Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Midden-Groningen

Beleidsregel proceskosten “Toepassing wegingsfactoren en taxatietarieven fiscale beschikkingen Midden-Groningen 2018”

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieMidden-Groningen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregel proceskosten “Toepassing wegingsfactoren en taxatietarieven fiscale beschikkingen Midden-Groningen 2018”
CiteertitelBeleidsregel "Toepassing wegingsfactoren en taxatietarieven Midden-Groningen 2018"
Vastgesteld doorgeattribueerde functionaris
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht
  2. artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht
  3. artikel 2 van het Besluit proceskosten bestuursrecht
  4. artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht
  5. artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003
  6. artikel 24 van de Invorderingswet 1990
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-03-201801-01-2018nieuwe regeling

12-01-2018

gmb-2018-42659

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregel proceskosten “Toepassing wegingsfactoren en taxatietarieven fiscale beschikkingen Midden-Groningen 2018”

De heffingsambtenaar als bedoeld in artikel 231, lid 2, onderdeel b van de Gemeentewet en als invorderingsambtenaar als bedoeld in artikel 231, lid 2, onderdeel c van de gemeentewet,

 

Gelet op artikel 1:3, vierde lid, Awb, artikel 7:15 Awb en artikel 2, eerste lid, aanhef, onderdelen a en b, tweede en derde lid en artikel 3, Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) juncto onderdeel A5, B2 en C van de bij dat Besluit behorende bijlage, artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003, artikel 24 Invorderingswet, en artikel 24 Leidraad invordering gemeentelijke belastingen Midden-Groningen 2018,

 

Besluit de volgende beleidsregel “Toepassing wegingsfactoren en taxatietarieven fiscale beschikkingen Midden-Groningen 2018” vast te stellen:

Artikel 1. Zaken die met een wegingsfactor van 1 worden gewaardeerd

  • 1.

    Een bezwaar in een zaak die niet tot een van de categorieën van artikel 2 of artikel 3 behoort, wordt in beginsel als gemiddeld met een wegingsfactor van 1 gekwalificeerd.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in het eerste lid heeft de heffingsambtenaar c.q. invorderingsambtenaar de bevoegdheid om op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht, een lagere of hogere wegingsfactor toe te kennen naarmate de betreffende zaak lichter of zwaarder is dan een gemiddelde zaak.

 

Artikel 2. Zaken die met een wegingsfactor van 0,5 worden gewaardeerd

Zaken waarin het alleen over de proceskostenvergoeding gaat.

 

Artikel 3. Zaken die met een wegingsfactor van 0,25 worden gewaardeerd

  • a.

    zaken waarin het om een verkeerde tenaamstelling gaat,

  • b.

    zaken waarin het om een verkeerde adresaanduiding gaat,

  • c.

    zaken waarin het om een verkeerde belanghebbende gaat,

  • d.

    zaken waarin het bezwaarschrift niet nader gemotiveerd is en alleen de hoogte van de waarde wordt betwist.

  • e.

    Zaken waarin het gaat om een administratief beroepschrift.

 

Artikel 4. Samenhangende zaken die met een wegingsfactor van 1,0 of 1,5 worden gewaardeerd

  • 1.

    Zaken die ingevolge artikel 3, tweede lid Bpb als samenhangend worden aangemerkt worden beoordeeld op basis van de volgende categorieën van waardebepaling:

    • a.

      woningen op basis van de vergelijkingsmethode;

    • b.

      woningen in aanbouw op basis van de gecorrigeerde vervangingswaarde;

    • c.

      woningen die deel uitmaken van een Natuurschoonwet landgoed en die worden gewaardeerd op basis van artikel 17 lid 5 Wet WOZ;

    • d.

      courante niet-woningen op basis van de vergelijkingsmethode;

    • e.

      courante niet-woningen op basis van de huurwaardekapitalisatiemethode;

    • f.

      courante niet-woningen op basis van de discounted-cash-flowmethode;

    • g.

      agrarische niet-woningen;

    • h.

      courante niet-woningen op basis van de gecorrigeerde vervangingswaarde;

    • i.

      niet-woningen op basis van de gecorrigeerde vervangingswaarde.

  • 2.

    Voor minder dan 4 zaken die op basis van artikel 3, tweede lid Bpb als samenhangend worden aangemerkt en waarop het eerste lid van dit artikel wordt toegepast, wordt de wegingsfactor 1 gehanteerd.

  • 3.

    Voor 4 of meer zaken die op basis van artikel 3, tweede lid Bpb als samenhangend worden aangemerkt, en waarop het eerste lid van dit artikel wordt toegepast, wordt de wegingsfactor 1,5 gehanteerd.

  • 4.

    Indien op één aanslag- of beschikkingsbiljet meerdere onroerende zaken zijn vermeld die tot verschillende categorieën behoren als aangegeven in het eerste lid, dan geldt artikel 1.

  • 5.

    Bij samenhangende zaken wordt in elk geval per zaak een bedrag van € 30,- per proceshandeling toegekend voor:

    • a.

      het verlenen van rechtskundige bijstand;

    • b.

      het bijwonen van een hoorzitting.

 

Artikel 5. Afwijkende wegingsfactor

Indien de heffingsambtenaar van oordeel is dat toepassing van de in bovenstaande artikelen genoemde wegingsfactor niet in overeenstemming is met de bewerkelijkheid en de gecompliceerdheid van de zaak en de daarmee verband houdende werkbelasting van de rechtsbijstandverlener dient dit in de beslissing op bezwaar uitdrukkelijk gemotiveerd te worden.

 

Artikel 6. Berekening kostenvergoeding voor de deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht

  • 1.

    Het bedrag van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van het Bpb, wordt vastgesteld door het uurtarief van artikel 6 te vermenigvuldigen met het aantal uren dat op grond van artikel 7 wordt toegekend.

  • 2.

    Een taxatiekaart wordt niet aangemerkt als een verslag als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder b, van het Besluit proceskostenvergoeding.

 

Artikel 7. Uurtarieven voor de deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht

Het tarief voor het opstellen van een deskundigenverslag bedraagt bij de taxatie van:

  • a.

    een woning volgens de vergelijkingsmethode: € 50,- (excl. BTW) per uur;

  • b.

    een woning volgens de bestemmingswaardemethode: € 65,- (excl. BTW) per uur

  • c.

    een courante niet-woning volgens de vergelijkingsmethode, de huurwaardekapitalisatiemethode, de discounted-cash-flowmethode, de gecorrigeerde vervangingswaarde: € 65,- (excl. BTW) per uur;

  • d.

    een agrarische niet-woning: € 65,- (excl. BTW) per uur;

  • e.

    een incourante niet-woning: het gefactureerde bedrag met een maximum van € 116,09 (excl. BTW) per uur.

 

Artikel 8. Toe te kennen uren voor de deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht

Het aantal uren voor een deskundigenverslag bedraagt bij een taxatie:

  • a.

    op basis van een administratief taxatierapport: 1;

  • b.

    van een woning bij een inpandige opname: 4;

  • c.

    van een woning bij een niet-inpandige opname: 2;

  • d.

    voor alle andere categorieën genoemd in artikel 7: de uren die men redelijkerwijs heeft moeten maken.

 

Artikel 9. Bijwonen hoorzitting door de deskundige

  • 1.

    Voor het bijwonen van een hoorzitting door een deskundige wordt de vergoeding bepaald op basis van de tijdsbesteding door de deskundige vermenigvuldigd met het uurtarief als vermeld in artikel 7. De bestede tijd wordt afgerond naar boven op halve uren.

  • 2.

    Bij meerdere behandelde zaken wordt het bedrag per zaak berekend door de totaal bestede tijd van de behandelde zaken tezamen te delen door het aantal zaken en dit te vermenigvuldigen met het uurtarief als vermeld in artikel 7.

 

Artikel 10. Nadere bepalingen t.a.v. de uitvoering

  • 1.

    Voor de vaststelling van het ontstaan van een recht op te vergoeden kosten die door belanghebbende zijn gemaakt kan een bewijs van gemaakte kosten worden verlangd, bestaande uit een factuur ter zake van verrichtte werkzaamheden van een door hem of namens hem ingeschakelde deskundige.

  • 2.

    De vergoeding wordt ten allen tijden rechtstreeks aan de belastingschuldige uitgekeerd. In eerste instantie wordt de vergoeding verrekend met openstaande aanslagen, indien er geen bedrag open staat of indien de vergoeding hoger is dan een verschuldigd belastingbedrag, wordt de vergoeding aan belastingschuldige uitbetaald.

  • 3.

    Uitbetaling aan belastingschuldige vindt alsdan plaats op een ten name van hem aangewezen bankrekeningnummer.

 

Artikel 11. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze beleidsregel treedt in werking op de dag na bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2018.

  • 2.

    Met ingang van de dag van inwerkingtreding van deze regeling, worden ingetrokken de Beleidsregel inzake de toepassing van de wegingsfactor proceskosten in belastingzaken van de gemeente Slochteren, vastgesteld d.d. 11 augustus 2014, de Beleidsregel inzake de toepassing van de wegingsfactor proceskosten in belastingzaken van de gemeente Hoogezand-Sappemeer, vastgesteld d.d. 11 augustus 2014 en de Beleidsregel proceskostenvergoeding bezwaarfase WOZ-beschikkingen en de daarop gebaseerde heffingen van de gemeente Menterwolde, vastgesteld d.d. 17 juni 2011.

  • 3.

    Deze beleidsregel kan worden aangehaald als: Beleidsregel “Toepassing wegingsfactoren en taxatietarieven Midden-Groningen 2018”.

 

Hoogezand, 12 januari 2018

 

 

De WOZ/-heffings- en invorderingsambtenaar,

 

 

 

 

R.R. Brandes.

 

 

 

 

Toelichting

 

In verband met het bepaalde in artikel 7:15 Algemene wet bestuursrecht met betrekking tot de kosten van bezwaar alsmede het gestelde in het Besluit proceskosten bestuursrecht in verband met de vergoeding van kosten van bezwaar is het gewenst beleidsregels vast te stellen ten aanzien van de wegingsfactoren als bedoeld in de bijlage bij het Besluit proceskosten.

Blijkens de Nota van Toelichting op het Koninklijk Besluit waarbij de vergoeding van kosten in de bezwaarfase in het Bpb is opgenomen, heeft de heffingsambtenaar de bevoegdheid om in uitvoeringsvoorschriften (= een beleidsregel in de zin van artikel 1:3, vierde lid van de Awb) vast te leggen op welke wijze de wegingsfactoren worden gehanteerd (zie Staatsblad 2002, 113). De heffingsambtenaar heeft door het vaststellen van deze regeling gebruik van deze bevoegdheid gemaakt.

De beleidsregel brengt lijn in de afdoening van verzoeken om kostenvergoedingen door de heffingsambtenaar. Het doel ervan is dat gelijke gevallen zoveel mogelijk gelijk en ongelijke gevallen zoveel mogelijk, naar de mate van hun ongelijkheid, ongelijk worden behandeld. De beleidsregel is bindend voor de heffingsambtenaar. Zij bindt de belastingrechter niet; de belastingrechter kan heel goed tot een andere kostenveroordeling komen dan die, welke uit de beleidsregel voortvloeit. De Hoge Raad stelt echter dat de beoordelende instantie zelfstandig op grond van eigen waardering oordeelt in welke gewichtscategorie een zaak valt (Hoge Raad 23 september 2011, nr. 10/04238, LJN:BT2293). Deze regeling voor de kostenvergoeding en kostenveroordeling is niet bedoeld als een volledige schadevergoeding, maar als een tegemoetkoming in de kosten.

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1

Op grond van de toelichting op het Bpb oordeelt de Hoge Raad dat de toepassing van de wegingsfactoren steeds in overeenstemming moet zijn met de bewerkelijkheid en de gecompliceerdheid van de zaak en de daarmee verband houdende werkbelasting van de rechtsbijstandverlener. De Hoge Raad wijst daarmee het oordeel van de Centrale Raad van Beroep (2maart 2006, nrs. 04/6299 en 04/6354, LJN: AV3988) af, namelijk dat een zaak in de bezwaarprocedure in beginsel behoort tot de categorie „gemiddeld‟, tenzij er duidelijke redenen zijn om hiervan af te wijken. Degene die zich dan op de afwijking beroept moet dat onderbouwen. In dat geval wordt er echter geen rekening gehouden met de bewerkelijkheid en gecompliceerdheid van het bezwaarschrift en de daarmee verband houdende werkbelasting. Dat hoeft volgens de Hoge Raad niet te verhinderen dat een beoordelende instantie in de regel tot de conclusie kan komen dat de zaak gemiddeld is. Omdat veel gerechtscolleges uitgaan van een gemiddelde zaak is daar ook in deze beleidsregel bij aangesloten. Daarbij is overigens aangegeven dat er bij de toekenning altijd afgeweken kan worden indien op grond van de complexiteit en bewerkelijkheid geboden is. Indien de heffingsambtenaar dus van mening is dat de toepassing van de beleidsregel tot ongewenste gevolgen leidt is er de bevoegdheid om van de beleidsregel af te wijken.

 

Artikel 2 tot en met 4 Wegingsfactoren

De wegingsfactor wordt in beginsel op 1 gezet. Als het gaat om een bezwaar tegen de waarde van een onroerende zaak met taxatierapport zijn de gerechtshoven en rechtbanken van mening dat er sprake is van een gemiddelde zaak, tenzij het bezwaarschrift minimaal is. Bijvoorbeeld als daarin slechts is gesteld dat de waarde te hoog is. In dat geval is een lagere wegingsfactor op zijn plaats. In de artikelen 2 en 3 wordt aangegeven welke zaken met een lagere wegingsfactor worden gehonoreerd.

Artikel 3, onderdeel d betreft bezwaren waarbij slechts is aangegeven dat de vastgestelde waarde te hoog is en een nadere onderbouwing niet is verstrekt.

 

In artikel 4 wordt een afwijkende regeling getroffen voor samenhangende zaken. Er wordt aansluiting gezocht bij artikel 3, tweede lid, van het Bpb zoals dit luidt vanaf 1 januari 2015. Volgens dit besluit zijn er samenhangende zaken indien er sprake is van door een of meer belanghebbenden gemaakte bezwaren die door het bestuursorgaan, in dit geval de heffingsambtenaar, gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld, waarin rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, onder a, van het Bpb, is verleend door dezelfde persoon dan wel door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn. Leidend is de vraag of het bestuursorgaan de bezwaren gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig heeft behandeld en de rechtsbijstandverlener nagenoeg identieke werkzaamheden kon verrichten in iedere zaak. Het antwoord op deze vraag zal het bestuursorgaan in aanmerking nemen bij de beoordeling of de tegemoetkoming in de kosten van de vergoeding voor één zaak (bij minder dan vier zaken) dan wel 1,5 zaak (bij 4 of meer zaken) zal bedragen. Dit heeft in zaken waarin een rechtsbijstandverlener (nagenoeg) identieke werkzaamheden verricht in diverse zaken tot gevolg dat de rechtsbijstandverlener niet langer voor iedere zaak apart een kostenvergoeding ontvangt, waarmee een onredelijk hoge vergoeding wordt ontvangen voor zijn werkzaamheden.

Voor de toekenning van de factor bij de samenhangende zaken wordt uitgegaan van omstandigheden waarbij wordt beoordeeld of binnen de betreffende categorie identieke of nagenoeg identieke argumenten kunnen worden aangevoerd. Als behorend tot één categorie wordt aangemerkt de waardebepaling van: woningen op basis van de vergelijkingsmethodiek, woningen in aanbouw op basis van de gecorrigeerde vervangingswaarde, woningen die deel uitmaken van een Natuurschoonwet landgoed en die worden gewaardeerd op basis van artikel 17 lid 5 Wet WOZ, courante niet-woningen op basis van de vergelijkingsmethodiek, courante niet-woningen op basis van de huurwaardekapitalisatie methode, courante niet-woningen op basis van de discounted-cash-flow methode, agrarische niet-woningen, courante niet-woningen op basis van de gecorrigeerde vervangingswaarde en niet-woningen op basis van de gecorrigeerde vervangingswaarde.

 

Artikel 4, vierde lid. Voor de beoordeling van de samenhang bij een beschikkingsbiljet waarop objecten zijn opgenomen die tot verschillende categorieën behoren geldt artikel 1. Dit betekent dat in dergelijke gevallen 1 punt wordt toegekend. Er wordt aangesloten bij het arrest van de Hoge Raad van 9 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:19, waarin is bepaald dat bezwaren tegen beschikkingen op één biljet gelden als één bezwaar, ook als afzonderlijke bezwaren worden ingediend.

 

Artikel 4, vijfde lid. Een vergoeding van € 30, wordt blijkens de jurisprudentie redelijk geoordeeld voor het bijwonen van een hoorzitting (uitspraak van het gerechtshof Amsterdam ECLI:NL:GHAMS:2014:4775 en arrest van de Hoge Raad ECLI:NL:HR:2015:1539). Voor het bepalen van de hoogte van het minimaal toe te kennen bedrag voor een proceskostenvergoeding is voor het verlenen van rechtskundige bijstand en voor het bijwonen van een hoorzitting aangesloten bij dit bedrag.

 

Artikel 5

In dit artikel wordt aansluiting gezocht bij het bepaalde in artikel 2, derde lid, van het Bpb. Dit artikel biedt het bestuursorgaan de mogelijkheid om in bijzondere gevallen af te wijken van het bepaalde in het eerste lid. Zo kan voor de vaststelling van de kosten voor verleende rechtsbijstand worden afgeweken van het forfaitaire tarief dat is opgenomen in de bijlage bij het Bpb. Uit de toelichting op de uitzonderingsmogelijkheid (Stb. 1993, 763, p. 10) volgt dat de uitzondering wegens bijzondere omstandigheden in het Bpb is opgenomen omdat in uitzonderlijke gevallen strikte toepassing van de forfaitaire regeling onrechtvaardig kan uitpakken. Het bestuursorgaan kan daarom in gevallen waarin sprake is van bijzondere omstandigheden de volgens het Bpb berekende vergoeding verlagen of verhogen. Verder wordt aldaar opgemerkt dat hierbij geen afbreuk mag worden gedaan aan het karakter van een tegemoetkoming in de werkelijke kosten. Voorts wordt benadrukt dat er werkelijk sprake moet zijn van een uitzondering. Gelet op deze toelichting past het bestuursorgaan de uitzondering wegens bijzondere omstandigheden terughoudend toe.

 

Artikel 6, 7 en 8 Vergoeding kosten deskundige die een taxatieverslag heeft opgesteld

De kostenvergoeding is zo veel als mogelijk in overeenstemming met de richtlijnen die de gerechtshoven en rechtbanken hebben opgesteld. Daarnaast is aangesloten bij de jurisprudentie van de Hoge Raad van 13 juli 2012 waarin is geoordeeld dat de hoogte van het uurtarief afhankelijk is van de aard van de onroerende zaak en de complexiteit van de taxatie.

 

Blijkens het Gerechtshof Amsterdam kan een taxatiekaart niet worden aangemerkt als een verslag als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder b, van het besluit proceskostenvergoeding.

Blijkens de uitspraak van de rechtbank Den Haag (SGR 14/11432) wordt voor een administratief taxatierapport een vergoeding op basis van 1 uur toegekend.

 

Onder een administratief taxatierapport wordt verstaan dat er geen uitpandige of inpandige taxatie heeft plaatsgevonden en dat het waardeoordeel is gebaseerd op administratieve gegevens. Verder bevat een administratief taxatierapport een groot aantal standaardoverwegingen en slechts beperkte informatie toegespitst op het object in kwestie.

 

Artikel 10, tweede lid:

Aangezien er al een betalingsrelatie met belastingplichtige is wordt bij betaling eerst beoordeeld of nog belastingschulden open staan. Indien dit het geval is wordt het bedrag van de vergoeding verrekend met de openstaande belastingschuld. Artikel 24, tweede lid, onderdeel b Invorderingswet, maakt dit mogelijk. De teruggave van de te veel geheven belasting en de betaling van bezwaarkosten wordt op het reeds bekende nummer van belanghebbende gedaan.

 

Artikel 10, derde lid

De belanghebbende kan als schuldeiser een bankrekeningnummer aanwijzen waarop een betaling plaats moet vinden (artikel 4:89, eerste lid Awb). Uit de Wettekst en de Memorie van Toelichting blijkt dat het om een aangewezen bankrekening ten name van belanghebbende gaat. Indien er geen belastingschuld is of indien het bedrag van de vergoeding hoger is dan de nog openstaande belastingschuld wordt het (restant)bedrag uitbetaald op het door belanghebbende aangegeven banknummer.