar. Het verstrekken van eenmalige subsidies met over een subsidiabele periode van 15 jaar brengt veel praktische belemmeringen met zich. Om deze reden kunnen eenmalige subsidies slechts voor een tijdvlak van 5 jaar aangevraagd worden. Als sprake is van een project met een langere looptijd dan 15 jaar zal de subsidieverstrekking moeten worden opgeknipt in kleinere subsidies met een subsidiabele periode van ten hoogste 5 jaar. Dit om de verantwoording van de subsidie te vergemakkelijken en om meer rechtszekerheid te creëren voor de subsidieaanvrager.
In het raadsbesluit inzake stimulering van randvoorwaardelijke versterking van de economische structuur is bepaald dat verstrekkingen uit het ter beschikking gestelde budget een bepaalde omvang moeten hebben wat betreft impact. Om deze reden is besloten tot een minimumbesteding van €500.000,- per project.
In het raadsbesluit inzake stimulering van randvoorwaardelijke versterking van de economische structuur is bepaald dat projecten een multiplier hebben op de gemeentelijke investering van tenminste 1:4, dat wil zeggen dat € 1 investering van de gemeente tenminste € 4 investering (in cash of in kind) van partijen meebrengt. Hierop kan beargumenteerd afgeweken worden voor belangrijke economische investeringen waarvoor deze multiplier niet (in deze mate) haalbaar is.
In het raadsbesluit inzake stimulering van randvoorwaardelijke versterking van de economische structuur is bepaald dat – gelet op de omvang van de subsidies (zie lid 2 hierboven) – geen bestedingen kunnen worden gedaan door het college voordat de raad daarmee heeft ingestemd. Het college gaat daarom pas over tot subsidieverlening uit hoofde van de artikelen in deze paragraaf als de raad dat voornemen heeft goedgekeurd.
Binnen de MRA wordt intensief samengewerkt op economisch gebied om grootstedelijke economische uitdagingen aan te gaan en om economische structuurversterking te bevorderen. Deze samenwerking krijgt vorm in het Bestuurlijk Overleg Platform Economie. In het Bestuurlijk Overleg Platform Economie zetelen de wethouders Economische Zaken van de grotere MRA-gemeenten (mede namens hun deelregio’s) en de gedeputeerden Economische Zaken van de deelnemende provincies. Op basis van een jaarlijkse vast te stellen begroting kan het BO Platform Economie besluiten nemen over de inzet van middelen, inclusief het beschikbaar stellen van subsidies. De gemeente Amsterdam is om administratieve redenen door de MRA aangewezen als beheerder van de regionale middelen. Dit betekent dus dat als uit het regionaal budget MRA bestedingen worden gedaan middels subsidie, het college van de gemeente Amsterdam het bestuursorgaan is dat de subsidie verleent en vaststelt. De materiële beslissing of de subsidie wordt verleend, berust evenwel in de kern bij het BO Platform Economie. Bij een positief besluit door het BO Platform Economie zal het college alleen subsidieverlening weigeren als sprake is van een beoordelingsfout, conform haar wettelijke verplichting ex artikel 3:9 Awb. Het college kan voorts alleen subsidie verlenen als daaraan een positief advies van het BO Platform Economie ten grondslag ligt. De raad heeft bij besluit van 5 juni 2012 (gemeenteblad 13 juli 2012, afdeling 3a nr. 105/531) met deze systematiek voor de inzet van regiomiddelen ingestemd.
Het BO Platform Economie heeft besloten dat bestedingen uit het regionaal budget worden gedaan op een tweetal manieren. De eerste is beschreven in artikel 17 en betreft een prijsvraagsystematiek als bedoeld in artikel 1.1 van de Aanbestedingswet 2016. Dat werkt als volgt. Het BO Platform Economie organiseert een consultatieronde met onder meer de Board, waarbij aan de hand van relevante marktgegevens en beleidskaders (waaronder de KIA en het Boardplan 2014-2020) en de grootstedelijke uitdagingen, thema’s worden besproken waarop de prijsvraag betrekking heeft. Na advies van de Board stelt het BO Platform Economie het thema vast waarbinnen de prijsvraag wordt geformuleerd en stelt het BO Platform Economie de bijbehorende financiële bijdrage (over een bepaalde periode) uit het regionale budget beschikbaar. In opdracht van en namens het BO Platform Economie publiceert het college van Amsterdam de aanbestedingsleidraad met daarin de gegevens als beschreven in lid 2 op Tendernet.nl. De manier waarop de prijsvraag vorm krijgt, zal afhankelijk zijn van het specifieke onderwerp. De prijsvraag zal meestal uit twee fases bestaan, waarbij in de eerste fase maximaal vijf meest geschikte partijen worden geselecteerd op basis van hun visie op het economische vraagstuk. In de tweede fase worden deze partijen gevraagd een ontwerp in te dienen. Een onafhankelijke jury zal deze ontwerpen beoordelen op de meegegeven beoordelingscriteria en de rangorde van de voorstellen vaststellen, waarbij zij tevens de winnaar van de prijsvraag vaststelt en daarvan verslag uitbrengt aan het BO Platform Economie. Het BO Platform Economie stelt naar aanleiding van het advies van de jury de winnaar van de prijsvraag vast. Daarnaast beslist het BO Platform Economie of zij uitvoering aan het winnende voorstel wil geven door het ter beschikking stellen van een deel het uit het daarvoor beschikbare regionaal budget economie. Indien het BO Platform Economie heeft besloten een deel uit het beschikbare budget toe te wijzen, geeft de gemeente Amsterdam in opdracht van het BO Platform Economie uitvoering aan dit besluit door het afgeven van het gunningsbesluit, de subsidiebeschikking(en) (verlening en vaststelling) en het besluiten tot het aangaan van de daarbij behorende subsidieovereenkomst.
Het BO Platform Economie wenst naast de prijsvragen ook subsidie te kunnen verstrekken aan projecten die bijdragen aan de realisatie van de MRA Agenda. Dit artikel is de juridisch grondslag die dit mogelijk maakt. De subsidieaanvrager dient in een subsidieaanvraag te omschrijven hoe subsidie verlening voor het project tegemoet komt aan de ontwikkelrichtingen en de daarbij behorende acties als neergelegd in de MRA Agenda. Bovendien moet zijn voldaan aan de algemene criteria die het BO Platform Economie op 9 februari 2018 heeft vastgesteld voor de toekenning van bijdragen uit het regionaal budget. Er kan worden afgeweken van het algemene triple helix uitgangspunt, met dien verstande dat de subsidie maximaal 50 procent van de totale kosten bedraagt. Benadrukt wordt dat het college slechts subsidie kan verstrekken als de subsidieaanvrager een positief advies van Platform Economie kan overleggen, conform artikel 9 lid 3.
Burgemeester en wethouders voornoemd,
J.J. van Aartsen, waarnemend burgemeester A.H.P. Van Gils, gemeentesecretaris