Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Montferland

Beleidsregels Bijzondere bijstand Montferland 2018 en volgende

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieMontferland
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels Bijzondere bijstand Montferland 2018 en volgende
CiteertitelBeleidsregels Bijzondere bijstand Montferland 2018 en volgende
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

N.v.t.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

04-04-201801-01-2018Nieuwe regeling

13-03-2018

gmb-2018-68021

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels Bijzondere bijstand Montferland 2018 en volgende

1. Inleiding

Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Participatiewet en de daarin opgenomen mogelijkheden tot het verstrekken van individuele en categoriale bijzondere bijstand.

 

In onderliggende nota zijn de beleidsregels bijzondere bijstand vastgelegd. In deze beleidsregels worden geen bedragen genoemd. De maximale vergoedingen, normbedragen en dergelijke, zijn opgenomen in het ‘Besluit financiële vergoedingen Bijzondere Bijstand Montferland 2018’. Het college van B&W zal de bedragen in dit besluit desgewenst (jaarlijks) aanpassen. Hierdoor wordt voorkomen dat jarenlang verouderde bedragen in de beleidsregels zijn opgenomen. Op diverse plaatsen in de beleidsregels wordt verwezen naar de NIBUD-prijzengids. Deze prijzengids is digitaal te bereiken in het handboek ‘Grip op Participatiewet’ van Schulinck.

2. Begripsbepalingen

  • 2.1

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2.2

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken (artikel 1.2 Awb);

    • b.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Montferland.

3. Bijzondere bijstand

Onder bijzondere bijstand wordt verstaan het verlenen van bijstand aan de alleenstaande, alleenstaande ouder, gehuwden of het gezin zover deze niet beschikken over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van bestaan, en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking worden genomen.

4. Aanvraag- en ingangsdatum

Een aanvraag om bijzondere bijstand moet in beginsel worden ingediend, voordat, of vlak nadat, de kosten zijn opgekomen, als regel binnen één maand. De ingangsdatum van de (periodieke) bijstand is op zijn vroegst de eerste dag van de maand waarin de kosten zijn opgekomen. De ingangsdatum wordt gekoppeld aan de ingangsdatum van de draagkrachtperiode, tenzij de draagkrachtperiode al op een eerder moment is vastgesteld.

 

Een uitzondering hierop wordt gemaakt voor aanvragen om bijzondere bijstand voor bewindvoeringskosten. Een aanvraag om bijzondere bijstand voor bewindvoeringskosten dient te worden ingediend binnen acht weken nadat de kosten zijn opgekomen. Onder deze uitzondering worden niet verstaan de aanvragen om bijzondere bijstand die door bewindvoerders worden ingediend, voor andere kosten dan bewindvoeringskosten. Tevens geldt de uitzondering alleen voor de eerste bewindvoeringskosten en niet bij verlengingen.

5. Draagkracht, drempelbedrag, inkomen en vermogen

5.1 Draagkracht

De financiële draagkracht wordt gevormd door:

  • a.

    het aanwezige inkomen;

  • b.

    het eventueel aanwezige vermogen.

5.2 Draagkrachtperiode

  • 1.

    De draagkrachtperiode wordt in beginsel vastgesteld voor een periode van 12 maanden, vanaf de eerste dag van de maand waarin de kosten zijn gemaakt.

  • 2.

    Indien binnen de vastgestelde periode van 12 maanden een nieuwe bijzondere bijstandsaanvraag wordt ingediend, blijft de al eerder vastgestelde draagkracht voor die periode gelden.

  • 3.

    De draagkracht wordt bij een aanvraag telkens vastgesteld voor een periode van 12 maanden (of langer) volgend op het tijdstip waarop de voorliggende periode is verstreken.

  • 4.

    De draagkracht kan over een afwijkende periode als genoemd onder 1 worden vastgesteld indien hiervoor aanleiding is.

  • 5.

    Wanneer belanghebbende algemene bijstand ontvangt, wordt de draagkrachtperiode in beginsel vastgesteld voor onbepaalde tijd. De draagkrachtperiode loopt af op de dag waarop de bijstandsuitkering wordt beëindigd.

  • 6.

    Wanneer belanghebbende een AOW-uitkering ontvangt, wordt de draagkrachtperiode in beginsel vastgesteld voor een periode van 60 maanden1.

  • 7.

    Wanneer belanghebbende is toegelaten tot de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp), heeft hij geen draagkracht gedurende de looptijd van de sanering.

  • 8.

    Wanneer belanghebbende een minnelijke regeling via de Stadsbank Oost Nederland is overeengekomen, heeft hij geen draagkracht gedurende de looptijd van de minnelijke regeling.

  • 9.

    Wanneer bij belanghebbende sprake is van executoriaal beslag (loonbeslag) is er geen sprake van draagkracht ten tijden van de looptijd van het beslag.

5.3 Herziening draagkracht

De draagkracht kan binnen de vastgestelde periode worden herzien als ten gevolge van een verandering in de omstandigheden de netto draagkracht op jaarbasis hoger is dan het drempelbedrag zoals genoemd in artikel 35 lid 2 Participatiewet.

5.4 Draagkrachtperiode en gebruiksduur

Indien de gebruiksduur van een voorziening, waarvoor bijstand met toepassing van deze beleidsregels wordt verleend, zich over een langere periode dan 12 maanden uitstrekt, wordt bij de vaststelling van de draagkrachtperiode, in principe uitgegaan van de draagkrachtperiode zoals genoemd bij 5.2 onder 1 van deze beleidsregels.

5.5 Drempelbedrag

Artikel 35 lid 2 Participatiewet geeft het college de mogelijkheid een drempelbedrag te hanteren tot een maximumbedrag zoals genoemd in dit artikel. Aangezien dit bedrag voor personen met een inkomen op het sociaal minimum niveau een hoog bedrag is, wordt in de gemeente Montferland geen gebruik gemaakt van deze wettelijke mogelijkheid.

5.6 Inkomen

  • a.

    vaststelling inkomen over 12 maanden:

    bij de vaststelling van het inkomen over 12 maanden wordt, ten aanzien van regelmatig binnen de 12 maanden ontvangen inkomsten, uitgegaan van de hoogte van de inkomsten over de laatste gebruikelijke betalingsperiode voorafgaand aan het tijdstip waarop de draagkrachtperiode begint;

  • b.

    onregelmatig ontvangen inkomsten:

    • 1.

      bij de vaststelling van het inkomen over 12 maanden worden niet regelmatig binnen de 12 maanden-periode ontvangen inkomsten bepaald door middel van een gemiddeld maandinkomen te berekenen over de periode van 6 maanden voorafgaand aan het tijdstip waarop de periode van 12 maanden zou starten;

    • 2.

      bij de toepassing van bovenstaande kan rekening gehouden worden met een wijziging van omstandigheden die binnen een periode van 12 maanden optreedt;

  • c.

    niet tot het inkomen (vrijlatingen) van belanghebbende wordt gerekend hetgeen vermeld staat onder artikel 31 lid 2 Participatiewet, met inachtneming van artikel 31 lid 5 Participatiewet.

  • d.

    In afwijking op het voorgaande lid wordt de jonggehandicaptenkorting (artikel 31, lid 2, onder c Participatiewet) niet tot het inkomen gerekend van de persoon die jonger is dan 27 jaar.

5.7 Op het inkomen in mindering te brengen kosten

Op het inkomen van belanghebbende wordt in mindering gebracht:

  • a.

    verplichte betalingen voor levensonderhoud ten behoeve van de niet in het gezinsverband van de aanvrager levende echtgenoot en kinderen tot 21 jaar, alsmede ten behoeve van de gewezen echtgenoot (= alimentatie);

  • b.

    noodzakelijke betalingen tot levensonderhoud op grond van het Burgerlijk Wetboek aan kinderen jonger dan 21 jaar (= alimentatie).

5.8 Pensioenvrijlating

De pensioenvrijlating, zoals bedoeld in artikel 33 lid 5 Participatiewet, die geldt voor de algemene bijstand, geldt ook voor de berekening van de draagkracht voor de bijzondere bijstand.

5.9 Percentage draagkracht

Gesteld wordt dat vanaf 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm een persoon draagkracht heeft uit inkomen. De draagkracht bedraagt 100% van het meerdere inkomen per jaar.

 

Kostendelersnorm (Participatiewet)

Bij het bepalen van de van toepassing zijnde bijstandsnorm voor het verstrekken van individuele bijzondere bijstand aan een belanghebbende wordt geen rekening gehouden met de kostendelersnorm (artikel 22a Participatiewet). De reden hiervoor is dat het verlenen van bijzondere bijstand een individueel karakter heeft. De kostendelersnorm houdt rekening met de mogelijkheid om schaalvoordelen te realiseren inzake de algemene noodzakelijke bestaanskosten.

 

Een uitzondering wordt gemaakt bij het verstrekken van bijzondere bijstand voor algemene bestaanskosten voor jongeren (zie paragrafen 9.19 en 9.20) en bijzondere bijstand voor woonkostentoeslag (zie hoofdstuk 10). Bij deze twee kostensoorten wordt bij de draagkrachtberekening wel rekening gehouden met de kostendelersnorm en aanwezige kostendelers. Hierbij wordt voor jongeren de kostendelersnorm gehanteerd die van toepassing zou zijn als ze 21 jaar waren. De argumentatie hiervoor wordt gevonden in het algemene karakter van de algemene bestaanskosten voor jongeren en het feit dat de bijzondere bijstand voor algemene bestaanskosten uitgaat van de situatie dat aangevuld moet worden tot de norm voor een 21-jarige. Voor wat betreft het verstrekken van woonkostentoeslag via bijzondere bijstand, wordt aangenomen dat eventuele kostendelers ook kunnen bijdragen aan het bekostigen van gezamenlijke woonlasten.

5.10 Vermogen

Bij het bepalen van de draagkracht uit vermogen is artikel 34 lid 2 Participatiewet van overeenkomstige toepassing, behoudens in de hieronder genoemde situaties. Het vermogen beneden de in artikel 34 lid 3 Participatiewet genoemde vermogensgrens wordt wel als financiële draagkracht aangemerkt indien:

  • a.

    redelijkerwijs kan worden aangenomen dat belanghebbende op korte termijn over voldoende middelen zal beschikken om in de kosten waarvoor bijstand wordt aangevraagd te voorzien;

  • b.

    de noodzaak tot bijzondere bijstandsverlening het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het eigen bestaan;

  • c.

    de aanvraag een door belanghebbende te betalen waarborg betreft;

  • d.

    bijstand wordt gevraagd voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen waarvoor gereserveerd dient te worden;

  • e.

    het bijstand betreft ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast.

 

Als er vermogen in de woning aanwezig is (boven de grens uit artikel 34 lid 2, onderdeel d Participatiewet) dan kan bijzondere bijstand zonder verder onderzoek verstrekt worden als deze bijstand op jaarbasis minder bedraagt dan € 1.000,-. Als de bijzondere bijstand meer bedraagt, dan dient het verzoek om bijzondere bijstand afgewezen te worden, tenzij tegeldemaking, bezwaring, of verdere bezwaring van het in de woning gebonden vermogen in redelijkheid niet kan worden verlangd (artikel 50 lid 1 Participatiewet).

5.11 Flankerend re-integratiebeleid

In de beleidsregels flankerend re-integratiebeleid 2017 is opgenomen dat de draagkracht van het minimabeleid bij uitstroom naar werk, met uitzondering van kwijtschelding gemeentelijke belastingen, vastgesteld wordt, gelijk aan degenen met een uitkering. De duur hiervan is begrensd op het jaar van uitstroom en het daaropvolgende jaar (artikel 5 van de beleidsregels flankerend re-integratiebeleid 2017).

6. Voorliggende voorziening (artikel 15 Participatiewet)

Geen recht op bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot de kosten die in de voorliggende voorzieningen als niet noodzakelijk worden aangemerkt.

7. Medische kosten

7.1 Algemeen

De Zorgverzekeringswet (Zvw) en Wet langdurige zorg (Wlz) vergoeden in het algemeen alle noodzakelijke kosten die verband houden met (para)medische behandeling, intensieve zorg en toezicht. Beide regelingen gelden samen in het kader van de Participatiewet als een voorliggende voorziening die passend en toereikend is. Bijstandsverlening voor deze kosten is daarom in beginsel uitgesloten (CRvB 30 september 2008, nrs. 07/3403 WWB).

 

Indien in het kader van de Zvw en Wlz op grond van een bewuste beslissing over de noodzakelijkheid van een voorziening de keuze is gemaakt om één of meer kostensoorten niet in de voorziening op te nemen of de voorziening in een bepaalde situatie niet noodzakelijk te achten, dient de Participatiewet zich bij die keuze aan te sluiten en komt men ten aanzien van die kosten niet voor bijstandsverlening in aanmerking (TK 2002-2003, 28 870, nr. 3, p. 46 en CRvB 3 juli 2001, nrs. 00/1989 en 00/1993 NABW). Dit betekent in het algemeen dat kostensoorten die niet op grond van de Zvw of Wlz worden vergoed ook niet in aanmerking komen voor bijzondere bijstand krachtens artikel 35 lid 1 Participatiewet.

7.2 Collectieve zorgverzekering voor minima (CZM)

De gemeente Montferland biedt al haar inwoners met een inkomen tot maximaal 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm en een vermogen dat niet hoger is dan de voor hem/haar geldende vrijlating, de mogelijkheid om zich collectief en aanvullend te verzekeren bij Menzis. De gemeente Montferland stimuleert belanghebbenden om gebruik te maken van deze collectieve verzekering door een maandelijkse bijdrage in de premiekosten te verstrekken en de mogelijkheid te bieden om het wettelijk eigen risico mee te verzekeren (alleen mogelijk bij het meest uitgebreide verzekeringspakket). De gemeente classificeert de collectieve zorgverzekering via Menzis dan ook als een voorliggende voorziening voor de doelgroep die daarvoor in aanmerking komt. Dit betekent dat in beginsel geen bijzondere bijstand wordt verstrekt voor de kosten die door de collectieve zorgverzekering van Menzis vergoed worden indien men wel collectief en aanvullend verzekerd was geweest.

7.3 Draagkrachtberekening zorgkosten

In verband met de afschaffing van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) en de Compensatieregeling Eigen Risico (CER), wordt voor chronisch zieken, gehandicapten en andere inwoners met hoge zorgkosten, een uitzondering gemaakt op de draagkrachtberekening onder 5.9 indien bijzondere bijstand voor zorgkosten wordt aangevraagd. Hiermee wordt de afschaffing van de Wtcg en CER voor deze doelgroep gecompenseerd.

 

Gesteld wordt dat vanaf 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm een persoon draagkracht heeft uit inkomen. De draagkracht voor personen met een inkomen tussen 120% en 150% van het sociaal minimum bedraagt 100% van het meerdere inkomen per jaar. Op het bedrag dat als draagkracht voor deze doelgroep wordt aangemerkt, wordt bij wijze van compensatie voor de doelgroep chronisch zieken en gehandicapten, maximaal € 400,- per draagkrachtperiode in mindering gebracht.

 

Gesteld wordt dat belanghebbenden met een inkomen boven 150% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, draagkracht uit inkomen hebben vanaf 120% van het sociaal minimum. De draagkracht bedraagt 100% van het meerdere inkomen per jaar.

7.4 Vergoeding medische kosten

Wanneer op grond van een uitzonderlijke situatie tot vergoeding van zorgkosten vanuit bijzondere bijstand wordt overgegaan, wordt in beginsel geen bijzondere bijstand verstrekt voor het bedrag

dat ontvangen zou zijn wanneer men wel aanvullend verzekerd was geweest. Op het bedrag waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd, wordt de hoogte van de vergoeding die vanuit de aanvullende zorgverzekering van de klant wordt geboden, in mindering gebracht. Het verlenen van bijzondere bijstand is mogelijk voor zover de gevraagde voorziening de goedkoopste en meest adequate noodzakelijke oplossing is en niet een gewenste duurdere oplossing.

7.5 Wettelijk eigen risico en vrijwillig eigen risico

Er wordt geen bijzondere bijstand toegekend voor het verschuldigde wettelijke eigen risico alsmede het vrijwillig afgesloten eigen risico.

8. Reiskosten

8.1 Vergoeding

Er zijn uiteenlopende situaties denkbaar waarin reiskosten worden gemaakt voor deelname aan het maatschappelijk verkeer of het ontvangen van zorg of diensten. Een belanghebbende wordt geacht uit een inkomen ter hoogte van de bijstandsnorm de vervoerskosten te kunnen voldoen om in aanvaardbare mate deel te kunnen nemen aan het leven van alledag en sociale contacten te onderhouden. Hieronder zijn dus niet begrepen de kosten die samenhangen met een als gevolg van bijzondere omstandigheden, tijdelijk optredende, extra vervoersbehoefte.

 

Reiskosten die in aanmerking kunnen komen voor vergoeding via individuele bijzondere bijstand zijn:

  • a.

    Reiskosten voor een bezoek aan een arts, therapeut of specialist buiten de gemeentegrenzen;

  • b.

    Reiskosten voor het bezoeken van een familielid in de eerste graad in een ziekenhuis of verpleeginrichting. Voor de duur van de opname in een ziekenhuis of verpleeginrichting kan maximaal 2 maal per week bijzondere bijstand verstrekt worden. In individuele gevallen kan hiervan afgeweken worden, bijvoorbeeld wanneer het een ten laste komend minderjarig kind betreft die is opgenomen.

  • c.

    Reiskosten voor het bezoeken van een familielid in de eerste graad in een detentiecentrum (gevangenis). Hiervoor kan maximaal 1 maal per 4 weken bijzondere bijstand verstrekt worden.

  • d.

    Reiskosten bij het volgen van een re-integratie- of scholingstraject.

 

Voor de reiskosten die verband houden met de kosten onder a en b, geldt dat bijzondere bijstand verstrekt kan worden voor zover deze niet vergoed worden door een voorliggende voorziening. De Zorgverzekeringswet (Zvw) wordt in dit geval als een voorliggende voorziening beschouwd. Vervoer in verband met het ontvangen van zorg of diensten als bedoeld in de Zvw, is geregeld in de artikelen 2.13 tot en met 2.16 Besluit zorgverzekering. In deze artikelen staat genoemd in welke gevallen reiskosten worden vergoed.

 

Voorwaarden voor de toekenning van individuele bijzondere bijstand voor reiskosten als genoemd onder a t/m d, zijn:

  • De enkele reis moet minimaal 10 kilometer bedragen (kortste route via de ANWB routeplanner);

  • Van de grens van 10 kilometer kan worden afgeweken bij aantoonbare gezondheidsklachten of in het geval van bijzondere situaties;

  • Indien de enkele reis minimaal 10 kilometer bedraagt, komt de volledige reisafstand (kortste route via de ANWB routeplanner) in aanmerking voor vergoeding;

  • De hoogte van de vergoeding is opgenomen in het Besluit.

8.2 Vergoeding reiskosten voor scholieren

Reiskosten van scholieren in het geval zij hun opleiding aantoonbaar niet in de directe omgeving kunnen volgen. Voor schoolgaande kinderen tot 18 jaar kan een beroep gedaan worden op het kindgebonden budget bij de Belastingdienst. Deze regeling voorziet echter niet in de reiskosten naar school. Scholieren van 18 jaar en ouder kunnen een beroep doen op de Wet tegemoetkoming opleidings- en schoolkosten (WTOS) bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Ook deze regeling voorziet niet in de reiskosten naar school.

 

Voor bovenstaande reiskosten geldt dat er een voorliggende voorziening beschikbaar is voor schoolgaande kinderen/jongeren die speciaal onderwijs bezoeken. Het beleid zoals vastgelegd in de verordening leerlingenvervoer gemeente Montferland, gebaseerd op de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs, wordt in dit geval als voorliggende voorziening beschouwd.

 

Voorwaarden voor de toekenning van individuele bijzondere bijstand voor reiskosten zijn:

  • De enkele reis moet minimaal 15 kilometer bedragen (kortste route via de ANWB routeplanner);

  • Van de grens van 15 kilometer kan worden afgeweken bij aantoonbare gezondheidsklachten of in het geval van bijzondere situaties;

  • Indien de enkele reis minimaal 15 kilometer bedraagt, komt de volledige reisafstand (Ov tarief) in aanmerking voor vergoeding;

  • Voor de vergoeding van reiskosten van schoolgaande kinderen te weten het openbaar vervoer tarief, worden de kosten volledig vergoed voor een maximale periode van 10 maanden per schooljaar. De vergoeding wordt maandelijks verstrekt.

  • Een uitzondering op bovenstaande regels kan worden gemaakt in geval een kind niet kan fietsen (bijvoorbeeld: kinderen van statushouders die nooit hebben leren fietsen). In dit geval kan bijzondere bijstand voor de vervoerskosten (Ov) worden verstrekt bij een reisafstand van minder dan 15 kilometer. Een voorwaarde voor het verstrekken van bijzondere bijstand is dat het kind leert fietsen. Er kan voor maximaal 6 maanden bijzondere bijstand worden verstrekt.

9. Overige kosten

9.1 Extra stookkosten ten gevolge van ziekte of handicap

Bij het vaststellen van de noodzaak voor extra stookkosten dient er een medisch advies te worden opgevraagd. In voorkomende gevallen zal in redelijkheid bepaald moeten worden wat de hoogte is van de kosten bij een regulier verbruik in die woning. Dat kan worden bepaald door bij de energieleverancier te informeren naar het gemiddeld verbruik van soortgelijke woningen in dezelfde straat. Als de meerkosten zijn vastgesteld en er is een medisch noodzaak vastgesteld voor de extra stookkosten, kunnen de kosten jaarlijks worden geïndexeerd op grond van prijsindexering gezinsconsumptie, zolang de kosten noodzakelijk zijn.

9.2 Maaltijdvoorziening

Iedereen in Nederland maakt kosten voor voeding en het bereiden van maaltijden. Een inkomen op het niveau van een bijstandsuitkering wordt voldoende geacht om deze kosten te betalen. In principe is er dan ook geen recht op bijzondere bijstand voor deze kosten.

 

Als men vanwege leeftijd of handicap is aangewezen op de (warme) maaltijdvoorziening, dan is er mogelijk recht op bijzondere bijstand voor de meerkosten van maaltijdvoorziening. Meerkosten zijn de kosten die iemand méér kwijt is aan maaltijden dan wanneer iemand zijn/haar eigen maaltijden kan bereiden. De aanvrager moet dan wel aan de navolgende voorwaarden voldoen:

  • niet in staat zijn een eigen maaltijd te bereiden en geen beroep kunnen doen op gebruikelijke zorg door een partner of inwonende kinderen; en

  • gebruik maken van een maaltijdvoorziening.

 

Bijzondere bijstand kan voor meerkosten, te weten de kosten bovenop de in de tabel in de NIBUD prijzengids genoemde kosten, verstrekt worden tot het maximumbedrag van de maaltijdvoorziening van Welcom. Doorgaans vindt de maaltijdvoorziening vanuit Welcom plaats. Zij gaan uit van een 3-gangenmenu. De prijs van dit 3-gangenmenu kan vergoed worden minus het bedrag wat algemeen gebruikelijk is voor een maaltijd (volgens de NIBUD prijzengids).

9.3 Kosten van rechtsbijstand

Als er gebruik moet worden gemaakt van de diensten van een advocaat, dient men zich te melden via het Juridisch Loket voor rechtsbijstand (voorliggende voorziening). Dit zal lagere kosten met zich meebrengen. Ingevolge de Wet op de rechtsbijstand moet een eigen bijdrage betaald worden voor deze kosten en mogelijke andere kosten als griffierechten en bureaukosten van de advocaat.

 

De Centrale Raad van Beroep heeft in een uitspraak vastgesteld dat de gemeente de noodzakelijkheid van het voeren van de procedure niet mag beoordelen, omdat de noodzaak al is beoordeeld op grond van de Wet op de rechtsbijstand. Als er derhalve sprake is van op grond van de Wet op de rechtsbijstand gefinancierde rechtskundige bijstand, worden de te betalen eigen bijdrage en de overige kosten aangemerkt als bijzondere kosten, waarvoor bijzondere bijstand om niet kan worden verleend. Voor de vergoeding van de te betalen eigen bijdrage, wordt de van toepassing zijnde norm van het juridisch loket gehanteerd (zie Besluit). Wanneer een belanghebbende niet eerst rechtshulp vraagt aan het Juridisch Loket en als gevolg daarvan wordt geconfronteerd met een hogere eigen bijdrage, dan kan de bijzondere bijstand worden afgestemd met een bedrag (zie Besluit) wegens tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan (zie artikel 13 “afstemmen eigen bijdrage rechtsbijstand” van de afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW, IOAZ 2016). Het kan belanghebbende immers worden verweten dat hij/zij een hogere eigen bijdrage moet betalen.

9.4 Verhuis- en inrichtingskosten

De kosten, die verband houden met een verhuizing of (her)inrichting van een woning behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Dergelijke kosten moeten worden voldaan uit de bijstandsuitkering of het daarmee in hoogte vergelijkbare inkomen, hetzij door middel van reservering, hetzij door gespreide betaling achteraf.

 

De Participatiewet schrijft voor dat als sprake is van bijzondere omstandigheden, bijzondere bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen kan worden verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht, dan wel in de vorm van een bedrag om niet (artikel 51, lid 1). De eerste twee vormen verdienen de voorkeur boven verstrekking om niet. Indien een geldlening wordt verstrekt, wordt van het college verwacht dat de aflossingsbedragen en de duur van de aflossing mede worden afgestemd op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende. Van bijzondere omstandigheden kan worden gesproken, als een verhuizing of (her)inrichting dermate noodzakelijk is, dat uitstel hiervan tot ongewenste situaties leidt. Hierbij moet de mogelijkheid om te reserveren hebben ontbroken en de mogelijkheid van gespreide betaling achteraf niet bestaan.

 

De gemeente verstrekt – indien er sprake is van bijzondere omstandigheden – bijzondere bijstand voor woninginrichting bij voorkeur via leenbijstand. De kosten die gemaakt worden voor de (her-)inrichting van een woning dienen het gevolg te zijn van een verhuizing of de toewijzing van een woning aan statushouders op grond van de door het Rijk opgelegde taakstellingsverplichting. De gemeente verstrekt in dit geval aan de belanghebbende via een lening een bedrag voor woninginrichting en bepaalt bij het verstrekken van deze lening het bedrag dat de belanghebbende (al dan niet automatisch via zijn of haar bijstandsuitkering) maandelijks aflost.

 

Belanghebbende krijgt de vrijheid om de financiële middelen te besteden en hoeft niet iedere aankoop met een bon te verantwoorden. Wel wordt verwacht dat het verstrekte bedrag toereikend is, onder andere doordat belanghebbende duurzame gebruiksgoederen tweedehands aanschaft. Indien de belanghebbende aangeeft niet uit te komen met het verstrekte bedrag, dan kan met een steekproef en een huisbezoek bepaald worden of er recht bestaat op aanvullende middelen. Dit is maatwerk.

 

Ook niet-statushouders kunnen in bijzondere omstandigheden aanspraak maken op bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting en/of verhuizing. Het uitgangspunt is dat in principe iedere inwoner van 18 jaar en ouder recht heeft op zelfstandige huisvesting. Men wordt echter geacht hiervoor middelen te reserveren. Op het moment dat een belanghebbende over geen of te weinig middelen beschikt om te verhuizen, dan zal de verhuizing uitgesteld moeten worden. Alleen in bijzondere omstandigheden als gevolg van een acute noodsituatie, wordt bijzondere bijstand verstrekt voor woninginrichting en/of verhuizing aan niet-statushouders.

 

Voor het bepalen van de hoogte van de leenbijstand voor noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen, wordt aansluiting gezocht bij de Prijzengids van het NIBUD. Het NIBUD heeft inventarispakketten samengesteld voor verschillende typen huishoudens. In deze pakketten zijn gangbare prijzen opgenomen van een groot aantal artikelen die tot de inventaris van gemiddelde huishoudens in Nederland behoren. Het NIBUD houdt bij het bepalen van de richtbedragen geen rekening met de mogelijkheid om goederen tweedehands aan te schaffen. Redenen hiervoor zijn dat de prijzen van tweedehands artikelen niet vastliggen en het aanbod per regio verschilt. Montferland hecht veel waarde aan hergebruik van duurzame gebruiksgoederen en voorziet dat er in de regio voldoende tweedehands gebruiksgoederen beschikbaar zijn. Tevens wordt er vanuit gegaan dat belanghebbenden zoveel mogelijk gebruik maken van de goederen waarover zij beschikken of redelijkerwijs kunnen beschikken. Op basis hiervan wordt de hoogte van de leenbijstand vastgesteld op 50% van de normen uit de NIBUD Prijzengids. De hoogte van de bedragen voor leenbijstand per type huishouden zijn weergegeven in het Besluit.

 

De kosten voor een reguliere vervanging van een duurzaam gebruiksgoed waar men reeds over beschikt, worden niet tot de verhuis- en inrichtingskosten gerekend. Er wordt vanuit gegaan dat men zoveel mogelijk gebruik maakt van de goederen waarover men reeds beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Wanneer er sprake is van bijzondere omstandigheden kan er bijzondere bijstand voor huishoudelijke apparaten verstrekt worden (zie 9.5).

9.5 Huishoudelijke apparaten (“witgoedregeling”)

Van alle inwoners, ook van mensen met een inkomen op of rond het sociaal minimum, wordt verwacht dat zij geld reserveren voor de aankoop en vervanging van duurzame gebruiksgoederen. In principe verstrekt de gemeente geen individuele bijzondere bijstand voor de aankoop en vervanging van deze goederen, zoals een bankstel, bed en een fiets. Echter zijn er situaties denkbaar waarin de vervanging van een duurzaam gebruiksgoed niet uitgesteld kan worden, omdat het goed voorziet in een primaire levensbehoefte.

 

Voor drie duurzame gebruiksgoederen wordt een uitzondering gemaakt. Dit betekent dat voor de vervanging – dus niet voor de eerste aanschaf of reparatie – van een wasmachine, koelkast en kookapparatuur – bijzondere bijstand ‘om niet’ verstrekt kan worden.

 

Het recht op bijzondere bijstand voor de genoemde gebruiksgoederen moet altijd individueel worden beoordeeld en vastgesteld. Daarbij gelden de volgende voorwaarden:

  • Belanghebbende moet een zelfstandige huishouding voeren;

  • Belanghebbende dient minimaal 36 maanden een inkomen tot 120% van het sociaal minimum te hebben;

  • Het vermogen van belanghebbende mag in de voorgaande 36 maanden niet hoger zijn dan de vermogensgrens voor een bijstandsuitkering;

  • Per duurzaam gebruiksgoed kan eenmaal per 6 jaar individuele bijzondere bijstand ‘om niet’ worden verstrekt;

  • Per duurzaam gebruiksgoed gelden vaste maximumbedragen. Deze bedragen zijn opgenomen in het Besluit.

 

De afhandeling van een aanvraag bijzondere bijstand in het kader van de “witgoedregeling” kan volgens het principe van de direct-klaar-dienstverlening plaatsvinden. Hiervoor wordt verwezen naar de werkinstructie van het direct klaar loket c.q. snelloket.

9.6 Computer/laptop/tablet

Hoewel van alle inwoners, ook van mensen met een inkomen op of rond het sociaal minimum, wordt verwacht dat zij geld reserveren voor de aankoop en vervanging van duurzame gebruiksgoederen, zijn er situaties denkbaar waarin de vervanging van een duurzaam gebruiksgoed niet uitgesteld kan worden, omdat het goed voorziet in een primaire levensbehoefte. Een computer, laptop of tablet wordt steeds meer beschouwd als een product waarover iedere inwoner zou moeten kunnen beschikken. Daar komt bij dat de dienstverlening van de gemeente ook steeds meer digitaal plaatsvindt. De gemeente kiest er daarom voor om voor de vervanging – dus niet voor de eerste aanschaf of reparatie – van óf een computer, óf een laptop, óf een tablet bijzondere bijstand ‘om niet’ te kunnen verstrekken.

 

Het recht op bijzondere bijstand voor óf een computer, óf een laptop, óf een tablet moet altijd individueel worden beoordeeld en vastgesteld. Daarbij gelden de volgende voorwaarden:

  • Belanghebbende moet een zelfstandige huishouding voeren;

  • Belanghebbende dient minimaal 36 maanden een inkomen tot 120% van het sociaal minimum te hebben;

  • Het vermogen van belanghebbende mag in de voorgaande 36 maanden niet hoger zijn dan de vermogensgrens voor een bijstandsuitkering;

  • Voor óf een computer, óf een laptop, óf een tablet kan eenmaal per vijf jaar individuele bijzondere bijstand ‘om niet’ worden verstrekt;

    • Het kind of de kinderen mogen geen computer of tablet de afgelopen 60 maanden hebben ontvangen via het armoedebeleid kinderen 2017.

  • Voor de bijzondere bijstand voor óf een computer, óf een laptop, óf een tablet geldt een vast maximumbedrag, zoals opgenomen in het Besluit.

9.7 Babyuitzet

De kosten van een babyuitzet behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze kosten kunnen in beginsel worden voldaan uit een inkomen met een hoogte van minimaal de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Bijzondere bijstand voor de babyuitzet wordt enkel verstrekt voor het eerste kind in een gezin én alleen als er sprake is van bijzondere omstandigheden. De babyuitzet bestaat uit een basispakket voor kleding, verzorging en een babykamer. In het algemeen geldt dat voor alle overige kosten voor verzorging en opvoeding een belanghebbende kan reserveren.

De individuele bijzondere bijstand voor een babyuitzet wordt ‘om niet’ verstrekt. Op basis van gelijksoortige aannames als in het geval van verhuis- en inrichtingskosten, wordt voorgesteld de hoogte van de individuele bijzondere bijstand voor een babyuitzet vast te stellen op 50% van de norm uit de NIBUD-prijzengids.

 

Bij de geboorte van een tweede of volgend kind mag verondersteld worden dat de noodzakelijke artikelen voor de babyuitzet en de babykamer al aanwezig zijn en dat er geen noodzaak is voor bijzondere bijstand voor de aanschaf van deze artikelen.

 

Kosten van aangepaste kleding voor de moeder behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze kosten kunnen worden voldaan uit een inkomen ter hoogte van de toepasselijke bijstandsnorm en komen derhalve niet voor bijzondere bijstand in aanmerking.

9.8 Schulddelging huurschuld/energieschuld/overige schulden

Op grond van artikel 13 lid 1 sub g Participatiewet kan er geen bijstand worden verleend indien de belanghebbende bij het ontstaan van de schulden, of daarna, over voldoende middelen beschikte. Uit de jurisprudentie blijkt verder dat slechts zelden van dit uitgangspunt wordt afgeweken. Er dient dan in ieder geval sprake te zijn van zeer bijzondere, individuele omstandigheden. Als ontruiming van de woning en/of afsluiting van de energievoorziening dreigt kan bij hoge uitzondering (levensbedreigende situatie, sociale omstandigheden) soms een lening mogelijk zijn.

 

Uit de rapportage moet duidelijk worden dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die

bijstandsverlening noodzakelijk maken. In de rapportage moet daarom in ieder geval aandacht

besteed worden aan de volgende zaken:

  • de verwijtbaarheid;

  • het financiële verleden van de cliënt (o.a. eerdere huur- en energieschulden);

  • de oorzaak van de schulden;

  • de gezinssamenstelling en de omstandigheden waarin het huishouden verkeert;

  • de aanpak van het totale schuldenpakket van de cliënt, waarbij de Stadsbank Oost Nederland nadrukkelijk als voorliggende voorziening geldt (schuldhulpverlening).

 

Het afdelingshoofd Sociale Zaken of de senior medewerker Werk en Inkomen moet de rapportage goedkeuren, alvorens bijzondere bijstand wordt verstrekt ten behoeve van schulddelging. Tevens wordt aan de bijstandsverlening ten behoeve van schulden de voorwaarde verbonden dat de aanvrager medewerking verleent aan schuldhulpverlening.

9.9 Kosten van een uitvaart van bloedverwanten in de eerste graad, echtgenoot of partner

De noodzakelijke uitvaartkosten van echtgenoot, ouders, partner en/of minderjarige kinderen, komen voor bijzondere bijstandsverlening in aanmerking indien de kosten niet uit de nalatenschap kunnen worden voldaan (bijv. saldo op rekening overledene). De bijzondere bijstand is per uitvaart gemaximeerd, onder aftrek van de uitkering van de begrafenis/uitvaartverzekering.

Een uitvaart mag maximaal het in het financieel besluit genoemd bedrag kosten. Als de kosten van de uitvaart hoger is, dan zijn de meerkosten voor rekening van de nabestaande(n). De hoogte van het bedrag dat aan bijzondere bijstand kan worden verstrekt, bedraagt maximaal het in het financieel besluit genoemde bedrag.

 

De aanvrager dient nota’s van de gemaakte kosten te overleggen.

 

Bij overlijden in het buitenland wordt geen bijzondere bijstand verleend voor de kosten van repatriëring. Er wordt tevens geen bijstand verleend voor een begrafenis en/of uitvaart in het buitenland. Voor de uitvaart van andere personen, dan ouders, echtgenoot/partner of kinderen wordt in principe geen bijstand verleend, omdat de kosten van de uitvaart uit de erfenis moeten worden voldaan, dan wel de mogelijkheid bestaat de erfenis te verwerpen. Erfgenamen zijn dan niet verantwoordelijk voor de kosten van de uitvaart.

9.10 Kosten bewindvoerder beschermingsbewind

De criteria om voor bijstand in aanmerking te komen zijn:

  • bijzondere bijstand is mogelijk in de kosten van bewindvoering;

  • de noodzaak van onder bewindstelling staat vast als de kantonrechter de onderbewindstelling heeft uitgesproken;

  • tenzij de kantonrechter anders bepaalt, wordt de hoogte van de bijzondere bijstand gebaseerd op de tarieven van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren (voorheen Landelijk Overleg Voorzitters Civiele en Kantonsectoren, LOVCK).

 

Als de kantonrechter kiest voor een bewindvoerder en dit kosten meebrengt voor de belanghebbende, zijn deze kosten noodzakelijk. De beschikking van de kantonrechter is bepalend voor de kostenvergoeding. De hoogte van het tarief hangt af van het al dan niet geregistreerd staan van de bewindvoerder bij de Branchevereniging van professionele Bewindvoerders en Inkomenbeheerders. De rechter kan op verzoek afwijken van het standaardtarief als de bewindvoerder extra werkzaamheden moet verrichten.

9.11 Kosten van bewindvoering in het kader van de WSNP

Geen bijzondere bijstand is mogelijk in de kosten van bewindvoering in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP). Het Besluit subsidie bewindvoerder schuldsanering en het Besluit salaris bewindvoerder schuldsanering gelden bij de uitvoering van de WSNP als voorliggende voorzieningen. Het salaris van de bewindvoerder moet met voorrang worden betaald uit de boedel. Op basis van jurisprudentie geldt dat een bewindvoerder het salaris dat niet uit de boedel kan worden bestreden niet bij de belanghebbende in rekening mag brengen. De kosten zijn dus niet noodzakelijk.

9.12 Kosten Budgetbeheer

Bijzondere bijstand is mogelijk in de kosten van budgetbeheer. De Stadsbank Oost Nederland is hierbij een voorliggende voorziening2.

9.13 Legeskosten gehandicaptenparkeerkaart en gehandicaptenparkeerplaats

Wanneer men lichamelijk beperkt is kan men een gehandicaptenparkeerkaart aanvragen en wanneer men de auto niet altijd voor de deur parkeren, dan kan bij de gemeente een aanvraag ingediend worden voor een eigen gehandicaptenparkeerplaats.

In de gemeentelijke legesverordening staan de tarieven genoemd voor het in behandeling nemen van een aanvraag voor een gehandicaptenparkeerkaart en/of een gehandicaptenparkeerplaats. Wanneer voldaan wordt aan het onder hoofdstuk 3 van deze beleidsregels gestelde kan voor deze kosten bijzondere bijstand worden aangevraagd.

9.14 Legeskosten verblijfsvergunning / Kosten verlenging, wijziging verblijfsvergunning

Gelet op jurisprudentie van de CRvB behoren de legeskosten i.v.m. de verlenging van de verblijfsvergunning tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, welke kosten in beginsel uit de bijstandsnorm dienen te worden voldoen.

 

Er bestaat in beginsel geen recht op bijzondere bijstand voor de kosten van verlenging of wijziging van de verblijfsvergunning, omdat geen sprake is van bijzondere omstandigheden. Afwijzing dient daarom plaats te vinden op grond van artikel 35 lid 1 Participatiewet. Dit betekent dat voor deze kosten normaliter geen bijzondere bijstand wordt verstrekt, tenzij sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan als bedoeld in art. 35 Participatiewet.

 

Indien de bijstandsverzoeker een beroep doet op de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden, dan zal de gemeente moeten onderzoeken of in het voorliggende geval sprake is van zodanige feiten en omstandigheden dat reservering vooraf dan wel het afsluiten van een lening voor die kosten niet mogelijk is. Indien vervolgens blijkt dat er sprake is van bijzondere omstandigheden, dan kan de gemeente, rekening houdend met de individuele omstandigheden, bijzondere bijstand in deze kosten verlenen.

 

Het niet hebben kunnen reserveren en het niet af kunnen sluiten van een lening voor deze kosten, kan een bijzondere omstandigheid zijn. De bijstand wordt in beginsel als leenbijstand verstrekt. De draagkracht op grond van het vermogen voor deze kostensoort bedraagt 100% van het saldo op de rekening(en) van de aanvragen minus de voor aanvrager bijstandsnorm inclusief vakantietoelage.

9.15 Kosten voor naturalisatie

De kosten voor naturalisatie worden als niet noodzakelijk aangemerkt. De gemeente verstrekt hier dan ook geen bijzondere bijstand voor.

9.16 Legeskosten gezinshereniging vluchteling

Voor de legeskosten van een eerste verblijfsvergunning bestaat geen recht op bijzondere bijstand gelet op artikel 11 lid 2 en 3 Participatiewet. Een uitzondering op deze algemene regel doet zich voor in het geval dat het de gezinsleden van een erkende vluchteling betreft in het kader van gezinshereniging. In deze is het onvrijwillige karakter van het verblijf in Nederland de bijzondere omstandigheid op grond waarvan de noodzakelijke kosten zijn ontstaan.

 

Door niet terug te kunnen keren naar het land van herkomst kan de vluchteling het recht op een gezinsleven ex artikel 8 Europees verdrag voor de rechten van de mens (EVRM) niet uitoefenen. Daartoe zal het gezin wel naar Nederland moeten komen. Dit heeft tot gevolg dat in de legeskosten (aanvragen, wijzigen en/of verlengen) voor de verblijfsvergunningen van de gezinsleden van de vluchteling in verband met gezinshereniging bijzondere bijstand kan worden verleend. Dit geldt voor de vluchteling met GBA-codes 26, 27 en 33 met document III of IV. Dit geldt ook voor de kosten van vertalingen, verplicht gemaakt door een beëdigd vertaler, van relevante officiële documenten zoals trouwakte en geboortebewijzen. Op grond van artikel 48, eerste lid, Participatiewet wordt de bijstand in beginsel om niet verstrekt.

 

De reiskosten om tot gezinshereniging te komen kunnen niet via de bijzondere bijstand worden vergoed. Deze kosten worden namelijk niet in Nederland maar in het land van herkomst gemaakt.

9.17 Kinderopvang

Wanneer op grond van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko) een kinderopvangtoeslag is verstrekt, kan bijzondere bijstand toegekend worden voor de eigen bijdrage of een gedeelte daarvan wanneer:

  • 1.

    kinderopvang noodzakelijk geacht wordt voor het kunnen voldoen aan de re-integratie of inburgeringsverplichtingen;

  • 2.

    de bijstandsuitkering als gevolg van werkaanvaarding wordt beëindigd en men als gevolg van werkaanvaarding door de kosten van kinderopvang te maken krijgt met een teruggang in het besteedbaar inkomen. In dit geval kan voor maximaal 12 maanden gerekend vanaf datum werkaanvaarding een tegemoetkoming toegekend worden voor de kosten van noodzakelijk geachte kinderopvang zodat minimaal beschikt kan worden op een inkomen ter hoogte van het sociale minimum;

  • 3.

    kinderopvang noodzakelijk is op grond van een Voorschoolse en Vroegschoolse (VVE) of sociaal medische indicatie (SMI).

 

In het geval van georganiseerde kinderopvang bedraagt de hoogte van de bijzondere bijstand

maximaal de eigen bijdrage in de kosten voor de kinderopvang. In het geval het een situatie betreft als bedoeld onder punt 2 dan bedraagt de bijzondere bijstand maximaal het verschil tussen het sociale minimum en het besteedbaar inkomen van belanghebbende.

 

Bij een verzoek om bijzondere bijstand op grond van een sociaal medische indicatie wordt het inkomen dat meer bedraagt dan 120% van het sociaal minimum, in aanmerking genomen als draagkracht en in mindering gebracht op de tegemoetkoming.

9.18 Doorbetalen woonkosten tijdens kortdurende verblijf in inrichting

Bij opname van een persoon in een ziekenhuis of inrichting kan voorlopig bijstand ongewijzigd worden voorgezet in de lopende maand en de daaropvolgende maand, gelet op de korte duur en de extra kosten die een dergelijke opname met zich meebrengt.

 

Bij opname van een alleenstaande wordt na deze periode nagegaan in hoeverre een voorziening moet worden getroffen voor de betaling van de vaste lasten e.d.

 

Bijzondere bijstand kan worden verleend voor:

  • de vaste lasten die doorbetaald moeten worden, zoals huur, gas, water, elektriciteit (CRvB ziet dit als noodzakelijk);

  • de kosten van een kabeltelevisieabonnement (CRvB ziet dit als noodzakelijk);

  • de kosten van een telefoonabonnement (CRvB ziet dit als noodzakelijk);

  • de kosten van de inboedelverzekering. (CRvB ziet dit als noodzakelijk).

 

Als de toestand en omstandigheden van de cliënt/patiënt dit mogelijk maken wordt de bijstand aan betrokkene betaald.

 

Als aangenomen mag worden, dat de alleenstaande blijvend verpleging en verzorging zal hebben, wordt in overleg met betrokkene of als deze hiertoe geestelijk niet bij machte is in overleg met familie of bewindvoerder, een regeling tot beëindiging van de vaste lasten c.q. huurovereenkomst en liquidatie van de eigen huishouding getroffen.

 

Wanneer de opname tijdelijk is, maar toch aanmerkelijk langer duurt dan in eerste instantie werd verwacht, worden na een opname van één jaar de volgende beslissingsmomenten in acht genomen:

  • heeft de opname bij het eerstvolgende heronderzoek al langer dan één jaar geduurd, maar korter dan 2 jaren, dan wordt contact met de inrichting opgenomen om vast te stellen of de opname nog steeds van tijdelijke aard is. In dat geval wordt het verzoek om doorbetaling van vaste lasten aan de kwaliteitsmedewerker voorgelegd;

  • heeft de opname inmiddels langer geduurd dan 2 jaren, dan dient het verzoek om doorbetaling van vaste lasten aan het hoofd van de afdeling te worden voorgelegd.

9.19 Doorbetalen woonkosten tijdens detentie, waaronder gedwongen opname

In principe heeft men geen recht op bijzondere bijstand voor de kosten van het aanhouden van de woning tijdens detentie. Men is zelf verantwoordelijk voor het zoeken van een oplossing. Alleen als er sprake is van zeer dringende redenen kan men mogelijk recht hebben op bijzondere bijstand voor woonkosten in de 2 volgende gevallen:

  • 1.

    Men is gedwongen opgenomen op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (BOPZ) of men is gedwongen opgenomen in een Tbs-kliniek. Men kan in dit geval recht hebben op periodieke bijzondere bijstand voor de kosten van de vaste lasten en zak- en kleedgeld. De hoogte van de bijzondere bijstand wordt dan aan de hand van de individuele situatie van belanghebbende vastgesteld.

  • 2.

    Als er sprake is van dringende redenen, kan men recht hebben op bijzondere bijstand voor de kosten van de vaste lasten zodat men de woning kan aanhouden. Van belang is wel dat ook aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    • de detentie duurt langer dan 1 maand en korter dan 12 maanden en de detentie is niet opgelegd in plaats van een geldboete;

    • men kan de kosten van de vaste lasten niet uit eigen inkomen betalen. De gemeente rekent het volledige inkomen en vermogen tot de draagkracht;

    • men huurt een woning.

Als er sprake is van dringende redenen en is voldaan aan bovengenoemde voorwaarden, dan heeft men geen recht op bijzondere bijstand voor de overige kosten voor het aanhouden van de woning, zoals bijvoorbeeld de kosten voor de Onroerendezaakbelasting, verzekeringen, opslagkosten voor de inboedel e.d. Verwacht wordt dat men hiervoor zelf een regeling treft.

 

In het geval van een eigen huis heeft men ook geen recht op bijzondere bijstand voor de kosten van het aanhouden van de woning. Bestaan de vaste lasten uit hypotheekkosten, dan wordt verwacht dat men met de hypotheekverstrekker zelf een regeling treft.

 

Als men recht heeft op bijzondere bijstand voor de kosten van de doorbetaling van de nutsvoorzieningen tijdens detentie, dan moet men ervoor zorgen dat de maandelijkse voorschotten worden verlaagd. De woning wordt dan immers niet gebruikt.

De gemeente verstrekt bijzondere bijstand voor de kosten van de vaste lasten voor het aanhouden van de woning tijdens detentie in de vorm van een geldlening.

9.20 18 t/m 20-jarigen niet in een inrichting

Ouders kunnen aan hun onderhoudsverplichting voldoen door hun kind te laten inwonen. Een thuiswonende kan daarmee dus wel een beroep op zijn ouders doen en heeft daarom geen recht op aanvullende bijzondere bijstand.

 

Recht op bijzondere bijstand uitwonenden:

Er kan een noodzaak aanwezig zijn waarom de jongere zelfstandig woont. Wanneer een jongere in een dergelijke situatie van zelfstandig wonend hogere bestaanskosten heeft, dan waarin zijn/haar bijstandsnorm voorziet en de middelen van zijn/haar ouders hiertoe ontoereikend zijn of hij/zij redelijkerwijs zijn/haar onderhoudsrecht jegens zijn/haar ouders niet te gelde kan maken, kan op grond van artikel 12 Participatiewet aanvullende bijzondere bijstand verstrekt worden. Dit betreft belaste bijzondere bijstand.

 

Hoogte bijzondere bijstand

De bijzondere bijstand bedraagt het verschil tussen de bijstandsnorm voor 21-jarigen.De vakantietoeslag wordt alleen berekend over de bijstandsnorm en niet over de aanvulling via de bijzondere bijstand.

 

Procedure verhaal bijzondere bijstand jongeren

Als bijzondere bijstand is verleend aan een 18, 19 of 20-jarige met toepassing van artikel 12

Participatiewet wordt deze bijstand verhaald op diens onderhoudsplichtige ouders.

9.21 18 t/m 20-jarigen in een inrichting

De bijstand die eventueel wordt verleend aan 18- tot en met 20-jarigen die in een inrichting verblijven, wordt geheel als bijzondere bijstand verleend. In artikel 13 lid 2 sub a Participatiewet wordt namelijk geregeld dat deze groep uitgesloten is van het recht op bijstand. Bij personen in deze leeftijdscategorie wordt van de ouders over het algemeen een bijdrage gevraagd in de kosten van het verblijf in de inrichting.

 

Hoogte bijzondere bijstand

De hoogte van de bijstand is afhankelijk van de in de betrokken inrichting noodzakelijke persoonlijke uitgaven en bedraagt ten hoogste de norm voor een in een inrichting verblijvende alleenstaande van 21 jaar of ouder.

 

Procedure verhaal bijzondere bijstand jongeren

Als bijzondere bijstand is verleend aan een 18, 19 of 20-jarige met toepassing van artikel 12

Participatiewet wordt deze bijstand verhaald op diens onderhoudsplichtige ouders.

9.22 Kosten schuldhulpverlening

Voor wat betreft dit onderdeel wordt verwezen naar het Beleidsplan schuldhulpverlening 2016 – 2019 Gemeente Montferland’.

10. Woonkostentoeslag

10.1 Woonkostentoeslag

Algemeen

Bij de inwerkingtreding van de Wet op de huurtoeslag heeft er een wijziging plaatsgevonden bij de vaststelling van het inkomen. Voor de inwerkingtreding werd er gekeken naar het inkomen van het voorafgaande jaar. De huidige huurtoeslag wordt gebaseerd op het actuele inkomen. Indien gedurende het jaar inkomensveranderingen optreden, kan de huurtoeslag tussentijds worden aangepast. Ook andere mutaties die van invloed zijn op de huurtoeslag zoals hoogte van de huur en gezinssamenstelling kunnen tussentijds worden aangepast. In veel situaties is het daarom niet meer noodzakelijk om een woonkostentoeslag te verstrekken.

 

Er kunnen zich echter 2 situaties voordoen waarbij er wel een woonkostentoeslag bij een huurwoning kan worden verstrekt, namelijk bij een huurder die een nieuwe woning betrekt of als er sprake is van terugval van inkomsten en daardoor geen recht op huurtoeslag bestaat aangezien de huur boven de maximale huurgrens ligt.

 

Woonkostentoeslag kan ook worden verstrekt bij een koopwoning, bijvoorbeeld indien er sprake is van een dusdanige verlaging van het inkomen dat de woonkosten niet meer (volledig) vanuit dit inkomen betaald kunnen worden.

Opgemerkt zij dat bij de vaststelling van een woonkostentoeslag afwijkend wordt omgegaan met draagkracht. Zo wordt al het inkomen vanaf 100% meegeteld en wordt vermogen in de eigen woning niet meegenomen, waarmee het gestelde in 5.10 buiten werking wordt gesteld.

10.2 Woonkostentoeslag bij een huurwoning

Voorwaarden:

  • 1.

    Belanghebbende bewoont een woning, waarvan de hoogte van de woonkosten gelet op artikel 13 van de Wet op de huurtoeslag geen belemmering vormt voor toekenning van de huurtoeslag maar door omstandigheden buiten zijn schuld kan hij nog geen aanspraak maken op de huurtoeslag. De woonkostentoeslag wordt verstrekt tot de datum waarop de belanghebbende wel in aanmerking komt voor huurtoeslag.

  • 2.

    De woonkostentoeslag is gelijk aan het bedrag van de huurtoeslag die belanghebbende gelet op zijn leefomstandigheden en financiële situatie op grond van de Wet op de huurtoeslag voor woonkosten per maand zou ontvangen.

  • 3.

    Indien de woonkosten van de huurwoning het bedrag genoemd in artikel 13 van de Wet op de huurtoeslag te boven gaan is verlening van bijzondere bijstand mogelijk, voor zover door een wijziging in inkomsten of een gewijzigde situatie wat betreft inwoning de woonkosten niet zelf meer volledig kunnen worden voldaan.

  • 4.

    De woonkostentoeslag als bedoeld in lid 3 wordt verstrekt voor een periode van maximaal één jaar. Deze periode kan worden verlengd - indien en voor zover - bijzondere individuele omstandigheden daartoe noodzaken.

  • 5.

    Aan de woonkostentoeslag zoals bedoeld in artikel 3 wordt met toepassing van artikel 55 Participatiewet, de voorwaarde verbonden dat de belanghebbende binnen een periode van 6 maanden naar vermogen tracht een goedkopere woonruimte te vinden (verhuisplicht), waarvan de huur in overeenstemming is met zijn inkomen. Van zijn inspanningen dient de belanghebbende bewijsstukken te overleggen.

  • 6.

    De woonkostentoeslag zoals bedoeld in lid 3 wordt op dezelfde wijze als de huurtoeslag berekend. Dit betekent dat voor het gedeelte van de huur boven de huurgrens in beginsel geen woonkostentoeslag wordt verstrekt.

  • 7.

    De woonkostentoeslag zoals bedoeld in lid 3 wordt niet verstrekt bij aanvang van of binnen 12 maanden na het betrekken van een woning, tenzij sprake is van overmacht.

10.3 Woonkostentoeslag bij een koopwoning

Voorwaarden:

  • 1.

    Aan een belanghebbende die een eigen woning bezit, die tevens door hem/haar wordt bewoond en waarvan de hoogte van de woonkosten gelet op artikel 13 van de Wet op de huurtoeslag geen belemmering vormt voor toekenning van de huurtoeslag, kan een woonkostentoeslag verstrekt worden. Voor de berekening van deze toeslag komen per maand de hypotheekrente in aanmerking.

  • 2.

    De woonkostentoeslag is gelijk aan het bedrag van de huurtoeslag die de belanghebbende gelet op zijn leefomstandigheden en financiële situatie op grond van de Wet op de huurtoeslag voor woonkosten per maand zou ontvangen.

  • 3.

    Indien de woonkosten van de koopwoning het bedrag genoemd in artikel 13 van de Wet op de huurtoeslag te boven gaan is verlening van bijzondere bijstand mogelijk, voor zover door een wijziging in inkomsten of een gewijzigde situatie wat betreft inwoning de woonkosten niet zelf meer volledig kunnen worden voldaan.

  • 4.

    De woonkostentoeslag zoals bedoeld in artikel 3 wordt verstrekt voor een periode van maximaal één jaar. Deze periode kan worden verlengd - indien en voor zover - bijzondere individuele omstandigheden daartoe noodzaken.

  • 5.

    Aan de woonkostentoeslag zoals bedoeld in artikel 3 wordt met toepassing van artikel 55 Participatiewet, de voorwaarde verbonden dat de belanghebbende binnen een periode van 6 maanden naar vermogen tracht goedkopere woonruimte te vinden (verhuisplicht), waarvan de huur in overeenstemming is met zijn inkomen. Van zijn inspanningen dient belanghebbende bewijsstukken te overleggen.

  • 6.

    De woonkostentoeslag zoals bedoeld in lid 3 wordt op dezelfde wijze als de huurtoeslag berekend. Dit betekent dat voor het gedeelte van de huur boven de huurgrens geen woonkostentoeslag wordt verstrekt, met uitzondering van bijzondere situaties, zoals een hypothecaire verplichting aanmerkelijk boven de huurgrens.

  • 7.

    De woonkostentoeslag zoals bedoeld in lid 3 wordt niet verstrekt bij aanvang van of binnen 12 maanden na het betrekken van een woning, tenzij sprake is van overmacht.

10.4 Waarborgsom

Voor de waarborgsom kan in principe geen bijzondere bijstand worden verleend. Een waarborgsom huur behoort niet tot de bijzondere kosten, maar tot de incidenteel voorkomende algemene kosten van het bestaan. Men wordt geacht hier zelf voor te reserveren. Administratiekosten kunnen om niet worden verstrekt.

 

Uitgangspunt is dat de bijstand direct in termijnen wordt terugbetaald. Mocht er echter naast de waarborgsom ook een lening onder borg bij de Stadsbank Oost Nederland zijn verstrekt voor inrichtingskosten, dan dient de aflossing aansluitend plaats te vinden na de aflossing van de lening bij de Stadsbank Oost Nederland.

 

Voorwaarden

Er kan bijzondere bijstand worden verleend voor een waarborgsom in de vorm van een (renteloze) geldlening. Belanghebbende ontvangt namelijk de waarborgsom op een later moment weer terug.

11. Hardheidsclausule

In gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist het college. Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels, als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.


1

Collegebesluit d.d. 2 mei 2017

2

Stichting Individuele Vertegenwoordiging en beheer (IVB) beheert het inkomen en vermogen van een aantal klanten uit de gemeente Montferland. Zij nemen geen nieuwe klanten meer aan. De bestaande klanten kunnen als zij aan de voorwaarden van bijzondere bijstand voldoen, bijzondere bijstand voor de kosten van budgetbeheer via IVB ontvangen.