Organisatie | Amersfoort |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort houdende bijzondere bijstand Sociaal medische indicatie Beleidsregel bijzondere bijstand voor kinderopvang SMI |
Citeertitel | Beleidsregel bijzondere bijstand voor kinderopvang SMI |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
03-05-2018 | nieuwe regeling | 27-03-2018 | 5627951 |
Artikel 1 Criteria doelgroep sociaal medische indicatie
Een in Amersfoort woonachtige ouder als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen kan op grond van een sociaal-medische indicatie aanspraak maken op bijzondere bijstand voor de kosten van de kinderopvang voor (het) thuiswonende kind(eren) indien vastgesteld is dat:
Een aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van de kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie wordt gedaan met behulp van een daartoe vastgesteld formulier.
Over het inkomen van belanghebbende(n) wordt draagkracht berekend conform het bepaalde in de beleidsregel draagkracht bijzondere bijstand, vastgesteld op 20 december 2016 en van kracht sinds 1 april 2017.
Voor de ouder die op de datum van inwerkingtreding van deze beleidsregel reeds een vergoeding voor de kosten van de kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie ontvangt, vinden deze regels met betrekking tot duur en omvang van de vergoeding eerst toepassing na afloop van de draagkrachtperiode zoals die bij beschikking is vastgesteld.
TOELICHTING OP BELEIDSREGEL BIJZONDERE BIJSTAND SMI
Per 1 januari 2005 is de wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko) in werking getreden. Op grond van deze wet kunnen ouders een tegemoetkoming krijgen voor de kosten van kinderopvang als zij werk en zorg combineren.
Tot 1 januari 2013 kende de gemeente tegemoetkomingen in de kosten van de kinderopvang toe aan diegenen die tot de wettelijke doelgroep behoorden. Met ingang van 1 januari 2013 is deze taak door de Belastingdienst overgenomen. De bepalingen in de Wko die betrekking hadden op de gemeentelijke tegemoetkoming zijn komen te vervallen.
Naast de wettelijke doelgroep bestond er echter ook een buitenwettelijke doelgroep.In de Wko heeft artikel 1.23 Wko betrekking op de doelgroep met een sociaal-medische indicatie. Het eerste lid van dit artikel bepaalt dat ‘het college van burgemeester en wethouders op aanvraag van de ouder vaststelt of hij of zijn partner dan wel het kind van de ouder een geïndiceerde persoon is als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel k of l, en in welke mate uit dien hoofde, voor zover andere voorzieningen geen passender oplossing kunnen bieden, kinderopvang in de zin van deze wet noodzakelijk is.’
De wetgever heeft echter besloten om dit artikel niet in werking te laten treden. Het benodigde budget voor kinderopvang voor de doelgroep ‘sociaal-medische indicatie’ is door de wetgever toegevoegd aan de algemene middelen van het gemeentefonds. Deze verstrekking aan gemeenten via het gemeentefonds wordt aangemerkt als een algemene uitkering, waaraan geen voorwaarden worden gesteld. Het rijk heeft dus geen voorwaarden of beperkingen opgelegd aan de vormgeving van het gemeentelijk beleid voor de doelgroep ‘sociaal-medische indicatie’.
Burgemeester en wethouders van Amersfoort hebben ervoor gekozen de vergoeding van de kosten voor de kinderopvang voor de doelgroep sociaal-medische indicatie via de bijzondere bijstand te regelen.
De begrippen die in deze beleidsregel worden gebruikt, hebben dezelfde betekenis als in de Wko, de Participatiewet en aanverwante regelingen.
Deze beleidsregels kunnen gezien worden als een preventieve maatregel om de opvoedsituatie van een kind te verbeteren. Het gaat veelal om kinderen die opgroeien in een gezin waarbij de ouder, die de verzorging zou moeten doen, zelf intensieve zorg nodig heeft. Er kan bij een dergelijke ouder sprake zijn van een lichamelijke ziekte of handicap, een psychische ziekte of verslavingsproblematiek of van een verstandelijke beperking. Door de mogelijkheid bijzondere bijstand toe te kennen voor de kosten van de kinderopvang worden de ouders ontlast. De opvang van hun kind biedt de ouder onder andere rust, structuur, overzicht, zekerheid. Daarnaast gaat het om de ontwikkeling van het kind. Deze beleidsregel voorziet ook in de situatie dat kinderopvang voor een goede en gezonde ontwikkeling van het kind zelf nodig is.
Artikel 1 Criteria doelgroep sociaal-medische indicatie
Artikel 1, eerste lid van de Wko bepaalt dat een ouder de bloed- of aanverwant in opgaande lijn of de pleegouder van een kind is op wie de kinderopvang betrekking heeft, met dien verstande dat bij de beoordeling of sprake is van pleegouderschap een subsidie op grond van de Wet op de jeugdzorg buiten beschouwing blijft.
Een ouder behoort tot de doelgroep sociaal-medische indicatie indien de ouder een persoon is met een lichamelijke, zintuiglijke, verstandelijke of psychische beperking en voor wie is vastgesteld dat een of meer van deze beperkingen kinderopvang noodzakelijk maken.
Ook tot de doelgroep sociaal-medische indicatie behoort de ouder die een kind heeft ten aanzien van wie is vastgesteld dat kinderopvang in het belang van een goede en gezonde ontwikkeling van dat kind noodzakelijk is.
Een ouder behoort tot de doelgroep sociaal-medische indicatie, voor zover er geen andere passende oplossing geboden kan worden. Bij andere passende oplossingen kan onder meer gedacht worden aan voorliggende voorzieningen zoals de Wko zelf, de Algemene wet bijzondere ziektekosten, de jeugdzorg, het eigen netwerk en/of een eigen bijdrage werkgever. Deze opsomming is niet limitatief.
Artikel 4:4 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen, voor het indienen van aanvragen en het verstrekken van gegevens een formulier kan vaststellen, voor zover daarin niet is voorzien bij wettelijk voorschrift.
De reden dat burgemeester en wethouders voor een standaard aanvraagformulier hebben gekozen, is dat hiermee het voor de aanvrager duidelijk is welke informatie hij of zij dient te verstrekken. Uiteraard komt een dergelijke informatievergaring ook de efficiënte afhandeling ten goede.
Artikel 3 Vaststelling noodzaak kinderopvang
Als uit de bij de aanvraag verstrekte informatie blijkt dat er sprake is van een sociaal-medische problematiek die kinderopvang noodzakelijk maakt, stelt het college vast dat er een noodzaak is voor kinderopvang en wat de omvang ervan is. Onder omvang van de kinderopvang wordt verstaan het aantal uur/dagdelen per week en de periode dat de opvang noodzakelijk is.
In afwijking van het vorige lid, kunnen burgemeester en wethouders een onafhankelijke instantie om advies vragen. Dit zullen zij bijvoorbeeld doen in geval van twijfel over de noodzakelijkheid van kinderopvang op grond van sociaal-medische redenen.
Artikel 4 Hoogte en duur bijzondere bijstand
Als de noodzaak van kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie is vastgesteld, komt de ouder in aanmerking voor bijzondere bijstand voor de kosten van de kinderopvang. Bij het bepalen van de hoogte van de bijzondere bijstand wordt rekening gehouden met de draagkracht en de maximaal te vergoeden uurprijs. Bij de berekening van de hoogte van de kinderopvangtoeslag komen kosten boven een maximum uurprijs niet voor vergoeding in aanmerking. Artikel 1.7, tweede lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen bepaalt dat de uurprijs die bij de hoogte van de kinderopvangtoeslag, bedoeld in het eerste lid, in aanmerking wordt genomen een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen bedrag niet te boven gaat. De algemene maatregel van bestuur is het Besluit kinderopvangtoeslag. Het maximum bedrag verschilt per opvangsoort (dagopvang, buitenschoolse opvang en gastouderopvang). Naar analogie hiervan hanteren burgemeester en wethouders dezelfde maxima.
Ondanks dat het in de praktijk goed mogelijk is dat de noodzaak voor meer dan 6 maanden of een jaar vaststaat, is ervoor gekozen de toekenning van de bijzondere bijstand in duur te begrenzen. De in artikel 7 opgenomen hardheidsclausule maakt het mogelijk om van deze begrenzing af te wijken als dat in het individuele geval echt noodzakelijk is.
De draagkracht wordt bepaald conform de draagkrachtbepalingen zoals deze zijn vastgelegd in de beleidsregel draagkracht bijzondere bijstand.
Het rechtszekerheidsbeginsel verlangt dat besluiten niet met terugwerkende kracht mogen worden gewijzigd ten nadele van burgers. Daarom zijn in het tweede lid een aantal uitzonderingen opgenomen voor ouders die reeds een aanspraak hebben.