Organisatie | Barneveld |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels bijzondere bijstand en minimaregelingen gemeente Barneveld |
Citeertitel | Beleidsregels bijzondere bijstand en minimaregelingen gemeente Barneveld |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | Beleidsregels bijzondere bijstand en minimaregelingen gemeente Barneveld |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
04-12-2018 | Wijziging artikel 25 en toelichting artikel 25 | 16-11-2018 | 1089338 | ||
20-02-2018 | 01-01-2018 | 04-12-2018 | Nieuwe regeling | 01-02-2018 | 1067337 |
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barneveld;
gelet op de Participatiewet, in het bijzonder de artikelen in hoofdstuk 4.1
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Alle begrippen die in deze beleidsregels gebruikt worden en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht.
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
de wet: de Participatiewet;
de bijstandsnorm: de norm als bedoeld in artikel 5 onder c van de wet;
de voorliggende voorziening: elke voorziening buiten de wet waarop de belanghebbende of het gezin aanspraak kan maken dan wel beroep kan doen ter verwerving van middelen of ter bekostiging van specifieke uitgaven alsmede de ondersteuning vanuit het sociale netwerk, voor zover de betreffende voorziening respectievelijk ondersteuning toereikend en passend kan worden geacht;
woonkosten bij een huurwoning: de per maand geldende rekenhuur als omschreven in artikel 5 van de Wet op de huurtoeslag;
de woonkosten bij een koopwoning: indien een eigen woning wordt bewoond:
de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten, waarbij onder zakelijke lasten worden verstaan: de rioolrechten, het eigenaaraandeel van de onroerende zaakbelasting, de opstalverzekering, het eigenaaraandeel van de waterschapslasten en een door het college van burgemeester en wethouders conform het NIBUD-handboek vast te stellen bedrag voor de kosten van groot onderhoud;
de Whk: Wet hervorming kindregelingen;
de Wlz: de Wet langdurige zorg;
de Wmo: de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;
de Zvw: de Zorgverzekeringswet;
de Wsf: de Wet Studiefinanciering 2000;
de Wrb: de Wet op de rechtsbijstand;
de Wht: de Wet op de huurtoeslag;
Om recht te hebben op bijzondere bijstand of aanspraak te kunnen maken op een minimaregeling dient de belanghebbende rechthebbende te zijn in de zin van de artikel 11 van de wet, geen sprake te zijn van uitsluitingsgronden als bedoeld in artikel 13 van de wet en evenmin sprake te zijn van een voorliggende voorziening als bedoeld in deze regeling waarop door belanghebbende beroep kan worden gedaan.
Het college maakt gebruik van de bevoegdheid op grond van artikel 35 lid 2 van de wet om bijzondere bijstand te weigeren indien de kosten waarvoor de bijzonder bijstand wordt aangevraagd binnen een periode van 12 maanden, aanvangende op het moment van indienen van de aanvraag, een bedrag van € 130,00 niet te boven gaan.
Het inkomen en vermogen van belanghebbende(n) worden vastgesteld conform paragraaf 3.4 (Middelen) van de wet.
De niet in aanmerking te nemen middelen op grond van artikel 31 lid 2 van de wet worden bij de bepaling van de draagkracht eveneens niet in aanmerking genomen, met uitzondering van de onder artikel 31 lid 2 onder d van de wet begrepen huurtoeslag voor zover de aanvraag bijzondere bijstand betrekking heeft op de woonkosten.
De pensioenvrijlating als bedoeld in artikel 33, vijfde lid van de wet is niet van toepassing.
Inkomsten uit arbeid van ten laste komende kinderen (artikel 31 lid 2 sub h van de wet) worden vrijgelaten als het een aanvraag bijzondere bijstand betreft voor een ander in de bijstand begrepen persoon dan het minderjarige te laste komende kind met inkomsten uit arbeid. Betreft het een aanvraag bijzondere bijstand voor een minderjarig te laste komend kind dat inkomsten heeft, dan worden die inkomsten van dat kind wel in aanmerking genomen bij de berekening van de draagkracht.
Artikel 4 Draagkracht uit inkomen en uit vermogen
In afwijking van het bepaalde onder lid 2 en lid 3 is er sprake van 100% draagkracht boven de geldende bijstandsnorm (inclusief vakantiegeld) bij kostensoorten die gerekend moeten worden tot de algemene bestaanskosten maar waarvoor onder bepaalde voorwaarden (individuele) bijzondere bijstand verstrekt kan worden, te weten woonkostentoeslag, duurzame gebruiksgoederen en kosten voor woninginrichting.
De kostendelersnorm, zoals bedoeld in artikel 22a van de wet, is niet van toepassing bij de vaststelling van de draagkracht, behalve bij de kostensoorten die gerekend moeten worden tot de algemene bestaanskosten waarvoor onder bepaalde voorwaarden (individuele) bijzondere bijstand verstrekt kan worden, te weten woonkostentoeslag, toeslag voor jongeren, duurzame gebruiksgoederen en kosten voor woninginrichting.
Het vermogen boven het toepasselijke vrij te laten bedrag als bedoeld in artikel 34 lid 4 van de wet telt voor 100% mee bij de berekening van de draagkracht.
In geval van periodieke bijzondere bijstand bedraagt de draagkracht voor de maanden waarop de periodieke bijzondere bijstand betrekking heeft: de vastgestelde draagkracht voor gehele lopende draagkrachtperiode gedeeld door het aantal maanden waarop de periodieke bijzondere bijstand betrekking heeft.
De duur van de draagkrachtperiode is:
voor een belanghebbende met een uitkering op grond van de wet: gedurende de volledige uitkeringsduur met een maximum van vijf jaar;
Na afloop van de draagkrachtperiode vindt, indien sprake is van periodieke bijzondere bijstand, ambtshalve een herbeoordeling van het recht op de bijzondere bijstand en van de draagkracht plaats en kan de betreffende periodieke bijzondere bijstand, indien aan de orde en zo nodig gewijzigd worden gecontinueerd.
Artikel 7 Bijstand om niet of geldlening
Tenzij in de wet of deze beleidsregels anders is bepaald, wordt de bijzondere bijstand om niet verstrekt.
HOOFDSTUK 2 KOSTEN VAN ALGEMENE AARD
Artikel 8 Bijzondere bijstand voor jongeren van 18, 19 en 20 jaar die zelfstandig wonen
Bijzondere bijstand voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan van een jongere in de leeftijd van 18 tot 21 jaar die zelfstandig woont, wordt conform artikel 12 van de wet verleend indien en voor zover de jongere voor deze kosten geen beroep kan doen op zijn ouders omdat de middelen van de ouders daartoe niet toereikend zijn of de jongere redelijkerwijs zijn onderhoudsrecht tegenover zijn ouders niet te gelde kan maken.
Artikel 9 Bijzondere bijstand voor jongeren van 18, 19 en 20 jaar die in een inrichting verblijven
Bijzondere bijstand voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan van een jongere in de leeftijd van 18 tot en met 20 jaar die in een inrichting verblijft, wordt conform artikel 12 van de wet verleend indien en voor zover de jongere voor deze kosten geen beroep kan doen op zijn ouders omdat de middelen van de ouders daartoe niet toereikend zijn of de jongere redelijkerwijs zijn onderhoudsrecht tegenover zijn ouders niet te gelde kan maken.
De hoogte van de totale bijstand kan niet meer bedragen dan de toepasselijke bijstandsnorm als bedoeld in artikel 23 van de wet als ware de jongere 21 jaar.
Artikel 10 Bijzondere bijstand i.v.m. het niet ontvangen van het verhoogde kindgebonden budget
Aan de belanghebbende met een ten laste komend kind en met een AWIR-toeslagpartner, die door redenen gelegen bij deze toeslagpartner, de verhoging van het kindgebonden budget als bedoeld in artikel 2 lid 6 Wet op het kindgebonden budget (hierna: ALO-kop) niet te gelde kan maken en daardoor onder het sociaal minimum geraakt, kan bijzondere bijstand worden verstrekt ter compensatie van de misgelopen ALO-kop.
Bijzondere bijstand ter compensatie van de misgelopen ALO-kop kan worden verstrekt aan de belanghebbende van 21 jaar of ouder maar jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd met een ten laste komende kind:
die een partner heeft die (nog) geen rechthebbende is in de zin van de wet wegens het ontbreken van een verblijfsrecht.
De belanghebbende als genoemd in het voorgaande lid kan in aanmerking komen voor bijzondere bijstand ter compensatie van de misgelopen ALO-kop, tenzij:
de niet rechthebbende partner is uitgesloten van het recht op algemene bijstand op grond van artikel 13, tweede lid, onder c en/of d, van de Participatiewet, of
de kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a, eerste lid, van de Participatiewet van toepassing is.
Aan de toekenning wordt op basis van artikel 55 van de wet de verplichting verbonden, dat de alleenstaande ouder alles in het werk stelt wat redelijkerwijs van hem of haar verwacht kan en mag worden om (voor zover mogelijk) het AWIR-partnerschap bij de Belastingdienst ongedaan te maken.
Artikel 11 Overbruggingsuitkering
Een overbrugginsuitkering als bedoeld in dit artikel en een voorschot als bedoeld in artikel 52 van de wet kunnen niet gelijktijdig over dezelfde periode worden verstrekt.
Artikel 12 Individuele inkomenstoeslag
Het college verleent een persoon op verzoek individuele inkomenstoeslag indien hij voldoet aan de voorwaarden als opgenomen in artikel 36 van de wet en hoofdstuk 4 van de Participatieverordening.
In afwijking van het bepaalde in lid 1 komt niet voor een inkomenstoeslag in aanmerking de persoon:
waarvan de bijstandsuitkering in de periode van 12 maanden voorafgaand aan het indienen van de aanvraag onder toepassing van artikel 18 van de wet onherroepelijk is verlaagd;
die een opleiding volgt als bedoeld in de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, dan wel een studie volgt als genoemd in de Wet studiefinanciering 2000.
Artikel 13 Algemene bepalingen
Er kan een woonkostentoeslag worden verstrekt aan huurders en woningeigenaren zowel in het geval dat sprake is van woonkosten die lager zijn dan de maximale huurgrens zoals bedoeld in de Wht als in de situatie dat de woonkosten deze maximale huurgrens overschrijden.
De kostendelersnorm (artikel 22a van de wet) is van toepassing bij het vaststellen van de draagkracht.
Artikel 14 Woonkostentoeslag bij huurprijs beneden het bedrag van de maximale huurgrens
Indien de huurtoeslag nog niet aan belanghebbende is toegekend en dit tot gevolg heeft dat belanghebbende niet kan voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan, kan op grond van artikel 48 van de wet bijzondere bijstand in de vorm van een lening worden verstrekt.
De woonkostentoeslag is in dat geval niet hoger dan het bedrag van de huurtoeslag die de belanghebbende, gelet op zijn financiële situatie op grond van de Wht, per maand zou ontvangen.
Artikel 15 Woonkostentoeslag bij woonkosten van een eigen woning beneden het bedrag van de maximale huurgrens
Indien sprake is van een eigen woning die als hoofdverblijf van belanghebbende(n) dient en waarvan de hoogte van de woonkosten, gelet op artikel 13 van de Wht, geen belemmering zou vormen voor toekenning van huurtoeslag als sprake zou zijn van een huurwoning, kan een woonkostentoeslag “om niet” worden verstrekt.
De woonkostentoeslag is gelijk aan het bedrag van de huurtoeslag die de belanghebbende, gelet op zijn financiële situatie op grond van de Wht, per maand zou ontvangen als sprake zou zijn geweest van een huurwoning.
Wanneer degene aan wie een woonkostentoeslag is toegekend naderhand over dezelfde periode een teruggave van de Belastingdienst ontvangt die betrekking heeft op de woonkosten van de eigen woning, wordt de toegekende woonkostentoeslag teruggevorderd tot het bedrag van de betreffende belastingteruggave.
Artikel 16 Woonkostentoeslag boven de maximale huurgrens (bij zowel huur- als koopwoning)
Als de woonkosten van de woning, die als hoofdverblijf van belanghebbende(n) dient, meer bedragen dan de maximale huurprijs als bedoeld in artikel 13 Wht, kan in het geval van een:
eigen woning, een woonkostentoeslag “om niet” worden toegekend die gelijk is aan het bedrag dat per maand aan huurtoeslag zou worden ontvangen, als sprake zou zijn geweest van een huurwoning en de woonkosten gelijk zouden zijn aan die maximale huurgrens, vermeerderd met het bedrag waarmee de daadwerkelijke woonkosten die maximale huurprijs overschrijden; bij de vaststelling van de woonkosten wordt in dit kader rekening gehouden met een eventuele belastingteruggave verband houdende met de hypotheekrenteaftrek.
HOOFDSTUK 4 WAARBORGSOM, ADMINSTRATIEKOSTEN, EERSTE MAAND HUUR, DUBBELE HUUR, HOGERE HUUR
Artikel 17 Waarborgsom, administratiekosten, eerste maand huur, dubbele huur, hogere huur
Is sprake van een verhuizing op grond van de onder lid 1 genoemde omstandigheden naar een hoofdverblijf dat nog opgeknapt moet worden en/of is sprake van een huurovereenkomst die niet tijdig kan worden opgezegd waardoor dubbele huur onvermijdelijk is, dan kan bijzondere bijstand (om niet) worden verstrekt voor de huurprijs van het te betrekken nieuwe hoofverblijf voor de duur van maximaal één maand.
Is sprake van een verhuizing op grond van de onder lid 1 genoemde omstandigheden naar een hoofdverblijf met een hogere huurprijs dan het achter te laten hoofdverblijf en is geen sprake van toepassing van het voorgaande lid in verband met dubbele huur, dan komt alleen het verschil tussen de lagere en hogere huurprijs voor de eerste maand in aanmerking voor verstrekking van bijzondere bijstand (om niet).
Artikel 18 Collectieve zorgverzekering
Indien de toepasselijke bijstandsnorm een norm is als bedoeld in de artikelen 20 of 22a van de wet wordt voor de toepassing van het eerste lid een belanghebbende fictief gelijkgesteld met een 21-jarige of pensioengerechtigde zonder kostendelende medebewoner.
Het college beëindigt de deelname aan een collectieve zorgverzekering wanneer de deelnemer niet meer aan de voorwaarden voldoet of op verzoek van de deelnemer. De deelname wordt niet eerder beëindigd dan met ingang van het kalenderjaar dat volgt op het jaar waarin de deelnemer niet meer aan de voorwaarden voldoet, tenzij de deelnemer verzoekt de beëindiging eerder te doen plaatsvinden.
Artikel 19 Kosten medische aard
De zorgverzekeringswet en de wet langdurige zorg gelden als passende en toereikende voorliggende voorzieningen voor medische kosten.
HOOFDSTUK 6 KOSTEN VAN MAATSCHAPPELIJKE AARD
Artikel 27 Begrafenis- en crematiekosten
Voor de kosten van een begrafenis of een crematie kan bijzondere bijstand worden verstrekt aan de nabestaande van de overledene, voor zover de uitvaartkosten niet uit de nalatenschap voldaan kunnen worden en de nabestaande niet over toereikende middelen beschikt om (zijn aandeel in) de uitvaartkosten te voldoen. Als nabestaanden worden beschouwd: de echtgenoot, de geregistreerd partner, de ouder en de kinderen.
Artikel 29 Reiskosten in verband met psychische en medische behandeling
Er kan bijzondere bijstand worden verstrekt voor de reiskosten in verband met bezoek voor medische behandeling in de ziekenhuizen in Ede, Harderwijk, Arnhem en Amersfoort. Wanneer betrokkene een ander ziekenhuis bezoekt dient de noodzaak daartoe te worden aangetoond door een verwijzing van de behandelend arts.
Artikel 30 Reiskosten in verband met bezoek aan elders verpleegden/verzorgden en aan een gezinslid dat in een penitentiaire inrichting verblijft
Indien sprake is van opname in een penitentiaire inrichting kan bijzondere bijstand worden verstrekt voor de kosten van maximaal één bezoek per week aan het gezinslid dat in een penitentiaire inrichting verblijft waarbij de reiskosten die gedurende de eerste vier weken van de detentie worden gemaakt voor eigen rekening blijven.
Artikel 31 Regeling reiskosten woon/werkverkeer
Voor reiskosten woon-werkverkeer kan uitsluitend bijzondere bijstand worden verstrekt als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
Artikel 32 Regeling reiskosten minderjarige schoolgaande kinderen
Voor zover geen beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening kan voor de reiskosten van een minderjarig schoolgaand kind in de leeftijd van 12 tot 18 jaar bijzondere bijstand worden verstrekt indien een onderwijsinstelling of een stageplaats buiten de gemeente Barneveld moet worden bezocht omdat het betreffende onderwijs respectievelijk de stageplaats niet beschikbaar is binnen de gemeentegrenzen.
HOOFDSTUK 8 DUURZAME GEBRUIKSGOEDEREN, WONINGINRICHTING, OPKNAPKOSTEN, VERHUISKOSTEN
Artikel 33 Kosten duurzame gebruiksgoederen
Indien als gevolg van buitengewone bijzondere omstandigheden geen lening afgesloten kan worden als bedoeld in lid 3 en geen leenbijstand kan worden verstrekt, wordt de bijstand om niet verstrekt. Tot deze omstandigheden behoren in ieder geval een stabilisatieovereenkomst in het kader van schulddienstverlening en een wettelijke of minnelijke schuldsanering.
Artikel 34 Kosten woninginrichting
Indien als gevolg van buitengewone bijzondere omstandigheden geen lening kan worden afgesloten als bedoeld in het voorgaande lid en geen leenbijstand kan worden verstrekt, wordt de bijstand om niet verstrekt. Tot deze omstandigheden behoren in ieder geval een stabilisatieovereenkomst in het kader van schulddienstverlening en een wettelijke of minnelijke schuldsanering.
De maximaal te verstrekken bijzondere bijstand voor de volledige woninginrichting met duurzame gebruiksgoederen en de vloerbedekking is afhankelijk van de huishoudsamenstelling, de aard en grootte van het te betrekken hoofdverblijf; de toepasselijke (maximum)bedragen zijn opgenomen in het Normenblad.
Als belanghebbende binnen 60 maanden na een eerdere toekenning van bijzondere bijstand voor deze kosten weer een aanvraag voor deze kostensoort indient in verband met het betrekken van een ander hoofdverblijf, wordt, als op grond van dit artikel wederom bijzondere bijstand voor deze kosten wordt toegekend, het in de voorafgaande periode van 60 maanden toegekende bedrag (of de toegekende bedragen) daarop in mindering gebracht, ongeacht of sprake was van toekenning ‘om niet’ of als (renteloze) lening.
Artikel 35 Overige inrichtingskosten: opknapkosten
Artikel 37 Algemene bepalingen
De kostendelersnorm, zoals bedoeld in artikel 22a van de wet, is niet van toepassing bij de beoordeling van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.
Als het aanwezige vermogen meer bedraagt dan het op grond van artikel 34 lid 3 van de wet toepasselijke vrij te laten vermogen kan geen aanspraak worden gemaakt op de minimaregelingen.
Om in aanmerking te komen voor verstrekking van een computer en een printer bedraagt het inkomen van het gezin niet meer dan 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm (eventuele inkomsten als bedoeld in artikel 31 lid 2 onder h van de wet van de ten laste komende kinderen worden buiten beschouwing gelaten).
Belanghebbenden met een inkomen dat meer bedraagt dan 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, maar waarvan de schulden door de gemeente Barneveld zijn geregeld in een minnelijk schuldverleningstraject of in een wettelijk traject op grond van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen komen uitsluitend gedurende dit traject voor de computerregeling in aanmerking.
Artikel 39 Schoolkostenregeling
Een gezin met schoolgaande kinderen tot en met 17 jaar, komt in aanmerking voor een tegemoetkoming in de schoolkosten indien het gezinsinkomen minder bedraagt dan 120% van de toepasselijke bijstandsnorm (eventuele inkomsten als bedoeld in artikel 31 lid 2 onder h van de wet van de ten laste komende kinderen worden buiten beschouwing gelaten).
Belanghebbenden met een inkomen dat meer bedraagt dan 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, maar waarvan de schulden door de gemeente Barneveld zijn geregeld in een minnelijk schuldhulpverleningstraject of in een wettelijk traject op grond van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen komen uitsluitend gedurende dit traject voor de schoolkostenregeling in aanmerking.
Aanvragen voor een bijdrage in de schoolkosten kunnen worden ingediend voor of bij aanvang van het schooljaar (periode van 1 augustus tot en met 30 september) en halverwege het schooljaar (periode van 1 november tot en met 31 januari) waarop de tegemoetkoming betrekking heeft; bij een aanvraag halverwege het schooljaar wordt 50% van de toepasselijke tegemoetkoming toegekend.
Artikel 40 Sport- en cultuurregeling
Een belanghebbende met een inkomen hoger dan 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, maar waarvan de schulden door de gemeente Barneveld zijn geregeld in een minnelijk schuldhulpverleningstraject of in een wettelijk traject op grond van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen komt uitsluitend gedurende dit traject voor deze sport- en cultuurregeling in aanmerking.
Voor de volgende verenigingsactiviteiten wordt de basiscontributie vergoed (limitatieve opsomming): badminton, ballet en dans, basketbal, biljart, bowling, dammen, dans/dance, darts, korfbal, gym (turnen, majorette), jeu de boules, hockey, kegelen, nordic walking, schaken, tafeltennis, tennis, vechtsporten (karate, judo, jiu jitsu, kick boksen), voetbal, volleybal, waterpolo, zwemmen.
Voor noodzakelijke sportkleding dan wel sportaccessoires kan één maal per kalenderjaar voor volwassenen en voor de ten laste komende kinderen in de leeftijd van 5 tot en met 17 jaar een vergoeding worden verstrekt. De hoogte van de vergoeding is afhankelijk van de leeftijdsgroep waartoe de persoon behoort waarvoor de vergoeding wordt verstrekt:
De hoogte van de vergoeding per leeftijdscategorie is opgenomen in het Normenblad.
Een belanghebbende met een inkomen hoger dan 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, maar waarvan de schulden door de gemeente Barneveld zijn geregeld in een minnelijk schuldhulpverleningstraject of in een wettelijk traject op grond van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen, komt uitsluitend gedurende dit traject voor vergoeding van de kosten als bedoeld in het eerste lid in aanmerking.
In afwijking van het voorgaande lid kan een aanvraag voor de vergoeding van het zomer-zwemabonnement ook in de periode van 1 februari tot 15 april van het betreffende kalenderjaar al worden ingediend en wordt het zwemabonnement uitsluitend tijdens de voorverkoopdagen op vertoon van de toekenningsbeschikking door het zwembad aan belanghebbende verstrekt; de factuur wordt door het zwembad naar de gemeente Barneveld gestuurd die deze rechtstreeks aan het zwembad voldoet.
Een belanghebbende met een inkomen hoger dan 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, maar waarvan de schulden door de gemeente Barneveld zijn geregeld in een minnelijk schuldhulpverleningstraject of in een wettelijk traject op grond van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen, komt uitsluitend gedurende dit traject voor vergoeding van de kosten als bedoeld in dit artikel in aanmerking.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze beleidsregels als toepassing daarvan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.
Artikel 45 Separate wijziging Normenblad
Het Normenblad kan afzonderlijk van de beleidsregels worden aangepast.
Deze beleidsregels treden in werking op de dag na publicatie en hebben terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2018. Per datum inwerkingtreding van deze beleidsregels worden de beleidsregels Bijzondere bijstand en minimaregelingen gemeente Barneveld, zoals vastgesteld op 23 juni 2017, ingetrokken.
De beleidsregels Bijzondere bijstand en minimaregelingen gemeente Barneveld geven de kaders aan waaraan het college zich moet houden bij de toekenning van bijzondere bijstand en toepassing van de minimaregelingen.
In deze beleidsregels zijn geen bedragen genoemd. De normbedragen respectievelijk maximale vergoedingen zijn opgenomen in een separaat vastgesteld Normenblad Beleidsregels bijzondere bijstand en minimaregelingen gemeente Barneveld. Het college kan het Normenblad zo nodig los van de beleidsregels aanpassen.
Voor de begripsbepalingen wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de in de Participatiewet genoemde begrippen en daar waar nodig aanvullend gedefinieerd in het kader van deze beleidsregels.
In het bijzonder is artikel 1 lid 2 onder g (voorliggende voorziening) ruimer gedefinieerd dan in de Participatiewet. In het kader van deze beleidsregels worden alle wettelijke, buitenwettelijke en maatschappelijke voorzieningen ter financiële ondersteuning alsmede de ondersteuning vanuit het eigen sociale netwerk (voor zover beschikbaar, passend en toereikend) als voorliggende voorziening aangemerkt.
Om recht te hebben op bijzondere bijstand of aanspraak te kunnen maken op een minimaregeling moet de belanghebbende in ieder geval ook rechthebbende in de zin van de Participatiewet zijn. Aanvullend is bepaald dat bij de beoordeling van de aanvraag om bijzondere bijstand ook beoordeeld moet worden of het beroep op bijzondere bijstand kan worden beperkt of voorkomen door de inzet van het eigen sociale netwerk van belanghebbende. Dit vanuit de wens om inwoners zelf zoveel mogelijk met oplossingen te komen en daarmee de zelfstandigheid en zelfredzaamheid te bevorderen.
Tevens is in dat kader en in verband met het beheersbaar houden van de uitvoeringslasten ervoor gekozen om gebruik te maken van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 35 lid 2 Participatiewet om geen bijzondere bijstand te verstrekken als het toe te kennen bedrag binnen 12 maanden na het indienen van de aanvraag naar verwachting niet meer bedraagt dan € 130,00.
Voor de wijze van vaststelling van het de hoogte van en de in aanmerking te nemen inkomsten en het vermogen wordt voor de eenduidigheid aangesloten bij de bepalingen daaromtrent in de Participatiewet. Wel zijn er in het kader van deze beleidsregels diverse uitzonderingen opgenomen die in relatie tot de bijzondere bijstand voor zich spreken. Onder de inkomsten waarover daadwerkelijk beschikt kan worden als bedoeld in lid 8 wordt verstaan het berekende vrij te laten bedrag.
Artikel 4 Draagkracht uit inkomen en uit vermogen
Op grond van artikel 35 lid 1 Participatiewet heeft het college volledige vrijheid in het bepalen van de draagkracht (uitgedrukt in een draagkrachtpercentage). Er is geen sprake van een maximaal inkomen waarboven geen recht op bijzondere bijstand zou bestaan en er is gekozen voor een ‘gestaffelde’ toename van de draagkracht. Op deze wijze wordt voorkomen dat als sprake is van een inkomen boven een bepaalde grens er in het geheel geen recht op bijzondere bijstand zou bestaan en wordt een glijdende schaal in draagkracht gerealiseerd. De staffel is als volgt vastgelegd:
Artikel 4 lid 2 en lid 3 werken dus cumulerend.
Bij een draagkrachtberekening op basis van het inkomen waarover belanghebbende beschikt moet dat inkomen worden afgezet tegen de toepasselijke bijstandsnorm inclusief vakantiegeld. Dit volgt uit het systeem van de PW (artikelen 5 onder c PW, 19 lid 1 en lid 2 PW en 35 lid 1 PW in onderlinge samenhang). Uit praktische overwegingen is ervoor gekozen om het netto inkomen exclusief vakantiegeld af te zetten tegen de van toepassing zijnde bijstandsnorm exclusief vakantietoeslag. Dit nu de over de bijstand te berekenen vakantietoeslag 5% bedraagt en de over loon uit arbeid berekende vakantietoeslag 8% bedraagt waardoor een correcte berekening van het inkomen praktisch op problemen stuit.
Met de invoering van de systematiek van de kostendelersnorm heeft de wetgever beoogd rekening te houden met de voordelen van het delen van kosten binnen één huishouden en wordt een stapeling van uitkeringen binnen een huishouden te voorkomen. Daarbij vindt de wetgever het van groot belang dat het lonend blijft om op zoek te gaan naar regulier werk. De invoering van de kostendelersnorm draagt volgens de wetgever hieraan bij. Bij het verstrekken van bijzondere bijstand spelen deze overwegingen geen rol. Immers, ook niet-uitkeringsgerechtigden kunnen - wegens een ontoereikend inkomen - een beroep doen op bijzondere bijstand. Daarbij is nog van belang dat hantering van de kostendelersnorm in deze voor de uitvoering onnodig ingewikkeld is en gepaard gaat met hogere uitvoeringskosten. Dit betekent dus dat als feitelijk sprake is van een kostendelersnorm deze buiten beschouwing wordt gelaten en daarvoor in de plaats fictief een ‘reguliere’ toepasselijke bijstandsnorm in beschouwing wordt genomen.
Het is echter wel logisch en billijk de kostendelersnorm van toepassing te verklaren bij de vaststelling van de draagkracht bij die kostensoorten die gerekend moeten worden tot de algemene bestaanskosten maar waarvoor onder bepaalde voorwaarden (individuele) bijzondere bijstand verstrekt kan worden, te weten woonkostentoeslag, duurzame gebruiksgoederen en kosten voor woninginrichting.
Met betrekking tot de draagkracht uit vermogen is aansluiting gezocht bij het maximaal vrij te laten vermogen als bedoeld in artikel 34 lid 3 Participatiewet. Tot de vrij te laten bedragen is geen sprake van draagkracht. Er is geen reden om een gestaffelde draagkracht te realiseren (zoals bij inkomsten) zodra sprake is van vermogen boven deze vrijlatingsgrens. In verband daarmee is de draagkracht op 100% gesteld van het vermogen dat de vrijlatingsgrens overschrijdt.
In het verleden was in een aantal situaties sprake van een onbepaalde draagkrachtperiode (zoals bijvoorbeeld voor gepensioneerden en bijstandsgerechtigden voor de duur van de uitkering). Voor de overige categorieën rechthebbenden was de draagkrachtperiode op twee jaar gesteld.
Dat is vanuit rechtmatigheidsoverwegingen niet wenselijk. Dit maakte de berekening van de draagkracht over de gehele draagkrachtperiode, gedeelten daarvan of de herberekening na wijzigingen in de draagkracht over de resterende periode ingewikkeld door het ontbreken van een einddatum respectievelijk een te lange onzeker periode. Vandaar dat in deze beleidsregels thans voor de diverse situaties begrensde draagkrachtperiodes zijn vastgesteld.
Artikel 6 Aanvraag bijzondere bijstand en minimaregelingen
Geen toelichting noodzakelijk.
Artikel 7 Bijstand om niet of als geldlening
Geen toelichting noodzakelijk.
Artikelen 8 en 9 Bijzondere bijstand voor jongeren 18, 19, 20 jaar die zelfstandig wonen of in een inrichting verblijven
De toepasselijke jongerennorm kan ontoereikend zijn om te voorzien in de algemene kosten van levensonderhoud. De ouders worden dan geacht op grond van hun wettelijke onderhoudsplicht ‘bij te springen’. Als de ouders daartoe niet in staat zijn, niet in beeld zijn of een beroep op de ouders in redelijkheid niet verlangd kan worden van de jongere, kan op grond van artikel 12 Participatiewet aanvullend bijzondere bijstand aan de jongere worden toegekend voor deze kosten.
Per situatie moet dan worden beoordeeld wat de feitelijk algemene kosten van levensonderhoud zijn (zie CRvB 23-01-2001, nr. 98/8764 NABW, CRvB 14-05-2002, nrs. 99/3899 en 99/3900 NABW en CRvB 15-01-2013, nr. 11/236 WWB voor voorbeelden waarbij dit niet (meer) het geval was). Voor het bedrag dat deze feitelijke algemene kosten van levensonderhoud uitgaan boven de toepasselijke jongerennorm kan aanvullende bijzondere bijstand worden verstrekt (om niet).
De totaal te verstrekken bijstand (jongerennorm plus aanvullende bijzondere bijstand) mag echter nooit meer bedragen dan de fictief toepasselijke bijstandsnorm (inclusief vakantietoeslag) voor de betreffende jongere als ware deze 21 jaar. Over de te verstrekken aanvullende bijzondere bijstand vindt geen reservering van vakantiegeld plaats.
Artikel 10 Bijzondere bijstand i.v.m. het niet ontvangen van het verhoogde kindgebonden budget
Vanaf 1 januari 2015 heeft de overheid de bijdrage in de kosten van kinderen vereenvoudigd. In de Participatiewet is de uitkeringshoogte van de alleenstaande ouder gelijk aan die van een alleenstaande. De alleenstaande ouder krijgt via de Belastingdienst extra kindgebonden budget, de zogeheten alleenstaande ouderkop (alo-kop), als zij tenminste geen toeslagpartner hebben op grond van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (AWIR). Bij dit laatste – de toeslagpartner – zit het probleem. In een aantal situaties geldt dat er in het kader van de bijstandsverstrekking sprake is van een alleenstaande ouder, terwijl er voor de belastingdienst een ‘toeslagpartner’ in beeld is.
Zolang dit het geval is, heeft de alleenstaande ouder (in de zin van de PW) geen recht op de alo-kop ter hoogte van ongeveer € 250,- per maand (mede afhankelijk van het aantal kinderen). Daardoor worden in dergelijke situaties substantiële inkomsten gemist en komen zij onder het sociaal minimum terecht. Dit kan in deze gevallen alleen gecompenseerd worden met bijzondere bijstand.
In beginsel kan gesteld worden dat de betreffende alleenstaande ouders (in de zin van de PW) de dupe zijn van landelijke wetgeving die niet goed op elkaar is afgestemd en dus buiten hun toedoen inkomen ‘missen’, waardoor zij onder het sociaal minimum zakken. In deze situatie staat de noodzaak om bijzondere bijstand te verstrekken derhalve vast.
In een aantal situaties hebben betrokkenen echter de mogelijkheid om er voor te zorgen dat er bij de belastingdienst geen sprake meer is van een toeslagpartner, waardoor zij de alo-kop te gelde kunnen maken en (dus) geen of slechts tijdelijk een beroep op bijstand hoeven te doen. Dat is bijvoorbeeld het geval bij een verlating door de partner of een (langdurig of permanent) verblijf in een inrichting. In deze situaties kan van de klant redelijkerwijs verlangd worden dat hij/zij de benodigde actie onderneemt om het beroep op bijstand te voorkomen of in ieder te geval te beperken. Denk daarbij aan het indienen van een verzoek tot scheiding, de ontbinding van een geregistreerd partnerschap uitschrijving bij burgerzaken. Daarom wordt aan de verstrekking van deze bijstand de verplichting verbonden die er toe strekt dat het beroep op bijzondere bijstand zo kort mogelijk is (art. 55 Participatiewet).
Als sprake is van een toepasselijke kostendelersnorm wordt geen bijzondere bijstand verstrekt voor het eventueel mislopen van de alo-kop. De hoogte van de algemene bijstand van individuele kostendelers is berekend op basis van de gehuwdennorm. De gezamenlijke bijstand van twee kostendelers bedraagt evenveel als de gehuwdennorm. Gehuwden ontvangen de alo-kop niet. Bij meer kostendelers bedraagt de verstrekte bijstand in totaal meer dan de gehuwdennorm. Nu de kostendelers geacht worden de kosten te (kunnen) delen is er derhalve geen aanleiding om bijzondere bijstand te verstrekken voor de eventueel misgelopen alo-kop aan een kostendelende belanghebbende.
Artikel 11 Overbruggingsuitkering
Een overbruggingsuitkering wordt alleen ingezet als belanghebbende een bijstandsuitkering aanvraagt (waaronder begrepen de alleenstaande die in verband met samenwoning aansluitend een gezamenlijke uitkering aanvraagt), en op de aanvraagdatum niet beschikt over inkomsten uit arbeid of een andere uitkering die betrekking heeft op de periode voorafgaande aan de aanvraagdatum en daardoor tot de eerstvolgende uitbetaling van de bijstandsuitkering niet over de middelen beschikt om in de algemene kosten van levensonderhoud te voorzien. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan:
In alle andere gevallen volstaat het verstrekken van een voorschot op grond van artikel 52 Participatiewet.
De hoogte van de overbruggingsuitkering wordt bepaald op basis van kosten voor eten per persoon per dag op basis van de Nibud-prijzengids en voor het aantal dagen tussen de aanvraag en de eerste uitbetaling van de bijstandsuitkering.
In de situatie dat een belanghebbende tot de ingangsdatum van het recht op een bijstandsuitkering wel een andere uitkering of inkomsten ontving, maar deze uitkering of inkomsten naar het oordeel van het college onvoldoende zijn ter overbrugging naar de eerstvolgende uitbetaling van de algemene bijstand, kan eveneens een overbrugginsuitkering worden verstrekt. Bij het bepalen van de hoogte van de overbrugginsuitkering wordt met die uitkering of inkomsten rekening gehouden.
In alle gevallen wordt met eventueel (gering) eigen vermogen rekening gehouden bij de vaststelling van de hoogte van de overbrugginsuitkering. Als de berekende overbrugginsuitkering (na aftrek van eventuele inkomsten) uit dit vermogen kan worden voldaan wordt geen overbrugginsuitkering verstrekt.
In dit artikel zijn specifieke regels opgenomen inzake het inkomen en eventuele vermogen waarmee rekening moet worden gehouden bij de toekenning van een overbruggingsuitkering. Gezien de inhoud van deze specifieke bepalingen wordt niet meer toegekomen aan de algemene draagkrachtregels van artikel 4. Voor de duidelijkheid zijn die algemene draagkrachtbepalingen dan ook expliciet niet van toepassing verklaard (artikel 4 lid 10 onder c van deze beleidsregels).
Artikel 12: Individuele inkomenstoeslag
Voor een uitgebreide toelichting wordt verwezen naar de toelichting op Hoofdstuk 5 van de Participatieverordening gemeente Barneveld.
Een individuele inkomenstoeslag wordt niet toegekend indien in de 12 maanden voorafgaand aan het indienen van de aanvraag de bijstandsuitkering van belanghebbende onder toepassing van artikel 18 van de wet is verlaagd. De achtergrond hiervan is dat belanghebbende in een dergelijke situatie niet heeft voldaan aan de arbeids- en re-integratieverplichtingen in verband waarmee een maatregel in de vorm van een verlaging van de bijstandsuitkering is opgelegd. Daarmee heeft belanghebbende blijk gegeven van het zich onvoldoende inspannen om tot een inkomensverbetering te komen zoals bedoeld in artikel 36 lid 2 onder b van de wet. Bovendien kan het niet zo zijn dat door toekenning van een individuele inkomenstoeslag een dergelijke verlaging deels ongedaan wordt gemaakt.
Er is gekozen voor een ‘terugkijktermijn’ van 12 maanden daar het niet redelijk is om belanghebbende langer de gevolgen van een dergelijke gedraging na te dragen en het gedrag inmiddels wellicht reeds ten positieve is gewijzigd.
Er wordt evenmin een individuele inkomenstoeslag toegekend indien belanghebbende de overige verplichtingen van de wet heeft overtreden die hebben geleid tot een onherroepelijk opgelegde bestuurlijke boete op grond van artikel 18a van de wet. De reden daarvan is dat in die gevallen sprake is van fraude hetgeen veelal heeft geleid tot benadeling van de gemeente, een herziening van het recht op bijstand en eventueel een terugvordering. Dat is dermate ernstig dat een langere terugkijktermijn van 24 maanden is gerechtvaardigd. Deze termijn sluit bovendien aan bij de maximaal mogelijke redelijke termijn (zoals bedoeld door de Centrale Raad van Beroep) waarbinnen een bestuurlijke boete op basis van de beschikbare draagkracht moet kunnen worden afgelost in geval van opzet inzake de gedraging waarvoor een bestuurlijke boete wordt opgelegd. Mede op basis hiervan wordt de maximale hoogte van de bestuurlijke boete vastgesteld. Een op te leggen bestuurlijke boete wordt daardoor in beginsel ook altijd binnen deze termijn voldaan. Door binnen deze termijn geen individuele inkomenstoeslag toe te kennen wordt voorkomen dat de bestuurlijke boete feitelijk deels gecompenseerd wordt door toekenning van de individuele inkomenstoeslag.
Tot slot wordt geen individuele inkomenstoeslag toegekend aan degene die een opleiding volgt als bedoeld in de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, dan wel een studie volgt als genoemd in de Wet studiefinanciering 2000. De reden daarvan is onder andere dat indien een opleiding wordt gevolgd belanghebbende juist zicht heeft op inkomensverbetering en reeds daarom niet voldoet aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 36 lid 1 van de wet.
Artikel 13: Woonkostentoeslag: algemene bepalingen
Lid 1 en lid 2 behoeven geen nadere toelichting. Inzake lid 3 wordt opgemerkt dat gezien de kosten waarop de woonkostentoeslag betrekking heeft, het redelijk en billijk is om hierbij de kostendelersnorm van toepassing te verklaren. Bij commerciële verhuur is er geen sprake van kostendeling. De inkomsten uit (onder)huur worden dan betrokken bij de draagkrachtberekening.
Artikel 14 Woonkostentoeslag bij huurprijs beneden het bedrag van de maximale huurgrens
Indien sprake is van een belanghebbende die wel recht op huurtoeslag heeft, maar de huurtoeslag nog niet is toekend of uitbetaald en belanghebbende als gevolg hiervan betalingsproblemen ondervindt, kan bijzondere bijstand in de vorm van een lening worden verstrekt. De woonkostentoeslag per maand is in dit geval niet hoger dan de hoogte van de te verwachten huurtoeslag. De woontoeslag wordt in dit geval als lening verstrekt daar op enig moment over de betreffende periode van toekenning alsnog recht op huurtoeslag bestaat en wordt uitbetaald. De als lening toegekende woontoeslag dient ineens met de ontvangen huurtoeslag te worden afgelost.
Artikel 15: Woonkostentoeslag bij woonkosten van een eigen woning beneden het bedrag van de maximale huurgrens.
Er kunnen zich situaties voordoen dat een belanghebbende een eigen woning bewoont waarvan de hoogte van de woonkosten niet hoger is dan de maximale huurgrens. Door de terugval in inkomsten naar het bijstandsniveau kunnen echter betalingsproblemen ontstaan. Immers: bij een eigen woning bestaat geen recht op huurtoeslag en kunnen de feitelijke woonlasten te hoog zijn in verhouding tot de bijstandsuitkering. In dat geval kan een woontoeslag per maand worden verstrekt tot maximaal het bedrag dat zou zijn ontvangen aan huurtoeslag als sprake zou zijn geweest van een huurwoning.
De woonkostentoeslag wordt in deze situaties ‘om niet’ toegekend. Indien over de periode van toekenning van de woonkostentoeslag een Belastingteruggave wordt ontvangen wordt de toegekende woonkostentoeslag teruggevorderd tot het bedrag van de Belastingteruggave voor de woonkosten. Belanghebbende is op grond van de inlichtingenplicht (artikel 17 PW) verplicht om het college te informeren over een (te) ontvangen Belastingteruggave.
Artikel 16 Woonkosten boven de maximale huurgrens (bij zowel huur- als koopwoning)
Als sprake is van woonkosten boven de maximale huurgrens (ongeacht of sprake is van een huur- of een koopwoning) is toekenning van een woonkostentoeslag tijdelijk mogelijk. Aan de toekenning van de woonkostentoeslag is dan wel de voorwaarde verbonden dat de belanghebbende naar vermogen tracht goedkopere woonruimte te vinden (verhuisplicht). De toeslag wordt voor een jaar verstrekt en kan maximaal nog een jaar verlengd worden. Wanneer iemand onvoldoende inspanningen heeft verricht om goedkopere woonruimte te verkrijgen, kan de woonkostentoeslag worden beëindigd dan wel voortzetting van de woonkostentoeslag worden geweigerd.
Artikel 17 Waarborgsom, administratiekosten, eerste maand huur, dubbele huur, hogere huur
In verschillende situaties kan het voorkomen dat belanghebbende woonkosten moet voldoen om de nieuwe woonruimte kunnen betrekken. Daarbij kunnen de volgende kosten worden onderscheiden: waarborgsom, administratiekosten, eerste maand huur, dubbele huur en verschil tussen oude en nieuwe huur. Inzake de huur worden daaronder tevens begrepen de eventueel verschuldigde servicekosten. Als deze kosten worden gemaakt in verband een noodzakelijke en/of verplichte huisvesting of verhuizing, kan hiervoor bijzondere bijstand worden verstrekt.
Artikel 18 Collectieve zorgverzekering
Een ieder die aan de voorwaarden voldoet kan zich vrijwillig aansluiten bij de collectieve zorgverzekering van de gemeente Barneveld en zich daarmee verzekeren tegen medische kosten.
In het eerste lid is bepaald dat een belanghebbende met een netto maandinkomen tot 130% van de toepasselijke bijstandsnorm op aanvraag kan deelnemen aan de door de gemeente afgesloten collectieve zorgverzekering. Inzake de ‘toepasselijke bijstandsnorm’ dient te worden uitgegaan van de normen als bedoeld in artikel 21 PW en 22 PW. In lid 2 is bepaald dat als de toepasselijke bijstandsnorm een jongerennorm (artikel 20 PW) of kostendelersnorm (artikel 22a PW) is, een belanghebbende fictief gelijkgesteld wordt met een 21-jarige respectievelijk pensioengerechtigde zonder kostendelende medebewoner(s) waardoor ook in die situaties wordt uitgegaan van de normen als bedoeld in artikel 21 PW en 22 PW. De reden daarvan is dat sprake is van een vaste, nominale zorgpremie per persoon waarvan de hoogte niet afhankelijk is van de leeftijd en die evenmin kan worden gedeeld. Het is daarom redelijk om niet uit te gaan van de (lage) jongerennormen respectievelijk kostendelersnorm.
De collectieve verzekering bestaat uit een Basisverzekering, een aanvullende verzekering en een verplichte tandartsverzekering. Er kan gekozen worden uit diverse pakketsamenstellingen met verschillende premies en verschillende (maximale) vergoedingen. Als niet wordt gekozen voor het pakket met de hoogste vergoedingen maar voor een pakket met lagere vergoedingen leidt dat niet tot recht op bijzondere bijstand voor het verschil. Als gekozen wordt voor een andere zorgverzekeraar en sprake is van geen of minder medische kosten die worden vergoed in vergelijking met de collectieve zorgverzekering bestaat geen recht op bijzondere bijstand voor die kosten.
Deelname vangt in beginsel altijd aan per 1 januari van het komende jaar. Als belanghebbende reeds is verzekerd bij de zorgverzekeraar waarmee de gemeente een collectieve zorgverzekering heeft afgesloten kan echter ook gedurende het kalenderjaar worden overgestapt. Het is echter niet mogelijk gedurende het jaar over te stappen naar het pakket Gezond Verzekerd 3 waarbij het eigen risico is meeverzekerd. Aanvang van deelname gedurende het kalenderjaar is ook mogelijk voor nieuwkomers in Nederland die een verblijfsvergunning hebben gekregen. Ook zogenaamde hervestigers kunnen gedurende het kalenderjaar gaan deelnemen aan de collectieve zorgverzekering. Dat zijn personen die in het verleden al in Nederland hebben gewoond, op enig moment Nederland hebben verlaten en zich hebben uitgeschreven uit de BRP maar nu weer terugkeren (hervestigen) en zich weer in de BRP (her)inschrijven. Tevens kunnen jongeren die 18 jaar worden en zich voor het eerst een zorgverzekering moeten afsluiten kunnen zich gedurende het jaar aanmelden.
Artikel 19 Kosten van medische aard
De gemeente Barneveld verstrekt in beginsel geen bijzondere bijstand voor medische kosten. Hierop wordt geen uitzondering gemaakt, tenzij er sprake is van dringende redenen (artikel 16 PW).
Artikel 20 Extra bewassing- en kledingslijtagekosten
De extra bewassingskosten kunnen voortkomen uit bijvoorbeeld incontinentie, gebruik van bepaalde medicatie, bedlegerigheid, gebruik van een stoma of overmatig transpireren. De hoogte van de meerkosten wordt vastgesteld op basis van de GMD-lijst inkomensondersteunende voorzieningen.
GMD staat voor Gemeenschappelijke Medische Dienst. De GMD is inmiddels opgeheven maar de GMD-lijst wordt nu jaarlijks door Schulinck bijgehouden en geïndexeerd met het indexcijfer voor de gezinsconsumptie en is opgenomen in GRIP.
Kledingslijtage kan het gevolg zijn van bijvoorbeeld het gebruik van prothesen, stoornissen van houding en bewegingsapparaat, het evenwicht, het bewustzijn of het coördinatievermogen. De (meer)kosten worden bepaald aan de hand van de Nibud-prijzengids.
In verband met medische omstandigheden kan sprake zijn van hogere dan gebruikelijke stookkosten. Daar warmtebeleving per individu, per (medische) situatie en per type woning verschilt wordt ter objectivering van de meerkosten die maximaal in aanmerking komen voor bijzondere bijstand aangesloten bij het bedrag zoals opgenomen in de GMD-lijst inkomensondersteunende voorzieningen. GMD staat voor Gemeenschappelijke Medische Dienst. De GMD is inmiddels opgeheven maar de GMD-lijst wordt nu jaarlijks door Schulinck bijgehouden en geïndexeerd met het indexcijfer voor de gezinsconsumptie en is opgenomen in GRIP.
Artikel 22 Dieetpreparaten en dieet(meer)kosten
Uitsluitend als sprake is van medische noodzaak voor het gebruik van dieetpreparaten en/of aangepaste voeding kan bijzondere bijstand voor de daar uit voortvloeiende (meer)kosten worden verstrekt voor zover de zorgverzekeraar deze kosten niet of slechts gedeeltelijk vergoed. De (meer)kosten worden bepaald aan de hand van het ziektebeeld en op basis van de Nibud-prijzengids.
Het chronisch gebruik dient te worden vastgesteld door een arts. Op het recept van de arts staat dan "voor chronisch gebruik" (CG). Als het chronisch gebruik wordt vastgesteld moet worden nagegaan wat de Zorgverzekeraar vergoedt. Wordt niets vergoed of resteert een eigen bijdrage dan kan voor deze kosten respectievelijk de eigen bijdrage bijzondere bijstand worden verleend.
Artikel 24 Kosten van bewindvoering
Er dient een onderscheid te worden gemaakt in de kosten voor bewindvoering tussen enerzijds beschermingsbewind, curatele en mentorschap enerzijds en anderzijds (vrijwillig) inkomensbeheer.
Als de kantonrechter op grond van artikel 1:431 e.v. Burgerlijk Wetboek de noodzaak tot onderbewindstelling heeft beoordeeld en vastgesteld, bestaat er voor het college geen vrijheid meer de onderbewindstelling te beoordelen en evenmin om te bezien of er andere oplossingen mogelijk zouden zijn. De met bewindvoering samenhangende kosten komen in deze situatie in aanmerking voor bijzondere bijstand. Ook als de rechtbank een bewindvoerder benoemt in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) is er sprake van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan als bedoeld in artikel 35 lid 1 PW. In voorkomende gevallen zal er bijzondere bijstand verstrekt moeten worden voor het salaris van de WSNP-bewindvoerder voor zover dit niet uit de boedel kan worden voldaan.
Geen draagkracht bij inkomen tussen de 100%-110%
Op basis van lid 5 van dit artikel is de draagkrachtbepaling van artikel 4 lid 2 van deze beleidsregels niet van toepassing bij de te verstrekken bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering, curatele en mentorschap (daarbij inbegrepen de eventuele eenmalige kosten zoals bijvoorbeeld opstart- en beëindigingskosten). Dat betekent dat bij een inkomen tussen de 100% en 110% van de toepasselijke bijstandsnorm geen sprake is van draagkracht (normaal gesproken bedraagt die 50% van dat inkomensgedeelte).
De reden hiervan is dat sprake is van periodieke bijzondere bijstand voor deze kosten. Daardoor zouden belanghebbenden met een inkomen tussen de 100%-110% van de toepasselijke bijstandsnorm langdurig op vrijwel het minimumniveau terecht komen. Het gevolg daarvan is dat de financiële ruimte, slagkracht en reserveringscapaciteit bij deze belanghebbenden relatief gezien fors en langdurig wordt ingeperkt. Daarnaast is bij een groot deel van de belanghebbenden met een inkomen op dit niveau geen sprake van mogelijkheden (meer) om de inkomenspositie te verbeteren. Denk bijvoorbeeld aan belanghebbenden met een WAJONG-uitkering en pensioengerechtigden met een klein aanvullend pensioen. Daarom is ervoor gekozen om bij voor deze kosten bij een inkomen tussen de 100%-110% van de toepasselijke bijstandsnorm niet langer te spreken van draagkracht. De bijzondere bijstand voor deze kosten kan dan ook volledig worden vergoed.
Voor de goede orde: bij een inkomen dat meer bedraagt dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm moet dat ‘meerinkomen’ wel gewoon voor 100% worden aangemerkt als draagkracht. In dat geval zal dat dus leiden tot een gedeeltelijke of eventueel geheel geen vergoeding van deze kosten.
Artikel 25 Griffiekosten, inkomensafhankelijke eigen bijdrage rechtsbijstand
Degene die om rechtsbijstand verzoekt dient ingevolge de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) eerst een advies te vragen bij het Juridisch Loket. Pas bij een positief advies zal een toevoeging worden verleend door de Raad voor de Rechtsbijstand (RvR). Zonder advies, of bij een negatief advies, zal de toevoeging in de regel worden geweigerd: de RvR acht de procedure dan niet noodzakelijk.
In het geval van een toevoeging worden de kosten van de advocaat vergoed op grond van de Wrb. De Wrb is voor die kosten dan ook een voorliggende voorziening in de zin van artikel 15 lid 1 PW. De Wrb is voor de inkomensafhankelijke eigen bijdrage en voor de griffiekosten geen voorliggende voorziening. Voor die kosten kan eventueel bijzondere bijstand worden verleend als wordt voldaan aan de criteria van artikel 35 lid 1 PW.
Wanneer een toevoeging is verleend, wordt de noodzaak voor de procedure aanwezig geacht en kan bijzondere bijstand worden verstrekt voor de griffiekosten en voor de inkomensafhankelijke eigen bijdrage. Wanneer de toevoeging is geweigerd, dient ook een aanvraag voor bijzondere bijstand voor deze kosten te worden geweigerd om dat dan de noodzaak niet aanwezig is.
Het kan ook voorkomen dat aan een belanghebbende op grond van artikel 55 PW de extra verplichting is opgelegd om een procedure te gaan voeren. Vaak gaat het om het vorderen van alimentatie. Vanwege de opgelegde verplichting wordt de noodzaak reeds aanwezig geacht en kan bijzondere bijstand voor deze kosten worden verstrekt. Ook in deze gevallen dient echter wel eerst advies ingewonnen te worden bij het Juridisch Loket. Na een doorverwijzing door het Juridisch loket is leidt dit tot een extra korting op de inkomensafhankelijke eigen bijdrage.
Nadere toelichting inkomensafhankelijke eigen bijdrage voor rechtsbijstand
Het kan voorkomen dat een belanghebbende op grond van meerdere regelingen meerdere inkomensafhankelijke eigen bijdragen is verschuldigd. In de gemeente Barneveld is het beleid dat als die bij elkaar op jaarbasis meer dan 6% van de toepasselijke bijstandsnorm bedragen, voor het meerdere bijzondere bijstand kan worden verstrekt. Het totaal van die bijdragen wordt dan geacht niet meer te kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm.
De door de RvR vastgestelde eigen bijdrage voor de kosten van rechtsbijstand is ook inkomensafhankelijk maar valt niet onder die 6%-regeling. De reden daarvan is dat die regeling ziet op inkomensafhankelijke eigen bijdragen die behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten die in beginsel uit de bijstandsnorm kunnen worden voldaan. Na een toevoeging door de RvR op grond van de Wrb wordt de gevraagde inkomensafhankelijke eigen bijdrage aangemerkt als noodzakelijke kosten voortvloeiende uit bijzondere omstandigheden. De 6%-regeling is daardoor niet van toepassing op de inkomensafhankelijke eigen bijdrage voor rechtsbijstand en de aanvraag dient dan ook te worden beoordeeld op grond van de criteria van artikel 35 lid 1 PW.
Niet in aanmerking voor bijzondere bijstand komen alle overige kosten van rechtsbijstand noch de kosten die samenhangen met een juridische procedure, zoals:
De kosten van een baby-uitzet worden gerekend tot de algemene kosten van het bestaan waarvoor derhalve gereserveerd dient te worden. In redelijkheid kan worden gesteld dat er gedurende de zwangerschapsperiode, in ieder geval vanaf de vierde maand, voldoende tijd is om te reserveren voor de kosten en aanschaf van een baby-uitzet.
Dat is slechts anders indien sprake is van minderjarige belanghebbenden (die hebben veelal geen inkomen) en bij statushouders die korter dan 5 maanden voor de feitelijke bevallingsdatum het AZC hebben verlaten (die hebben immers niet vanaf de vierde maand van de zwangerschap kunnen reserveren in verband met het ontbreken van inkomsten gedurende het verblijf in het AZC). In verband daarmee kunnen alleen deze twee categorieën belanghebbenden in aanmerking komen voor bijzondere bijstand voor de kosten van een baby-uitzet omdat zij niet of onvoldoende hebben kunnen reserveren voor deze kosten. De bijzondere bijstand voor deze kosten wordt als renteloze lening verstrekt.
Artikel 27 Begrafenis- en crematiekosten
Nabestaanden kunnen onverwacht worden geconfronteerd met hoge kosten van een begrafenis of crematie van een naaste. Soms kunnen die kosten niet worden voldaan uit de nalatenschap, een daartoe strekkende verzekering en/of kon daarvoor onvoldoende worden gereserveerd of kon reservering daarvoor in redelijkheid niet verlangd worden. In dergelijke situaties kan, als aan de voorwaarden wordt voldaan om in aanmerking te komen voor bijzondere bijstand, bijzondere bijstand worden verleend voor de specifiek genoemde kosten tot een maximum totaalbedrag zoals is vermeld in het Normenblad.
Artikelen 28 t/m 32 Reiskosten
Reiskosten voor reguliere deelname aan de samenleving tot de algemeen noodzakelijke bestaanskosten welke geacht worden uit de bijstandsnorm te kunnen worden voldaan. In een aantal situaties is sprake van reiskosten die niet in verband met reguliere deelname aan de samenleving worden gemaakt maar die voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. In die gevallen is het mogelijk om, indien aan de voorwaarden wordt voldaan, bijzondere bijstand te verstrekken. Het gaat hier om reiskosten in verband met:
Indien voor de reiskosten bijzondere bijstand wordt verstrekt zijn daarbij ook de eerste zeven kilometer inbegrepen.
Gelet op haar aard en doelstelling is (ook) de vervoersvoorziening op grond van de Wmo bedoeld om belanghebbende en zijn naaste woonomgeving in staat te stellen om in aanvaardbare mate deel te nemen aan het leven van alledag en sociale contacten te onderhouden. Daaronder zijn niet begrepen de kosten die samenhangen met een als gevolg van bijzondere omstandigheden, tijdelijk optredende extra vervoersbehoefte (zie CRvB 25-02-2003, nr. 00/27 NABW e.a.). Aangenomen mag worden dat deze uitspraak ook geldt onder de Wmo waardoor verstrekking van bijzondere bijstand in dergelijke situaties aan de orde kan zijn, naast een eventuele Wmo-vervoersvoorziening die gericht is op deelname aan het leven van alledag.
Reiskosten woon-werkverkeer (artikel 31)
Eventuele reiskosten woon-werkverkeer (voor het OV of eigen vervoer) blijven voor eigen rekening. In veel situaties worden deze kosten vergoed door de werkgever en soms op basis van een (andere) voorliggende voorziening. Het kan voorkomen deze kosten in het geheel niet worden vergoed maar belanghebbende genoodzaakt is toch reiskosten te maken omdat niet gereisd kan worden met de fiets. Voorbeelden van dergelijke situatie zijn;
Dit is een niet uitputtende opsomming en het gaat altijd om een individuele beoordeling van de situatie.
Reiskosten minderjarige schoolgaande kinderen (artikel 32)
Reiskosten van minderjarige schoolgaande kinderen behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan en dienen dan ook uit de bijstandsnorm te worden voldaan. Minderjarige schoolgaande kinderen hebben nog geen recht op een vergoeding op basis van de WTOS of studiefinanciering. Alleen indien een BOL-traject wordt gevolgd kunnen minderjarige MBO-leerlingen via de DUO een studentenreisproduct aanvragen.
Er kan sprake zijn van een bijzondere situatie waardoor voor minderjarige schoolgaande kinderen meer reiskosten dan gebruikelijk moeten worden gemaakt terwijl daarvoor geen beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening. Van dergelijke bijzondere situaties kan sprake zijn indien:
Indien de onderwijsinstelling 3 dagen of meer per week wordt bezocht kan dan bijzondere bijstand worden verstrekt voor de reiskosten van het minderjarige schoolgaande kind. Hetzelfde geldt voor het bezoeken van een stageplaats waarbij een eventuele reiskostenvergoeding van de stagewerkgever wel in mindering wordt gebracht op de te verstrekken bijzondere bijstand.
Alleen de reiskosten naar de dichtstbijzijnde plaats waar de betreffende vorm van onderwijs wordt gegeven komen voor bijzondere bijstand in aanmerking. Dit betekent dat als het onderwijs wordt gevolgd in Groningen terwijl dezelfde vorm van onderwijs wordt gegeven in Utrecht er enkel bijzondere bijstand kan worden verstrekt voor de reiskosten naar Utrecht.
Gezien het feit dat de reiskosten van minderjarige schoolgaande kinderen behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan blijven de kosten tot een bedrag van € 60,- per maand per kind voor eigen rekening en kan alleen voor de meerkosten bijzondere bijstand worden verstrekt.
De reiskosten worden uitsluitend vergoed indien gebruik wordt gemaakt van het openbaar vervoer en na overlegging van de bewijsstukken. Als gebruik wordt gemaakt van andere vervoermiddelen worden de kosten niet vergoed (ook niet op basis van het OV-tarief).
Artikel 33 Kosten duurzame gebruiksgoederen
De aanschaf en vervanging van duurzame gebruiksgoederen is voorzienbaar. Het uitgangspunt is dan ook dat men zelf zorg dient te dragen voor de aanschaf en/of vervanging daarvan door middel van reservering vooraf of gespreide betaling achteraf. Bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen wordt dan ook in beginsel niet verstrekt, tenzij sprake is van buitengewoon bijzondere omstandigheden waaruit deze kosten voortvloeien. In dat geval kan voor deze kosten bijzondere bijstand worden verstrekt in de vorm van een (renteloze) lening.
De bijzondere bijstand voor de kosten van duurzame gebruiksgoederen wordt alleen ‘om niet’ verstrekt als een lening bij een commerciële instelling of stadsbank of verstrekking van leenbijstand niet mogelijk is. Voorbeelden hiervan zijn mensen met een stabilisatieovereenkomst of zijn toegelaten tot een wettelijke of minnelijk schuldsaneringstraject.
Artikel 34 Kosten woninginrichting
De kosten van woninginrichting na een verhuizing behoren tot de algemene kosten van het bestaan en zijn voorzienbaar. In dit kader wordt onder woninginrichting verstaan: de noodzakelijke en ineens aan te schaffen duurzame gebruiksgoederen in verband met een verhuizing zoals (niet limitatief): een koelkast, wasmachine, gasfornuis, bed, zitmeubelen, televisie, tafels, stoffering zoals vloerbedekking en gordijnen en keukeninrichting. Hieronder worden nadrukkelijk niet begrepen zaken als (niet limitatief): computerapparatuur, fietsen, mobiele/vaste telefoons, telefoon- en internetabonnementen.
Het uitgangspunt is dat men zelf zorg dient te dragen voor de aanschaf van de woninginrichting door middel van reservering vooraf of gespreide betaling achteraf. Bijzondere bijstand voor deze kosten wordt dan ook in beginsel niet verstrekt, tenzij sprake is van buitengewoon bijzondere omstandigheden (zoals benoemd in het eerste lid van dit artikel) waaruit deze kosten voortvloeien en geen reservering mogelijk is geweest. In dat geval kan voor deze kosten bijzondere bijstand worden verstrekt in de vorm van een (renteloze) lening.
Dit geldt onder andere bij huisvesting van statushouders in het kader van de taakstelling van de gemeente en uitplaatsing na intensieve jeugdhulp. Ook in andere situaties kan sprake zijn van inrichtingskosten die in aanmerking komen voor bijzondere bijstand, zoals bijvoorbeeld bij een echtscheiding of beëindiging van samenwoning. In deze laatste situaties zal het vaak niet om de kosten van een volledige woninginrichting gaan en zal per individueel geval gekeken moeten worden welke inrichtingskosten noodzakelijk zijn.
De bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting wordt alleen ‘om niet’ verstrekt als een lening bij een commerciële instelling of stadsbank of verstrekking van leenbijstand niet mogelijk is. Voorbeelden hiervan zijn mensen met een stabilisatieovereenkomst of zijn toegelaten tot een wettelijke of minnelijk schuldsaneringstraject.
Als sprake is van onzelfstandige woonruimte (‘kamerbewoning’) die wordt betrokken bestaan de inrichtingskosten uit de inrichtingskosten van de onzelfstandige woonruimte zelf waarvoor een vast bedrag kan worden toegekend (zie Normenblad) en de inrichtingskosten van de gedeelde en gemeenschappelijk gebruikte ruimtes (voor zover die nog niet zijn ingericht). Deze laatste kosten moeten per geval beoordeeld worden: onderzocht moet immers worden wat reeds aanwezig is en wat nog ontbreekt. Er wordt van uitgegaan dat de kosten van de eventueel nog aan te schaffen duurzame gebruiksgoederen en inventaris voor de gedeelde en gemeenschappelijk gebruikte ruimtes door alle huurders worden gedragen. In verband daarmee dienen de vastgestelde noodzakelijke kosten te worden gedeeld door het aantal wooneenheden dat gebruikmaakt van de betreffende ruimtes.
De maximale bedragen voor complete woninginrichting zijn genoemd in het Normenblad. Uitgangspunt is dat een deel tweedehands kan worden aangeschaft via overname van derden of kringloopwinkel.
Als binnen 60 maanden na een toekenning van bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting wederom een aanvraag daartoe wordt ingediend en wordt toegekend, moet daarbij rekening worden gehouden met de in de afgelopen 60 maanden toegekende bijzondere bijstand voor deze kosten. De reden is dat op basis van de eerdere toekenning duurzame gebruiksgoederen zijn aangeschaft die geacht worden ‘meegenomen’ te kunnen worden naar de nieuwe woning. Die hoeven dus niet opnieuw aangeschaft te worden waardoor de noodzakelijke kosten van de woninginrichting lager zijn. Een uitzondering hierop vormt eerder toegekende bijzondere bijstand voor de kosten van inrichting van gemeenschappelijke ruimtes bij onzelfstandige woonruimte: die hoeft niet in mindering te worden gebracht. In beginsel kunnen gemeenschappelijk gebruikte duurzame gebruiksgoederen en inventaris niet worden meegenomen naar een volgend hoofdverblijf. Dat is slechts anders indien een aantal of alle huurders van de onzelfstandige woonruimtes naar eenzelfde nieuw adres of hoofdverblijf vertrekken en/of alsnog blijkt dat die gebruiksgoederen en inventaris worden meegenomen. Daar dient altijd nadrukkelijk op gelet te worden bij de beoordeling van een aanvraag voor bijzondere bijstand voor deze kosten die binnen 60 maanden na een eerdere aanvraag en toekenning wordt ingediend.
Als een belanghebbende verhuist van de gemeente Barneveld naar een andere gemeente, dient een aanvraag bijzondere bijstand voor de kosten van de woninginrichting te worden ingediend bij de gemeente waar men zich gaat vestigen.
Er bestaat in het geheel geen recht op bijzondere bijstand voor deze kosten als een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening zoals:
Artikel 35 Overige inrichtingskosten: opknapkosten
Onder overige inrichtingskosten worden begrepen de zogenaamde opknapkosten (zoals verf en behang) die verband houden met het betrekken van een nieuwe woning. De kosten daarvan behoren tot de algemene kosten van het bestaan en zijn voorzienbaar. Het uitgangspunt is dat men zelf deze kosten dient te dragen en daarvoor door middel van reservering vooraf of gespreide betaling achteraf in voorziet. Bijzondere bijstand voor deze kosten wordt dan ook in beginsel niet verstrekt, tenzij sprake is van buitengewoon bijzondere omstandigheden (zoals benoemd in het eerste lid van dit artikel) waaruit deze kosten voortvloeien en geen reservering mogelijk is geweest. In dat geval kan voor deze kosten bijzondere bijstand worden verstrekt.
De Centrale Raad van Beroep stelt dat bijvoorbeeld verf en behang naar hun aard niet als duurzame gebruiksgoederen kunnen worden aangemerkt. In tegenstelling tot de kosten als bedoeld in artikel 32 wordt de bijzondere bijstand voor deze kosten daarom ‘om niet’ verstrekt.
Er bestaat geen recht op bijzondere bijstand voor deze kosten als een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening, waaronder begrepen een vergoeding van de werkgever.
De kosten van een verhuizing (waaronder in het kader van dit artikel wordt verstaan: de kosten van transport van de inboedel) behoren tot de algemene kosten van het bestaan en zijn voorzienbaar. Het uitgangspunt is dat men zelf deze kosten dient te dragen en daarvoor vooraf dient te reserveren of daarin voorziet door middel van gespreide betaling achteraf. Bijzondere bijstand voor deze kosten wordt dan ook in beginsel niet verstrekt, tenzij sprake is van buitengewoon bijzondere omstandigheden (zoals benoemd in het vijfde lid van dit artikel) waaruit deze kosten voortvloeien. In dat geval kan voor deze kosten bijzondere bijstand ‘om niet’ worden verstrekt.
Er bestaat in het geheel geen recht op bijzondere bijstand voor deze kosten als een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening, waaronder begrepen een verhuiskostenvergoeding op basis van de ‘Beleidsregels tegemoetkoming in de meerkosten gemeente Barneveld’ en een vergoeding van de werkgever.
Als een belanghebbende verhuist van de gemeente Barneveld naar een andere gemeente, kan in de gemeente Barneveld een aanvraag bijzondere bijstand worden ingediend voor verhuiskosten als bedoeld in dit artikel.
De minimaregelingen zijn in deze beleidsregels in een apart hoofdstuk opgenomen. Enerzijds omdat geen sprake is van bijzondere bijstand in de zin van de wet maar van inkomensondersteunende regelingen. Anderzijds zijn de minimaregelingen primair gericht op het bevorderen van maatschappelijke deelname van mensen met een laag inkomen. Bij de beoordeling van aanvragen wordt wel gekeken naar het inkomen en het eventueel aanwezige vermogen maar niet naar de draagkracht.
Artikel 37 Minimaregelingen: algemene bepalingen
Geen nadere toelichting vereist
De computerregeling is ingevoerd ten behoeve van schoolgaande kinderen in de leeftijd van 8 tot en met 15 jaar. Volgens een onderzoek van het Nibud heeft op 8-jarige leeftijd een kwart van de kinderen een computer op zijn eigen kamer staan. Het percentage bij 13-jarigen is zelfs 48%. Om deze reden is aansluiting gezocht bij de leeftijdsgrens vanaf 8 jaar. Vanaf 16 jarige leeftijd kunnen scholieren door het nemen van een bijbaantje gemakkelijker zelf een computer bij elkaar sparen.
De doelgroep die in aanmerking komt voor de computerregeling is met ingang van 1 januari 2018 verruimd naar de leeftijd tot en met 17 jaar. Dit is een gevolg van de inzet van het budget “Kansen voor alle kinderen”. Het uitgangspunt hiervoor is dat een computer tegenwoordig onmisbaar wordt geacht in het onderwijs. Ook is de regeling met ingang van 1 januari 2018 toegankelijk gemaakt voor kinderen waarvan de ouders deelnemen aan een minnelijk of wettelijk schuldhulpverleningstraject.
De middelentoets (inkomen en vermogen) vindt plaats op het moment van aanvragen.
De inkomensgrens is een maximale grens. Als het vastgestelde inkomen boven de 110% van de toepasselijke bijstandsnorm ligt moet de aanvraag worden afgewezen.
Ook de vermogenstoets is van toepassing. Als het aanwezige vermogen uitstijgt boven de van toepassing zijnde vrij te laten vermogensgrens zoals bepaald in de wet moet de aanvraag worden afgewezen.
Bij toekenning wordt geen geld uitgekeerd maar een budget toegekend waarvoor belanghebbende bij deelnemende lokale leveranciers een computer (desktop of laptop) en een printer kan bestellen die aan een aantal minimumspecificaties dient te voldoen. De betreffende leverancier krijgt na inzending van de factuur rechtstreeks betaald door de gemeente Barneveld.
Er kan slechts één computer met printer per gezin worden toegekend. Belanghebbende dient zowel een computer als een printer te bestellen. Het is niet toegestaan om slechts één item te bestellen.
Als er in 60 maanden voorafgaand aan de aanvraag al een computer is verstrekt aan belanghebbende of het gezin (op grond van deze of een vergelijkbare regeling) bestaat er geen recht op een computer en printer. Dit is het geval als er op basis van deze of een andere gemeentelijke regeling een toekenning heeft plaatsgevonden.
Artikel 39 Schoolkostenregeling
Op aanvraag kan ieder schooljaar aan een gezin per kind dat het basisonderwijs bezoekt een tegemoetkoming in de schoolkosten worden verstrekt.
Met ingang van 1 januari 2018 is de schoolkostenregeling verruimd tot de leeftijd tot en met 17 jaar. Door de doelgroep te vergroten is de mogelijkheid ontstaan om een tegemoetkoming in de schoolkosten te realiseren voor kinderen die minderjarig zijn en naar het beroepsonderwijs gaan. Deze groep kan nog geen aanspraak maken op studiefinanciering, maar heeft wel te maken met schoolkosten.
Alle tegemoetkomingen op grond van dit artikel kunnen op twee momenten worden aangevraagd:
Als de tegemoetkoming halverwege het schooljaar wordt aangevraagd wordt 50% uitbetaald van de tegemoetkoming die voor het betreffende schooljaar geldt.
Artikelen 40 Sport- en cultuurregeling
Deze regeling is in het leven geroepen om de deelname aan sport- en culturele activiteiten van belanghebbenden (en hun gezinsleden) met een laag inkomen te bevorderen. Dat is wenselijk vanuit zowel gezondheidsoverwegingen, participatie aan de samenleving als persoonlijke ontwikkeling.
De vergoedingen op basis van dit artikel behoeven geen nadere toelichting, die spreken voor zich.
Op basis van dit artikel wordt slechts voor één activiteit per persoon per (verenigings-)jaar een vergoeding voor de contributie verstrekt. Er dient dus bewust te worden gekozen voor één activiteit. Een stapeling van vergoedingen van de contributie voor meerdere verenigingen is dus niet mogelijk.
Er is een onderscheid gemaakt tussen verenigingsactiviteiten waarvan de contributie volledig wordt vergoedt (limitatief opgesomd) en andere verenigingsactiviteiten waarvan de contributie voor 50% wordt vergoed (tot een in het Normenblad vastgelegde maximale vergoeding). Enerzijds worden op deze wijze voldoende mogelijkheden geboden om deel te nemen aan verenigingsactiviteiten die naar het oordeel van het college het beste aansluiten bij de doelstellingen van deze regeling. Anderzijds wil het college niet de ontwikkeling van talent inperken door alleen de contributie voor limitatief vermelde verenigingsactiviteiten te vergoeden en andere verenigingsactiviteiten geheel daarvan uit te sluiten. Op individuele basis kan immers een andere dan vermelde verenigingsactiviteit beter aansluiten bij de talenten van de betreffende persoon. Daarom is tevens de mogelijkheid opgenomen om aan een andere dan vermelde verenigingsactiviteit deel te nemen, zij het dat dan sprake is van een beperktere vergoeding van de contributie. Op deze wijze wordt wel meer keuzevrijheid gecreëerd maar wordt voorkomen dat bij deelname aan relatief kostbare verenigingsactiviteiten dit volledig wordt afgewenteld op de publieke middelen.
De kosten die voortvloeien uit tussentijdse wisselingen (voor afloop van een verenigingsjaar) worden niet vergoed.
Aanvragen op basis van deze regeling moeten voor aanvang van het verenigingsjaar worden ingediend, voorzien van een bewijs van inschrijving bij de vereniging. Later ontvangen aanvragen worden niet gehonoreerd.
Alle vergoedingen (met uitzondering van de vergoeding van de kosten van de noodzakelijke sportkleding en sportaccessoires) worden rechtstreeks aan de betreffende vereniging, muziekschool respectievelijk culturele instelling betaald.
De gemeente Barneveld vindt het belangrijk dat belanghebbenden (en hun eventuele gezinsleden) met een laag inkomen in de gelegenheid zijn om basis-zwemvaardigheden op te doen. In verband daarmee wordt een vergoeding verstrekt voor het volgen van zwemlessen en het behalen van zwemdiploma A.
Er zijn door de gemeente afspraken gemaakt met zwembad De Veluwehal en De Heuvelrand. Dat betekent dat ook alleen bij deze twee zwembaden de mogelijkheid bestaat om zwemlessen te volgen die vergoed worden in het kader van deze minimaregeling.
De hoogte van de vergoeding is gebaseerd op de tarieven van beide zwembaden.
Na de toekenning van de vergoeding voor de zwemlessen betaalt de gemeente de vergoeding rechtstreeks aan het betreffende zwembad. Het zwembad garandeert dat de belanghebbende en/of het gezinslid zwemdiploma A haalt. Het zwembad bewaakt de voortgang maar bij veelvuldig verzuim worden de zwemlessen gestaakt en garandeert het zwembad het behalen van het diploma niet langer als:
Als sprake is van langere tijd afwezigheid wegens ziekte wordt apart op individuele basis door de gemeente een regeling getroffen.
Bij misbruik en/of het niet voldoende aanwezig zijn bij de zwemlessen (minder dan 90%) wordt de aan het zwembad betaalde vergoeding volledig verhaald op belanghebbende.
Het tarief voor een (zomer)zwemabonnement is leeftijdsafhankelijk. De vergoeding wordt daarom afgestemd op het voor de belanghebbende (respectievelijk de gezinsleden) geldende tarief van zwembad De Veluwehal of De Heuvelrand.
De periode waarin een aanvraag kan worden ingediend sluit in beginsel aan bij het begin van de voorverkoop en eindigt op het moment van sluiting van de buitenbaden. Het abonnement dient in de voorverkoop te worden aangeschaft. Na overlegging van de nota en toekenning van de vergoeding betaalt de gemeente de volledige kosten van het abonnement uit aan de aanvrager.
Het kan in individuele situaties voorkomen dat er onvoldoende financiële ruimte is in een huishouden om voor de kosten van een zomer-zwemabonnement vooraf voldoende te reserveren en ‘voor te schieten’ in afwachting van vergoeding door de gemeente. Dat speelt met name bij grotere huishoudens. In verband daarmee kan een belanghebbende er ook voor kiezen om een aanvraag voor de vergoeding al in de periode van 1 februari tot 15 april van het betreffende kalenderjaar in te dienen. Bij toekenning van de vergoeding kan belanghebbende het zomer-zwemabonnement uitsluitend tijdens de voorverkoopdagen bij één van beide zwembaden aanschaffen. Op vertoon van de toekenningsbeschikking zal het zwembad het abonnement verstrekken. Het zwembad neemt (eventueel een kopie) van de toekenningsbeschikking in, voegt de factuur erbij en zendt dit naar de gemeente Barneveld die vervolgens de facturen rechtstreeks aan het betreffende zwembad voldoet.
De hardheidsclausule wordt in zeer bijzondere omstandigheden toegepast ten gunste van belanghebbende. Van deze mogelijkheid wordt sporadisch en slechts in incidentele gevallen gebruik gemaakt ter voorkoming van precedentwerking.
Geen nadere toelichting vereist.