Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Oude IJsselstreek

Coördinatieverordening gemeente Oude IJsselstreek

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieOude IJsselstreek
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingCoördinatieverordening gemeente Oude IJsselstreek
CiteertitelCoordinatieverordening gemeente Oude IJsselstreek
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

N.v.t.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-03-2018nieuwe regeling

22-02-2018

gmb-2018-42146

Tekst van de regeling

Intitulé

Coördinatieverordening gemeente Oude IJsselstreek  

Raadsvergadering d.d. 22 februari 2018, nr. 17int00817

De raad van de gemeente Oude IJsselstreek,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 16 januari 2018;

gelet op het bepaalde in artikel 3.30 en volgende van de Wet ruimtelijke ordening;

 

BESLUIT:

1. De Coördinatieverordening gemeente Oude IJsselstreek vast te stellen.

 

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

De verordening verstaat onder:

a. aanvrager: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die een aanvraag om een omgevings-vergunning heeft ingediend;

b. besluit: besluit als bedoeld in artikel 3:30, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening;

c. bestemmingsplan: een plan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening;

d. college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oude IJsselstreek;

e. coördineren: het gelijktijdig en in samenhang voorbereiden van besluiten in één gezamenlijke procedure volgens de coördinatieregeling van afdeling 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening;

f. omgevingsvergunning: een vergunning als bedoeld in artikel 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

g. projectafwijkingsbesluit: een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 3° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan wordt afgeweken;

h. wijzigings- of uitwerkingsplan: een wijzigingsplan respectievelijk uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening;

i. Wro: Wet ruimtelijke ordening.

 

Artikel 2. Reikwijdte van de verordening

1. Deze verordening, gebaseerd op art. 3.30, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening, is alleen van toepassing op het coördineren van de voorbereiding en bekendmaking van een besluit om een bestemmingsplan, uitwerkingsplan of wijzigingsplan vast te stellen met het besluit over één of meer daarmee samenhangende omgevingsvergunningen, met daarin in ieder geval het bouwen van een bouwwerk opgenomen, al dan niet met aan de omgevingsvergunning en/of aan het bestemmingsplan gerelateerde vergunningen en ontheffingen als bedoeld in artikel 3.

2. Besluiten die bij een samenloop met een omgevingsvergunning aanhaken en waarvoor een verklaring van geen bedenking nodig is van Gedeputeerde Staten en/of de Minister vallen buiten de reikwijdte van deze verordening.

 

Artikel 3. Besluiten die naast de omgevingsvergunning deel uit kunnen maken van de coördinatie

De voorbereiding van onderstaande besluiten kan gecoördineerd worden met de in artikel 2 genoemde besluiten, die de basis vormen voor de toepassing van de coördinatieregeling op grond van deze verordening:

a. een verkeersbesluit als bedoeld in de Wegenverkeersweg en het besluit Administratieve Bepalingen voor het Wegverkeer;

b. het besluit tot vaststelling van een hogere waarde als bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder.

 

Artikel 4. Gevallen waarin besluiten worden gecoördineerd

In de volgende gevallen en onder de volgende voorwaarden kan het college besluiten als bedoeld in artikel 2 en 3 gecoördineerd voorbereiden:

a. het besluit over een omgevingsvergunning die op het moment van indienen alleen op grond van artikel 2.10, lid 1 sub c of artikel 2.11, lid 1 van de Wabo geweigerd zou moeten worden en het besluit over het bestemmingsplan, het uitwerkingsplan of wijzigingsplan dat de omgevingsvergunning mogelijk maakt, maken tenminste deel uit van de te coördineren besluiten, en

b. een ander besluit, als dat bij de coördinatie wordt betrokken, is genoemd in artikel 3 en houdt verband met de aanvraag of met het bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan als bedoeld onder a en

c. door of namens het college is vastgesteld dat de besluiten als bedoeld onder a. en b. gecoördineerd kunnen worden voorbereid en

d. door of namens het college is vastgesteld dat zich geen belemmering als bedoeld in artikel 5 voordoet en

e. de aanvrager zich schriftelijk akkoord heeft verklaard met de gecoördineerde voorbereiding en met de gevolgen die dat voor de aanvrager heeft.

 

Artikel 5. Gevallen waarin geen coördinatie op grond van deze verordeningen plaatsvindt

In de volgende gevallen past het college geen gecoördineerde voorbereiding op grond van deze verordening toe:

a. er moet op grond van artikel 7, lid 2 van de Wet milieubeheer een milieueffectrapport worden opgesteld en het betreft geen deelproject van een grotere ontwikkeling waarvoor al een milieueffectrapport is opgesteld;

b. er moet op grond van artikel 6.12, lid 1 van de Wro een exploitatieplan worden opgesteld en er kan geen toepassing worden gegeven aan artikel 6.12, lid 2 van de Wro;

c. de aanvrager is niet bereid een schriftelijke overeenkomst te ondertekenen waarmee geregeld wordt dat hij eventuele schade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wro voor zijn rekening neemt.

 

Artikel 6. Procedureregeling

1. Alvorens wordt besloten om besluiten gecoördineerd voor te bereiden wordt overleg gepleegd met de aanvrager, waarin afspraken worden gemaakt over de in te dienen stukken en over de vraag welke besluiten gecoördineerd worden voorbereid.

2. De stukken, die benodigd zijn voor de besluiten worden zoveel mogelijk gelijktijdig ingediend, met dien verstande, dat de laatste aanvraag niet later wordt ingediend dan zes weken na ontvangst van de eerste aanvraag.

3. Indien een aanvraag niet volledig is, wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld de ontbrekende stukken binnen zes weken in te dienen.

4. Op de voorbereiding van besluiten als bedoeld in deze verordening is Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, alsmede art. 3:24 lid 3 en 4, 3:26 en 3:27 van de Algemene wet bestuursrecht.

5. Onverminderd het bepaalde in artikel 3:24, derde en vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht vangt de termijn voor het nemen van de besluiten aan met ingang van de dag waarop de laatste volledige aanvraag is ontvangen.

 

Artikel 7. Onvolledige aanvragen

1. Als een termijn wordt gesteld voor het aanvullen van een aanvraag, als bedoeld in artikel 4:5, lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht, worden alle beslistermijnen op de te coördineren aanvragen opgeschort tot het moment waarop de aanvullende gegevens zijn verstrekt dan wel de hersteltermijn onbenut is verstreken.

2. Als een aanvraag om een besluit, waarop het verzoek tot coördinatie betrekking heeft, buiten behandeling worden gelaten met toepassing van artikel 4:5, lid 4 van de Algemene wet bestuursrecht, kan het college ook ten aanzien van andere samenhangende besluiten afzien van de gecoördineerde behandeling.

 

Artikel 8. Verzoek tot beëindiging

1. De aanvrager kan bij het college een verzoek indienen om geheel of gedeeltelijk van een verdere gecoördineerde behandeling af te zien.

2. Het college beslist binnen vier weken op het in het eerste lid bedoelde verzoek.

3. Indien het college beslist dat de behandeling van een besluit buiten de gecoördineerde behandeling mogelijk is, wordt de aanvraag behandeld overeenkomstig de geldende wettelijke voorschriften voor de behandeling van deze aanvraag, met inachtneming van artikel 10.

 

Artikel 9. Beëindiging door bevoegd gezag

1. Het college kan de gecoördineerde behandeling op eigen initiatief geheel of gedeeltelijk beëindigen indien een meer uitgebreide behandeling van een aanvraag is vereist en dit zich verzet tegen de voortgang van de gecoördineerde behandeling van de andere aanvragen.

2. Indien het college beslist dat een bepaalde aanvraag buiten de gecoördineerde behandeling wordt gelaten, wordt deze aanvraag behandeld overeenkomstig de geldende wettelijke voorschriften voor de behandeling van deze aanvraag, met inachtneming van artikel 10.

 

Artikel 10. Algemene terugvalregeling

Als een aanvraag uit de gecoördineerde behandeling wordt gehaald, wordt het tijdstip waarop deze aanvraag uit de gecoördineerde behandeling wordt gehaald, geacht het tijdstip te zijn waarop de aanvraag is ingediend. De voor deze aanvraag gebruikelijke wettelijke procedure en termijnen beginnen op dit tijdstip.

 

Artikel 11. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt de dag na de dag van bekendmaking in werking.

 

Artikel 12. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: “Coördinatieverordening gemeente Oude IJsselstreek”.

Aldus besloten door de raad van de gemeente Oude IJsselstreek in zijn openbare vergadering van

22 februari 2018

 

de griffier,

M.B.J. Looman

de voorzitter,

O.E.T. van Dijk

 

Toelichting op de Coördinatieverordening gemeente Oude IJsselstreek

Algemene toelichting Inleiding

De coördinatieregeling uit de Wet ruimtelijke ordening maakt het mogelijk dat diverse procedures gezamenlijk worden doorlopen. Hiermee vindt er efficiency plaats binnen het besluitvormingsproces, zowel door het tempo dat met de coördinatieregeling gemaakt kan worden, als door duidelijkheid die het in samenhang afhandelen van verschillende procedures met zich brengt.

Wettelijk kader

Artikel 3.30, eerste lid Wet ruimtelijke ordening: "Bij besluit van de gemeenteraad kunnen […] categorieën van gevallen worden aangewezen waarin de verwezenlijking van een onderdeel van het gemeentelijk ruimtelijk beleid het wenselijk maakt dat […] de voorbereiding en bekendmaking van een bestemmingsplan, een wijziging of uitwerking van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, wordt gecoördineerd met de voorbereiding en bekendmaking van besluiten […].”

 

De wet stelt grenzen aan het toepassen van de coördinatieregeling, omdat het besluit om de regeling toe te passen grote gevolgen heeft voor de procedures van de te coördineren besluiten. Het in artikel 3.30 Wet ruimtelijke ordening neergelegde kader bevat twee eisen:

1. het moet gaan om de verwezenlijking van "gemeentelijk ruimtelijk beleid" en

2. het moet wenselijk zijn om de gecoördineerde besluitvorming in te zetten voor de verwezenlijking van dat beleid.

 

Om te voldoen aan deze eisen staat de coördinatieverordening alleen coördinatie toe wanneer een bestemmingsplan, een uitwerkingsplan, een wijzigingsplan of een projectafwijkingsbesluit deel uitmaakt van de te coördineren besluiten. Het bestemmingsplan, uitwerkingsplan of wijzigingsplan is vereist om te waarborgen dat het om de uitvoering van gemeentelijk beleid gaat; deze plannen zijn immers - naast de structuurvisie - dé planfiguur waarin de gemeente haar ruimtelijke visie kenbaar maakt. Als er op uitvoering gerichte elementen in het bestemmingsplan zitten, is het wenselijk om in één procedure zowel de planologische wijziging - het bestemmingsplan - als de concrete uitwerking in de vorm van een bouwplan te regelen. Daarmee is de samenhang tussen te nemen besluiten maximaal zichtbaar en wordt de door de wet beoogde vereenvoudiging van procedures bewerkstelligd, zodat de dienstverlening aan de vergunningaanvrager geoptimaliseerd kan worden. De efficiënte procedure van de coördinatieregeling zorgt ook voor lagere procedurekosten en minder bestuurlijke lasten.

Wat houdt de coördinatieregeling in?

Met het coördineren bedoelt de wetgever dat besluiten die met elkaar samenhangen, bijvoorbeeld één bouwplan, waarvoor een bouwvergunning, een monumentenvergunning, een sloopvergunning en een bestemmingsplan nodig zijn, in één procedure worden voorbereid. De procedures voor de vergunningen en voor het bestemmingsplan worden dus gecombineerd tot één procedure.

 

De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zorgt er al voor dat meerdere vergunningen tegelijk worden verleend, maar de coördinatie met het bestemmingsplan is bewust uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gehouden door de wetgever. Daarnaast kunnen andere besluiten bij de coördinatie betrokken worden zoals een besluit op grond van de Wet geluidhinder.

 

Het vaststellingsbesluit over een bestemmingsplan, uitwerkingsplan, wijzigingsplan mag één van de te coördineren besluiten zijn. Als dat zo is, dan is de bestemmingsplanprocedure (ontwerp zes weken ter inzage, mogelijkheid om zienswijzen naar voren te brengen, rechtstreeks beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State), of de procedures voor uitwerkingsplannen/wijzigingsplannen ook van toepassing op de besluiten die met het bestemmingsplan gecoördineerd worden voorbereid.

 

Tegen de besluiten die na die gecoördineerde voorbereidingsprocedure worden genomen kan beroep ingesteld worden en de afhandeling van beroepen tegen onderdelen van de gecoördineerde besluiten gebeurt in één keer.

Het voordeel van één enkele procedure is door de wetgever nog vergroot in artikel 8.3 van de Wet ruimtelijke ordening: er is slechts één beroepsprocedure bij maar één instantie (alleen de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State) waarbij de wet voorschrijft dat de Afdeling binnen zes maanden (in plaats van binnen één jaar) uitspraak moet doen. Dit is overigens een termijn van orde. Daarnaast heeft de wetgever bepaald dat de omgevingsvergunning voor een bouwplan, dat met een bestemmingsplan is voorbereid, verleend kan worden voordat het bestemmingsplan in werking treedt. Als de coördinatieregeling niet wordt toegepast kan een omgevingsvergunning pas verleend worden als het bestemmingsplan in werking is getreden.

 

Een tweede belangrijk voordeel van de gecoördineerd voorbereide besluiten is dat de samenhang tussen de te nemen besluiten voor iedereen duidelijk is.

 

Het vervallen van de mogelijkheden om bezwaar te maken en beroep bij de rechtbank in te stellen kan risico's met zich meebrengen, omdat een negatieve uitspraak over één van de besluiten gevolgen kan hebben voor daarmee samenhangende besluiten. In het geval van een negatieve uitspraak over het bestemmingsplan zal bijvoorbeeld ook het besluit om een omgevingsvergunning te verlenen vernietigd worden.

Welke gevallen lenen zich voor coördinatie?

Het is niet goed denkbaar dat hele grote projecten gecoördineerd zullen worden. De wet geeft echter geen beperkingen aan de omvang van bouwprojecten. De coördinatieverordening kan wel beperkingen bevatten, maar dat hoeft niet. Er is voor gekozen om in deze verordening geen beperkingen aan de omvang te stellen. Een aanvrager zal bij grote projecten vaak zekerheid willen hebben over de planologische inpassing in een bestemmingsplan, voordat er kosten gemaakt worden om bouwtekeningen te maken. Omdat de coördinatieverordening de met waarborgen omklede bestemmingsplanprocedure verplicht stelt en omdat de omvang van de via de coördinatieverordening te realiseren projecten op natuurlijke wijze beperkt wordt, is er voor gekozen om in deze verordening geen beperkingen aan de omvang te stellen.

 

De coördinatieverordening beperkt zich echter tot die gevallen waarin de herziening van een bestemmingsplan, een uitwerkingsplan, wijzigingsplan of projectafwijkingsbesluit nodig is. Om de uitvoering van de coördinatieregeling niet te ingewikkeld te maken, bepaalt de verordening, dat de voorbereiding niet gecoördineerd mag worden als er een milieueffectrapport nodig is of als er een exploitatieplan moet worden vastgesteld of als er geen schriftelijke overeenkomst ex artikel 6.1 Wro is gesloten. Indien er een exploitatieplan moet worden vastgesteld of er geen overeenkomst ex artikel 6.1 Wro is gesloten lijkt er geen overeenstemming te zijn met de aanvrager en is dus de gecoördineerde procedure ook niet voor de hand liggend.

De gevolgen voor het gemeentebestuur

Met het vaststellen van de verordening wordt voorkomen, dat de gemeenteraad belast wordt met afzonderlijke besluiten over de toepassing van de coördinatieregeling. Met toepassing van de regeling blijft de gemeenteraad bevoegd over de ruimtelijke ontwikkeling, omdat de procedure van het bestemmingsplan leidend is en daarvoor is en blijft de gemeenteraad het bevoegde bestuursorgaan. Is er sprake van alleen uitvoeringsbesluiten waarvoor het college bevoegd is, dan ligt de besluitvorming al buiten de raad en is het ook aan het college om te bepalen welke procedure gevolgd wordt.

De gevolgen voor de aanvrager

De snelle, overzichtelijke, besluitvorming is doelmatig en efficiënt voor de burger, zowel voor de initiatiefnemer als voor de bestrijder van een ruimtelijke ontwikkeling. De samenhang tussen de besluiten is heel inzichtelijk en het eindoordeel is snel binnen bereik.

De kosten in geval van gecoördineerde besluiten zullen daarom lager zijn, doordat er minder bestuursadviezen nodig zijn en minder bezwaar- en beroepsprocedures.

Een nadeel kan zijn dat de bouwer al in een vrij vroeg stadium de bouwtekeningen gereed moet hebben. Om dit nadeel enigszins te beperken staat de verordening toe dat de coördinatieregelen ook kan worden toegepast met een ‘bouwvergunning eerste fase’. Het technische deel van de bouwvergunning valt dat buiten de coördinatieregelen.

 

De gemeente moet, voordat de coördinatieregeling wordt toegepast, met de aanvrager bespreken of coördinatie gunstig is. De aanvrager is in geen geval verplicht tot coördinatie.

De noodzaak om een Coördinatieverordening vast te stellen

De coördinatieregeling mag alleen toegepast worden als de gemeenteraad daartoe besloten heeft óf als de gemeenteraad (in een verordening) heeft vastgesteld in welke gevallen het wenselijk is om de coördinatieregeling te gebruiken.

Zonder coördinatieverordening kan de coördinatieregeling dus alleen gebruikt worden als de gemeenteraad daar per geval een besluit over neemt. Dat is natuurlijk mogelijk, maar dat zou betekenen dat de gemeenteraad extra belast wordt en dat de procedure met enige maanden vertraging start, terwijl de coördinatieregeling nu juist bedoeld is om tempo te kunnen maken.

Relatie met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Algemene Wet bestuursrecht (Awb)

Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking getreden. De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht biedt geen mogelijkheden tot het coördineren van een vergunningbesluit met een herziening, wijziging of uitwerking van het bestemmingsplan. De coördinatieregeling uit de Wet ruimtelijke ordening is dus een aanvulling op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Dat is ook een reden geweest om de coördinatieverordening toe te spitsen op die aanvulling. Op deze wijze bevat de coördinatieverordening geen elementen die via de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geregeld zijn.

 

Met ingang van 1 juli 2008 is de Wet samenhangende besluiten Algemene wet bestuursrecht, zijnde een aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht, in werking getreden. Daarin zijn, onder meer, procedureregels opgenomen die in acht kunnen worden genomen als besluiten gecoördineerd worden. Over het doel van de wet zegt de Memorie van Toelichting onder meer:

“Het is dus van belang een algemene wettelijke mogelijkheid te creëren om samenhang te brengen in verschillende procedures, die kunnen worden toegepast wanneer de situatie daarom vraagt. Dit wetsvoorstel geeft hieraan gestalte, door in de Algemene wet bestuursrecht een «coördinatieregeling» aan te bieden die door de bijzondere wetgever of het bestuur van toepassing kan worden verklaard. Deze regeling zorgt voor een stroomlijning van de procedures bij het voorbereiden en nemen van samenhangende besluiten en van de rechtsbescherming daartegen.”

 

De coördinatieverordening maakt gebruik van de geboden wettelijke mogelijkheid.

Relatie met milieuwetgeving

De gecoördineerde voorbereiding van besluiten bevat altijd een bestemmingsplanprocedure of een procedure voor een wijzigingsplan, uitwerkingsplan of een projectafwijkingsbesluit. Daarmee is gegarandeerd dat de nodige milieuwetten worden nageleefd. Deze besluiten moeten immers onderbouwd worden met de uitkomsten van onderzoeken naar bijvoorbeeld luchtkwaliteit, externe veiligheid, ecologische (hoofd-)structuur, geluid, etc.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

In artikel 1 worden de belangrijkste begrippen beschreven.

 

Artikel 2

Artikel 2 benadrukt dat de coördinatieregeling alleen ziet op het coördineren van de procedure van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk met de bestemmingsplanprocedure of de procedure van een uitwerkingsplan of van een wijzigingsplan. Dat is de basis.

 

Daarbij kunnen vergunningen die een relatie hebben met de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk en het bestemmingsplan ook betrokken worden bij de coördinatie. Dat kunnen vergunningen zijn op basis van bijzondere wetten of op basis van gemeentelijke verordeningen.

 

Artikel 3

Artikel 3 geeft een opsomming van de vergunningen en ontheffingen die in combinatie met de bestemmingsplanherziening/uitwerkingsplan/wijzigingsplan en de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk gecoördineerd kunnen worden voorbereid. De Wabo heeft als uitgangspunt gediend, maar het lijstje van de coördinatieverordening is korter. De reden daarvoor is het streven om de coördinatieverordening inhoudelijk zo eenvoudig mogelijk te maken. Alleen vergunningen en ontheffingen met een ruimtelijke component (en dus met een relatie met het bestemmingsplan en met de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk) zijn opgenomen (bijvoorbeeld dus niet de reclamevergunning die ruimtelijk niet van belang is voor en ook geen deel uitmaakt van de constructie van het gebouw). Vergunningen die zelden verstrekt worden (zoals een vergunning voor het indirect lozen op het oppervlaktewater) zijn ook niet opgenomen.

 

Vergunningen die niet door de gemeente worden verstrekt zijn buiten de verordening gehouden, om de uitvoering van de verordening niet onnodig ingewikkeld te maken.

 

Artikel 4

In artikel 4 wordt aangegeven in welke gevallen het wenselijk is om de coördinatieregeling toe te passen. Elk lid wordt afgesloten met het woordje “en” om duidelijk te maken dat de coördinatieregeling alleen toegepast mag worden als aan alle voorwaarden is voldaan.

 

Lid a vormt de basis van de coördinatieverordening: coördinatie op grond van de coördinatieverordening is alleen mogelijk als tenminste het besluit over een bestemmingsplan of over een uitwerkingsplan of over een wijzigingsplan en het besluit over een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk tot de te coördineren besluiten behoren. De omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk moet een bouwplan betreffen dat in strijd is met het geldende bestemmingsplan in de zin van artikel 44, lid c. van de Woningwet. Er mag niet ook sprake zijn van een andere grond waarop de vergunning in eerste aanleg moet worden geweigerd. Het bestemmingsplan dat meedoet in de coördinatieregeling moet die strijdigheid opheffen, zodat de vergunning verleend kan worden. Voor alle duidelijkheid: de coördinatieregeling mag op grond van deze verordening dus niet toegepast worden als de bouwaanvraag past in het geldende bestemmingsplan. In dat geval zou coördinatie met alleen een nieuw bestemmingsplan neerkomen op het omzeilen van de gewone procedure van een omgevingsvergunning. Dat kan anders zijn als naast de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk ook nog andere vergunningen nodig zijn om het project te realiseren. Als het wenselijk is om in dat geval –er zijn meer vergunningen nodig– de besluiten met de coördinatieregeling voor te bereiden, dan moet de gemeenteraad daartoe apart besluiten.

 

Lid b houdt in dat, als aan de voorwaarde van lid a voldaan is, er meer besluiten in de gecoördineerde voorbereiding mogen meedoen. Die besluiten moeten dan wel genoemd zijn in lid 3 van de verordening. Zie ook de toelichting aldaar.

 

Het college van burgemeester en wethouders is het coördinerende orgaan dat controleert of aan de wettelijke voorwaarden en aan de voorwaarden van de verordening voldaan is.

 

Lid c moet ruim geïnterpreteerd worden. Het gaat hier niet alleen om de vaststelling dat aan de eisen van lid 4 is voldaan, maar het college ziet ook of aan de procedure-eisen voldaan is. Het college kan ook afzien van coördinatie, bijvoorbeeld wanneer het college constateert dat de gemeente geen bestemmingswijziging wil.

 

Uit artikel 3.31 Wro blijkt dat het college niet verplicht is om de coördinatieregeling toe te passen. De wet stelt dat het college coördinatie “bevordert”. Uitgangspunt is dus dat het college, waar dat op grond van deze verordening mogelijk is, een gecoördineerde besluitvorming voorstaat.

 

Een ruime uitleg van lid c kan er niet toe leiden dat het college gevallen coördineert die niet onder de verordening vallen en waartoe de raad niet expliciet heeft besloten. De wet staat delegatie van de raadsbevoegdheid om te besluiten dat gecoördineerde besluitvorming wenselijk is niet toe.

 

Op grond van lid d stelt het college van burgemeester en wethouders vast of artikel 5 geen belemmering is voor het toepassen van de coördinatieregeling. Dit lid d moet beperkt uitgelegd worden: áls er een belemmering is, dan is een gecoördineerde besluitvorming niet mogelijk.

 

Uit lid e blijkt dat de aanvrager en de gemeente samen de coördinatieregeling moeten willen toepassen. Een aanvrager kan niet gedwongen worden om mee te werken aan een gecoördineerde besluitvorming. Dat zou namelijk inhouden dat een aanvrager gedwongen zou kunnen worden om een vergunning aan te vragen. Een aanvrager kan goede redenen hebben om af te zien van coördinatie. Het kan bijvoorbeeld zijn dat de aanvrager eerst zeker wil weten dat de bestemmingsplanwijziging doorgevoerd is, voordat hij kosten wil maken voor het maken van een bouwtekening.

 

Artikel 5

In dit artikel staat in welke gevallen coördinatie niet mogelijk is. Lid a sluit uit dat besluiten gecoördineerd worden voorbereid, terwijl de uitkomst van de voorbereiding nog onzeker is. Zolang geen MER is opgesteld, is ook niet duidelijk welke locatievariant of welke inrichtingsvariant de voorkeur heeft.

 

Ook de noodzaak tot het opstellen van een exploitatieplan maakt de procedure ingewikkelder. Het feit dat een exploitatieplan nodig is, betekent dat er met partijen geen overeenstemming is over de financiering, wat geen goede basis is voor een gecoördineerde voorbereiding. Er is tijd nodig om in zo’n geval te proberen om alsnog met partijen overeenkomsten te sluiten, wat niet past bij de voortvarendheid waarmee via de coördinatieregeling uitvoering kan worden voorbereid.

 

Bij mogelijke planschade moet de aanvrager zich bereidt verklaren de kosten voor zijn rekening te willen nemen. Als de aanvrager dat niet wil, dan zou het financiële risico van het vaststellen van het bestemmingsplan bij de gemeente liggen. De gemeente is in beginsel niet bereid tot een dergelijk risico. Gecoördineerde besluitvorming is in zo’n geval dan ook niet wenselijk.

 

Artikel 6

De procedureregeling in dit artikel biedt duidelijkheid voor met name de aanvrager over de vraag welke besluiten kunnen en zullen worden gecoördineerd, welke stukken benodigd zijn en binnen welke termijn(en).

 

Artikel 7

Dit artikel spreekt voor zich en behoeft daarom geen toelichting.

 

Artikel 8

Dit artikel spreekt voor zich en behoeft daarom geen toelichting.

 

Artikel 9

Dit artikel spreekt voor zich en behoeft daarom geen toelichting.

 

Artikel 10

Dit artikel spreekt voor zich en behoeft daarom geen toelichting.

 

Artikel 11

Dit artikel spreekt voor zich en behoeft daarom geen toelichting.

 

Artikel 12

Dit artikel spreekt voor zich en behoeft daarom geen toelichting.