Organisatie | Groningen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Nadere regels jeugdhulp gemeente Groningen 2018 |
Citeertitel | Nadere regels jeugdhulp gemeente Groningen2018 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-04-2018 | 01-01-2021 | Nieuwe regeling | 16-01-2018 | 6429759 |
In deze Nadere regels wordt verstaan onder:
Pedagogische civil society: de sociale omgeving rond de jeugdige, bestaande uit ouders, familie, buurtvrienden, school, peuterspeelzalen, vrijwilligers, sportcoaches en anderen die betrokken zijn bij de opvoeding en het opgroeien van de jeugdige met als doel om de draagkracht van het gezin van de jeugdige te vergroten en opvoedingsproblemen te voorkomen.
Artikel 2 Vormen van jeugdhulp en preventie
De volgende algemene voorzieningen zijn onder andere beschikbaar:
Versterken van de sociale context:
Activiteiten ter versterking van de pedagogische civil society zoals stimuleren en faciliteren van initiatieven vanuit de informele netwerken, steuncontacten tussen ouders en jeugdigen en intergenerationele contacten die een bijdrage leveren aan een gezonde en veilige opgroei- en opvoedomgeving, mogelijkheden voor ouders/opvoeders om elkaar te ontmoeten;
Voor het gesprek verschaffen de jeugdige en/of zijn ouders aan het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen. De jeugdige en/of zijn ouders geven in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.
Een jeugdige en/of zijn ouders kunnen in aanmerking komen voor een pgb, indien ten minste voldaan is aan de voorwaarden van artikel 8.1.1 lid 2 van de Wet:
Om de kwaliteit van de met een pgb in te kopen individuele voorziening te kunnen beoordelen dienen de jeugdige en/of zijn ouders een plan te hebben opgesteld over hoe zij het pgb gaan besteden en dienen zij een door het college goedgekeurde ondersteuningsovereenkomst te sluiten met de door hem of haar in te schakelen jeugdhulpverlener.
Een pgb voor vervoer als bedoeld in artikel 10 lid 4 onder g van de Verordening en een pgb voor vormen van jeugdhulp als bedoeld in artikel 10 lid 4 onder a tot en met f van de Verordening waarvoor een tarief is vastgesteld per uur, per dagdeel of per etmaal mag uitsluitend en alleen besteed worden voor dat vervoer en voor een vergoeding van die daadwerkelijk geleverde diensten per uur, dagdeel of etmaal en mag niet anders besteed worden.
Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze Nadere regels door het college vastgestelde bedragen verhogen of verlagen. Het college kan per tarief en voorziening bepalen welke prijsindex hierbij wordt gehanteerd.
De inrichting van het Groninger jeugdstelsel.
In het Groninger Functioneel Model wordt een inhoudelijk kader geschetst, dat als basis fungeert voor een gemeentelijk aangestuurd nieuw jeugdstelsel in de Groninger gemeenten. Met de herinrichting van het jeugdstelsel moet de jeugdhulp efficiënt en effectief dichtbij kinderen en ouders of verzorgers worden geboden.
Belangrijke doelen en uitgangspunten van de stelselherziening jeugd zijn de volgende.
Indien de eigen kracht en de mogelijkheden van de jeugdige, opvoeders en de directe omgeving ontoereikend zijn, kan er ondersteuning, hulp en/of behandeling geboden worden bij voorkeur zoveel als mogelijk in, met en rondom het gezin. De insteek is hierbij het vroegtijdig bieden van hulp op maat, voorkomen van escalatie van problemen en een te zwaar appèl op intensieve ondersteuning.
Het fundament van het nieuwe jeugdstelsel is het gewone positieve opgroeien en opvoeden, in de pedagogische civil society. Het is een leefomgeving met goed functionerende en in voldoende mate aanwezige basisvoorzieningen (zoals scholen, speelvoorzieningen, beschikbaarheid van (opvoed)informatie, afgestemd op de specifieke kenmerken en behoeften van de wijk).
De basis van het nieuwe stelsel wordt gevormd door de basisondersteuning, bestaande uit een team van generalisten met elkaar aanvullende specifieke kennis en vaardigheden. De samenstelling van deze teams kan variëren afhankelijk van de populatie van de betreffende wijk. Zo kan de inzet van specifieke deskundigen in de basisondersteuning in bepaalde situaties gewenst zijn. De Jeugdgezondheidszorg valt ook binnen deze basisondersteuning, maar heeft een specifiek doel: het beschermen en bevorderen van de gezondheid van alle jeugdigen van 0-18 jaar. Het is preventieve gezondheidszorg die gericht is op het voorkomen van ziekten en het vroegtijdig opsporen van gezondheidsproblemen bij jeugdigen. Beslissingen over de zorgtoeleiding (triage) en het uitvoeren van regulier casemanagement vinden plaats vanuit de basisondersteuning.
Efficiënte zorgtoeleiding wordt bewaakt en gerealiseerd door regulier casemanagement in de basisondersteuning. Regulier casemanagement is een taak die uitgevoerd wordt door hiertoe bekwame uitvoerende professionals uit de basisondersteuning. Het uitgangspunt is dat de (eerst) betrokken professional hiervoor verantwoordelijk is. Beslissingen over hulp worden altijd in dialoog, samen met de jeugdige en of ouders/opvoeders genomen.
Bij meer complexe ondersteuningsvragen, die de eigen competenties overstijgen, of wanneer er zorgen zijn over de veiligheid van een jeugdige, kunnen medewerkers voor consultatie en advies een beroep doen op medewerkers uit de expertpool. De medewerkers uit deze pool bieden onafhankelijk advies, zij verlenen geen daadwerkelijke hulp aan de jeugdigen of het gezin. Deze pool bestaat uit diverse deskundigen met uiteenlopende kennisgebieden, zoals specialistische casemanagers, medewerkers Veilig Thuis (voorheen Algemeen Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling, AMHK), jeugdbescherming en jeugdreclassering. De meer complexe triage wordt met behulp van de expertpool uitgevoerd. Tevens wordt er geadviseerd over de inzet van meer of minder intensieve ondersteuning.
Indien een professional uit de basisondersteuning of een huisarts of jeugdarts aanvullende specifieke integrale ondersteuning van jeugdige en of gezinssysteem wenselijk vindt (in samenspraak met betrokkenen), kan er gebruik gemaakt worden van inzet van uitvoerende professionals uit de flexibele ondersteuning. Ook kunnen deze medewerkers handelingsgerichte diagnostiek verlenen. De flexibele ondersteuning fungeert dus als een ‘surplus’ van de basisondersteuning.
Deze ondersteuning is niet vrij toegankelijk voor jeugdigen en/of ouders, maar is pas in te zetten na een professionele afweging van de hiertoe bevoegde professional in de basisondersteuning, de huisarts of de jeugdarts. In die zin spreken we van een individuele voorziening.
Indien blijkt dat de problemen van de jeugdige of het gezinssysteem dermate ernstig of complex is, kan de professional ook een vorm van intensieve ondersteuning inzetten. Dit zijn vormen als dagbehandeling, poliklinische trajecten, 24-uurs zorg, pleegzorg en crisiszorg. Deze ondersteuning wordt veelal decentraal georganiseerd maar zoveel als mogelijk uitgevoerd in de natuurlijke leefomgeving van de jeugdige. Medewerkers van de intensieve ondersteuning kunnen ook specialistische diagnostiek verlenen. Vanuit de intensieve zorg wordt eveneens gewerkt aan de inzet van zorgtrajecten gericht op het voorkomen van plaatsing en het voorkomen van terugval. Alle vormen van hulp die in de intensieve ondersteuning gegeven wordt, zijn niet vrij toegankelijk. Deze hulp is altijd een vorm van individuele voorziening. De intensieve ondersteuning kan pas worden ingezet na een afgewogen oordeel van de hiertoe bevoegde professional.
Het begrip kwaliteit komt in de Verordening voor in art. 10, tweede en derde lid, in art. 12, vijfde lid, en in artikel 22, aanhef en onder f. Ook in de toelichting bij die bepalingen komt het begrip voor.
In de Nadere regels komt het begrip kwaliteit voor in art. 9, tweede lid, onder b en in art. 10, eerste lid, onder b. Ook in de toelichting bij die bepalingen komt het begrip voor.
Het kan daarbij gaan om professionele of kwaliteitsstandaarden (art. 10, derde lid, van de Verordening), maar ook om het gemeentelijk kwaliteitsbeleid (art. 22 van de Verordening).
De gemeente Groningen heeft momenteel nog geen uitgewerkt kwaliteitsbeleid. Tot die tijd sluiten wij zoveel mogelijk aan bij landelijke kwaliteitskaders, zoals het Kwaliteitskader Jeugd.
Een belangrijke norm in dit verband is die van “de verantwoorde hulp”.
De (medewerkers van) jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen moeten verantwoorde hulp verlenen (artikel 4.1.1 Jeugdwet). Dat houdt in dat zij hulp van goed niveau moeten bieden, die in ieder geval veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt verleend en die is afgestemd op de reële behoefte van de jeugdige of zijn ouder (Nota van Toelichting bij Besluit Jeugdwet, p. 39). Zij moeten zich zo organiseren dat het leidt tot verantwoorde hulp.
Wijze van beoordeling jeugdhulp
Op 1 mei 2017 (ECLI: NL CRVB: 2017: 1477) heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) een belangrijke uitspraak gedaan over jeugdhulp op grond van de Jeugdwet. Deze uitspraak is richtinggevend voor de wijze waarop het onderzoek moet worden uitgevoerd. De CRvB gaat daarbij uitgebreid in op de verschillende stadia van het onderzoek en de zorgvuldigheidseisen die gemeenten daarbij in acht moeten nemen.
Als een jeugdige of ouder zich meldt, moet de gemeente allereerst vaststellen wat de hulpvraag is. Vervolgens moet de gemeente kijken of sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen in de zin van de Jeugdwet en welke problemen het precies betreft. Daarna kan worden bepaald welke hulp nodig is om de doelen te bereiken die zijn vastgelegd in de jeugdhulpplicht van artikel 2.3 Jeugdwet. Pas als de benodigde hulp in kaart is gebracht, kan de gemeente kijken welke bijdrage ouders of het sociale netwerk kunnen leveren. Slechts voor zover de mogelijkheden van ouders/het netwerk ontoereikend zijn, moet de gemeente een voorziening verlenen.
De CRvB geeft in zijn eerder genoemde uitspraak van 1 mei 2017 ook duidelijk aan dat gemeenten advies moeten vragen aan specifieke (jeugdhulp)deskundigen als dat nodig is. Daarbij moet de gemeente ervoor zorgen dat die deskundigheid concreet kenbaar is voor de hulpvrager
De definities van ‘gesprek’ en ‘melding’ zijn nodig omdat deze begrippen niet zijn gedefinieerd in de Wet en het gebruik hier afwijkt van het normaal spraakgebruik.
De melding is het eerste contact van jeugdigen en ouders met het college (in de praktijk is dit het WIJ-team) om aan te geven dat zij behoefte hebben aan jeugdhulp. De melding (artikel 3 van de Nadere regels) is iets anders dan de aanvraag om een individuele voorziening; dit laatste is geregeld in artikel 5 van de Verordening.
Het gesprek is het mondeling contact bij het onderzoek naar de hulpvraag waarin het college - in de praktijk zal het college dit laten uitvoeren door deskundigen - met degene die jeugdhulp vraagt zijn gehele situatie bespreekt ten aanzien van de ondervonden problemen en de gevolgen daarvan en de gewenste resultaten van de te kiezen oplossingen.
Als basis voor een aanvraag van een voorziening kunnen worden aangemerkt:
Er kunnen zich omstandigheden voordoen waarin het college het gewenst acht deze informele hulp die om niet door een natuurlijk persoon wordt geleverd en die niet in het kader van een beroep wordt gegeven te vergoeden. Het college heeft in deze nadere regels criteria opgenomen wanneer deze informele ondersteuning voor een vergoeding in aanmerking kan komen en heeft daarvoor een afzonderlijk tarief vastgesteld. Gelet op het feit dat deze hulp niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt verleend is er sprake van een lager tarief.
Artikel 2 Vormen van jeugdhulp en preventie
Hieronder worden enkele vormen van jeugdhulp kort nader toegelicht.
De versterking van de sociale context waarin gezinnen opvoeden en jeugdigen opgroeien.
onder 1) daaronder vallen bijvoorbeeld coachingstrajecten en vormen van e-hulp;
onder 3) daaronder vallen bijvoorbeeld trajecten zoals onder meer in zorgboerderijen geboden worden;
onder 5) deze interventies worden uitgevoerd volgens het principe van Wrapped around care.
Intensieve ondersteuning bestaat uit een keten van specialistische poliklinische behandelactiviteiten, deeltijd- of dagbehandeling en of klinische opname en gedwongen jeugdhulp.
Hieronder vallen bijvoorbeeld pleegzorg, intramurale opvang, 24uurs opvang, pleegzorg in eigen netwerk, gesloten jeugdzorg, klinische opname en kinder- en jeugdpsychiatrie.
Hieronder vallen bijvoorbeeld Jeugdzorgplus en enkele vormen van hoog specialistische GGZ, inzet van zorgtrajecten gericht op het voorkomen van uithuisplaatsing en inzet van specifieke zorgtrajecten gericht op het voorkomen van terugval.
Het is mogelijk om verschillende voorzieningen genoemd in dit artikel met elkaar te combineren, zodat passende jeugdhulp ingezet kan worden.
Alle in artikel 2 genoemde vormen van jeugdhulp zijn in gemeente Groningen beschikbaar, hetzij doordat er subsidie voor beschikbaar is, hetzij doordat de jeugdhulp centraal wordt ingekocht. Met betrekking tot subsidie is hoofdzakelijk paragraaf 3.13 van de Nadere regels subsidies gemeente Groningen van toepassing. Daarnaast zijn ook de volgende paragrafen relevant:
Artikel 3 tot en met 8 Algemeen
Jeugdigen en ouders kunnen zich rechtstreeks wenden tot een algemene voorziening. De in de artikelen 3 tot en met 8 beschreven procedure blijft hier achterwege. Of iemand toegang krijgt tot een algemene voorziening wordt slechts marginaal getoetst.
Voor het verkrijgen van een individuele, niet overige voorziening, geldt de in artikel 3 tot en met 8 beschreven procedure. Bij het onderzoek ter beoordeling van een aangemelde hulpvraag zal, zoals beschreven in artikel 4, in een gesprek met de jeugdige en zijn ouders de gehele situatie worden bekeken en kan bijvoorbeeld alsnog worden verwezen naar een overige jeugdhulpvoorziening in plaats van, of naast, mogelijke toekenning van een individuele voorziening.
Het college is verantwoordelijk voor de inzet van de noodzakelijke voorzieningen op het gebied van jeugdhulp. Het college is bevoegd om de toegang tot jeugdhulp te verlenen op grond van de Wet.
In de praktijk zullen jeugdprofessionals onafhankelijk adviseren over te nemen beslissingen. Namens het college nemen dan medewerkers van de gemeente – in mandaat – een beschikking met in achtneming van dat professionele advies. Waar in deze Nadere regels, “het college” staat, kan het college deze bevoegdheid mandateren naar ondergeschikten dan wel niet-ondergeschikten op grond van de algemene regels van de Awb.
De jeugdige of zijn ouders kunnen zich wenden tot een algemene voorziening zonder meldingsprocedure in de zin van artikel 3 van deze Nadere Regels.
Zoals in de algemene toelichting al is aangehaald, hebben jeugdigen en ouders onder de Jeugdwet geen wettelijk recht op jeugdhulp en geen individuele aanspraken op jeugdhulp. Wel is er een voorzieningenplicht voor de gemeente en het daaruit voortvloeiende recht van jeugdigen en ouders op een zorgvuldige procedure. Deze nadere regels bevatten bepalingen die dit moeten waarborgen. Hiermee kan ten onrechte de schijn worden gewekt dat het telkens om een uitvoerig, onnodig bureaucratische proces gaat. Dit is echter geenszins de bedoeling. Zo is de schriftelijke ontvangstbevestiging van een melding enkel nodig als het om een officiële hulpvraag gaat, zoals omschreven in artikel 1, lid 1, onder f van de Verordening en niet bij andere vragen. Verder kan het onderzoek (artikel 4), afhankelijk van de inhoud van de melding, meer of minder uitgebreid zijn. Er kan bovendien hiervan – en in bepaalde gevallen ook van het gesprek (artikel 5) - in overleg met de jeugdige of zijn ouders afgezien worden. Daartegenover staat dat, als dat nodig is, er ook sprake kan zijn van meerdere gesprekken. Als de jeugdige al bij de gemeente bekend is, zal een aantal gespreksonderwerpen niet meer uitgediept hoeven te worden. Komen een jeugdige of zijn ouders voor het eerst bij de gemeente, dan zal een gesprek nodig zijn om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn situatie te krijgen. Een onderzoek en gesprek zullen uiteindelijk vaak wel in enige vorm nodig zijn, omdat voor een zorgvuldig te nemen besluit het van belang is dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht. Ook andere bepalingen (schriftelijke verslaglegging (artikel 6) en schriftelijke indiening aanvraag (artikel 8) zijn opgenomen met het oog op een zorgvuldige procedure en in het belang van een zorgvuldige dossiervorming.
Deze bepaling is hier opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen en te zorgen dat jeugdigen en ouders goed worden geïnformeerd.
Het eerste lid dient ter voorbereiding van het gesprek waarbij voor het onderzoek naar aanleiding van de melding relevante bekende gegevens in kaart worden gebracht, zodat cliënten niet worden belast met vragen over zaken die bij de gemeente al bekend zijn en een goede afstemming mogelijk is met eventuele andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen. De regels met betrekking tot de privacy van betrokkenen en gegevensuitwisseling die gelden op grond van de Jeugdwet ende Wet bescherming persoonsgegevens en de hiervoor vanaf 25 mei 2018 geldende Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) zijn hierop van overeenkomstige toepassing.
Het verwerken van persoonsgegevens moet zoveel mogelijk gebaseerd zijn op een wettelijke verplichting. Als er geen wettelijke verplichting is, dan is toestemming van betrokkene nodig voor het verwerken van persoonsgegevens. Vooral bij de Jeugdwet waar men toestemming moet geven om bepaalde medische gegevens of psychologische onderzoeken van kinderen te mogen delen, omdat dit noodzakelijk is in het belang van het kind.
Vanuit de AVG (artikel 7) moet de toestemming worden gegeven door middel van duidelijke actieve handeling, bijvoorbeeld schriftelijke verklaring, elektronische middelen of mondelinge verklaring. Hieruit moet blijken dat de betrokkene vrijelijk en ondubbelzinnig met de verwerking instemt. De toestemming moet gelden voor alle verwerkingsactiviteiten met hetzelfde doel. Als er meerdere doelen zijn voor de verwerking van persoonsgegevens, moet toestemming voor elk van deze doelen worden verleend. Naast doelbinding is het belangrijk dat de betrokkene geïnformeerd word over hoelang de gegevens worden bewaard, wie er toegang heeft, hoe bezwaar kan worden gemaakt en hoe de toestemming kan worden ingetrokken.
Binnen het sociaal domein kan het problematisch zijn om rechtsgeldige toestemming te verkrijgen. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft er namelijk op gewezen dat bij de uitvoering van taken in het sociaal domein sprake is van een afhankelijkheidsrelatie tussen de cliënt en de gemeente. Dat maakt dat toestemming niet altijd in vrijheid gegeven kan worden.
Tweede lid: bij de vaststelling van de datum, het tijdstip en de locatie voor het gesprek kunnen dan ook al wat concrete vragen worden gesteld of aan de jeugdige of zijn ouders worden verzocht om nog een aantal stukken te overleggen. In het kader van de rechtmatigheid wordt in ieder geval de identiteit van de jeugdige of ouders vastgesteld aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. Tevens kan worden beoordeeld of sprake is van een voorliggende voorziening en of het college op grond van artikel 1.2 van de Wet al dan niet is gehouden om een voorziening op basis van deze Wet te treffen.
In het derde lid is een bepaling opgenomen ter voorkoming van onnodige bureaucratie. Als de gemeente al een dossier heeft van de jeugdige of zijn ouders, en de jeugdige of zijn ouders geven (impliciet) toestemming om dit dossier te gebruiken, dan kan een onderzoek achterwege blijven. Een gesprek over de acute hulpvraag is dan in de regel nog wel nodig. Indien de hulpvraag ook al bekend is, en het bijvoorbeeld over een vervolgvraag gaat, dan kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders ook van het gesprek worden afgezien. Dit laatste is bepaald in artikel 5, derde lid.
Er kunnen zich ook situaties voordoen op grond waarvan professionals tot het inzicht komen dat er sprake is van een acute bedreiging van het de veiligheid en of welzijn van het kind of gezin. In dat geval moet er soms eerst gehandeld worden voordat er een gesprek kan plaats vinden.
Voor een zorgvuldig te nemen besluit is het van belang dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht. Daarbij is het van belang dat het onderzoek in samenspraak met de jeugdige en zijn ouders wordt verricht. Voor een zorgvuldig onderzoek is veelal persoonlijk contact nodig om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn ouders te krijgen. Het ligt daarom ook voor de hand dat tijdens een gesprek met de jeugdige en zijn ouders het een en ander wordt besproken. Of dit gesprek op een gemeentelocatie (wijkteam) plaatsvindt, op school, bij de jeugdige of zijn ouders thuis, of bij een andere deskundige zal afhankelijk van de concrete situatie worden besloten. Indien nodig voor het onderzoek, kan ook sprake zijn van meerdere (opeenvolgende) gesprekken.
In het gesprek zou duidelijk moeten worden hoe ook de meest complexe individuele voorzieningen kunnen worden getroffen. De wetgever omkleedt de procedure om te komen tot een individuele voorziening met allerlei waarborgen rond een deskundige beoordeling. Het kan zelfs gaan om diagnostiek om voor een psychiatrische behandeling in aanmerking te komen of voor een verblijf in 24-uursopvang. Dat zijn zwaarwegende beslissingen waaraan professioneel onderzoek en afweging ten grondslag liggen.
Een gesprek kan ook worden aangegaan zonder dat er sprake is van een aanvraag voor jeugdhulp. Professionals en medeopvoeders zijn ook verantwoordelijk voor de veiligheid en welzijn van het kind. Zorgen worden via de reguliere communicatie met ouders besproken. Wanneer ouders echter niet in staat of bereid zijn om daar goed op te reageren moet er in het belang van het kind toch hulp worden ingezet. In dat geval is er sprake van ongevraagde ondersteuning tot en met drang. Daarbij staat altijd wel de dialoog met de ouders centraal, maar is het gesprek niet leidend. De jeugdhulp wordt namelijk op basis van een afweging van deskundigen door de casemanager ingezet.
In het eerste lid is opgenomen dat het gesprek zo spoedig mogelijk moet plaatsvinden. Het hangt af van de situatie hoe snel dat kan of moet plaatsvinden.
In de onderdelen a tot en met i zijn de onderwerpen van het gesprek weergegeven. Het betreft uiteraard altijd maatwerk. Indien de jeugdige al bij de gemeente bekend is, zullen een aantal gespreksonderwerpen niet meer uitgediept hoeven te worden en zal bijvoorbeeld alleen kunnen worden gevraagd of er nog nieuwe ontwikkelingen zijn. Komen een jeugdige of zijn ouders voor het eerst bij de gemeente, dan zal het gesprek dienen om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn situatie te krijgen. In onderdeel c wordt de eigen kracht van jeugdigen en ouders voorop gesteld overeenkomstig het in de considerans van de Wet en de verordening vermelde uitgangspunt dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt. Een te verstrekken voorziening kan ook juist nodig zijn om de mate van probleemoplossend vermogen van de jeugdige en zijn ouders en die van de naaste omgeving te versterken.
Ten aanzien van de afstemmingsplicht in onderdeel g valt te denken aan een voorziening die een jeugdige ontvangt op grond van de AWBZ of de Zvw en een voorziening op het gebied van passend onderwijs.
Tijdens het gesprek wordt het transparantiebeginsel vervat in de Wet bescherming persoonsgegevens en vanaf 25 mei 2018 in de Algemene Verordening Gegevensbescherming gehanteerd.
Het transparantiebeginsel houdt in dat iedereen het recht heeft om te weten wat er waar van hem vastligt en wat er tussen wie wordt uitgewisseld. Het college verstrekt die informatie aan betrokkene(n).
Met betrekking tot de benodigde toestemming van de jeugdige en/of ouders voor verwerking van persoonsgegevens wordt verwezen naar de toelichting op artikel 4, eerste lid en naar de relevante bepalingen in de Jeugdwet.
Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure. De invulling van deze verslagplicht is vormvrij. Hierbij is een voorbeeld genomen aan de praktijk van de Wmo. In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel Wmo 2015 (Kamerstukken II 2013/14 33 841, nr. 3) staat hierover dat het college een weergave van de uitkomsten van het onderzoek verstrekt om de cliënt in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening. Dat moet in beginsel schriftelijk. Een goede weergave maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de cliënt. Uiteraard zal de weergave van de uitkomsten van het onderzoek variëren met de uitkomsten van het onderzoek. Zo zal de weergave van het onderzoek bijvoorbeeld heel beperkt kunnen zijn als de cliënt van mening is goed geholpen te zijn en de uitkomst is dat geen aanvraag van een maatwerkvoorziening noodzakelijk is. Bij meer complexe onderzoeken zal uiteraard een uitgebreidere weergave noodzakelijk zijn. Desgewenst kan de gemeente de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek ook gebruiken als een met de cliënt overeengekomen plan (arrangement) waarin de gemaakte afspraken en de verplichtingen die daaruit voortvloeien, zijn vastgelegd. Het is in dat geval passend dat het college en de cliënt dit plan ondertekenen.
Het later toevoegen van opmerkingen of het aanbrengen van wijzigingen of het herstellen van feitelijke onjuistheden is eveneens vormvrij.
Artikel 7Uitwerking voorwaarden, beoordeling en afweging toegang individuele voorziening
In artikel 2.9 onderdeel a van de Jeugdwet is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening moet aangeven wat de voorwaarden voor toekenning van een individuele voorziening zijn. Dit kader staat in artikel 9 van de verordening. In artikel 7 van deze nadere regels is dat kader verder uitgewerkt.
Belangrijk is dat bij het beoordelen van de problematiek allereerst gekeken wordt in hoeverre het eigen sociale netwerk van de betrokkene ondersteuning kan bieden (onderdeel a). Dit is een van de belangrijkste uitgangspunten van de Jeugdwet: het inschakelen, herstellen en versterken van de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige, zijn ouders en hun omgeving (artikel 2.1 onderdeel d van de Jeugdwet). Pas als blijkt dat jeugdige of zijn ouders er zelf, met hulp van de omgeving, niet of slechts gedeeltelijk uitkomen, moet het college een voorziening treffen. Uit deze bepaling volgt tevens dat geen voorziening hoeft te worden toegekend als er sprake is 'gebruikelijke hulp'. Zie voor dit begrip de toelichting bij artikel 1, lid 1, onderdeel e van de verordening.
Een algemene (vrij toegankelijke) voorziening heeft voorrang boven een individuele voorziening (onderdeel c). Met andere woorden: is er een algemene voorziening beschikbaar die volledig tegemoet komt aan de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige of zijn ouders, dan hoeft het college geen individuele voorziening te treffen.
Het college hoeft evenmin een voorziening te verstrekken als jeugdige of zijn ouders gebruik kunnen maken van een andere (voorliggende) voorziening (onderdeel b). Het gaat dan om een voorziening op grond van een andere wet dan de Jeugdwet (bijvoorbeeld Wmo of Wlz). Dit vloeit overigens reeds voort uit artikel 1.2 van de Jeugdwet, maar is voor de volledigheid ook hier opgenomen.
Ten overvloede wordt opgemerkt dat wanneer slechts een gedeelte van de ondersteuningsbehoefte opgelost kan worden door bijvoorbeeld het eigen netwerk of een andere voorliggende voorziening, het college nog steeds een voorziening zal moeten treffen voor de resterende ondersteuningsbehoefte. Dat volgt uit het gebruik van de zinsnede "voor zover" in de aanhef van deze bepaling.
Als de jeugdige of zijn ouders een pgb willen voor de individuele voorziening die nodig is, moeten ze daarvoor een aanvraag indienen, of moeten ze dit althans bij hun aanvraag (als bedoeld in lid 1) vermelden. De aanvraag is nodig om te kunnen beoordelen of de kwaliteit gegarandeerd is en de op grond van de Jeugdwet vereiste motivering aanwezig is.
Indien de jeugdige en/of zijn ouders een formele aanvraag bij het college indienen, dient het college een beschikking op te stellen, waartegen bezwaar en beroep op grond van de Awb mogelijk is. Uitgangspunt van de Wet is dat de jeugdige of zijn ouders een voorziening in ‘natura’ krijgen. Indien gewenst door de jeugdige of zijn ouders bestaat echter de mogelijkheid van het toekennen van een pgb.
De Jeugdwet regelt dat in de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening in ieder geval wordt aangegeven of de voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt.
Om te voorkomen dat de uitvoering bureaucratisch wordt, is er gekozen om niet automatisch voor elke voorziening een beschikking af te geven.
In principe wordt er geen beschikking afgegeven, tenzij:
Dat laatste kan bijvoorbeeld van toepassing zijn als het college een beschikking van belang vindt voor een behandelende instelling.
Indien de jeugdige en/ of zijn ouders het niet eens is met de gekozen vorm van jeugdhulp en daartegen bezwaar wil maken, zal hij om een beschikking moeten verzoeken. Het college kan een getekend verslag als aanvraag aanmerken op grond van art. 5, lid 2 van de Verordening, zodat de jeugdige en/of zijn ouders daarover geen aparte schriftelijke aanvraag hoeft/hoeven in te dienen. Als het college een beschikking afgegeven heeft, ligt de normale bezwaar- en beroepsprocedure open voor belanghebbenden.
De mogelijkheid om bezwaar in te dienen tegen de beschikking en ook de daarop volgende mogelijkheid van beroep bij de rechter is geregeld in de Awb en geldt in beginsel voor alle beschikkingen. Indien een jeugdige of zijn ouders in bezwaar en beroep willen gaan, hebben zij op grond van de Awb het recht op het indienen van een aanvraag, waarmee een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit kan worden uitgelokt. Ook de weigering, of het te lang uitblijven van een beschikking, geeft de burger op grond van de Awb de ingang van bezwaar en beroep. Deze toelichting is hier opgenomen in het belang van burgers om hen een zo compleet mogelijk beeld te geven van hun rechten en plichten.
Na de bezwaarprocedure kan de jeugdige en/of zijn ouders in beroep gaan bij de kinderrechter, die optreedt als bestuursrechter. In artikel 8, lid 7 van hoofdstuk 2 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak bij de Awb is geregeld dat de kinderrechter bevoegd is. Tegen een uitspraak van de kinderrechter kan vervolgens hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep (Awb, bijlage 2, hoofdstuk 4, artikel 10).
Om in aanmerking te komen voor een pgb dient de jeugdige en/of zijn ouders allereerst te voldoen aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een individuele voorziening. Als hiervoor geen indicatie is afgegeven, kan geen pgb toegekend worden.
Bij een indicatie voor een individuele voorziening, komt de keuze tussen Zorg in Natura en een pgb aan de orde. Als er door de jeugdige en/of zijn ouders niet om een pgb gevraagd wordt, dan wordt er in principe Zorg in Natura verleend. De keuze voor een pgb dient te worden gemotiveerd.
Voor elk pgb gelden de voorwaarden, zoals geformuleerd in het eerste lid. Het gaat daarbij om de wettelijke voorwaarden van artikel 8.1.1. lid 2 van de Jeugdwet. Bij spoedeisende jeugdhulp wordt een pgb niet passend geacht.
In art. 8.1.1 lid 2 onder c van de Jeugdwet is bepaald dat de jeugdhulp van goede kwaliteit moet zijn.
De waarborgen voor een goede kwaliteit zijn in de Jeugdwet geregeld in art. 4.1.1 en hangen samen met de begrippen “verantwoorde hulp” en “goed hulpverlener”.
Om die reden stellen we als voorwaarde dat de jeugdige en/of zijn ouders van te voren een plan hebben opgesteld over hoe zij het pgb gaan besteden en dienen zij gebruik te maken van een door het college goedgekeurde ondersteuningsovereenkomst.
In artikel 10, derde lid van de Verordening is bepaald onder welke voorwaarden de persoon aan wie een pgb wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.
In artikel 8.1.1, vierde lid, onderdeel a, van de Wet is bepaald dat het college een pgb kan weigeren voor zover de kosten van het betrekken van de jeugdhulp van derden hoger zijn dan de kosten van de individuele voorziening. Zo wordt voorkomen dat inkoopvoordelen zouden wegvallen als te veel personen zelf ondersteuning willen inkopen met een pgb. Een pgb is gemiddeld genomen ook goedkoper dan Zorg in Natura omdat er minder overheadkosten hoeven te worden meegerekend. De maximale hoogte van een pgb is in de Nadere regels begrensd op de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte individuele voorziening in natura.
Wanneer het pgb in uren, dagdelen of etmalen is vastgesteld, wordt de besteding van het pgb beperkt tot betaling van de ondersteuning waarvoor dat tarief is vastgesteld. De tarieven zijn exclusief reiskosten. Bijv. tussenpersonen, belangenbehartigers, bemiddelingskosten, kosten in verband met het opdrachtgeverschap, en administratiekosten of uitkeringen wegens verlof of feestdagen mogen niet uit het pgb betaald worden
De basis voor de vaststelling van de hoogte van het pgb tarief en de tarieven zelf zijn vastgelegd in artikel 10 van de Verordening en de daarbij gevoegde bijlage.
Artikel 11 - Indexering tarieven
Deze bepaling maakt het mogelijk om de bedragen die gebaseerd zijn op de verordening en deze Nadere regels te indexeren. Welke index daarvoor wordt gebruikt, kan per voorziening door het college worden bepaald.