Organisatie | Werkzaak Rivierenland |
---|---|
Organisatietype | Regionaal samenwerkingsorgaan |
Officiële naam regeling | Beleidsregel van het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling Werkzaak Rivierenland houdende regels omtrent wet taaleis Beleidsregels Wet taaleis 2016 |
Citeertitel | Beleidsregels Wet taaleis 2016 |
Vastgesteld door | dagelijks bestuur |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
artikel 18b van de Participatiewet
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
30-03-2018 | 01-01-2016 | nieuwe regeling | 16-12-2016 |
Hoofdstuk 2 Voldoen aan de taaleis
Artikel 2. Aantonen kennis Nederlandse taal
Wanneer belanghebbende in de leerplichtige leeftijd (tussen 5 en 16 jaar) tenminste acht jaren in Nederland heeft gewoond en er geen aanknopingspunten bestaan om te twijfelen aan diens taalniveau, kan ervan worden uitgegaan dat belanghebbende gedurende acht jaar Nederlandstalig onderwijs heeft gevolgd en daarmee aan de taaleis voldoet.
Hoofdstuk 4 Niet toetsen in het kader van de Wet Taaleis
Artikel 4. Geen toetsing taalniveau
Er vindt geen toetsing van het taalniveau plaats indien belanghebbende gedurende een eerdere uitkeringsperiode is getoetst op het taalniveau waarbij;
Tijdens een vorige uitkeringsperiode al een toets is afgenomen en is vastgesteld dat belanghebbende de Nederlandse taal onvoldoende beheerst, maar ook is vastgesteld dat door in de persoon gelegen, niet beïnvloedbare of tijdgebonden factoren, belanghebbende niet is staat is om de Nederlandse taal op referentieniveau 1F machtig te worden.
Hoofdstuk 6 Kennisgeving, bereidverklaring en verlaging uitkering
Hoofdstuk 7 Ondersteuning bij en voortgang van taaltraject
Artikel 8. Ondersteuning bij taalcursus
Het dagelijks bestuur biedt belanghebbende, indien nodig, financiële ondersteuning bij het volgen van een passende taalcursus gericht op het verhogen van het taalniveau naar referentieniveau 1F of A2, bij een erkend opleidingsinstituut.
Aldus besloten in de vergadering van het dagelijks bestuur van 16 december 2016
de secretaris,
mevr. E. Boer MBA
de voorzitter,
mevr. C.A.A. van Rhee- Oud Ammersveld
Toelichting beleidsregels Wet Taaleis betreffende de Participatiewet
Per 1 januari 2016 is de Participatiewet gewijzigd door de invoering van de Wet Taaleis Participatiewet. Artikel 18b is aan de Participatiewet toegevoegd. De taaleis houdt kortweg gezegd in dat beheersing van het Nederlands een verplicht onderdeel is van iemands re-integratie.
Doelgroep De taaleis geldt per direct voor iedereen van wie het recht op een uitkering op grond van de Participatiewet op 1 januari 2016 of daarna ingaat. Per 1 juli 2016 geldt de taaleis voor mensen die op 31 december 2015 al een uitkering op grond van de Participatiewet ontvingen. De taaleis geldt niet voor mensen met een IOAW/IOAZ-uitkering; zij ontvangen immers geen uitkering op grond van de Participatiewet. Voor mensen ouder dan 65 jaar geldt de taaleis ook niet. Voor hun eventuele jongere partners geldt de taaleis wel. De taaleis geldt zowel voor mensen voor wie het Nederlands de tweede taal is als voor mensen voor wie het Nederlands de moedertaal is.
Artikel 2. Aantonen kennis Nederlandse taal
Lid 4. De Wet taaleis stelt dat een belanghebbende ook een ander document kan overleggen waaruit blijkt dat hij de vaardigheden in de Nederlandse taal beheerst. In deze beleidsregels is niet vastgelegd met welke andere documenten de beheersing van de Nederlandse taal kan worden aangetoond. Het gaat erom dat dit documenten betreffen die ervoor zorgen dat er geen redelijk vermoeden is dat de Nederlandse taal onvoldoende wordt beheerst. Of dit uit een ander document blijkt, moet doorgaans individueel worden beoordeeld.
Hieronder een overzicht van documenten die kunnen aantonen dat belanghebbende de Nederlandse taal beheerst.
Wie geen diploma heeft maar acht jaar Nederlandstalig onderwijs volgde, voldoet ook aan de taaleis. Bewijzen hiervan kunnen bestaan uit rapporten van en/of bewijzen van inschrijving bij een school.
Ook wie een inburgeringsdiploma/certificaat kan overleggen voldoet aan de taaleis.
In de Wet taaleis is vastgelegd dat wanneer een belanghebbende er niet in slaagt om aan te tonen dat hij de Nederlandse taal op referentieniveau 1F beheerst, hem uiterlijk binnen een termijn van 8 weken na ontvangst van de aanvraag om bijstand een toets moet worden afgenomen. In het Besluit taaltoets Participatiewet zijn criteria geformuleerd waaraan de taaltoets, het toetsmateriaal en de toetsbeoordelaar moeten voldoen. Deze toets zal worden afgenomen door ROC Rivor. Op deze manier kan blijvend worden gegarandeerd dat de toetsing en beoordeling conform de didactische kwaliteitscriteria uit het Besluit taaltoets worden uitgevoerd.
Artikel 4. Geen toetsing taalniveau
In sommige situaties kan sprake zijn van een omstandigheid waardoor het afnemen van een toets niet zinvol is en/of niet tot nieuwe inzichten leidt.
Lid 1. Zo kan er sprake zijn van ontbrekende verwijtbaarheid, waarmee vaststaat dat de belanghebbende niet in staat is, of zal zijn, om de Nederlandse taal te verwerven. In dit geval heeft het afnemen van een toets geen meerwaarde, omdat het verwerven van de Nederlandse taal geen mogelijkheid is voor de belanghebbende.
Lid 2 en 3. Zo kan ook de situatie ontstaan waarin een belanghebbende in een eerdere uitkeringsperiode (in de eigen gemeente of in een andere gemeente) reeds is getoetst op het taalniveau. Als de uitslag van de toets op dat moment heeft uitgewezen dat iemand de taal op referentieniveau 1F beheerst en die uitslag kan worden overlegd, hoeft de belanghebbende op het moment dat hij opnieuw in de bijstand stroomt, niet opnieuw een toets af te leggen. De positieve uitslag van de eerder afgenomen toets is dan namelijk het bewijs dat het referentieniveau 1F wordt beheerst. Hierbij is het wel van belang dat het moment waarop de toets is afgenomen naar redelijkheid moet worden beoordeeld. Indien de toets lange tijd geleden is afgenomen en op basis van de actuele situatie het redelijk vermoeden bestaat dat het taalniveau niet op referentieniveau 1F wordt beheerst, kan de beoordeling zijn dat er wel een toets moet worden afgenomen. Dit zal altijd individueel moeten worden beoordeeld.
Lid 4. Met bijstand voor korte duur wordt in ieder geval bedoeld, een aanvraag voor bijstand voor de duur van 3 maanden of korter. Het gaat hierbij om situaties waarin bij de aanvraag van de bijstand helder is dat er sprake is van in zijn aard kortdurende bijstand. Er moet dan ook zijn vastgesteld wat de einddatum van de bijstandsverlening zal zijn.
Artikel 5. Het ontbreken van verwijtbaarheid
De taaleis geldt niet voor belanghebbenden waarbij sprake is van ontbrekende verwijtbaarheid. Er moet dan sprake zijn van een omstandigheid waardoor belanghebbende geen verwijt kan worden gemaakt van het niet of niet in voldoende mate beheersen van de Nederlandse taal. Er zijn enkele situaties omschreven waarbij in ieder geval sprake is van ontbrekende verwijtbaarheid. Deze omschrijving is niet limitatief. Er kan sprake zijn van andere factoren die de verwijtbaarheid doen ontbreken. Dit zal altijd individueel moeten worden beoordeeld. De bewijslast om aan te tonen dat sprake is van ontbrekende verwijtbaarheid, ligt bij de belanghebbende.
Artikel 7. Verlaging uitkering bij onvoldoende inspanning of tussentijds stoppen
Lid 1. De Wet taaleis omschrijft niet hoe er moet worden gehandeld op het moment dat iemand in eerste instantie voldoet aan de inspanningsverplichting, maar daar op enig moment mee stopt. Er wordt namelijk alleen genoemd dat de verlaging wordt ingezet vanaf het moment dat iemand het kennisgevingsbesluit heeft ontvangen, waarin staat dat de Nederlandse taal onvoldoende wordt beheerst. Dit betekent dat er altijd met terugwerkende kracht moet worden verlaagd, ook wanneer iemand in beginsel wél de nodige inspanning heeft geleverd. In deze beleidsregels is geformuleerd dat de verlaging in een dergelijke situatie pas wordt ingezet vanaf het moment dat de verwijtbaarheid ontstaat. Dit is de meest eerlijke en verdedigbare oplossing voor deze situatie. Het moment waarop de
verwijtbaarheid ontstaat wordt individueel beoordeeld.
Lid 2. De Wet taaleis omschrijft tevens niet hoe er wordt gehandeld indien iemand nadat verlaging is ingezet, alsnog voldoende inspanning gaat leveren. De wet kent namelijk geen inkeerbepaling. Dit houdt in dat de bijstand verlaagd moet blijven, ondanks dat de klant zich alsnog gaat inspannen om het taalniveau te verbeteren. Dit lijkt echter in strijd met de bedoeling van de wet. Hierover is in deze beleidsregels geformuleerd dat er wordt afgezien van verdere verlaging vanaf het moment dat de uitkeringsgerechtigde aannemelijk maakt alsnog voldoende inspanning te leveren voor het verwerven van de Nederlandse taal. Ook in dit geval is dit de meest eerlijke en verdedigbare oplossing. Het moment waarop de verwijtbaarheid ontstaat wordt ook in deze situatie individueel beoordeeld.
Maatregelen als een klant verwijtbaar zich niet voldoende inspant
De activiteiten op grond van de taaleis zijn afgestemd en onderdeel van de inspanningen gericht op re-integratie en participatie. Daarom is ervoor gekozen om de bestaande Afstemmingsverordening Participatiewet toe te passen in het geval de taaleisklant zich verwijtbaar onttrekt aan de inspanningsverplichting.
Alleen in het enkele geval dat er sprake is van een ‘sec’ taaltraject is het specifieke sanctieregime van de taaleis in artikel 18b Participatiewet van toepassing.
Bij toepassing van een specifieke taaleismaatregel kan iemand altijd de voortzetting van de maatregel stoppen door: - een vrijstellend bewijs te leveren (= een bewijs dat aantoont dat iemand over het wettelijk gestelde taalniveau voldoet); - met goed gevolg de toets af te leggen, of - bereidheid te tonen om weer naar vermogen te starten met afgesproken taalactiviteiten. Ook wanneer iemand door overmacht of om een andere reden zich niet meer kan of hoeft in te zetten voor verbetering van zijn taalvaardigheid, is dit aanleiding om de maatregel te stoppen.
De maatregel (beide regimes) moet altijd worden afgestemd op de omstandigheden van de klant en zijn/haar mogelijkheden om middelen te verwerven, indien er naar oordeel van de gemeente, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken.
Artikel 8. Ondersteuning bij taalcursus
Lid 1. De Wet taaleis schrijft niet voor hoe iemand de taal moet leren. De belanghebbende kan ervoor kiezen om de Nederlandse taal te leren door een taaltraject te volgen, gericht op het verhogen van het taalniveau naar referentieniveau 1F, bij een erkend opleidingsinstituut. Op het moment dat de belanghebbende een dergelijk taaltraject niet kan betalen, wordt financiële ondersteuning geboden. Het gaat hierbij om een vergoeding van de inschrijfkosten voor de taalcursus, het eventuele boekengeld en de eventuele reiskosten. Dit geldt alleen indien er geen voorliggende voorzieningen zijn die financiering op een andere manier mogelijk maken en indien belanghebbende hier zelf om verzoekt.
Artikel 9. Het volgen van de voortgang van het taaltraject
De Wet taaleis betreft een inspanningsverplichting. Dit betekent dat op enig moment de inspanning van de belanghebbende moet kunnen worden beoordeeld. Om die reden wordt de wijze waarop belanghebbende verklaart zich in te gaan spannen, vastgelegd in diens dossier. Om de inspanning op een later moment ook werkelijk te kunnen volgen, wordt ook afgesproken en in het dossier vastgelegd op welke wijze de belanghebbende de geleverde inspanning inzichtelijk gaat maken.