Organisatie | Utrecht |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Levensloopregeling provincies |
Citeertitel | Levensloopregeling provincies |
Vastgesteld door | gedeputeerde staten |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
artikel 125 van de Ambtenarenwet
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2018 | Wijziging art. 3 | 19-12-2017 | 81C418C4 | ||
01-01-2006 | 01-01-2018 | Nieuwe regeling | 31-01-2006 |
Gedeputeerde staten van Utrecht;
Gelet op artikel 125 Ambtenarenwet;
Overwegende dat de provincie Utrecht de afspraken voortvloeiende uit de CAO 2005/2007 overneemt;
In deze regeling wordt verstaan onder:
levensloopinstelling: een door de ambtenaar gekozen kredietinstelling of verzekeraar als bedoeld in artikel 19g, derde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964;
loon: loon als bedoeld in artikel 19g, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de loonbelasting 1964;
Hoofdstuk 2 Sparen voor verlof
De ambtenaar kan eenmaal per jaar bij gedeputeerde staten een aanvraag indienen om aan deze regeling deel te nemen. De aanvraag wordt minimaal twee maanden voor de gewenste ingangsdatum ingediend.
De ambtenaar kan voor deelname aan de in artikel 2 bedoelde regeling de volgende bronnen inzetten:
De in artikel 2 bedoelde aanvraag wordt per kalenderjaar opnieuw ingediend en bevat in ieder geval de volgende gegevens:
een verklaring van de ambtenaar waaruit blijkt:
of hij een voorziening heeft ingevolge een regeling voor verlofsparen als bedoeld in artikel 11 van de Wet op de loonbelasting 1964 zoals dit artikel op 31 december 2005 luidde, en wat het laatst bekende saldo van die regeling is;
dat hij geen voorziening ingevolge deze regeling spaart in het kalenderjaar waarin hij bij een inhoudingsplichtige loon spaart ingevolge een spaarloonregeling als bedoeld in artikel 32 van de Wet op de loonbelasting 1964;
Indien het een eerste aanvraag betreft en in een of meer inmiddels beëindigde dienstbetrekkingen een levenslooptegoed is opgebouwd gaat de aanvraag vergezeld van een verklaring van de levensloopinstelling waar dat tegoed is opgebouwd, waarin wordt aangegeven hoeveel jaren de ambtenaar heeft gespaard, in welke kalenderjaren en tot welke bedragen in die jaren een voorziening in geld voor het opnemen van verlof is uitgekeerd en wat de omvang van het levenslooptegoed is op 1 januari van het lopende kalenderjaar.
Artikel 5 Beslissing op de aanvraag
Gedeputeerde staten kennen de in artikel 2 bedoelde aanvraag toe binnen 30 dagen na ontvangst daarvan, tenzij het levenslooptegoed, vermeerderd met
het saldo van de regeling voor verlofsparen als bedoeld in artikel 11 van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals dit artikel luidde op 31 december 2005;
op 1 januari van het kalenderjaar waarin de voorziening in geld voor het opnemen van verlof zal worden gespaard gelijk is aan of meer bedraagt dan 2,1 maal het loon over het voorafgaande kalenderjaar.
Voor de toepassing van het eerste lid blijft een salarisvermindering buiten beschouwing voor zover deze het gevolg is van het aanvaarden van een deeltijdfunctie of een lager gekwalificeerde functie in de periode die aanvangt 10 jaar direct voorafgaand aan de pensioendatum mits de omvang van het dienstverband in geval van het aanvaarden van een deeltijdfunctie niet met meer dan 50% vermindert.
Artikel 6 Maximum te sparen bedrag
Indien gedurende een kalenderjaar uit de in artikel 3 genoemde bronnen meer dan 12% van het loon over dat kalenderjaar is ingezet wordt, tenzij het tweede lid van toepassing is, het bovenmatig gedeelte voor het einde van dat kalenderjaar door de levensloopinstelling aan de provincie uitgekeerd op een door de provincie aangegeven wijze. Dit bovenmatig gedeelte wordt voor het einde van het kalenderjaar als salaris aan de ambtenaar uitgekeerd.
De uit de in artikel 3 genoemde bronnen te sparen bedragen worden door de provincie gestort op de levenslooprekening dan wel overgemaakt als premie voor de levensloopverzekering, zo mogelijk in de maand waarin de door de ambtenaar aangewezen bronnen aan hem zouden zijn uitbetaald. Het is de ambtenaar niet toegestaan gelden rechtstreeks op zijn levenslooprekening te storten of rechtstreeks als premie over te maken voor de levensloopverzekering.
Artikel 8 Aanvraag beëindiging spaarperiode
Op aanvraag van de ambtenaar wordt de spaarperiode beëindigd uiterlijk met ingang van de tweede maand na ontvangst van die aanvraag.
Hoofdstuk 3 Opnemen van verlof en levenslooptegoed
Artikel 10 Aanwending levenslooptegoed
Over het levenslooptegoed wordt uitsluitend beschikt:
ten behoeve van het omzetten van het levenslooptegoed in een aanspraak ingevolge artikel 16.6 van het pensioenreglement, mits na de omzetting de aanspraak nog blijft binnen de in en krachtens hoofdstuk IIB van de Wet op de loonbelasting 1964 gestelde grenzen.
Artikel 11 Financiering onbetaald verlof via het levenslooptegoed
De ambtenaar kan levenslooptegoed aanwenden voor
onbetaald ouderschapsverlof als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Wet arbeid en zorg;
onbetaald langdurend zorgverlof als bedoeld in afdeling 2 van hoofdstuk 5 van de Wet arbeid en zorg;
Artikel 13 Onbetaald volledig of deeltijdverlof
Gedeputeerde staten kunnen het in het vierde lid bedoelde verzoek afwijzen indien een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang zich hiertegen verzet. Gedeputeerde staten hoeven aan dit verzoek niet met ingang van een vroeger tijdstip gevolg te geven dan vier weken na het verzoek. In het geval dat het verlof met toepassing van het vierde lid na het tijdstip van ingang daarvan niet wordt voortgezet, vervalt het recht op het overige deel van het verlof.
Artikel 15 Uitkering uit het levenslooptegoed
Voor zover het saldo uit het levenslooptegoed toereikend is verstrekken gedeputeerde staten gedurende het in artikel 11 bedoelde onbetaald verlof de ambtenaar maandelijks een uitkering ter hoogte van het bij de aanvraag aangegeven percentage van de berekeningsgrondslag over de maand, direct voorafgaande aan de datum van ingang van het verlof. De uitkering is ten hoogste gelijk aan die berekeningsgrondslag.
Hoofdstuk 4 Het aanwenden van levenslooptegoed voor extra pensioen
Indien na de in het tweede lid bedoelde omzetting de aanspraak ingevolge artikel 16.6 van het pensioenreglement nog blijft binnen de in of krachtens hoofdstuk IIB van de Wet op de loonbelasting 1964 gestelde grenzen, kennen gedeputeerde staten de aanvraag toe binnen 30 dagen na ontvangst daarvan. Zij maken hun beslissing op de aanvraag zo spoedig mogelijk bekend aan de ambtenaar en de levensloopinstelling.
Hoofdstuk 5 Beëindiging van de dienstbetrekking
In geval van overlijden van de ambtenaar wordt het levenslooptegoed overeenkomstig de geldende voorwaarden van de levensloopinstelling aan de provincie uitgekeerd op een door de provincie aangegeven wijze. Het levenslooptegoed wordt na inhouding van loonheffing uitgekeerd aan de erfgenamen van de ambtenaar.
Bij Wet van 24 februari 2005, houdende wijziging van de Wet op de loonbelasting 1964, de Wet op de inkomstenbelasting 2001, de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, de Wet arbeid en zorg en van enige andere wetten (Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling) is de basis gelegd voor de invoering van een levensloopregeling. Zo wordt in de Wet arbeid en zorg met ingang van 1 januari 2006 een nieuw artikel 7:2 opgenomen, op grond waarvan de werknemer het recht krijgt deel te nemen aan een levensloopregeling en worden de fiscale kaders van de levensloopregeling opgenomen in de Wet op de loonbelasting 1964 (nieuw hoofdstuk IIC levensloopregeling). Bij besluit van 1 april 2005/Nr. WDB 2005/197 M (Stcrt 65) is in de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 een nieuw hoofdstuk 5A opgenomen waarin nadere uitvoeringsbepalingen m.b.t. de levensloopregeling zijn gegeven. Daarin is onder meer voorgeschreven dat de werkgever een schriftelijk vastgelegde levensloopregeling heeft die ten doel heeft het treffen van een voorziening in geld uitsluitend ten behoeve van het opnemen van een periode van extra verlof.
Door middel van de hierboven genoemde wetswijzigingen wordt uitvoering gegeven aan het Kabinetsbesluit om collectieve regelingen voor vervroegd uittreden en prepensioen niet langer fiscaal te faciliteren en werknemers de mogelijkheid te bieden om op individuele basis een voorziening op te bouwen om eerder te stoppen met werken of meerdere periodes van onbetaald verlof te financieren.
Hoofdlijnen wettelijke levensloopregeling
Vanaf 1 januari 2006 is er een wettelijke levensloopregeling. Werknemers kunnen elk kalenderjaar kiezen voor deelname aan de levensloopregeling. Wie aan de spaarloonregeling meedoet kan in dat kalenderjaar niet aan de levensloopregeling deelnemen. Werknemers hebben vanaf 2006 het recht om uit het brutoloon geld te sparen voor verlof. Het betreft dus een regeling van geldsparen voor verlof. Het is niet mogelijk tijd voor tijd te sparen. Er kan ook geld worden gespaard voor verlof, direct vóór pensionering, dus voor (gehele of gedeeltelijke) vervroegde uittreding. Het is ook mogelijk om levenslooptegoed in te zetten voor extra pensioen. De werkgever is verplicht om mee te werken aan het sparen voor verlof. Voor het verlof zal de werknemer volgens de bestaande wettelijke of rechtspositionele regels toestemming van de werkgever moeten vragen. Sparen gebeurt belastingvrij, de loonheffing wordt ingehouden bij opname uit het levenslooptegoed tijdens de periode van verlof. Het te sparen bedrag wordt naar keuze van de werknemer gestort op een geblokkeerde rekening bij een bank of als premie bij een verzekeraar. Voor opname uit het levenslooptegoed is toestemming nodig van zowel de werknemer als de werkgever. De levensloopregeling heeft geen nadelige gevolgen voor de werknemersverzekeringen. Het levenslooptegoed kan worden meegenomen naar een volgende werkgever.
Werknemers kunnen per jaar maximaal 12% van hun brutoloon sparen tot een maximum van 210% van het jaarloon. Het maximum van 12% geldt niet voor de werknemer die op 31 december 2005 de leeftijd van 51 jaar maar niet de leeftijd van 56 jaar heeft bereikt. Het gespaarde bedrag kan worden aangewend bij opname van onbetaald verlof. Bij opname van levensloopsaldo voor verlof bestaat recht op een heffingskorting van € 183 per gespaard jaar. Deze heffingskorting wordt dus niet toegekend als het levenslooptegoed wordt aangewend voor het opbouwen van extra pensioen. De werknemer die meedoet aan de levensloopregeling en tevens zijn wettelijk (onbetaald) ouderschapsverlof opneemt heeft recht op een (fiscale) ouderschapsverlofkorting. Die is maximaal de helft van het minimumloon over de uren van het ouderschapsverlof. Het maximum van de ouderschapsverlofkorting is gelijk aan het verschil tussen het belastbare loon over het lopende kalenderjaar en het belastbare loon over het voorgaande kalenderjaar.
Ook de werkgever kan een bijdrage in de levensloopregeling storten. Die bijdrage is dan wel voor iedere werknemer beschikbaar, ook als hij niet deelneemt aan de levensloopregeling. Differentiatie in de hoogte van de bijdrage tussen groepen ambtenaren is wel mogelijk. De werkgever mag aan de toekenning van een bijdrage geen voorwaarden verbinden over het moment van opname van het levensloopverlof.
De levensloopregeling van de provincies
De provincies vinden de levensloopregeling belangrijk. Een aantrekkelijke levensloopregeling is goed voor de positie van de provinciale werkgever op de arbeidsmarkt. De levensloopregeling houdt rekening met de verschillende wensen en behoeften die mensen hebben. Ambtenaren willen graag zelf bepalen hoe ze arbeid en zorg combineren en welke andere vormen van verlof ze willen. De levensloopregeling maakt het mogelijk om geld opzij te leggen voor perioden van verlof naar eigen keuze. In het Arbeidsvoorwaardenakkoord provincies 2005/2007 zijn dan ook ambitieuze afspraken gemaakt over een levensloopregeling voor het provinciepersoneel. De belangrijkste afspraken zijn hieronder weergegeven.
Vanaf 2006 verstrekt de provinciale werkgever aan zijn ambtenaren een (onbelaste) bijdrage in de levensloopregeling (levensloopbijdrage). Ambtenaren die niet aan de levensloopregeling meedoen ontvangen (conform de wettelijke verplichting) dezelfde bijdrage (waarover dan direct loonheffing wordt ingehouden).
Voor de levensloopbijdrage zijn ingezet de 0,8% uit het centraal akkoord over VUT/ vroegpensioen en levensloop voor overheid- en onderwijspersoneel, de (geleidelijk) vrijvallende middelen als gevolg van het vervallen van de provinciale aanvulling FPU en de oude seniorenverlofregeling (op termijn 1,12%), de vrijvallende middelen uit de vervallen regeling van betaald ouderschapsverlof (0,23%) en de 0,55% uit de premiespaarregeling (welke alleen is bestemd voor ambtenaren in de salarisschalen 1 t/m 13). Daaraan is door de werkgever in het kader van genoemd arbeidsvoorwaardenakkoord 0,7% toegevoegd. Daarmee komt de totale levensloopbijdrage in 2006 uit op 2,3% van het salaris voor ambtenaren in de salarisschalen 1 t/m 13 en op 1,75% van het salaris voor ambtenaren in de salarisschalen 14 en hoger. De levensloopbijdrage kan door de vrijval van 1,12% uit de seniorenregelingen na 2006 op grond van de gemaakte afspraken op termijn oplopen tot 3,42% resp. 2,87% van het salaris.
Levensloopsaldo kan worden ingezet voor (onbetaald) ouderschapsverlof, langdurend zorgverlof, verlof direct vóór pensionering (vervroegde uittreding), maar ook meer algemeen voor langdurend (onbetaald) verlof dat niet is gekoppeld aan een concreet doel. Dit laatste verlof kan de ambtenaar bijvoorbeeld aanvragen als hij sabbatverlof, studieverlof o.i.d. wil hebben. Met het oog op eventuele vervanging geldt hier een algemene minimumduur voor het verlof (van 8 weken aaneengesloten).
In samenhang met de levensloopregeling is afgesproken dat voor niet opgenomen vakantieverlof een verjaringstermijn van 5 jaar zal gelden zoals dat ook voor werknemers in de marktsector het geval is. Dit biedt aanvullende mogelijkheden tot sparen doordat betrokkene beter in de gelegenheid is voor een periode van verlof naast gelden uit zijn levenslooptegoed ook vakantiedagen in te zetten. Zoals hierboven al vermeld kan de ambtenaar uit zijn vakantieverlof ook maximaal 36 uur per jaar verkopen en de opbrengst daarvan inzetten voor de levensloopregeling.
Het betreft hier een geheel nieuwe regeling. Indien sociale partners op basis van de eerste ervaringen tot de conclusie mochten komen dat er tekortkomingen in de levensloopregeling zitten zullen zij daarvoor oplossingen vinden in de geest van het gesloten akkoord over levensloop.
Onderdeel a berekeningsgrondslag
Om praktische redenen is de berekeningsgrondslag zo eenvoudig mogelijk gehouden. Alleen het salaris, de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering maken deel uit van de berekeningsgrondslag. De berekeningsgrondslag wordt gebruikt als basis voor het berekenen van de maandelijkse uitkering tijdens de levensloopperiode.
De definitie is ruim. Hieronder valt niet alleen het levenslooptegoed van de ambtenaar in zijn dienstbetrekking bij de provincie, maar ook elk ander levenslooptegoed uit een of meer beëindigde dienstbetrekkingen.
Onderdeel i werkgeversbijdrage
De werkgeversbijdrage is geen salaris of bezoldiging. Dat betekent dat hierover ook geen vakantie-uitkering en eindejaarsuitkering wordt opgebouwd.
Dit artikel is de kernbepaling. In verband met de controle op het opgebouwde levenslooptegoed moet de aanvraag tot deelname aan de levensloopregeling elk jaar opnieuw worden ingediend.
Dit artikel somt de bronnen op die de ambtenaar kan inzetten. Ter beperking van de uitvoeringslast zijn niet alle bestanddelen die onder het loonbegrip van de levensloopregeling vallen als bronnen aangewezen. Inzet van de in onderdeel e genoemde bron betekent dat de vergoeding voor de extra uren niet kan worden ingezet voor andere IKAP-doelen.
Dit artikel regelt de procedure m.b.t. de aanvraag tot deelname aan de levensloopregeling. In het eerste lid is aangegeven welke gegevens de ambtenaar bij zijn aanvraag moet verstrekken. Naast deze gegevens zal de ambtenaar een verklaring moeten overleggen (zie onderdeel f). Bij eerste aanvraag zal ook een verklaring van de levensloopinstelling moeten worden overgelegd (zie tweede en derde lid). Voor de aanvraag hebben gedeputeerde staten een standaardformulier vastgesteld (vierde lid).
Artikel 5 Beslissing op de aanvraag
Dit artikel handelt over het nemen van een beslissing door gedeputeerde staten op de aanvraag van een ambtenaar. De aanvraag kan worden geweigerd als het levenslooptegoed uit de provinciale dienstbetrekking, samen met die elementen op 1 januari van het kalenderjaar waarin aan de levensloopregeling wordt deelgenomen gelijk is aan of meer bedraagt dan 2,1 maal het loon over het voorafgaande jaar. Als in het voorgaande kalenderjaar een salarisvermindering heeft plaatsgevonden mag bij de beoordeling of nog kan worden doorgespaard van het niet verminderde salaris worden uitgegaan mits die salarisvermindering het gevolg is van het aanvaarden van een deeltijdfunctie of het terugtreden naar een lager gekwalificeerde functie in de periode die aanvangt 10 jaar direct voor de ingangsdatum van het pensioen. Daarbij geldt als extra eis dat het dienstverband na het aanvaarden van een deeltijdfunctie niet minder mag zijn dan 50% van de omvang van het dienstverband op de laatste dag voor de dag die 10 jaar voor de pensioendatum ligt. Op een eenmaal toegekende aanvraag kan door de ambtenaar niet meer worden teruggekomen. Wel is correctie door de provincie mogelijk als achteraf blijkt dat de aanvraag ten onrechte is toegekend.
Artikel 6 Maximum te sparen bedrag
Gelet op de fiscale wetgeving is bepaald dat t.b.v. het levenslooptegoed per kalenderjaar niet meer wordt gespaard dan 12% van het loon over dat jaar. Uitzondering hierop vormt de categorie ambtenaren die op 31 december 2005 ten minste 51 jaar en nog geen 56 jaar oud is. Deze ambtenaren mogen meer dan 12% sparen en kunnen zo versneld een levenslooptegoed opbouwen. Wel geldt voor hen het maximum levenslooptegoed van 2,1 maal het jaarloon. Indien meer dan 12% is gespaard wordt het bovenmatig deel teruggestort naar de provincie die vervolgens na inhouding van loonheffing het restant zo spoedig mogelijk uitbetaalt aan de ambtenaar.
Dit artikel regelt op welk moment het geld naar de levensloopinstelling wordt overgemaakt. Uitgangspunt is dat dit zoveel mogelijk op de gebruikelijke betaaldata gebeurt. De overmaking geschiedt door de provincie. De ambtenaar mag dus niet rechtstreeks gelden overmaken.
Artikel 8 Aanvraag beëindiging spaarperiode
Dit artikel biedt de ambtenaar de mogelijkheid om te stoppen met sparen. Wil de ambtenaar na verloop van tijd weer verder sparen dan moet hij opnieuw een aanvraag indienen. Omdat slechts eenmaal per jaar een aanvraag kan worden ingediend, is het niet mogelijk om in het kalenderjaar waarin de spaarperiode is beëindigd opnieuw met sparen aan te vangen.
Artikel 9 Werkgeversbijdrage levensloop
De werkgeversbijdrage is in 2006 2,3% van het salaris en voor ambtenaren in de salarisschalen 14 en hoger 1,75% van het salaris. In de algemene toelichting is al aangegeven dat deze bijdrage in de komende jaren nog zal stijgen als gevolg van de vrijval van middelen uit de vervallen seniorenregelingen die geleidelijk door uitstroom zullen leeglopen. Afgesproken is dat partijen in het SPA jaarlijks de hoogte van de werkgeversbijdrage zullen vaststellen aan de hand van het door het ABP te berekenen bedrag aan vrijval.
Op de werkgeversbijdrage die in het levenslooptegoed wordt gestort wordt geen loonheffing ingehouden. Loonheffing vindt plaats bij opname van geld uit het levenslooptegoed voor verlof.
De werkgeversbijdrage moet ingevolge de fiscale wetgeving ook worden toegekend aan ambtenaren die deze bijdrage niet willen aanwenden voor de levensloopregeling. Op de bijdrage wordt in dat geval direct de loonheffing ingehouden.
De werkgeversbijdrage is vanaf 2007 in zijn geheel pensioengevend inkomen, dus ook de 0,8% uit het centraal akkoord vut/prepensioen en levensloop voor overheid- en onderwijspersoneel dat deel uitmaakt van deze bijdrage. Hiervoor geldt de standaardverdeling van de pensioenpremie tussen werkgever en werknemer.
Artikel 10 Aanwending levenslooptegoed
Het levenslooptegoed mag alleen worden ingezet voor het doel waarvoor wordt gespaard, namelijk voor een periode van levensloopverlof. Een ander doel is niet toegestaan. Wel is het mogelijk dat het levenslooptegoed wordt omgezet in een aanspraak op ABP-pensioen. Het levenslooptegoed kan niet tussentijds worden overgeboekt naar een andere levensloopinstelling. Dit wordt beschouwd als een deblokkering in strijd met de regeling. Wel kan bij een andere levensloopinstelling een nieuwe rekening worden geopend of een nieuwe verzekering worden afgesloten waarop met ingang van het eerst volgende kalenderjaar bedragen kunnen worden ingelegd.
Artikel 11 t/m 14 Levensloopverlof
In de algemene toelichting is uitvoerig ingegaan op het verlof waarvoor levenslooptegoed kan worden ingezet. Het gaat hier steeds om onbetaald verlof. Verlof van korte duur valt hier buiten. Er is geen ongeclausuleerd recht op verlof als hiervoor levenslooptegoed wordt ingezet. Voor wat betreft het ouderschapsverlof en het langdurend zorgverlof gelden de bepalingen ter zake in de Wet arbeid en zorg. Voor het niet doelgebonden onbetaald verlof is in artikel 13 geregeld dat dit kan worden geweigerd als het belang van de dienst zich daartegen verzet. Verlof t.b.v. vervroegde uittreding kan slechts worden geweigerd als een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang zich daartegen verzet. De aanvraag dient op grond van de artikelen 13 en 14 met het oog op te treffen organisatorische maatregelen minimaal drie maanden tevoren worden ingediend.
Bij ziekte en andere onvoorziene omstandigheden wordt, tenzij een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang zich daartegen verzet, op verzoek van de ambtenaar het verlof niet opgenomen of vanaf 4 weken na het verzoek niet voortgezet als het verlof al is aangevangen. Het resterende verlof vervalt in dat geval. Zie daarvoor artikel 13, vierde en vijfde lid. Een vergelijkbare bepaling komt voor in de Wet arbeid en zorg. Bij samenloop met zwangerschaps- en bevallingsverlof wordt het levensloopverlof opgeschort (artikel 12, tweede lid). Het verlof t.b.v. vervroegde uittreding kan niet bij ziekte of om andere redenen voortijdig worden beëindigd. Dit verlof kan worden genoten in combinatie met bijv. deeltijd-FPU of deeltijdpensioen. Voorwaarde is in dat geval dat betrokkene hetzij feitelijk helemaal niet meer werkt hetzij feitelijk nog minimaal gemiddeld 7,2 uur per week werkt.
Artikel 15 Uitkering uit het levenslooptegoed
Dit artikel regelt de uitkering tijdens de periode van levensloopverlof. Voor het doen van uitkeringen uit het levenslooptegoed is toestemming nodig van zowel de ambtenaar als de provincie. De uitkering wordt maandelijks verstrekt. De uitkering is ten hoogste gelijk aan 100% van de berekeningsbasis. De uitkering is geen salaris of bezoldiging.
Artikel 16 Aanspraken tijdens het onbetaald verlof en terugkeergarantie
In dit artikel is geregeld dat over de opgenomen uren levensloopverlof geen opbouw van algemeen verlof, vakantie-uitkering en eindejaarsuitkering plaats heeft en dat, met uitzondering van de uitkering voor het levensloopverlof en de tegemoetkoming in de ziektekosten, over die uren geen aanspraak op doorbetaling van bezoldiging, toeslagen, toelagen, tegemoetkomingen, uitkeringen en vergoedingen bestaat. Dus ook niet de werkgeversbijdrage in de levensloopregeling. Vakantie-uitkering en eindejaarsuitkering worden wel opgebouwd over de (volle) bezoldiging resp. het (volle) salaris waaruit geld voor de levensloopregeling wordt geput.
Het opnemen van levensloopverlof heeft geen gevolgen voor de functie van de ambtenaar. Dat is uiteraard niet aan de orde bij verlof t.b.v. vervroegde uittreding.
Tijdens het levensloopverlof wordt het eerste jaar op collectieve basis (tegen de doorsneepremie) pensioen opgebouwd. Na dat jaar blijft het ABP-deelnemerschap wel in stand. Ingeval van levensloopverlof bij wijze van vervroegde uittreding (zie artikel 14) komt de verschuldigde pensioenpremie volledig voor rekening van de ambtenaar. In de overige gevallen van levensloopverlof (zie artikel 11, onderdelen a t/m c) geldt de standaardverdeling van de pensioenpremie tussen werkgever en werknemer gedurende de eerste 6 maanden en komt de pensioenpremie daarna volledig voor rekening van de ambtenaar. Uitgaande van de fiscale regels wordt de pensioenopbouw tijdens levensloopverlof gebaseerd op:
In dit artikel is geregeld op welke wijze het levenslooptegoed geheel of gedeeltelijk kan worden aangewend voor extra pensioen. Omzetting van (een deel van) het levenslooptegoed in extra pensioen kan op elk willekeurig moment plaatsvinden zolang na die omzetting de totale pensioenaanspraken binnen de grenzen van hoofdstuk IIB van de Wet op de loonbelasting 1964 blijft. De omzetting mag bijvoorbeeld niet leiden tot een ouderdomspensioen dat hoger is dan 100% van het pensioengevend loon dat geldt op het tijdstip waarop dat ouderdomspensioen ingaat.
Dit artikel regelt de afkoop van het levenslooptegoed ingeval van ontslag van de ambtenaar. Ingeval van ontslag tijdens de spaarperiode blijft het levenslooptegoed, als niet anders is beslist, bij de levensloopinstelling staan. Bij ontslag heeft de ambtenaar de volgende mogelijkheden:
Kiest de ambtenaar voor afkoop dan wordt het uitbetaalde bedrag fiscaal aangemerkt als loon uit vroegere betrekking. Kiest de ambtenaar ervoor het levenslooptegoed geheel of gedeeltelijk in te brengen in de levensloopregeling van de nieuwe werkgever dan kan hij:
Afkoop van levenslooptegoed bij ontslag zal bij de provincie moeten worden aangevraagd. Gedeputeerde staten kennen de aanvraag binnen 30 dagen toe.
In dit artikel wordt geregeld dat na overlijden het levenslooptegoed door de levensloopinstelling aan de provincie wordt uitgekeerd en dat de provincie dit tegoed na inhouding van loonheffing aan de erfgenamen uitkeert. Als het levenslooptegoed bij een verzekeraar is ondergebracht zal de uitkering bij overlijden overigens minder dan 100% zijn. Voor levensverzekeringen geldt immers de voorwaarde dat uitkeringen bij overlijden ten minste 10% lager zijn dan het bedrag van het ingehouden loon vermeerderd met de daarop gekweekte inkomsten en de daarmee behaalde rendementen.