Organisatie | Cromstrijen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Cromstrijen houdende regels omtrent gemeentelijke milieutaken Nota VTH beleid gemeentelijke (milieu)taken Zuid-Holland Zuid 2018-2022 |
Citeertitel | Nota VTH beleid gemeentelijke (milieu)taken Zuid-Holland Zuid 2018-2022 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Deze regeling bevat de vroegst mogelijke datum van inwerkingtreding.
artikel 7.2 van het Besluit omgevingsrecht
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
07-04-2018 | 01-01-2021 | nieuwe regeling | 27-03-2018 | Z.09260/ADV-B&W-18-01247 |
Voorliggend document is de Nota Regionaal UitvoeringsNiveau (RUN) voor de periode 2018 - 2022. Deze nota beschrijft het uitvoeringskader voor zowel Wabo[1]-milieutaken, als voor Wabo-brede taken die de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid (OZHZ) hanteert voor de gemeenten in Zuid-Holland Zuid. De Nota RUN is enkel van toepassing op gemeenten in Zuid-Holland Zuid en niet op de provincie Zuid-Holland.
Voor milieutaken wordt het RUN Wabo-milieu toegepast. In de gemeenten waar OZHZ brede Wabo-taken uitvoert, wordt het RUN Wabo-breed gehanteerd. Het RUN Wabo-breed omvat het integrale Wabo-toezicht in de gebruiksfase voor de onderdelen milieu, brandveilig gebruik en bestaande bouw. Het RUN Wabo-breed is aanvullend op het RUN Wabo-milieu, dat ook kaders stelt voor regulering.
Het doel van het RUN is het beheersen van veiligheids- en gezondheidsrisico’s voor de burger op eenzelfde acceptabel risiconiveau in de regio Zuid-Holland Zuid.
Het RUN gaat uit van een risicobenadering waarbij de effecten (outcome) centraal staan. Het RUN richt zich niet op alle risico’s, maar juist op de risico’s ‘die er het meest toe doen’, die een grote impact op het leefmilieu kunnen veroorzaken.
In 2012 is de bestuurlijke keuze gemaakt om de primaire focus te leggen op het borgen van de risico’s in het kader van veiligheid en gezondheid en secundair op duurzaamheid en leefbaarheid. Binnen het RUN heeft het thema duurzaamheid - middels generiek toezicht - een grotere plaats gekregen dan bij de start van het RUN. Gemeenten kunnen de lokale afweging maken om in te zetten op leefbaarheid.
Voor de risicobenadering wordt uitgegaan van het DBC-risicomodel.[2] Voor het RUN Wabo-milieu zijn voor de risicobenadering enkel de milieutaken zijn beschouwd. Voor het RUN Wabo-breed zijn voor de integrale risicobenadering de taken milieu, brandveilig gebruik en bestaande bouw betrokken.
Voor de prioriteitsstelling wordt in het RUN Wabo-milieu uitgegaan van de volgende risicoklassen en de daarbij horende handelswijze per taakveld:
Bij een hoog risico, inrichtingen/activiteiten met een risicoscore vanaf 4.0, vindt integraal periodiek toezicht plaats. Veiligheid en gezondheid bepalen de score, maar ook duurzaamheid en leefbaarheid worden in de uitvoering meegenomen. Bij vergunningen is sprake van adequate afdoening en maatwerk. Alle vergunningplichtige inrichtingen beschikken over een actuele vergunning. AMvB-meldingen worden adequaat en tijdig afgehandeld;
Bij een gemiddeld risico, inrichtingen/activiteiten met een risicoscore vanaf 2.0 tot 3.9, vindt regiobreed, uniform en generiek programmatisch toezicht plaats. Naast veiligheid en gezondheid maakt duurzaamheid hiervan onderdeel uit. Bij vergunningen is sprake van adequate afdoening en maatwerk. Alle vergunningplichtige inrichtingen beschikken over een actuele vergunning. AMvB-meldingen worden vereenvoudigd afgedaan;
Voor de integrale toezichtstrategie gaat het RUN Wabo-breed uit van dezelfde risicoklassen en handelswijze voor zover het betrekking heeft op toezicht.
Een belangrijke dimensie van het RUN is dat het een regionale, minimale ondergrens en uniforme aanpak en budgettering veronderstelt. Alle gemeenten verplichten zichzelf en elkaar om het RUN mogelijk te maken. Dit betekent dat deelnemende gemeenten gehouden zijn om voor uitvoering van het RUN een financieel minimum garant te stellen. Daarnaast is van belang dat elke gemeente bepaalt welke werkzaamheden met het budget lokale prioriteiten worden uitgevoerd, zoals leefbaarheidsvraagstukken.
[1] Wabo staat voor Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
[2] DBC staat voor Damen BouwCentrum, het toenmalige bedrijf waar de ontwikkelaars van het model werkten bij het maken ervan.
De Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid (OZHZ) voert voor en namens de gemeenten in Zuid-Holland en de provincie Zuid-Holland wettelijke milieu- en omgevingstaken (vergunningverlening, toezicht en handhaving) uit en adviseert rondom (duurzaam) ruimtelijk beheer en ruimtelijke ontwikkeling.
Voorliggend document is de Nota Regionaal UitvoeringsNiveau (RUN) voor de periode 2018 - 2022. Deze nota beschrijft het uitvoeringskader voor zowel Wabo-milieutaken, als voor Wabo-brede taken, die OZHZ hanteert voor de gemeenten in Zuid-Holland Zuid.
Sinds 2013 wordt het RUN als uitvoeringskader voor Wabo-milieutaken toegepast. De looptijd van de Nota RUN eindigt in 2018. In 2014, alsmede in 2016, heeft een evaluatie plaatsgevonden van het RUN. Voorliggende Nota RUN Wabo is derhalve een herziene nota. Hierin zijn wijzigingen naar aanleiding van de evaluaties verwerkt.
OZHZ voert voor een aantal gemeenten tevens Wabo-brede taken uit (milieu, bestaande bouw en brandveilig gebruik). Hiertoe is het RUN Wabo-breed opgesteld. Dit uitvoeringskader ziet op het integrale toezicht in de gebruiksfase (milieu, brandveilig gebruik en bestaande bouw) en is aanvullend op het RUN Wabo-milieu, dat ook kaders stelt voor regulering.
De Nota RUN is een uitvoeringskader voor de gemeenten in Zuid-Holland Zuid en geldt niet voor de provincie Zuid-Holland. De provincie Zuid-Holland kent een eigen Nota VTH en is het uitvoeringskader voor provinciale taken voor alle omgevingsdiensten binnen Zuid-Holland.
Daarnaast wordt opgemerkt dat de Nota RUN geldt voor de periode 2018 - 2022. Aan het eind van de looptijd zal een evaluatie plaatsvinden. Waar nodig, zal tussentijds worden geëvalueerd.
2 Uitvoeringskader RUN Wabo-milieu
In 2012 werd geconstateerd dat het toenmalige uitvoeringskader voor Wabo-milieutaken voor de taakvelden Vergunningen & Meldingen en Toezicht & Handhaving aanpassing behoefde.
Vanwege ontwikkelingen in wetgeving, de heroverweging van de rol van de overheid en bezuinigingen was het op dat moment geldende uitvoeringsniveau deels achterhaald en werd het in niet alle gemeenten in Zuid-Holland Zuid meer gehaald. Voorts waren in de loop der tijd grote verschillen in het uitvoeringsniveau tussen gemeenten ontstaan. Daarnaast was herijking nodig om te voldoen aan de door gemeenten opgelegde taakstelling aan OZHZ.
Dit heeft geresulteerd in een nieuw, bestuurlijk geaccordeerd uitvoeringskader voor milieutaken voor gemeenten: het Regionaal UitvoeringsNiveau voor Wabo-milieutaken (hierna aangeduid als: RUN Wabo-milieu). Vanaf 2013 is het RUN Wabo-milieu door OZHZ toegepast.
Het doel van het RUN is het beheersen van veiligheids- en gezondheidsrisico’s voor de burger op eenzelfde acceptabel risiconiveau in de regio Zuid-Holland Zuid. Het RUN leidt tot een uniforme en efficiënte aanpak van de VTH-Wabo taken.
Het RUN Wabo-milieu is een uitvoeringskader voor Wabo-milieutaken binnen de domeinen Vergunningen & Meldingen en Toezicht & Handhaving (inclusief klachten, meldingen en voorvallen).
Voor integrale toezicht in de gebruiksfase (milieu, brandveilig gebruik en bestaande bouw) geldt het uitvoeringskader RUN Wabo-breed. Zie hiertoe § 3 Uitvoeringskader RUN Wabo-breed.
Het RUN gaat uit van een risicobenadering waarbij de effecten (outcome) centraal staan. Het RUN richt zich niet op alle risico’s, maar juist op de risico’s ‘die er het meest toe doen’, die een grote impact op het leefmilieu kunnen veroorzaken.
In 2012 is de bestuurlijke keuze gemaakt om de primaire focus te leggen op het borgen van de risico’s in het kader van veiligheid en gezondheid en secundair op duurzaamheid en leefbaarheid. Uit de evaluatie van het RUN in 2016 is gebleken dat de gekozen bestuurlijke thema's, alsook de prioritering, ongewijzigd kunnen blijven.
De thema's gezondheid en veiligheid hebben betrekking op de inwoners van de gemeente/het leefgebied. Het gaat hier om meetbare/fysieke effecten bij een verstoring of calamiteit. Leefbaarheid heeft betrekking op de beleving van de inwoners/sociale veiligheid in geval van een calamiteit of verstoring. Het thema duurzaamheid ziet op milieuschade bij een verstoring of calamiteit, los van de schade aan de mens.
Voorts wordt leefbaarheid niet als regionale prioriteit aangemerkt. Desgewenst kunnen gemeenten de lokale afweging maken om in te zetten op leefbaarheid. Binnen het RUN heeft het thema duurzaamheid - middels generiek toezicht - een grotere plaats gekregen dan bij de start van het RUN.
Voor de risicoprioritering wordt in basis het DBC-risicomodel gebruikt (zie bijlage 1).
Voor de prioriteitstelling van de door OZHZ uit te voeren milieutaken wordt uitgegaan van de volgende risicoklassen:
Voor een nadere toelichting van de opzet waaronder de risicoklassen en de bijbehorende handelswijze per taakveld wordt verwezen naar § 2.3.
Regionale uniforme aanpak en budgettering
Een belangrijke dimensie van het RUN is dat het een regionale, minimale ondergrens en uniforme aanpak en budgettering veronderstelt. Alle gemeenten verplichten zichzelf en elkaar om het RUN mogelijk te maken. Dit betekent dat deelnemende gemeenten gehouden zijn om voor uitvoering van het RUN een financieel minimum garant te stellen.
Met het RUN worden budgetten gerichter ingezet, waardoor per gemeente ruimte ontstaat voor additionele lokale uitvoering. Het is van belang dat gemeenten zelf bepalen welke werkzaamheden met het budget lokale prioriteiten worden uitgevoerd, zoals leefbaarheidsvraagstukken of bestuurlijke aandachtsdossiers.
Inventarisatie bedrijvenbestand
Een kloppend bedrijvenbestand is een noodzakelijke voorwaarde om het RUN optimaal te kunnen laten functioneren. Daarom zal eenmaal in de drie jaar een algehele bedrijfsinventarisatie worden uitgevoerd.
De opzet van het RUN Wabo-milieu is als volgt samen te vatten:
Regionaal UitvoeringsNiveau (RUN) – Wabo Milieu
Figuur 1. Opzet RUN Wabo-milieu
De RUN-methodiek is gebaseerd op een risicobenadering. Hiertoe wordt het DBC-risicomodel als basis gebruikt (zie Bijlage 1 voor een nadere toelichting van het DBC-risicomodel). Elke activiteit of inrichting heeft een ander risicoprofiel. Deze risico's zijn als volgt te karakteriseren:
Tabel 1. Karakterisering van risico’s
Voor het bepalen van risicoprioritering binnen het RUN Wabo-milieu worden de volgende stappen doorlopen:
Vervolgens vindt een doorvertaling naar de uitvoering plaats:
Gestart wordt met het uitvoeren van een risicoanalyse. De risicoscore per branche wordt als volgt vastgesteld:
Vervolgens wordt bekeken wat de gevolgen zijn voor de thema's gezondheid, veiligheid, duurzaamheid en leefbaarheid door te bepalen wat de frequentie, omvang en de impact van deze maximale geloofwaardige calamiteit is. Binnen het RUN ligt de primaire focus op het borgen van de risico’s in het kader van veiligheid en gezondheid. Het gemiddelde van de scores op veiligheid en gezondheid bepaalt de risicoscore van de taak. De milieutaak met de hoogste risicoscore is bepalend voor de branche;
Nadat de risicoscore per branche is bepaald, is van belang om de risicogrenzen te bepalen, met daaraan gekoppeld de bijbehorende inzet en handelswijze binnen de domeinen Vergunningen & Meldingen en Toezicht & Handhaving. Op basis van expert-judgement van eigen en landelijke ervaringen wordt door OZHZ binnen het RUN Wabo-milieu de volgende indeling gehanteerd:
Tabel 2. Risicoklasse met handelswijze per taakveld
Binnen het taakveld Vergunningen & Meldingen wordt bij inrichtingen/activiteiten met een hoog risico (risicoscore vanaf 4.0) als volgt gehandeld:
AMvB-meldingen worden adequaat en tijdig afgehandeld. Meldingen worden binnen de wettelijke termijn beoordeeld. Bij de behandeling van de AMvB-melding wordt vastgesteld of de activiteit die gemeld is inderdaad niet vergunningplichtig is. Voorts wordt beoordeeld of het nodig is om maatwerkvoorschriften op te leggen;
Binnen het taakveld Toezicht & Handhaving worden inrichtingen/activiteiten met een hoog risico (risicoscore vanaf 4.0) integraal periodiek gecontroleerd.
Veiligheid en gezondheidsaspecten bepalen de score, maar ook duurzaamheid en leefbaarheid worden in de uitvoering meegenomen. Meer bedrijfsspecifiek zal de focus ook afhangen van (de ligging van) de inrichting, de activiteit, of de ervaringen met het individuele bedrijf (naleefgedrag).
Voor de controlediepgang worden twee niveaus onderscheiden: beoordelen op hoofdlijnen en volledig diepgaand controleren.
Binnen het taakveld Vergunningen & Meldingen wordt bij inrichtingen/activiteiten met een gemiddeld risico (risicoscore vanaf 2.0 tot 3.9) als volgt gehandeld:
Bedrijven met een gemiddeld risico (risicoscore vanaf 2.0 tot 3.9) worden regiobreed themagewijs of branchegewijs aan toezicht onderworpen. Jaarlijks wordt een regionaal programma generiek toezicht opgesteld met verschillende projecten. Het algemeen bestuur van OZHZ stelt elk jaar dit programma vast.
Generiek toezicht betekent niet dat er geen borging meer is, maar wel dat er een grotere kans bestaat dat niet wordt voldaan aan bepaalde regels, alsmede een grotere kans bestaat op lichte vormen van gevaar, schade of hinder en aantasting van milieu en natuur. Toezicht op de risico’s van deze activiteiten is mogelijk door inzet van andere generieke instrumenten.
Los van generiek toezicht, worden steekproefsgewijs integrale controles uitgevoerd om te monitoren of, en zo ja, welke risico's ontstaan als alleen generiek toezicht wordt toegepast.
In het generiek programmatisch toezicht wordt, naast ruimte voor veiligheid en gezondheid, ook ruimte gemaakt voor het borgen van duurzaamheidsdoelen.
Bij bedrijven met een laag risico (risicoscore lager dan 2.0) worden AMvB-meldingen marginaal afgedaan. Meldingen worden globaal beoordeeld op volledigheid.
Bedrijven met een laag risico (risicoscore lager dan 2.0) worden niet planmatig gecontroleerd. Alleen naar aanleiding van signalen, klachten of meldingen wordt het betreffende bedrijf gecontroleerd. OZHZ verzorgt de wachtdienst voor milieuzaken namens de gemeenten en de provincie. Bij de milieuwachtdienst komen verschillende signalen, klachten of meldingen binnen van particulieren, bedrijven of handhavingspartners. Inzet door de milieuwachtdienst vindt primair plaats bij veiligheid en gezondheid en planmatig in geval van leefbaarheid en duurzaamheid.
Voor de groep bedrijven met een laag risico wordt gezocht naar mogelijkheden om de bekendheid van de milieuregels op peil te houden en het draagvlak voor naleving te bevorderen.
2.3.3 Vertaling naar uitvoering
Vervolgens vindt een doorvertaling naar de uitvoering plaats. Deze omvat:
Ad. 1 Kwantitatieve inzet per taakveld
Nadat de risicoscores per branche en de risicoklassen zijn bepaald, wordt de gemiddelde ureninzet per product (periodieke controle, melding, vergunning, klacht/melding) per taakveld vastgesteld. Hiertoe liggen kentallen (ureninzet), frequenties (een controle jaarlijks, eens per x-jaar etc.) en overige aannames aan ten grondslag.
Binnen toezicht is de controlefrequentie afhankelijk van de risicoscore. Bij hogere risico's, en dus hogere prioriteit, neemt de controlefrequentie toe. Schematisch:
Tabel 3. Risicoscores met bijbehorende controlefrequenties voor toezicht
Het RUN biedt de mogelijkheid om - waar nodig - op dossierniveau de controlefrequentie aan te passen. Dit kan aan de orde zijn op het moment dat een bedrijf een afwijkende omvang en/of naleefgedrag heeft ten opzichte van de bedrijven in dezelfde branche.
Bij overige aannames kan onder meer worden gedacht aan:
Het uitgangspunt dat bij vergunningplichtige bedrijven ten minste eens per 10 jaar beoordeeld wordt of revisie dan wel actualisatie van de vergunning noodzakelijk is. Uit de actualisatietoets komt naar voren of, en zo ja, op welke termijn een vergunning moet worden geactualiseerd. Als een actualisatie betrekking heeft op de onderwerpen 'veiligheid' en 'gezondheid', wordt de actualisatie uiterlijk in het eerst volgende kalenderjaar uitgevoerd;
Ad. 2 Vastlegging in programmering
Nadat de kwantitatieve inzet per taakveld is bepaald, vindt vertaling in een tweetal programma's plaats: 1. individueel jaarprogramma per gemeente en 2. regionaal programma generiek toezicht.
Per gemeente wordt jaarlijks een programma opgesteld voor de uitvoering van de Wabo-milieutaken. In dit werkprogramma wordt vastgelegd wat de verwachte producten, diensten, alsmede de verwachte bestedingen zijn. Het financieel kader van het jaarprogramma is vastgelegd in de begroting van OZHZ. Uit het Besluit omgevingsrecht volgt dat het jaarprogramma moet worden vastgesteld en bekend worden gemaakt door het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente.
Voor bedrijven die vallen onder generiek toezicht (bedrijven met een gemiddeld risico) wordt
een regionaal programma generiek toezicht opgesteld. Deze bedrijven worden aan regiobreed themagewijs of branchegewijs toezicht onderworpen. Jaarlijks wordt regionaal een programma generiek toezicht opgesteld met verschillende projecten. Het algemeen bestuur van OZHZ stelt elk jaar dit programma vast.
Ad. 3 Uitvoering en verantwoording
Na bestuurlijke vaststelling van de individuele jaarprogramma's en het programma generiek toezicht kan worden gestart met de uitvoering.
Verantwoording over het individueel jaarprogramma vindt rechtstreeks aan de desbetreffende gemeente plaats. Aan het algemeen bestuur van OZHZ wordt de jaarlijkse verantwoording van het programma generiek toezicht ter vaststelling voorgelegd.
3 Uitvoeringskader RUN Wabo-breed
De gemeenten die Wabo-brede taken (milieu, bouw en brandveilig gebruik) bij OZHZ hebben belegd,
hebben de wens uitgesproken om te gaan werken met een afwegingskader voor het integraal afwegingskader voor het stellen van Wabo-brede toezichtprioriteiten. Hiertoe is het RUN Wabo-breed voor toezicht in de gebruiksfase opgesteld. Dit integrale beleidskader bestaat uit een risicoanalyse, die gezamenlijk met de Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid tot stand is gekomen, en een toezichtstrategie.
Het RUN Wabo-breed kan in relatie tot de overige uitvoeringskaders als volgt gepositioneerd worden.
Tabel 4. Positionering RUN Wabo-breed i.r.t. uitvoeringskaders voor regulering en preventief toezicht.
In afwachting van invoering Wet kwaliteitsborging bouwen wordt deze aanpak gevolgd voor de oprichtingsfase.
Het doel en de uitgangspunten van RUN Wabo-breed zijn nagenoeg gelijk aan het RUN Wabo-milieu.
Dit betekent dat het RUN Wabo-breed zich, aanvullend op het RUN Wabo-milieu, eveneens richt op het beheersen van veiligheids- en gezondheidsrisico's voor de 'argeloze' burger.
Voorts heeft het RUN Wabo-breed als belangrijke dimensie dat het, synchroon aan het RUN Wabo-milieu, leidt tot een regionaal uniforme aanpak van het integrale Wabo-toezicht in de gebruiksfase voor de onderdelen milieu, brandveilig gebruik en bestaande bouw.
De opzet van het RUN Wabo-milieu is als volgt samen te vatten:
Regionaal UitvoeringsNiveau (RUN) – Wabo breed
Figuur 2. Opzet RUN Wabo-breed
Het RUN Wabo-breed is gebaseerd op een risicobenadering. Hiertoe wordt het DBC-risicomodel als basis gebruikt (zie bijlage 1 voor een nadere toelichting van het DBC-risicomodel). Tezamen met de Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid is de integrale Wabo-risicoanalyse tot stand gekomen.
Voor het toezicht in de gebruiksfase is onderscheid gemaakt naar branches met ieder een eigen risicoprofiel. Per branche is de risicoscore bepaald aan de hand van de maximaal geloofwaardige calamiteit per Wabo-taak. Hierbij is het negatieve effect van deze maximaal geloofwaardige calamiteit op de veiligheid en gezondheid in beeld gebracht. De Wabo-taak bestaande bouw is in samenhang met de onderdelen milieu en brandveilig gebruik een belangrijke taak. In het risicomodel blijken de risico's voor milieu en brandveilig gebruik echter telkens hoger. De taken milieu en/of brandveilig gebruik hebben dus een bepalende invloed. De integrale risicoscore per branche is de hoogste van de sectorale scores milieu en brandveilig gebruik.
In bijlage 2 zijn de integrale risicoscores per branche opgenomen, zoals deze voor het RUN Wabo-breed (milieu, bestaande bouw en brandveilig gebruik) gehanteerd worden.
Voor de integrale toezichtstrategie is aangesloten bij de uitgangspunten van het RUN Wabo-milieu. Dit betekent dat dezelfde risicoklassen en bijhorende toezichtaanpak worden gehanteerd. Samengevat:
Tabel 5. Risicoklasse Integraal Toezicht en bijbehorende toezichtpak
Voor een nadere beschrijving van de toezichtaanpak wordt verwezen naar § 2.3.2
3.4.3 Vertaling naar uitvoering
Synchroon aan het RUN Wabo-milieu vindt vervolgens vindt een doorvertaling naar de uitvoering plaats. Samengevat:
Tabel 6. Risicoscores met bijbehorende controlefrequenties voor toezicht
In het DBC- risicomodel[3] wordt uitgegaan van een risicobenadering, waarbij ongewenste maatschappelijke ontwikkelingen de basis vormen voor de prioriteitstelling. De prioriteit ligt dus niet daar waar sprake is van wetsovertreding, maar daar waar dit leidt tot ongewenste maatschappelijke gevolgen.
Als hoofdindeling van de prioriteitstelling wordt uitgegaan van de verschillende ‘fasen’ van een gebouw of inrichting: oprichten, gebruiken en beëindigen. Van de activiteiten wordt in een matrix afgezet wat de maximale geloofwaardige calamiteit is en welke wettelijke taak de gemeente heeft om activiteiten in de verschillende fasen te beïnvloeden. Voor het vaststellen van de meest karakteristieke calamiteit is uitgegaan van de vraag: “Wat gaat er mis als de betreffende taak niet of onvoldoende wordt uitgevoerd?”. Het antwoord op deze vraag bepaalt de score in het risicomodel. Hoe groter het negatief effect, des te hoger de betreffende taak op de prioriteitenlijst komt te staan.
De risicobenadering van OZHZ conform het DBC-risicomodel ziet er als volgt uit.
Figuur 1. Risicobenadering OZHZ conform het DBC-risicomodel.
Toelichting: voor de maximale calamiteit is bij het RUN Wabo-milieu enkel milieu beschouwd en bij het RUN Wabo-breed de aspecten milieu, bestaande bouw en brandveiligheid.
C. Toelichting DBC-risicomodel
In de kern wordt als volgt gehandeld. Per branche zijn er verschillende taken. Per taak moet de maximale geloofwaardige calamiteit worden bepaald. Vervolgens wordt bekeken wat de gevolgen zijn voor de thema's gezondheid, veiligheid, duurzaamheid en leefbaarheid door te bepalen wat de frequentie, omvang en de impact van deze maximale geloofwaardige calamiteit is. De ranking loopt van 1 (geen negatief effect) tot 5 (zeer sterk negatief effect). Binnen het RUN is de bestuurlijke keuze gemaakt om de primaire focus te leggen op het borgen van de risico’s in het kader van veiligheid en gezondheid. Het gemiddelde van de scores op veiligheid en gezondheid bepaalt de risicoscore van de taak. De taak met de hoogste risicoscore is bepalend voor de branche.
Voor het RUN Wabo-milieu is enkel gekeken naar milieutaken. Voor het RUN Wabo-breed zijn milieu, bestaande bouw en brandveilig gebruik beschouwd.
Bij de uitvoering van de risicoafweging zijn de volgende definities van frequentie, omvang en impact gehanteerd. Hierbij wordt opgemerkt dat voor de risicoanalyse voor het RUN Wabo-breed het DBC-model op een aantal punten is aangepast. Zo is bij de branches onder meer onderscheid gemaakt in aanwezigheid van het aantal personen en is bij de beoordeling van de omvang van de gevolgen de definitie voor taken op het gebied van brandveilig gebruik aangevuld.
Bij de frequentie van de verstoring/calamiteit gaat het om de vraag hoe vaak de aanleiding voor de verstoring/calamiteit voorkomt. De frequentie is in veel gevallen de hoogste score aangezien de aanleiding voor veel verstoring of calamiteiten dagelijks voorkomen. Met name als het gaat om de fase gebruik zal de frequentie (bijna) altijd een 5 zijn: de aanleiding is het gebouw of gebruik en dus permanent aanwezig. Bij de fasen 'oprichten' en 'beëindigen' is de frequentie meer afhankelijk van het aantal keren dat een activiteit voorkomt. Ook bij bijvoorbeeld evenementen is de frequentie gelijk aan het aantal keren dat een evenement voorkomt.
De frequentie is als volgt gedefinieerd:
De omvang van de verstoring/calamiteit hangt af van de mate van verspreiding van het negatieve effect binnen een gebied (lokaal, wijk of straat, in één of twee gemeenten of in het gehele gebied).
In veel gevallen is het aandeel van de ‘omvang’ in het risicoprofiel voor veel thema's gelijk.
De omvang is - voor het RUN Wabo-milieu - als volgt gedefinieerd:
De omvang is - voor het RUN Wabo-breed - als volgt gedefinieerd:
De impact van een verstoring of calamiteit is afhankelijk van het thema. Onderstaand wordt daarom de omvang in samenhang met het betreffende thema weergegeven. Hierbij wordt uitgegaan van de volgende definities per thema:
Gezondheid en veiligheid hebben dus betrekking op de inwoners van de gemeente/het gebied.
Het gaat hier om meetbare/fysieke effecten. Leefbaarheid heeft betrekking op de beleving/sociale veiligheid. Duurzaamheid betreft de milieuschade.
[3] DBC staat voor Damen BouwCentrum, het toenmalige bedrijf waar de ontwikkelaars van het model werkten bij het maken ervan.
De centrale vraag is in hoeverre een mogelijke calamiteit tot een afname van de gezondheid van de mens leidt. Hierbij gaat het om de te verwachten schade aan de gezondheid als gevolg van bijvoorbeeld een afname van de luchtkwaliteit of waterkwaliteit. Te denken valt aan toename van fijnstof of andere luchtvervuiling of afname van de waterkwaliteit die de gezondheid van mensen nadelig beïnvloeden. De score ziet er als volgt uit:
De centrale vraag is in hoeverre leidt een mogelijke calamiteit tot letsel. Hierbij gaat het om de te verwachten schade in de vorm van lichamelijk letsel als gevolg van een verstoring/calamiteit die volgt uit het niet of onvoldoende uitvoeren van een taak. Het gaat hier zowel om direct lichamelijk letsel, als om letsel op de langere termijn. Te denken valt aan lichamelijk letsel (gewond raken), ademhalingsmoeilijkheden, vergiftiging, asbestbeschadiging, straling en rug/wervelbeschadigingen. De score ziet er als volgt uit:
De centrale vraag is in hoeverre een mogelijke calamiteit tot afbreuk van het sociale leefmilieu (verloedering, gevoel van onveiligheid, etc.) leidt. Het gaat hier om de te verwachten afbreuk en schade aan de beleving van de leefomgeving door de burger als gevolg van een verstoring/calamiteit die volgt uit het niet of onvoldoende van een taak door de overheid. Voorbeelden: toename gevoel van onveiligheid en geen gehoor vinden bij klachten. De schaalverdeling/definitie van de scores ziet er als volgt uit:
De te verwachten afbreuk heeft gevolgen die niet ernstig en/of van korte duur zullen zijn. Hierbij valt te denken aan een geringe afname van (het gevoel van) veiligheid of een tijdelijke ernstige overlast of een permanente overlast in de vorm van stank, geluid of hinder die de kwaliteit van het leven erg sterk beïnvloeden;
De te verwachten afbreuk is evident en heeft permanente grote gevolgen. Hierbij valt te denken aan een sterke afname van (het gevoel van) veiligheid in de directe omgeving en/of ernstige overlast in de vorm van stank, geluid of hinder die de kwaliteit van het leven erg sterk beïnvloeden of blijvende gezondheidsklachten veroorzaken.
De centrale vraag is in hoeverre een mogelijke calamiteit het milieu onomkeerbaar aantast. Hierbij gaat het om de te verwachten optredende afbreuk en schade aan de kwaliteit van het leefmilieu (milieuvervuiling) als gevolg van een verstoring/calamiteit die volgt uit het niet of onvoldoende uitvoeren van een taak. Voorbeelden zijn: stank (zintuiglijke overlast), vervuiling van bodem, lucht of water. De score ziet er als volgt uit: