Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Steenwijkerland

Maatregelenverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Steenwijkerland 2018

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieSteenwijkerland
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingMaatregelenverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Steenwijkerland 2018
CiteertitelMaatregelenverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Steenwijkerland 2018
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 147, eerste lid, van de Gemeentewet
  2. artikel 8, eerste lid, van de Participatiewet
  3. artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  4. artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

15-03-201801-01-2018Nieuwe regeling

13-02-2018

gmb-2018-52803

Tekst van de regeling

Intitulé

Maatregelenverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Steenwijkerland 2018

De raad van de gemeente Steenwijkerland;

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 12 december 2017;

 

gelet op artikel 147, eerste lid, van de Gemeentewet en artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdelen a en d, van de Participatiewet, artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);

 

overwegende dat bij verordening regels dienen te worden vastgesteld:

  • -

    ter verlaging van de bijstand ingevolge de Participatiewet en,

  • -

    ter weigering en verlaging van de uitkering ingevolge de IOAW en IOAZ;

besluit vast te stellen de:

 

Maatregelenverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Steenwijkerland 2018

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begrippen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Steenwijkerland;

    • b.

      de raad: de gemeenteraad van Steenwijkerland;

    • c.

      de wet: de Participatiewet;

    • d.

      IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • e.

      IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • f.

      benadelingsbedrag: netto algemene en/of bijzondere bijstand waarop eerder, langer of tot een hoger bedrag een beroep wordt of is gedaan ten gevolge van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan;

    • g.

      bijstandsnorm:

      • i.

        toepasselijke bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de wet, of,

      • ii.

        toepasselijke grondslag van de uitkering als bedoeld in artikel 5 van de IOAW of artikel 5 van de IOAZ voor zover sprake is van een uitkering op grond van de IOAW of IOAZ;

    • h.

      uitkering: uitkering op grond van de IOAW of IOAZ;

    • i.

      maatregel:

      • i.

        het verlagen van de bijstand als bedoeld in artikel 9a, twaalfde lid en artikel 18, tweede, vijfde en zesde lid, van de wet of,

      • ii.

        het verlagen van de uitkering als bedoeld in de artikelen 20, tweede lid, en 38, twaalfde lid, van de IOAW of de artikelen 20, eerste lid, en 38, twaalfde lid, van de IOAZ of

      • iii.

        het blijvend of tijdelijk weigeren van de uitkering als bedoeld in artikel 20, eerste lid, IOAW of artikel 20, tweede lid, IOAZ.

Artikel 2 Opleggen van een maatregel

  • 1.

    Het college legt overeenkomstig deze verordening een maatregel op indien de belanghebbende naar het oordeel van het college:

    • a.

      een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet;

    • b.

      de uit de wet voortvloeiende verplichtingen, met uitzondering van artikel 17, eerste lid, niet of onvoldoende nakomt;

    • c.

      een verplichting als bedoeld in artikel 13, tweede en vierde lid, IOAW/IOAZ of een op grond van hoofdstuk III IOAW/IOAZ aan de uitkering verbonden verplichting niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW/IOAZ;

    • d.

      een inkomen zou hebben kunnen verwerven uit of in verband met arbeid als bedoeld in artikel 20, eerste lid, IOAW of artikel 20, tweede lid, IOAZ.

  • 2.

    Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

  • 1.

    Een maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan de maatregel worden toegepast op de bijzondere bijstand als:

    • a.

      aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de Participatiewet, of

    • b.

      de verwijtbare gedraging van belanghebbende in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand daartoe aanleiding geeft.

  • 3.

    Bij toepassing van het tweede lid, onderdeel a, moet in de hoofdstukken 2, 4 en 5 ‘bijstandsnorm’ worden gelezen als ‘bijstandsnorm inclusief de op grond van artikel 12 van de Participatiewet verleende bijzondere bijstand’.

  • 4.

    Bij toepassing van het tweede lid, onderdeel b, moet in de hoofdstukken 2, 4 en 5 ‘bijstandsnorm’ worden gelezen als ‘de verleende bijzondere bijstand en/of verleende individuele inkomenstoeslag’.

Artikel 4 Het besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot het opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld:

  • a.

    de reden van de maatregel;

  • b.

    de duur van de maatregel;

  • c.

    het bedrag of percentage waarmee de bijstand of uitkering wordt verlaagd of geweigerd; en

  • d.

    indien van toepassing, de reden om af te wijken van de standaardmaatregel.

Artikel 5 Horen van belanghebbende

  • 1.

    Voordat een maatregel wordt opgelegd wordt een belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2.

    Het horen van een belanghebbende kan achterwege blijven als:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      belanghebbende al eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • c.

      het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid, of

    • d.

      belanghebbende aangeeft hiervan geen gebruik te willen maken.

Artikel 6 Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1.

    Het college ziet af van het opleggen van een maatregel als:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, of

    • b.

      de gedraging meer dan één jaar voor constatering daarvan door het college heeft plaatsgevonden.

  • 2.

    Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel als het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3.

    Als het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt een belanghebbende hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.

Artikel 7 Ingangsdatum en tijdvak van een maatregel

  • 1.

    De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerste dag van de kalendermaand waarin de maatregelwaardige gedraging wordt geconstateerd, doch niet eerder dan de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel het recht op bijstand bestaat.

  • 2.

    Indien toepassing van het eerste lid niet (meer) mogelijk is, wordt de maatregel opgelegd met ingang van de eerste dag van de kalendermaand waarin het besluit tot het opleggen van een maatregel aan een belanghebbende is bekendgemaakt, of zoveel later als er die kalendermaand recht op bijstand bestaat. Daarbij wordt uitgegaan van de op dat tijdstip voor die belanghebbende geldende bijstandsnorm, tenzij de verordening anders bepaalt.

  • 3.

    Een maatregel kan met terugwerkende kracht worden opgelegd over de periode waarop de gedraging betrekking heeft gehad of over de periode waarin de gedraging heeft plaatsgevonden wanneer een maatregel zowel overeenkomstig het eerste als tweede lid niet (meer) mogelijk is, omdat de bijstand en/of uitkering is beëindigd of ingetrokken.

Hoofdstuk 2 Niet nakomen van de niet geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling

Artikel 8 Gedragingen Participatiewet

Gedragingen van een belanghebbende waardoor een verplichting op grond van de artikelen 9, 9a en 55 van de Participatiewet niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • a.

    eerste categorie:

    het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

  • b.

    tweede categorie:

    • 1e.

      het niet of onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de Participatiewet;

    • 2e.

      het onvoldoende nakomen van verplichtingen als bedoeld in de artikelen 9, eerste lid, of 55 van de Participatiewet, voor zover het gaat om een belanghebbende jonger dan 27 jaar, gedurende vier weken na een melding als bedoeld in artikel 43, vierde en vijfde lid, van de Participatiewet, voor zover deze verplichtingen niet worden genoemd in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet;

    • 3e.

      het niet of niet tijdig voldoen aan een oproep om op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen, in verband met arbeidsinschakeling;

    • 4e.

      het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder, bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet;

    • 5e.

      het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet;

    • 6e.

      geen uitvoering geven aan de door het college opgelegde verplichting om ingeschreven te staan bij vijf uitzendbureaus;

  • c.

    derde categorie:

    het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen, voor zover dit niet voortvloeit uit een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet.

Artikel 9 Gedragingen IOAW en IOAZ

Gedragingen van een belanghebbende waardoor een verplichting op grond van de artikelen 37 en 38 van de IOAW of de artikelen 37 en 38 van de IOAZ niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • a.

    eerste categorie: het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

  • b.

    tweede categorie:

    • 1e.

      het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

    • 2e.

      het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW of de artikelen 36, eerste lid, en artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAZ, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;

    • 3e.

      het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken verplichtingen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW of artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAZ niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder, bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de IOAW of artikel 38, eerste lid, van de IOAZ;

    • 4e.

      het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel f, van de IOAW of artikel 37, eerste lid, onderdeel f, van de IOAZ;

    • 5e.

      geen uitvoering geven aan de door het college opgelegde verplichting om ingeschreven te staan bij vijf uitzendbureaus;

  • c.

    derde categorie:

    • 1e.

      het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

    • 2e.

      het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW en de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAZ, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;

    • 3e.

      gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren.

Artikel 10 Hoogte en duur van de maatregel

  • 1.

    De maatregel, bij gedragingen als bedoeld in de artikelen 8 en 9, wordt vastgesteld op:

    • a.

      20% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      50% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de tweede categorie;

    • c.

      100% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de derde categorie.

  • 2.

    De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd opnieuw schuldig maakt aan een eenzelfde verwijtbare gedraging uit dezelfde of een hogere categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd, wordt gelijk gesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 6, tweede lid.

  • 3.

    Indien binnen twaalf maanden na de bekendmaking van het besluit waarbij een maatregel is opgelegd als genoemd in het eerste lid, belanghebbende zich nog tweemaal schuldig maakt aan een eenzelfde verwijtbare gedraging uit dezelfde of een hogere categorie, dan wordt door het college aan belanghebbende een maatregel opgelegd van honderd procent van de bijstandsnorm gedurende maximaal drie maanden. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.

Artikel 10a Medewerkingsplicht in het kader van de Wet taaleis

  • 1.

    Het college legt een maatregel op van 20% van de bijstandsnorm gedurende zes maanden, indien belanghebbende niet of in onvoldoende mate zijn medewerking verleent als bedoeld in artikel 17 lid 2 Participatiewet, waardoor het college niet kan vaststellen of belanghebbende voldoet aan de Wet taaleis WWB (artikel 18b Participatiewet).

  • 2.

    Onder het niet of onvoldoende medewerking verlenen als bedoeld in het eerste lid verstaat het college in ieder geval:

    • a.

      het niet op een aangegeven plaats en tijd verschijnen in verband met een onderzoek in het kader van de Wet taaleis WWB en;

    • b.

      het niet meewerken aan de uitvoering van de taaltoets in het kader van de Wet taaleis WWB.

  • 3.

    De hoogte van de maatregel is 40% van de bijstandsnorm gedurende zes maanden, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit, waarbij een maatregel op grond van het eerste lid is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan eenzelfde verwijtbare gedraging.

  • 4.

    De hoogte van de maatregel is 100% van de bijstandsnorm voor onbepaalde tijd, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit, waarbij een maatregel op grond van het derde lid is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan eenzelfde verwijtbare gedraging.

Hoofdstuk 3 Tijdelijk of blijvend weigeren van uitkeringen ingevolge de IOAW of IOAZ

Artikel 11 Door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid

  • 1.

    Het college weigert de uitkering blijvend naar de mate waarin de belanghebbende die arbeid in dienstbetrekking heeft aanvaard uit of in verband met deze arbeid inkomen als bedoeld in of op grond van artikel 8 IOAW of artikel 8 IOAZ zou hebben kunnen verwerven indien:

    • a.

      aan de beëindiging van zijn dienstbetrekking een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de belanghebbende ter zake een verwijt kan worden gemaakt;

    • b.

      de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de belanghebbende zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid, onderdeel b, weigert het college de uitkering over een periode van 26 weken gedeeltelijk door het bedrag van de uitkering te verlagen met 50% van het inkomen, bedoeld in de eerste zin van het eerste lid, indien het eindigen van de dienstbetrekking belanghebbende niet in overwegende mate kan worden verweten.

Artikel 12 Niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid

Het college weigert de uitkering blijvend naar de mate waarin de belanghebbende met het verrichten van arbeid inkomen zou hebben kunnen verwerven als bedoeld in of op grond van artikel 8 IOAW of artikel 8 IOAZ indien de belanghebbende:

  • a.

    nalaat algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden;

  • b.

    door eigen toedoen geen algemeen geaccepteerde arbeid verkrijgt.

Hoofdstuk 4 Niet nakomen van de geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling

Artikel 13 Duur maatregel bij schending geüniformeerde arbeidsverplichting

  • 1.

    Als een belanghebbende een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet niet of onvoldoende nakomt, bedraagt de maatregel honderd procent van de bijstandsnorm gedurende één maand.

  • 2.

    Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, bedraagt de verlaging honderd procent van de bijstandsnorm gedurende twee maanden.

Artikel 14 Beleidsregels inkeerregeling

Het college stelt beleidsregels vast waarin het de inkeerregeling, als bedoeld in artikel 18, elfde lid, van de wet, nader invult. Op basis van deze beleidsregels heroverweegt het college de op grond van artikel 18, vijfde, zesde, zevende of achtste lid van de wet opgelegde maatregel, indien belanghebbende het college daarom verzoekt.

Hoofdstuk 5 Overige gedragingen die leiden tot een maatregel

Artikel 15 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1.

    Een maatregel wegens tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de Participatiewet wordt afgestemd op het benadelingsbedrag, tenzij het benadelingsbedrag niet kan worden vastgesteld.

  • 2.

    De maatregel wordt vastgesteld op 20% van de bijstandsnorm gedurende één maand indien het benadelingsbedrag niet kan worden vastgesteld.

  • 3.

    De maatregel wordt vastgesteld op 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand indien sprake is van een benadelingsbedrag.

  • 4.

    Indien het bedrag van de maatregel op grond van het derde lid hoger zou zijn dan het benadelingsbedrag, is het bedrag van de maatregel, in afwijking van het derde lid, gelijk aan het benadelingsbedrag doch niet lager dan 20% van de bijstandsnorm.

  • 5.

    De duur van de maatregel als bedoeld in het tweede lid en derde lid wordt met één maand verlengd, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd opnieuw een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan betoont. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd, wordt gelijk gesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 6, tweede lid.

  • 6.

    Onder tekortschietend besef voor de voorziening in het bestaan als bedoeld in het eerste lid wordt onder andere verstaan:

    • a.

      het niet alles in het werk stellen om een boedelscheiding tot stand te brengen;

    • b.

      het verkopen van de woning beneden de WOZ-waarde;

    • c.

      het te snel interen van vermogen;

    • d.

      onder bedeling bij echtscheiding;

    • e.

      te late of geen aanvaarding van een voorliggende voorziening;

    • f.

      het door eigen schuld verliezen van het recht op een uitkering;

    • g.

      het feitelijk niet kunnen beschikken over een voorliggende voorziening omdat een bestuurlijke boete daarmee is verrekend zonder rekening te houden met de beslagvrije voet vanwege recidive;

    • h.

      bij nadere overeenkomst afstand doen van door de rechter toegekende alimentatie;

    • i.

      het niet hebben van een op grond van de Zorgverzekeringswet verplichte basisverzekering.

Artikel 16 Zeer ernstige misdragingen

  • 1.

    Als een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de Participatiewet als bedoeld in artikel 9, zesde lid, van die wet, wordt een maatregel opgelegd van 50% van de bijstandsnorm gedurende één maand.

  • 2.

    Als een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de IOAW of IOAZ als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel g, van de IOAW of artikel 37, eerste lid, onderdeel g, van de IOAZ, wordt een maatregel opgelegd van 50% van de bijstandsnorm gedurende één maand.

  • 3.

    De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste en tweede lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd opnieuw schuldig maakt aan een eenzelfde verwijtbare gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd, wordt gelijk gesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 6, tweede lid.

  • 4.

    Onder zeer ernstige misdragingen als bedoeld in het eerste en tweede lid wordt onder andere verstaan:

    • a.

      extreem verbaal geweld;

    • b.

      discriminatie;

    • c.

      ernstige intimidatie (uitoefenen van psychische druk);

    • d.

      zaakgericht fysiek geweld (vernielingen);

    • e.

      mensgericht fysiek geweld;

    • f.

      overige/combinatie van agressievormen.

Artikel 17 Niet nakomen van overige verplichtingen

  • 1.

    Als een belanghebbende een door het college opgelegde verplichting als bedoeld in artikel 55 van de Participatiewet niet of onvoldoende nakomt, wordt een maatregel opgelegd. De maatregel wordt vastgesteld op:

    • a.

      20% van de bijstandsnorm gedurende één maand, bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die strekken tot arbeidsinschakeling;

    • b.

      20% van de bijstandsnorm gedurende één maand, bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die verband houden met de aard en het doel van een bepaalde vorm van bijstand;

    • c.

      40% van de bijstandsnorm gedurende één maand, bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die strekken tot vermindering van de bijstand;

    • d.

      100% van de bijstandsnorm gedurende één maand, bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die strekken tot beëindiging van de bijstand.

  • 2.

    Als een belanghebbende een door het college opgelegde budgetteringsplicht als bedoeld in artikel 57, sub a, van de Participatiewet niet of onvoldoende nakomt, wordt een maatregel opgelegd van 20% van de bijstandsnorm gedurende één maand.

  • 3.

    De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd opnieuw schuldig maakt aan een eenzelfde verwijtbare gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd, wordt gelijk gesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 6, tweede lid.

  • 4.

    Indien binnen twaalf maanden na de bekendmaking van het besluit waarbij een maatregel is opgelegd als genoemd in het eerste lid, belanghebbende zich nog tweemaal schuldig maakt aan een eenzelfde verwijtbare gedraging, dan wordt door het college aan belanghebbende een maatregel opgelegd van honderd procent van de bijstandsnorm gedurende maximaal drie maanden. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.

Hoofdstuk 6 Samenloop

Artikel 18 Samenloop van gedragingen

  • 1.

    Als sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet genoemde verplichtingen, wordt één maatregel opgelegd. Voor het bepalen van de hoogte en duur van de maatregel wordt uitgegaan van de gedraging waarop de hoogste maatregel is gesteld.

  • 2.

    Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke maatregel opgelegd. Deze maatregelen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.

  • 3.

    Als sprake is van één gedraging die schending oplevert van zowel een in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet genoemde verplichting als een in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet genoemde verplichting, wordt geen maatregel opgelegd, voor zover voor die schending een bestuurlijke boete wordt opgelegd.

  • 4.

    Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van zowel een in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet genoemde verplichting als een in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet genoemde verplichting, waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke maatregel opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.

Artikel 19 Samenloop bij weigeren uitkering IOAW/IOAZ

Als het college de uitkering op grond van artikel 20, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 20, tweede lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen blijvend of tijdelijk weigert en de gedraging die tot deze weigering heeft geleid tevens op grond van deze verordening tot een verlaging zou kunnen leiden, blijft een verlaging ter zake van die gedraging achterwege.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 20 Intrekken oude verordening

De Maatregelenverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Steenwijkerland 2015 wordt ingetrokken.

Artikel 21 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2018.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Maatregelenverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Steenwijkerland 2018.

Aldus besloten in de openbare raadsvergadering d.d. 13 februari 2018,

de griffier,

A. tenHoff

de voorzitter,

J.H.Bats