Organisatie | Opmeer |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Opmeer houdende regels omtrent subsidies Specifieke beleidsregels Algemene Subsidieverordening Opmeer 2015 |
Citeertitel | Specifieke beleidsregels Algemene Subsidieverordening Opmeer 2015 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze regeling bevat de vroegst mogelijke datum van inwerkingtreding.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
17-02-2018 | 01-01-2020 | nieuwe regeling | 30-01-2018 |
Specifieke beleidsregels Algemene Subsidieverordening Opmeer 2015
College van burgemeester en wethouders van de gemeente Opmeer,
gelet op het besluit van de raad van 5 februari 2015 tot vaststelling van de Algemene subsidieverordening Opmeer 2015;
overwegende dat de bepalingen van de Algemene subsidieverordening 2015 nadere invulling behoeven door middel van specifieke beleidsregels;
besluit vast te stellen de Specifieke beleidsregels Algemene Subsidieverordening Opmeer 2015.
De specifieke beleidsregels zijn beschreven in de volgende acht hoofdstukken:
In de specifieke beleidsregels zijn de gemeentelijke beleidsdoelstellingen verwerkt, zoals die staan vermeld in de verschillende gemeentelijke beleidsnota’s.
Hoofdstuk 2. Subsidierelaties t.b.v. uitvoering van gemeentelijk beleid 2015-2019
In dit hoofdstuk zijn de specifieke beleidsregels beschreven die betrekking hebben op subsidierelaties, waarmee meerjarige uitvoeringsovereenkomsten zijn overeengekomen.
Dit is een overeenkomst op grond van artikel 4:36 van de Algemene wet bestuursrecht, met een maximale duur van 4 jaar.
Indien de gemeente dat wenselijk acht is in de uitvoeringsovereenkomst opgenomen dat de aanvrager jaarlijks een uitvoeringsplan ter goedkeuring aan de gemeente voorlegt. Het uitvoeringsplan is een nadere uitwerking van de uitvoeringsovereenkomst en beschrijft:
In geval van optie 2 heeft de uitvoerende organisatie vrijheid zelf te bepalen ‘hoe’ het beoogde effect wordt gerealiseerd.
Het is mogelijk dat gedurende de overeengekomen subsidieperiode activiteiten worden opgenomen in het uitvoeringsplan, die oorspronkelijk niet in de uitvoeringsovereenkomst waren opgenomen. Dit is mogelijk voor additionele activiteiten, met bijvoorbeeld een kortdurend dan wel experimenteel karakter. Uiteraard is dit alleen mogelijk indien daarvoor middelen beschikbaar zijn gesteld door college of raad.
Het is mogelijk dat activiteiten zoals beschreven in het uitvoeringsplan veranderen of niet tot uitvoering (kunnen) komen. Wat dat betreft kunnen de activiteiten een dynamisch karakter hebben. Dit geldt niet voor de beschreven gemeentelijke beleidsdoelen en beoogde effecten in dit hoofdstuk. Wijzigingen in de activiteiten vinden plaats in goed overleg tussen gemeente en desbetreffende organisatie en pas na toestemming van de gemeente.
In de nieuwe verhoudingen past het ook dat organisaties zich bijvoorbeeld op eigen initiatief ook met andere activiteiten bezig houden die niet binnen de uitvoeringsovereenkomst of verplichtingen zoals opgenomen in de subsidiebeschikking vallen. Vanzelfsprekend kan de verleende subsidie hiervoor niet aangewend worden, maar anderzijds heeft de gemeentelijke overheid geen bemoeienis met deze activiteiten. Het is echter wel gewenst dat voor een goede afstemming de gemeente tijdig over dergelijke activiteiten wordt geïnformeerd. Dit is ook bedoeld om eventuele strijdigheid met gemeentelijk beleid te voorkomen.
De kosten van de activiteit, daarmee de hoogte van de subsidie, wordt bepaald op basis van:
Hierbij wordt niet op werkelijke kosten afgerekend, maar op het uitvoeren van de activiteiten. Als kosten lager/hoger uitvallen is dit voor risico van de aanvrager, tenzij hierover afwijkende afspraken zijn vastgelegd in de uitvoeringsovereenkomst.
‘Welzijn Nieuwe Stijl’ (WNS) is een landelijk programma dat een extra impuls geeft aan het welzijnswerk. WNS kent acht bakens (kenmerken). Deze geven richting aan de kwaliteitsontwikkeling van de welzijnssector. Voor zover mogelijk worden één, meerdere of alle acht bakens opgenomen in de uitvoeringsovereenkomst.
De op 1 november 2014 bestaande subsidierelaties zijn beschreven aan de hand van de volgende tabel:
Ten behoeve van het gemeentelijk sport- en beweegbeleid worden één of meerdere organisaties gesubsidieerd voor de volgende activiteiten:
De basisscholen en/of andere organisaties worden gesubsidieerd voor de uitvoering van de volgende activiteiten ten behoeve van het basisonderwijs in gemeente Opmeer:
Deze paragraaf is per 1 januari 2018 te komen vervallen en vervangen door hoofdstuk 8. Kortdurende peuteropvang en VVE.
Ten behoeve van het gemeentelijk jeugdbeleid worden één of meerdere organisaties gesubsidieerd voor de volgende activiteiten:
Voor het gemeentelijke Wmo-beleid worden één of meerdere organisaties gesubsidieerd voor de volgende activiteiten:
Ten behoeve van het gemeentelijk beleid t.a.v. bibliotheekwerk worden één of meerdere organisaties gesubsidieerd voor de volgende activiteiten:
Hoofdstuk 3. Subsidieprogramma 2016-2019 en incidentele subsidies 2015-2019
Paragraaf 3.1 Algemene aspecten
Organisaties, die op basis van dit hoofdstuk subsidie aanvragen, dienen in principe hun activiteiten (op korte termijn) zelfstandig zonder gemeentelijke subsidie te kunnen aanbieden. De gevraagde subsidie is daarmee beoogd voor de ontwikkeling van, ondersteuning van en/of geven van een kwaliteitsimpuls aan een activiteit/ activiteiten. Die activiteiten kunnen vervolgens op eigen kracht en met eigen middelen worden voortgezet.
Bij het bepalen van de hoogte van de subsidie wordt de ingediende begroting van de activiteiten meegenomen en afgewogen aan de hand van:
Het staat de gemeente vrij de subsidie lager te verlenen dan het bedrag dat conform de begroting wordt gevraagd.
Subsidiering van activiteiten georganiseerd door individuele/ groepen burgers is alleen mogelijk voor zover deze activiteiten bijdragen aan de realisatie van gemeentelijke beleidsdoelen.
Organisaties die subsidie aanvragen ter ondersteuning van een groep mensen met een specifiek ziektebeeld/ beperking of voor activiteiten die in het verlengde liggen van de reguliere gezondheidszorg, komen niet voor subsidie in aanmerking, tenzij de organisatie een activiteit aanbiedt die:
Paragraaf 3.2 Algemene aspecten meerjarige subsidies 2016-2019
In het geval van meerjarige subsidies bedraagt de aanvraag maximaal € 10.000 per jaar.
Indien het totaal aan gevraagde subsidies het subsidieplafond overschrijdt wordt een keuze gemaakt op basis van:
Naar aanleiding daarvan kunnen subsidies lager verleend danwel afgewezen worden.
Onderdeel van de aanvraag is het activiteitenplan, dat ook wordt gebruikt ten behoeve van de jaarlijkse verantwoording. Het activiteitenplan toont in één overzicht:
Het formulier van het activiteitenplan is onderdeel van het subsidie aanvraagformulier, die organisaties via de gemeentelijke website kunnen downloaden.
Indien het in de beschikking staat vermeld, wordt de subsidie jaarlijks voor 1 april bij voorschot uitbetaald.
De vaststelling van de subsidie
Na afloop van de subsidieperiode zal op basis van de door de aanvrager verstrekte resultatenoverzichten een vaststelling plaatsvinden. De aanvrager zal daarom jaarlijks voor 1 juli een overzicht van de resultaten van de activiteiten van het voorgaande kalenderjaar moeten overleggen. Daaruit moet blijken in hoeverre de geplande activiteiten zijn uitgevoerd, welke resultaten zijn behaald en hoe daarmee is gescoord ten opzichte van de verwachtingen.
Indien beoogde resultaten niet zijn behaald en/of resultatenoverzichten niet (tijdig) zijn ingeleverd, kan de subsidie lager vastgesteld worden dan oorspronkelijk is verleend. Dit kan tot terugvordering van reeds uitgekeerde voorschotten leiden.
Tussentijdse wijziging activiteitenplan
Indien de resultaten van de activiteiten achterblijven bij de te verwachten resultaten uit het plan dat bij de aanvraag is ingediend, kan de aanvrager het activiteitenplan daarop aanpassen, zolang daarbij geen afbreuk wordt gedaan aan het oorspronkelijke plan.
De aanvrager vraagt hiervoor toestemming uiterlijk 1 april van het jaar waarin de wijziging(en) moeten worden ingevoerd. In dit verzoek geeft zij aan:
Paragraaf 3.3 Algemene aspecten tussentijdse incidentele subsidies 2015-2019
Er worden geen waarderingssubsidies verleend maar enkel activiteiten- of budgetsubsidies. Dat betekent dat bij incidentele subsidies prestatieafspraken gemaakt of verplichtingen opgelegd worden, die uiterlijk drie maanden na afloop van de activiteit worden verantwoord door de aanvrager. Op basis van de verantwoording is het mogelijk dat de subsidie lager wordt vastgesteld dan is verleend. Dit is het geval als de beoogde resultaten niet zijn bereikt dan wel wanneer niet of onvoldoende aan de opgelegde verplichtingen is voldaan.
Paragraaf 3.4 Gemeentelijke beleidsdoelen
Paragraaf 3.5 Subsidie evenementen
De volgende lokale evenementen (met regionale uitstraling) komen in aanmerking voor een meerjarige subsidie:
De volgende lokale evenementen komen alleen in 2015 in aanmerking voor subsidie:
Landbouwshow Opmeer komt niet voor subsidie in aanmerking. Bij uitzondering heeft de gemeente met de organisatie van dit evenement een sponsorrelatie bestaande uit:
De sponsoring wordt gedekt uit de post representatie. Andere sponsorrelaties worden niet aangegaan.
Lokale evenementen, waarbij inwoners kennis kunnen maken met activiteiten van lokale/ regionale organisaties, kunnen voor een (meerjarige) subsidie in aanmerking komen. In het geval van subsidieverlening bedraagt deze jaarlijks € 500 en in uitzonderlijke gevallen € 1.000 per evenement.
Lokale dorpsfestiviteiten, in het kader van de activiteiten sinterklaasfeest, Koningsdag en kermis, kunnen voor een meerjarige subsidie in aanmerking komen. In het geval van subsidieverlening bedraagt deze jaarlijks € 500 per woonkern per activiteit. Er wort een afbouwregeling gehanteerd indien de subsidie 2015 hoger was dan € 500.
Het college kan besluiten een nieuw evenement, na het maximaal twee keer verlenen van een incidentele subsidie, toe te voegen aan bovenstaande lijst ‘regionaal’ of ‘lokaal’. Daarbij gelden in ieder geval de volgende criteria:
Vanaf 2015 verleent gemeente Opmeer jaarlijks maximaal € 3.000 per jaar subsidie ten behoeve van musical-, opera-, operette- of toneelvoorstellingen. De subsidie bedraagt maximaal € 750 per aanvraag.
Lokale muziekverenigingen kunnen ten behoeve van jaarlijkse optredens bij dorpsfestiviteiten/ activiteiten voor een meerjarige subsidie in aanmerking komen. In het geval van subsidieverlening bedraagt deze jaarlijks in totaal € 500 voor alle optredens, die zij in een jaar verzorgen.
Organisaties kunnen voor nieuwe/ incidentele evenementen subsidie aanvragen. Daarbij gelden in ieder geval de volgende criteria:
In overleg met desbetreffende organisaties wordt bekeken welke tegenprestatie zij kunnen leveren, die aansluit bij het gemeentelijk beleid zoals vermeld in 3.4. Op basis daarvan wordt definitief besloten of een organisatie in aanmerking komt voor een meerjarige of incidentele subsidie.
Bij alle evenementen wordt gemeente Opmeer in alle communicatie-uitingen nadrukkelijk vermeld via naamsvermelding en/of gebruik van logo.
Paragraaf 3.6 Regionale subsidies
De volgende subsidies aan regionale organisaties of ten behoeve van regionale projecten zonder direct lokaal belang worden in stand gehouden:
In overleg met desbetreffende organisaties wordt bekeken welke tegenprestaties zij kunnen leveren, die bijdragen aan realisatie van het gemeentelijk beleid zoals vermeld in 3.4.
Regionale subsidies via centrumgemeente Hoorn:
Organisaties die een sportactiviteit voor ouderen organiseren en daarbij gebruik maken van muziek moeten in principe een afdracht doen in het kader van de Buma-regeling. Via een regeling tussen Sportservice Noord-Holland en gemeente Opmeer is dit niet nodig; de gemeente betaalt voor alle organisaties een bijdrage.
In het huidige subsidieprogramma 2012-2015 worden enkele organisaties gesubsidieerd voor een beheersfunctie: Stichting Jeugd- en Jongerenwerk Opmeer, Stichting beheer Theresiahuis en St. Dienstencentrum "de Lindehof". Subsidiering van deze functie komt met ingang van 1 januari 2016 te vervallen. In 2015 zal in overleg met de organisaties bekeken worden of dat daadwerkelijk gaat gebeuren of dat het college gebruik zal maken van de hardheidsclausule om af te wijken van het beleid.
Op grond van artikel 5:8, 3e lid van het Burgerlijk Wetboek is de gemeente verplicht de opvang en bewaring (14 dagen) van gevonden honden en katten (en soms overige huisdieren) van wie de eigenaar uit beeld is, te regelen. Hiervoor heeft de gemeente afspraken met Dierenasiel Hoorn. De gemeente beperkt zich hiertoe en subsidieert geen andere organisaties ten behoeve van de opvang van dieren.
Lokale organisaties kunnen t.b.v. deskundigheidsbevordering van vrijwillig kader van sportactiviteiten in aanmerking komen voor een meerjarige subsidie. In het geval van subsidieverlening bedraagt deze jaarlijks € 500 (minder dan 200 leden), € 750 (200-400 leden) of € 1.000 (meer dan 400 leden).
Lokale organisaties kunnen t.b.v. Meer Bewegen Voor Ouderen activiteiten in aanmerking komen voor een meerjarige subsidie. In het geval van subsidieverlening bedraagt deze jaarlijks € 500. Er wort een afbouwregeling gehanteerd indien de subsidie 2015 hoger was dan € 500.
Gemeente Opmeer verleent geen subsidie ten behoeve van de realisatie van topsportaccommodaties, het topsportbeleid van sportorganisaties en topsporters.
Indien sporttalenten (in de leeftijd tot en met 23 jaar) uit gemeente Opmeer als ambassadeur een rol vervullen binnen het gemeentelijk sport- en beweegbeleid, komen de talenten in aanmerking voor ondersteuning van de combinatiefunctionaris en als er financieel ruimte is voor een vergoeding van hun diensten. Die vergoeding dienen zij te besteden ten behoeve van de extra onkosten van de sportbeoefening.
De gemeente vindt het schoolzwemmen belangrijk, ondanks het feit dat veel kinderen al een diploma hebben. Het biedt kinderen de gelegenheid:
Er is afgesproken om een opsplitsing te maken qua inhoud van het schoolzwemmen:
Schoolzwemmen behoort op grond van de wet niet tot de verplichte vakken. Zwemmen is echter gezond en goed voor de (motorische) ontwikkeling van het kind. Door deze voorziening op te nemen in het lokaal onderwijsbeleid geeft de gemeente aan dat zij het zwemmen ook belangrijk vindt voor de ontwikkeling van het kind. Voor deze activiteit wordt een bedrag per leerling ter beschikking gesteld. Het zwemonderwijs wordt mogelijk gemaakt door een vast bedrag per leerling over te maken aan zwembad ’t Woudmeer op basis van een opgave van het aantal leerlingen door de scholen. De leerlingen van de Petrus Canisiusschool maken gebruik van het zwembad in Abbekerk. Deze kosten worden rechtstreeks overgemaakt aan dit zwembad. OBS De Dubbele Punt maakt sinds de oplevering van minigymzaal “De Komma” geen gebruik meer van de mogelijkheid om in schoolverband te zwemmen.
Schoolzwemmen draagt bij aan stimulering van het gebruik van zwembad ‘t Woudmeer. In dat kader is het scholen ook toegestaan zich om in de periode mei-juli maximaal drie keer aan te melden voor “mooi weer zwemmen”. Op dat moment kunnen de kinderen de laatste 1,5 uur van de schooldag recreatie zwemmen in zwembad ’t Woudmeer, indien dat past in het rooster.
Paragraaf 3.13 OpMeer Actief/ Jeugdparlement
Deze paragraaf is per 1 januari 2018 te komen vervallen en vervangen door hoofdstuk 5. Opmeer Actief.
De gemeente hecht belang aan jongerenparticipatie en het Jeugdparlement is een project wat voldoet aan alle eisen die aan jongerenparticipatie gesteld worden. Het geeft de jongeren medezeggenschap over de besteding van middelen voor incidentele jongerenactiviteiten, en leert jongeren alle vaardigheden die nodig zijn voor besluitvormingsprocessen.
De gemeente heeft daarom aan het jeugdparlement een subsidie ter beschikking gesteld voor de financiering van activiteiten. Organisaties uit gemeente Opmeer kunnen voor een bijdrage aan een activiteit bij het Jeugdparlement een aanvraag indienen en daarmee en beroep doen op het door de gemeente beschikbaar gestelde budget. De afspraken over de procedure, voorwaarden en toekenning van bijdragen zijn vastgelegd in het projectplan Jeugdparlement.
Hoofdstuk 4. Subsidiemogelijkheden t.b.v. accommodaties, voorzieningen en materialen 2015-2019
Paragraaf 4.1 Gemeentelijke voorzieningen en functies
De gemeente is verantwoordelijk voor onderstaande infrastructuur en streeft ernaar dit aanbod en de kwaliteit ervan te handhaven. Tevens streeft de gemeente ernaar de bezetting te optimaliseren, o.a. door voorzieningen multifunctioneel te benutten.
Wat betreft het sportcomplex van voetbalvereniging HOSV is de gemeente, conform de Structuurvisie Opmeer 2025, bereid mee te werken aan een andere functie van het terrein. Het handhaven van de huidige functie van deze voorziening is namelijk geen noodzaak; de voetbalvoorzieningen van Grasshoppers en VVS ’46 voorzien in de behoefte van de drie dorpskernen Hoogwoud, Opmeer en Spanbroek.
Het Wmo-beleid is erop gericht dat er in elke kern een wijksteunpunt, dorpshuis, ruimte in een school, e.d. aanwezig is als levendig hart van de kern; een plek waar jong en oud elkaar kan ontmoeten, activiteiten kunnen worden aangeboden etc..
Paragraaf 4.2 Niet-gemeentelijke voorzieningen
De volgende voorzieningen zijn geen voorzieningen van de gemeente maar zijn wel van belang voor de gemeentelijke infrastructuur ten behoeve van het gemeentelijk beleid.
De subsidieregels die in dit hoofdstuk staan beschreven zijn niet van toepassing op deze voorzieningen, maar gelden alleen voor (toekomstige) gemeentelijke voorzieningen.
Alleen organisaties zonder winstoogmerk kunnen een aanvraag voor een investeringssubsidie indienen, zoals die in de paragrafen 4.1 en 4.2 staat beschreven.
Paragraaf 4.3 Investeringssubsidies sportvoorzieningen
Voor sportvoorzieningen kunnen investeringssubsidies verstrekt worden. Dit zijn subsidies ten behoeve van investeringen ter zake van nieuwbouw, verbouw, uitbreiding en eerste inrichting van voorzieningen en aanschaf toestellen en apparatuur.
De genoemde investeringen zijn te verdelen in de volgende vier categorieën:
Indien de bestaande situatie afwijkt van hetgeen staat beschreven in 4.1, is het bespreekbaar de verantwoordelijkheid bij de juiste organisatie te gaan beleggen. Er zal echter geen correctie plaatsvinden ten aanzien van gedane investeringen/ eigendom.
Ter illustratie hierbij een voorbeeld. Een vereniging heeft geïnvesteerd in een extra trainingscapaciteit. Dit heeft zij gedaan op het moment dat een analyse van de bond aangaf dat deze extra capaciteit niet nodig was. Op enig moment is de vereniging zodanig gegroeid dat deze capaciteit volgens de bond wel nodig is. Daarmee zou de verantwoordelijkheid voor deze voorziening over kunnen gaan naar de gemeente. Dit beperkt zich dan tot onderhoud en eventuele vervanging. Er zal dus geen correctie ten aanzien van de gedane investeringen plaatsvinden.
Er wordt medewerking verleend aan de realisatie van nieuwe sportvoorzieningen indien:
Er wordt een verzoek tot een bijdrage in de investeringskosten in behandeling genomen indien:
Een financiële bijdrage in de investeringskosten, in de vorm van subsidie, bedraagt maximaal 1/3 van de investeringskosten, die volgens dit hoofdstuk voor subsidie in aanmerking komen. Er wordt geen renteloze lening verstrekt.
1. Investeringen die volledig voor rekening komen van de gemeente
Hierbij dient gedacht te worden aan die onderdelen van de voorziening, die een absolute voorwaarde zijn om de speelvelden speelklaar te maken. Dit zijn de volgende voorzieningen:
2. Investeringen die vallen onder de accommodatieregeling
Het betreft hier voorzieningen die sporttechnisch gezien absoluut onmisbaar worden ervaren voor het bedrijven van de sport. Hierbij kan gedacht worden aan kosten van nieuwbouw, uitbreiding, verbouw en eerste inrichting van accommodaties en in sommige gevallen voor aanschaf en vervanging van bepaalde materialen. De normen zullen veelal door de respectievelijke sportbonden worden voorgeschreven. Dit zijn de volgende voorzieningen:
duurzame hulpmiddelen: de toestellen en apparatuur (niet behorende tot de onderwijsnorm) die meer dan € 1.000,- kosten. n.b.: een aanvrager die een voorziening aanbrengt m.b.v. de accommodatieregeling in een particuliere huisvesting dient aan het navolgende te voldoen. Met de eigenaar dient een overeenkomst te worden aangegaan, dat de aanvrager gedurende tenminste 5 jaar gebruik maakt van de voorziening, tenzij dit onmogelijk is buiten de schuld van de eigenaar en aanvrager.
De gemeenteraad kan de accommodatieregeling toepassen op door de gemeenteraad goedgekeurde investeringskosten. Daarbij wordt maximaal 1/3 van de investeringskosten uitgekeerd in een bijdrage à fonds perdu en maximaal 1/3 van de investeringskosten in de vorm van een renteloze lening.
3. Investeringen volledig voor rekening van de aanvrager
Dit zijn de investeringen die sporttechnisch niet absoluut noodzakelijk zijn, maar door de aanvrager als zeer wenselijk worden beschouwd, alsmede investeringen t.b.v. gebruiksartikelen. Ook alle energiebesparende maatregelen komen volledig t.l.v. van de aanvrager.
Buitensport: tribune, kantine, dug-outs, lampen trainingsverlichting, hoekvlaggen, jeugddoelen voor trainingen, etc. Binnensport: in de huurtarieven van de accommodaties is een gedeelte verdisconteerd voor huur van gebruiksmateriaal, voor zover dit de onderwijsnorm niet overschrijdt.
Voor tijdelijke voorzieningen is het gemeentebestuur verantwoordelijk en gelden dezelfde regels als genoemd onder 1 en 2.
Regels ten aanzien van de uitvoering van de regels onder 1, 2, 3 en 4:
In het geval van toepassing van de accommodatieregeling maakt de aanvrager bij het indienen van de aanvraag aantoonbaar dat zij voldoende inspanningen heeft verricht om inkomsten te genereren waarmee de eigen bijdrage van de investeringskosten kunnen worden gefinancierd. Hieronder valt onder andere inbreng vanuit het eigen vermogen, subsidies van publiekrechtelijke en/ of privaatrechtelijke instanties, sponsoring en geldinzamelingsacties.
De aanvrager dient de gemeente terstond schriftelijk te berichten als er wijzigingen plaatsvinden in de projectopzet en/of de oorspronkelijk ingediende begroting (inclusief het dekkingsplan). Dergelijke wijzigingen kunnen leiden tot een aanpassing door de gemeente van het bedrag van de verleende financiële steun.
Paragraaf 4.4 Investeringssubsidies andere welzijnsvoorzieningen
Voor andere welzijnsvoorzieningen kunnen ook investeringssubsidies verstrekt worden. Dit zijn subsidies ten behoeve van investeringen ter zake van (1) nieuwbouw, verbouw en uitbreiding van gebouwen en (2) aanschaf muziekinstrumenten en -uitrusting.
De genoemde investeringen zijn te verdelen in de volgende vier categorieën:
Zie onderstaande tabel om te bezien welke soort investering onder welke categorie valt:
Regels ten aanzien van de uitvoering van de regels onder 1, 2, 3 en 4:
Indien conform de accommodatieregeling een subsidiebijdrage wordt verleend, dienen de gesubsidieerde inrichting, voorzieningen, instrumenten en/of uitrusting benut te worden ten behoeve van de beoogde welzijnsactiviteiten zoals beschreven in de subsidiebeschikking en conform de daarin vermelde levensduur.
Fanfarecorps Crescendo, Muziekvereniging Erato en Jeugddrumband De Woudklappers ontvangen jaarlijks subsidie op basis van de specifieke beleidsregels 2005. Daarin wordt gesproken over aanpassing van de beleidsregels voor deze verenigingen, maar dat is niet gebeurd. In het nieuwe beleid zijn de subsidiebedragen opgesplitst:
Subsidiering van de aanschaf van muziekinstrumenten en –uitrusting blijft mogelijk. In de gemeentelijke begroting is hiervoor specifiek een budget geraamd en die wordt als volgt verdeeld: 1/5 deel voor muziekvereniging De Woudklappers, 2/5 deel voor muziekvereniging Erato en 2/5 deel voor muziekvereniging Crescendo;
Paragraaf 4.3 Westfriese Molens
Ten behoeve van de instandhouding van de volgende vijf Westfriese Molens kan aan de stichting Westfriese molens een subsidiebijdrage worden verleend:
De vijf Westfriese molens zijn markant voor de Opmeerse omgeving en hebben een hoge cultuur historische waarde. Door subsidiering wordt het behoud hiervan gewaarborgd.
Het beleid van de gemeente Opmeer is om in beginsel 25% van het BRIM-subsidiebedrag, dat vastgesteld is door de RCE, aanvullend bij te dragen, met een plafondbedrag € 1.050 per molen per jaar.
Ten behoeve van de vaststelling van de subsidie dient de stichting uiterlijk 6 maanden na afloop van de subsidieperiode een kopie van de nota- en betalingsoverzichten te leveren.
Een incidentele subsidie voor de instandhouding van bovenstaande Molens is mogelijk indien:
Paragraaf 4.4 Restauratie kerktorens
Ten behoeve van de restauratie van kerktorens van de volgende kerken kan aan desbetreffende eigenaar een subsidiebijdrage worden verleend:
De kerktorens zijn markant voor de Opmeerse omgeving en hebben een hoge cultuur historische waarde. Door subsidiering wordt het behoud hiervan gewaarborgd.
Het beleid van de gemeente Opmeer is er op gericht om maximaal 25% van de niet door het rijk gesubsidieerde (doch subsidiabele) kosten voor de kerktorens bij te dragen.
De werkelijke hoogte van het te verlenen subsidiebedrag wordt door de gemeenteraad bepaald.
Ten behoeve van de vaststelling van de subsidie dient de eigenaar uiterlijk 6 maanden na afloop van de subsidieperiode een kopie van de nota- en betalingsoverzichten te leveren.
De restauratie van kerktorens van de volgende kerken staat als kostenpost in de gemeentelijke begroting en komen daarmee niet voor subsidie in aanmerking:
Paragraaf 4.5 Mortuariumvoorziening
Alhoewel het hebben van een mortuariumvoorziening geen wettelijke gemeentelijke taak is, vindt de gemeente de aanwezigheid en instandhouding van een mortuariumvoorziening gewenst. Ten behoeve daarvan verleend de gemeente subsidie aan Stichting Exploitatie ’t Kerkhuys.
Elk jaar ontvangt de stichting in februari een voorschot ter hoogte van € 2.000 (op basis van minimaal 8 opbaringen per jaar). Na afloop van het kalenderjaar dient de stichting gegevens te overleggen van het aantal plaatsgevonden opbaringen. Indien daaruit blijkt dat er meer dan acht opbaringen in een jaar hebben plaatsgevonden, zal een aanvullende bijdrage van € 250,- per extra opbaring uitgekeerd worden, met een maximum van € 2.000 per jaar. Daarmee kan per jaar in totaal maximaal € 4.000 subsidie vastgesteld worden.
Indien het aantal opbaringen per jaar afneemt kan de gemeente het voorschot verlagen danwel de subsidie beëindigen.
Paragraaf 4.6 Verhuur gemeentelijke voorzieningen
Bij verhuur van de gemeentelijke voorzieningen is sprake van een indirecte vorm van subsidiering indien het huurtarief lager ligt dan het kostendekkende tarief. Als dat het geval is, heeft de gemeenteraad hiervoor een besluit genomen in het kader van het algemeen belang. Dit besluit is niet opgenomen in de specifieke beleidsregels, maar is te vinden op de gemeentelijke website of kan bij de gemeente worden opgevraagd.
De quickscan speelruimtebeleid 2015 biedt de kaders voor het speelruimtebeleid. Hierbij wordt het werken met sectoren verlaten en wordt het speelruimtebeleid bezien op dorpsniveau. Kinderaantallen dalen namelijk zodanig dat het verstandig is om de werkwijze met sectoren te verlaten en op dorpsniveau naar het aanbod en de inrichting te kijken.
In de periode 2016-2019 gaan in de gemeente acht speelplekken verdwijnen. Deze plekken verdwijnen geleidelijk/direct op het moment dat:
De speelplekken, die verdwijnen, blijven als openbaar groen (grasveld) voor de wijk beschikbaar. In overleg met de buurt is een alternatieve invulling bespreekbaar voor zover:
Met het verdwijnen van speelplekken worden de centrale speelplekken waar nodig versterkt. De natuurspeeltuin en speelplek Barnsteen zijn geen centrale speelplekken, maar hebben een recreatieve of sociaal verbindende functie en blijven daarom buiten de beoordeling of deze al dan niet moeten verdwijnen.
De vrijkomende vervangingsbudgetten van verdwijnende speelplekken worden ingezet ten behoeve van:
Paragraaf 4.8 Beweegvoorzieningen (wandelen, fietsen en varen)
In samenwerking met Recreatieschap Westfriesland blijft de gemeente werken aan de ontwikkeling van het wandel-, fiets- en vaarroutenetwerk. Investeringen vanuit de gemeente blijven daarbij afhankelijk van cofinanciering door derden. In samenwerking met Recreatieschap Westfriesland worden ondernemers gestimuleerd gebruik te maken van de kansen die deze netwerken bieden; realiseren van aanvullende voorzieningen, ontwikkelen van themaroutes, etc.
Het is onze ambitie om de burgers in Opmeer zo veel mogelijk ruimte te geven om actief mee te doen aan de samenleving. Centraal staat de vraag: ‘Wat is nodig om zo actief mogelijk mee te kunnen blijven doen en om zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen blijven wonen?’ De gemeente Opmeer zet daarbij in op het (laten) benutten van het zelf oplossend vermogen van mensen en op de kracht van de sociale verbondenheid.
Opmeer heeft een rijk verenigingsleven. Dit bevordert de onderlinge samenhang en de participatie van onze burgers. Ons verenigingsleven verbindt niet alleen uiteenlopende groepen burgers onderling, maar ook burgers met de overheid. Niet vergeten mag worden dat het verenigingsleven een belangrijke inbreng en rol heeft in het leefbaar houden van onze lokale samenleving.
Onze burgers zijn bijzonder betrokken bij onze samenleving. Velen doen vrijwilligerswerk, zowel op individuele basis als in verenigingsverband. Daarmee zijn ze het cement van onze Opmeerse samenleving. Door de vrijwillige inzet zijn wij in staat om gezamenlijk met hen te werken aan de transformatie in het sociale domein. De gemeente doet duidelijk een beroep op vrijwilligers(organisaties). Wij vinden het daarom ook vanzelfsprekend dat de gemeente dat erkent, ziet en naar de problemen luistert. Wij zien de vrijwilligers als de ogen en oren voor ons beleid.
Paragraaf 5.1 Activiteiten die in aanmerking komen voor subsidie vanuit het ‘budget Opmeer Actief’
In lijn van bovenstaande zijn voor besteding van het budget Opmeer Actief de volgende activiteiten vastgesteld, die voor subsidiering in aanmerking komen:
Activiteiten van de organisatie Opmeer Actief
Opmeer Actief houdt zich bezig met signalering, stimulering, ondersteuning en ontwikkeling. Dit is enerzijds gericht op de lokale vrijwilligersorganisaties die in gemeente Opmeer actief zijn. Met betrekking tot inwoners verzorgt Opmeer Actief vooral de functie van doorverwijzen/verbinden. Door Opmeer Actief wordt het lokale netwerk versterkt en is er ondersteuning voor vrijwilligersorganisaties wanneer dat wordt gevraagd. Daarbij wordt vooral gewerkt vanuit de eigen kracht van de samenleving in Opmeer. Pas in een later stadium komen gemeente Opmeer en/of professionele ondersteuningsorganisaties in beeld.
Activiteiten die regionaal worden georganiseerd
Een regionaal project wordt ondersteund op basis van een bijdrage per inwoner, indien alle Westfriese gemeenten hebben besloten het project te ondersteunen. Het regionale project moet aansluiten bij lokale ontwikkelingen en een verbinding met Opmeer Actief maken.
Paragraaf 5.2 Kaders voor een aanvraag
Voor een activiteit kan slechts éénmaal een beroep worden gedaan op het budget van Opmeer Actief. In een uitzonderlijke situatie is een tweede aanvraag mogelijk, maar dit moet goed onderbouwd zijn in de aanvraag. Daarmee is het mogelijk om maximaal twee keer voor dezelfde activiteit een bijdrage vanuit het budget Opmeer Actief te ontvangen.
Paragraaf 5.3 Budget werkgroep ‘Opmeer Actief’
In de werkgroep Opmeer Actief, met vertegenwoordigers van lokale organisaties en inwoners uit alle dorpskernen, wordt besproken welke nieuwe initiatieven ontplooid zouden kunnen worden. Ook kunnen nieuwe initiatieven door derden bij de werkgroep worden aangedragen. De werkgroep bepaalt 2x per jaar welke nieuwe initiatieven financieel ondersteund worden. De werkgroep heeft een eigen budget hiervoor te beschikking.
Paragraaf 5.4 Burgerinitiatiefbijdrage van € 500 of € 250
Indien een inwoner een activiteit in de wijk wil gaan organiseren, dan kan daar een subsidie voor verleend worden indien de activiteit bijdraagt aan het:
Paragraaf 5.5 Burgerinitiatiefbijdrage t.b.v. groenproject ter hoogte van € 500, € 250 of € 100
Indien een (groep) inwoner(s) een initiatief in de gemeente wil starten t.b.v. een groenproject in de openbare ruimte dan:
Paragraaf 5.6 Stimuleringsbijdrage van € 100
Voorstellen die voldoen aan de onderstaande criteria komen voor een stimuleringsbijdrage van € 100 in aanmerking:
Jaarlijks stelt het college van burgemeester en wethouders het totale budget van Opmeer Actief en de verdeling ervan vast. Dit wordt vervolgens gepubliceerd op: www.opmeeractief.nl/ondersteuning/financieel/budgetopmeeractief.
Hoofdstuk 6. Buurtbudget Muziek
Paragraaf 6.1 Doel van de subsidie
Buurtbudget Muziek geeft – binnen de nieuwe werkwijze Muziek Opmeer, zoals vastgesteld in de gemeenteraad van Opmeer op 16 maart 2017 – de mogelijkheid bijdragen te verstrekken voor buurtgebonden bewonersactiviteiten ter stimulering van maatschappelijke en sociale participatie in de woonomgeving dan wel het verbeteren van de leefbaarheid, de veiligheid en/ of het woongenot, waarbij actieve muziekbeoefening een betekenisvolle rol speelt.
Het gehele Buurtbudget Muziek wordt ondergebracht bij stichting Muziek Opmeer als onderdeel van de uitvoeringsovereenkomst, die met de organisatie is afgesloten. De stichting verdeelt het budget ten behoeve van activiteiten in de vier dorpskernen van Opmeer (Aartswoud, Hoogwoud, Opmeer/Spanbroek en De Weere) op basis van een vast basisbedrag van € 1000,-- per dorpskern aangevuld met een bedrag naar rato van het aantal ingezetenen.
De ingezetenen kunnen, met ondersteuning van de Aanjagers Muziekeducatie plannen maken en indienen voor de besteding van de beschikbare gelden. De activiteiten die worden ondersteund voldoen in elk geval aan de volgende kenmerken:
De uitvoering van de plannen vindt alleen dan plaats als deze door bewoners zelf wordt gedragen. Indien in een dorpskern budget over blijft, dan kan dit door stichting Muziek Opmeer worden ingezet in andere dorpskernen.
Paragraaf 6.3 Niet subsidiabele kosten / activiteiten
Kosten die niet voor een bijdrage uit het Buurtbudget in aanmerking komen, zijn:
Paragraaf 6.4 Indienen plan of initiatief
In elk van de dorpskernen wordt een werkgroep opgericht. De werkgroepen stellen, in overleg met de aanjagers, zelf een werkwijze vast voor het indienen en beoordelen van plannen. De werkwijze voorziet in een goede communicatie met bewoners, een open inschrijving van initiatieven en ideeën en een transparante manier van afwegen en kiezen.
Per 1 januari 2015 is de gemeente verantwoordelijk geworden voor extramurale begeleiding (Wmo 2015) en voor de jeugdhulp. Deze taken worden met flinke korting overgedragen van het Rijk naar de gemeente. Dit betekent dus dat de zorg anders georganiseerd moet worden. Dit is niet alleen noodzakelijk, maar ook wenselijk. Door deze decentralisatie kan de hulp dichterbij de inwoner worden georganiseerd en kan meer maatwerk worden geleverd. Er is budget gereserveerd om te komen tot vernieuwingen in de zorg of ondersteuning die voor deze ontwikkeling moet zorgen.
Aanleiding: uitnodiging van de gemeente Hoorn
Bij het opstellen van de Regionale Transitie Agenda voor de jeugdhulp in 2013 is de zorgaanbieders een bezuiniging van 15% voorgesteld. Hieraan werd de toezegging verbonden dat de gemeenten 11% van het budget dat hiermee bezuinigd werd voor innovatie voor jeugdhulp zouden reserveren. De zorgaanbieders mochten meedenken over innovaties die de zorg goedkopere en efficiënter zouden maken. Gemeente Hoorn heeft om die reden een innovatieagenda 2016-2018 in de gemeenteraad vastgesteld. Deze innovatieagenda is niet alleen gericht op de jeugdhulp, maar op het gehele sociale domein. Aan deze innovatieagenda is een subsidietender voor de zorgaanbieders gekoppeld. Alle zorgaanbieders zijn uitgenodigd om voorstellen in te dienen bij de gemeente Hoorn. Als de aanbieders met initiatieven komen die de gemeentegrenzen van de gemeente Hoorn overschrijden, wordt van ze verwacht dat ze cofinanciering aanvragen bij de betreffende gemeenten. Dit noodzaakt ons zelf ook zo snel mogelijk een innovatieagenda te laten vaststellen waarop wij subsidieverzoeken kunnen beoordelen.
Wij hebben de innovatieagenda van de gemeente Hoorn gebruikt als basis en deze aangepast na toetsing aan regionaal en lokaal vastgesteld beleid. Op basis van deze toetsing hebben wij de voor u liggende innovatieagenda opgesteld.
De innovatieagenda is als volgt ingedeeld:
Aan de hand van vier zogenaamde sporen worden thema’s benoemd waar de gemeente op wil sturen. Per thema worden vervolgens de belangrijkste uitdagingen geformuleerd. Er wordt afgesloten met een inkijk naar hoe de gemeente de innovatieagenda zal willen uitwerken met de aanbieders.
Paragraaf 7.2 De uitvoeringsopgaven voor de periode 2016-2018
Er zijn meerdere nieuwe taken naar de gemeente overgekomen, waarbij een bezuinigingstaakstelling is meegegeven. Uitgangspunt voor de innovatie van de hulp en ondersteuning is daarom dat het moet leiden tot lagere uitgaven. Inwoners krijgen tegelijk een toenemende verantwoordelijkheid voor hun eigen zorg, welzijn en buurt of dorp. De oude manier van denken en doen botst met de eisen die de nieuwe omslag vergt van de inwoners, hulp- of zorgverleners, ambtenaren en politiek. Zorg en ondersteuning komen dichterbij de inwoners te staan. Er is ruimte nodig voor nieuwe ideeën en benaderingen om de vraagstukken waar we mee worstelen aan te pakken.
Innovatie in het sociale domein betreft de ontwikkeling van nieuwe strategieën, concepten en ideeën, die een oplossing bieden voor grote maatschappelijke uitdagingen: van werkgelegenheid en educatie tot zorg en maatschappelijke betrokkenheid. Sociale innovatie draagt bij aan het welbevinden van individuen en het levert een meerwaarde aan de samenleving als geheel: een win-winsituatie. Sociale innovatie vraagt om een andere benadering van burgers en hun vragen en daagt ons uit te komen tot nieuwe verhoudingen tussen burgers, markt en overheid.
De innovatieagenda is een levend document over de innovatiebehoefte van de gemeente Opmeer, inclusief de noodzakelijke verbeteringen in het innovatieproces, waarbij doel en richting duidelijk zijn. Een regelmatige herijking van de inhoud van de innovatieopgave zal nodig zijn innovatieopgave actueel te houden en te kunnen anticiperen op relevante (maatschappelijke, technische, economische of politieke) ontwikkelingen en inzichten. Daarmee is de innovatieagenda inhoudelijk de leidraad voor de uitvoering van het innovatiegerichte inkopen.
Innovaties in de praktijk; nu en in de toekomst
In Opmeer en in de andere gemeenten van West-Friesland vinden al innovaties plaats. Zo heeft er een pilot “het Koplopersproject” plaats gevonden op twee scholen voor voortgezet onderwijs en op een ROC waarin onderzocht werd hoe de aansluiting tussen gebiedsteams en scholen het beste kan plaatsvinden.
In de Weere vindt drie keer per jaar een bijeenkomst plaats tussen school, peuterspeelzaal en de kinderopvang over de overdracht van peuters naar de basisschool. Er is een duidelijk protocol en een overdrachtsformulier. Het is de wens van de gemeente om het weer uit te rollen naar de andere drie dorpskernen.
In Opmeer wordt het project Domotica uitgevoerd. Hierin worden Domotica-functionaliteiten op het gebied van comfort, veiligheid, welzijn en zorg toegepast in de huizen van de deelnemers met het doel ervaring op te doen hoe Domotica als middel bijdraagt aan het langer zelfstandig blijven wonen, actief blijven meedoen en het voorkomen en/of terugdringen van (betaalde) zorg.
In de kern De Weere wordt het project ‘Zorg en welzijn in de kleine kernen’ uitgevoerd. Vanuit een innovatieve aanpak is de bewoners gevraagd wat zij zelf vinden dat zij nodig hebben om in hun kern zo lang mogelijk zelfstandig te blijven wonen en meedoen en wat zij zelf en samen hierin kunnen doen.
In de hele gemeente Opmeer is Opvoeden in de buurt gestart waarin wordt onderzocht hoe op initiatief van de verenigingen en basisvoorzieningen zoals het peuterspeelzaalwerk en de basisscholen de opvoedkracht van de civil society kan worden vergroot. Een laatste voorbeeld van innovatie in Opmeer is het project Poule Zorgvrijwilligers. Dit is een project dat opgestart is door De Wering, De Omring, MEE Noord-West Holland en Vrijwilligerspunt West-Friesland. Het doel van het project is om vrijwilligers te verbinden aan particulieren met een zorgvraag.
De innovatieagenda moet worden gezien als een groei- en werkdocument aan de hand waarvan al ingezette innovaties een vervolg kunnen krijgen en nieuwe initiatieven kunnen worden gestart. Ook is de agenda nog niet ‘af’. Gaande het transitieproces is het mogelijk en denkbaar dat ook nieuwe onderwerpen worden toegevoegd.
Bij de nadere uitwerking van de innovatieagenda is het van groot belang dat afstemming plaatsvindt met de betrokkenen binnen het brede sociale domein (Jeugd, Wmo en Participatie) en met het (passend) onderwijs. Zo wordt voorkomen dat zaken door elkaar gaan lopen of dingen dubbel worden gedaan.
Aandacht voor maatschappelijke positie van de gemeente
Er zijn in het vierde kwartaal van 2014 verordeningen, nadere regels of beleidsregels opgesteld voor de Wmo en de jeugdhulp. In de verschillende beleidsstukken zijn kaders meegegeven voor de toegang. Dit zijn kaders die voor alle gemeenten in de regio West-Friesland gelijk zijn en waarbinnen ruimte is voor innovatie. Binnen het Passend Onderwijs zijn er tevens wettelijke kaders waaraan de gemeente moet voldoen, zoals het organiseren van een regionaal educatieve agenda (REA) met de samenwerkingsverbanden VO en PO. Het is niet wenselijk om innovaties te realiseren die in strijd zijn met deze kaders of de kaders van de wet. De thema’s voor innovatie zijn afgeleid uit de innovatieagenda van de gemeente Hoorn en de regionale en lokale beleidsstukken die vastgesteld zijn door de gemeenteraad.
Beleid gemeente stimuleert innovatie
Het doel van de innovatieagenda is om experimenteerruimte te creëren voor:
Beoogd wordt de ontwikkeling van nieuwe arrangementen voor zorg en ondersteuning met op elkaar afgestemde dienstverlening, dichtbij bewoners/cliënten. Door de ontwikkeling van arrangementen worden de eigen kracht en zelfredzaamheid van bewoners gestimuleerd. Daarnaast wordt gezocht naar mogelijkheden om op de lange termijn betaalbaarheid te garanderen, door zorg en ondersteuning aantoonbaar efficiënter en met minder middelen te organiseren. De uitwerking van de innovatieagenda vindt plaats in overleg met de zorgaanbieders en/of partners.
Er ligt een link tussen de innovatieagenda en de inkoop voor 2016, 2017 en later. Succesvolle innovaties kunnen bijvoorbeeld in de toekomst als product worden gecontracteerd. Een voorbeeld hiervan is bijvoorbeeld de praktische individuele ondersteuning. Het gaat hierbij om een combinatie van huishoudelijke hulp en begeleiding. In 2016 wordt dit nieuwe product al gecontracteerd bij zorgaanbieders die deze vorm van ondersteuning kunnen bieden.
Daarnaast wordt in de reguliere inkoopprocedure voor 2016 al ingezet op de volgende innovatielijnen, zoals deze vastgesteld zijn in de regionale beleidskaders Jeugd en Wmo:
Paragraaf 7.3 Vier sporen voor innovatie
Als gemeente en aanbieders van hulp en ondersteuning willen innoveren moeten de krachten gebundeld worden. Dat betekent het gebruik maken van elkaars expertise en faciliteiten. Het belang van de inwoner/cliënt moet daarin voorop staan.
In de nieuwe wetgeving staan zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid van inwoners centraal, wat betekent dat er een belangrijke rol ligt voor de cliënt bij het realiseren van de innovatie.
Er zijn vier lijnen of sporen waarlangs we innovatie willen bereiken. Per spoor worden de belangrijkste accenten benoemd. Uit deze accenten distilleren wij de prioriteiten voor de innovatieagenda, de prioriteiten worden vervolgens nader toegelicht.
De vier sporen voor deze innovatieagenda zijn:
Spoor 1 Sturen op kwaliteit, betrokkenheid en keuzevrijheid van inwoner/cliënt
Het Verwey Jonker-Instituut heeft in 2013 onderzoek gedaan naar de rol van de inwoners in de transitie van AWBZ naar Wmo. De onderzoekers concluderen daarin dat de innovaties in het sociaal domein gelijk op moeten gaan met innovaties in de belangenbehartiging van de gebruikers van voorzieningen. Het eerste spoor is daarom ook vooral gericht op de cliënt.
Als de belangrijkste accenten voor dit spoor zien we:
Spoor 2 Sturen op samenwerking en allianties voor product- en procesinnovaties
Met het WIJkteam OpMEER willen we de zorg en ondersteuning zo dicht mogelijk bij de inwoner organiseren aan de hand van maatwerk met zoveel mogelijk inzet van informele zorg. Uitgangspunt daarbij is dat er integraal wordt gewerkt vanuit het principe: één gezin, één plan, één regisseur. De Werkgroep Sociaal Domein heeft hierin als taak om de inzet van informele zorg te verbeteren. Het doel is om op een zo goed mogelijke wijze de toegangsfunctie te vervullen tot de specialistische zorg, maar ook het terugleiden van zware zorg naar lichte(re) ondersteuning. Om dit doel te bereiken is een goede samenwerking tussen generalisten en specialisten een vereiste.
Een stelsel waarbij er van elkaar geleerd kan worden en partijen actief moeten zoeken naar nieuwe samenwerkingsvormen en hierover met elkaar en waar mogelijk met de betrokken gezinnen/cliënten in gesprek gaan.
Als de belangrijkste accenten voor dit spoor zien we:
Spoor 3 Sociale problematieken integraal/domein overstijgend aanpakken
Bij dit spoor wordt ingezet op de zorg en ondersteuning die door het eigen netwerk van de cliënt worden geleverd. Dit netwerk rondom de cliënt bepaalt in principe zelf de inhoud van het persoonlijke ondersteuningsplan. Van de sociale omgeving wordt in het kader van de jeugdhulp een actieve bijdrage verwacht bij het opvoeden en opgroeien van kinderen en jongeren. Voor het gehele sociale domein is het daarom het doel om maximale zelfregie en zelfredzaamheid aan cliënten aan te bieden. Ook binnen de Wmo en de Jeugdwet zijn dit belangrijke uitgangspunten. Formele zorg en ondersteuning moeten aansluiten bij de beleving, oplossingen en kracht van het gezin dan wel de cliënt. Het doel is om zoveel mogelijk mee te doen in de eigen omgeving.
Als de belangrijkste accenten voor dit spoor zien we:
Spoor 4 Verbeteren van de productiviteit
Onder het verbeteren van de productiviteit verstaan we dat wordt gekeken of een gezin of volwassene met minder hulp toe kan op het moment dat er te zware hulpverlening aanwezig is. Verbetering van de productiviteit staat ook voor het zo veel mogelijk meedoen van kinderen en volwassenen met beperkingen in het dagelijkse leven en sociale verkeer. Voorgaande gaat over normaliseren. Wie normaliseert kijkt op welke manier het dagelijks leven doorgang kan vinden in plaats van hulp buiten de ‘normale’ context te plaatsen zodra er sprake is van kwetsbaarheid. Een gevolg hiervan is extramuralisering, waardoor mensen langer thuis blijven wonen. Digitalisering van de zorg kan zorgen voor een verbetering van de productiviteit door begeleiding op afstand of kan juist preventief werken, denk bijvoorbeeld aan Domotica. Digitalisering kan ook leiden tot beter en sneller betrekken van de formele en informele zorg/hulp bij de gezondheidssituatie van de cliënt. Het is daarbij wel van belang om de wensen van de cliënt zelf daarin te betrekken.
Als de belangrijkste accenten voor dit spoor zien we:
Paragraaf 7.4. De thema’s uit de innovatieagenda van de gemeente Opmeer
De gemeenteraad legt de kaders vast, in dit geval zijn het de sporen en de prioriteiten waar de innovatieagenda zich op richt. De uitwerking van de agenda vindt plaats door het college van B&W, waarbij er afstemming plaatsvindt met de zorgaanbieders.
Op basis van onder andere de innovatieagenda van de gemeente Hoorn die getoetst is de gemeente Opmeer stellen wij de volgende thema’s op willekeurige volgorde voor:
In het Wmo-beleidsplan Opmeer 2013-2016 wordt gesproken over de toenemende vergrijzing. Er is sprake van een verdubbeling van de groep 65 jaar of ouder; van globaal 2200 in 2015 tot 3800 in 2040 (bron: CBS/PBL). Dit betekent dat ook problemen als dementie, eenzaamheid, depressiviteit en lichamelijke beperkingen toe zullen nemen. Landelijk zal het aantal mensen met dementie toenemen van 256.000 nu tot ten minste een half miljoen in 2014. Volgens Alzheimer Nederland zal het aantal dementerenden in Opmeer toenemen van 161 in 2013 tot 462 in 2040. Dat is een toename van 186%.Het is de verwachting dat dementie in 2030 de belangrijkste doodsoorzaak is.
De ziekte grijpt diep in op het leven van de patiënt en zijn directe omgeving. De maatschappelijke kosten zijn hoog. Dat stelt de (Opmeerse) samenleving voor een grote uitdaging. Zo dreigt met de overbelasting van mantelzorgers van mensen met dementie een tekort aan informele zorg. Het Landelijk Deltaplan Dementie is een baanbrekend actieprogramma dat staat voor onderzoek en zorginnovatie om dementie beter te begrijpen, beter te behandelen en te voorkomen.
Door wijziging in wet- en regelgeving hebben gemeenten een steeds grotere rol in de coördinatie, vormgeving en uitvoering van het lokale dementiebeleid gekregen. Dit betreft onder meer participatie, dagopvang, huishoudelijke zorg, verstrekking van hulpmiddelen, tegengaan van sociaal isolement en woningaanpassing, maar ook organisatorische aspecten als betere afstemming tussen wonen, zorg en welzijn. Om de gemeentelijke (regie) rol rond de dementie goed te kunnen uitvoeren is meer kennis binnen het gemeentelijke apparaat nodig, zowel op beleidsvormend niveau als op uitvoerend niveau, zoals voor medewerkers van het WIJkteam OpMEER. Het thema dementie zal verwerkt worden in de uitwerking van Wmo beleid, zoals in het mantelzorgbeleid.
Initiatieven voor innovatie die hierin ondersteunend zijn, zijn om die reden wenselijk. Voor de aanpak wordt bij voorkeur afgestemd met- en aangesloten bij bestaande projecten en organisaties.
Het doel is om dementie vroegtijdig te signaleren, de ontwikkeling van dementie te vertragen, te zorgen voor een kwalitatief goede en goedkopere wijze van begeleiding van dementerenden, zodat mensen met dementie en hun families een zo normaal mogelijk leven kunnen leiden en kunnen meedoen, zo lang als dat mogelijk is.
Thema 2 Ondersteuning mantelzorg
Onder dit thema verstaan we niet alleen de hulp of ondersteuning die geboden wordt vanuit de directe omgeving van de cliënt, maar ook andere actieve burgers, vrijwilligers en initiatieven uit de buurt die ten goede komen aan iedereen die extra hulp of ondersteuning kunnen gebruiken. In het Wmo-beleidsplan Opmeer 2013-2016 zijn mantelzorgondersteuning en vrijwillige inzet ter ondersteuning van mantelzorgers belangrijke onderdelen van het beleid. Het uitgangspunt is daarbij om de mantelzorgondersteuning en vrijwillige inzet zo veel mogelijk in de eigen buurt te regelen. In het thema ondersteuning mantelzorg wordt gezocht naar aansluitende- en aanvullende vernieuwing binnen dit beleid.
Het doel is dat meer gebruik gemaakt kan worden van mantelzorgers, door het mantelzorgnetwerk te vergroten, overbelasting van mantelzorgers te voorkomen en dat mantelzorgers eenvoudiger hun taak kunnen uitvoeren.
Thema 3 Doorlopende zorglijn 18- tot 18+
Door de decentralisaties zijn gemeenten verantwoordelijk gesteld voor een breed domein. In de praktijk is er nog altijd een scheidslijn bij 18 jaar, daar waar de verantwoordelijkheid voor de gemeente doorloopt. Er wordt gezocht naar innovaties die bijdragen aan de overgang voor jongeren na hun 18e naar zelfstandigheid of de toegang naar zorgaanbieders.
Verminderen van het aantal overdrachtsmomenten, optimaliseren van de zorglijn; ambulante (jeugd)hulp en ondersteuning moet kunnen worden ingezet naast de inzet van de basisvoorzieningen en de ondersteuning door het sociaal netwerk.
Thema 4 Terugdringen ondertoezichtstellingen (Ots)
OTS of Onder Toezicht Stelling is een uitspraak van de kinderrechter met als gevolg dat hulp niet meer vrijwillig is, maar verplicht. Dit staat haaks op wat de gemeente met haar beleid beoogt: namelijk inzetten op preventie en het bieden van maximale zelfregie en samenredzaamheid. Wat de gemeente daarom wil bereiken is de terugdringing van het aantal Ots’en.
Het doel is om het aantal Ots’en terug te dringen.
Thema 5 Versterken van eigen verantwoordelijkheid/regie
Een van de belangrijkste prioriteiten (van de nieuwe wetgeving voor de jeugdhulp en de Wmo en het beleid van de gemeente Opmeer) is het versterken van de eigen verantwoordelijkheid en regie van inwoners (waaronder ook kinderen, jongeren en gezinnen) en hun sociale omgeving of netwerk. Dat betekent dat inwoners zeggenschap hebben over de invulling van hun eigen leven en over de eventuele rol van professionele ondersteuning in hun leven. Ook het versterken van de civil society past in dit thema.
Het doel is om met het versterken van de eigen kracht en regie, de zelfredzaamheid van inwoners te vergroten.
Thema 6 Preventie en informele zorg: versterken van de informele en vrij toegankelijke hulp/zorg
Er ligt een veranderingsopgave om van zware vormen van ondersteuning te gaan naar lichtere vormen van ondersteuning en van curatief naar preventief. Daarnaast wil de gemeente een transformatie doormaken van alleen professionele inzet naar een combinatie van informele en professionele inzet en waar mogelijk alleen informele inzet. Hierbij moet rekening worden gehouden met de grenzen aan vrijwillige inzet, die per persoon kunnen verschillen.
Beter gebruik maken van voorliggende voorzieningen en het versterken van het voorliggend veld door deskundigheidsoverdracht; het voorliggend veld dat middels informatie, advies en consult ondersteund wordt door de zorgaanbieders zodat uitgangspunten als normaliseren, versterken van de eigen kracht, en de ondersteuning van het sociale netwerk optimaal uitgewerkt worden bij huishoudens waarin gecompliceerde of meervoudige problematiek aanwezig is.
* naar binnen gerichte gedragsproblematiek zoals teruggetrokkenheid, onzekerheid, depressie etc.
In de dagelijkse praktijk van het WIJkteam OpMEER is de nauwe samenwerking tussen zorgprofessionals (waaronder ook huisartsen) erg belangrijk. In de samenwerking is het belangrijk dat een ieder goed weet wat hij van de ander kan verwachten en dat de verschillende stappen in het zorgproces op elkaar worden afgestemd. Een efficiënt en georganiseerd zorgproces komt iedere cliënt ten goede.
Zorgpaden zijn een goed middel om deze processen te stroomlijnen. Het doel van een zorgpad is om de zorg voor een bepaalde categorie cliënten beter te stroomlijnen met de cliënt als uitgangspunt. Met andere woorden het optimaliseren van het primaire proces rondom de cliënt. Hierdoor wordt de zorg aan de cliënt nog gerichter en zal de cliëntenlogistiek verbeteren, waardoor wachttijden en doorlooptijden verkort worden.
Het is ons doel in het werken met zorgpaden binnen gemeentelijk sociaal domein om een sluitend systeem te bouwen rond de inwoners die tijdelijk of permanent hun regie over het eigen leven kwijt zijn.
Op welke wijze is binnen de individuele zorgtrajecten omgegaan met de volgende aspecten: overdracht, triage en diagnostiek, hulp- en ondersteuningsdoelen, kwaliteit van de samenwerking, prognosestelling, screening en assessment, ondersteuning en begeleiding van de cliënt en diens mantelzorger, voorbereiding ontslag, regie en trajectverantwoordelijkheid?
Op dit moment zijn alle vormen van Crisishulp in de psychiatrie, de zorg voor lichte verstandelijk beperkten en de jeugd- en opvoedhulp in de regio beschikbaar. Alle vormen van Crisishulp zijn echter op verschillende telefoonnummers bereikbaar. Het kan zo zijn dat een kind of gezin of bijvoorbeeld een verwijzer zich richt tot een vorm van Crisishulp die niet aansluit bij de crisis die het kind en gezin op dat moment ervaart.
Ook is de ene crisis is de andere niet. Voor een crisis in de jeugdhulp waarin psychiatrische problematiek de voornaamste oorzaak is, is bijvoorbeeld andere Crisishulp nodig dan wanneer er sprake is van een crisis rond een kind en gezin waarin een verstandelijke beperking een rol speelt. Ook een crisis waarin het gedrag van een kind en de opvoedingsmogelijkheden van de ouders de voornaamste rol speelt, vraagt om een eigen aanpak.
Onze wens voor de toekomst is dat de verschillende vormen van Crisishulp bereikbaar zijn via 1 telefoonnummer dat 24 uur per dag 7 dagen per week beschikbaar is. De medewerker die de telefoon opneemt beoordeelt de crisis en draagt er zorg voor dat de hulpbehoevende direct in contact wordt gesteld met de vorm van Crisishulp die het meest nauw aansluit bij de crisis. De verschillende vormen van Crisishulp blijven direct bereikbaar voor mensen die al een vorm van hulp ontvangen.
Thema 9 Aanpak voortijdig schoolverlaten/ thuiszitters
Het thema voortijdig schoolverlaten is aangedragen door de zorgaanbieder tijdens de werksessie die de gemeente Hoorn heeft georganiseerd over de innovatieagenda. Jongeren verlaten school voortijdig door psychische problemen, motivatieproblemen, een gebrek aan leer- werkplaatsen, of verslavingsproblematiek. Door deze problemen vroegtijdig aan te pakken of liever te voorkomen kan het voortijdig schoolverlaten worden teruggedrongen. Hierbij ligt het accent op de preventieve aanpak van “thuiszitters”. Met dit accent probeert de gemeente en de regio de voortijdige schoolverlaters te voorkomen.
Het terugdringen van voortijdig schoolverlaten en thuiszitters.
Het thema werk is aangedragen in de werksessies van de gemeente Hoorn met de zorgaanbieders. Bij dit thema kan naast werk ook gedacht worden aan dagbesteding, trajecten en trainingen. De werkzaamheden van WerkSaam zijn gericht op het krijgen en/of behouden van werk voor mensen in fase 1 tot en met fase 3. Dit zijn de groepen werkzoekenden die een verdiencapaciteit van 20% tot 100% van het minimumloon of daarboven hebben. WerkSaam richt zich niet op de re-integratie van mensen in fase 4. Fase 4 bestaat uit werkzoekenden die (tijdelijk of duurzaam) niet beschikken over voldoende verdiencapaciteit om regulier werk te aanvaarden en/of gebruik te maken van de hierboven genoemde ondersteuning. Binnen het thema werk is deze groep mensen onze doelgroep. In Opmeer gaat het om 14 individuen die binnen deze doelgroep vallen. Innovatievoorstellen zullen aanvullend moeten zijn op de werkzaamheden die de gemeente al via WerkSaam verricht. Vanaf 2016 is de verwachting dat WerkSaam niet meer een indeling hanteert op basis van verdiencapaciteit, maar op basis van de participatieladder en doelladder.
Inwoners, vanaf groep 4, mentaal en fysiek fit genoeg krijgen of houden voor betaald werk.
De innovatieagenda van de gemeente Opmeer wordt uiterlijk in het vierde kwartaal van 2015 door de raad vastgesteld. In Hoorn is dat al gebeurd en is het vastgestelde beleid gekoppeld aan een subsidietender. Zorgaanbieders kunnen indien het werkgebied groter is dan Hoorn ook bij de andere gemeenten van West-Friesland subsidieverzoeken indienen. Deze voorstellen zullen wij beoordelen op basis van de voor u liggende innovatieagenda. Wanneer een voorstel niet binnen de kaders van de past, betekent dit niet automatisch dat een aanvraag niet toegekend kan worden. Het zal dan echter niet gefinancierd kunnen worden met de gelden die voor deze innovatieagenda beschikbaar zijn gesteld.
De innovatieagenda zal ook een basis zijn voor het integraal beleid binnen het sociaal domein. Dit betekent dat ook via de beleidsontwikkeling op de afdelingen Welzijn en Sociale Voorzieningen voorstellen kunnen worden ingediend voor de lokale invulling van de innovatieagenda. De regie op de verdere uitwerking en de behandeling van innovatievoorstellen ligt bij de sector Samenlevingszaken. Ook monitoring op de voortgang en resultaten en de evaluatie daarvan is onderdeel van de regisserende rol, evenals de herijking van de opgave.
Na de zomer van het jaar 2016 wordt bij de opstelling van de Najaarsnota voor het jaar 2016 bekeken wat het beroep is geweest op het budget van de innovatieagenda en in hoeverre er bijstelling nodig is van het budget voor het jaar 2016. Het eventueel bijstellen van de budgetten voor de jaren 2017 en 2018 zal plaatsvinden via de opgaven voor de kadernota 2017.
Paragraaf 7.6 Financiën Budget innovatie gemeente Opmeer 2015, 2016, 2017 en 2018
Bij het opstellen van de Regionale Transitie Agenda voor de jeugdhulp in 2013 is de zorgaanbieders een bezuiniging van 15% voorgesteld. Hieraan werd de toezegging verbonden dat de gemeenten 11% van het budget dat hiermee bezuinigd werd, voor innovatie voor jeugdhulp zouden reserveren. In de gespecificeerde begroting van het macrobudget jeugdhulp 2015 is daarom €112.000 begroot voor innovatie. Door het college is dit budget beschikbaar gesteld voor transformatie/innovatie voor de Wmo en de jeugdhulp.
Van deze € 112.000 is € 109.290,59 (afgerond € 109.291) nog niet uitgegeven. Dit wil de gemeente Opmeer inzetten voor innovaties en transformaties n.a.v. deze innovatie agenda. Van dit bedrag wordt € 20.000 gereserveerd voor (onvoorziene) resterende kosten van transformatie en innovatie in 2015. Het resterende deel van € 89.290,59 (afgerond € 89.291) willen wij toevoegen aan het budget voor transformatie en innovatie in 2016 om een extra impuls aan de transformatie te geven.
Berekening budgetten innovatie
Bij de berekening van de reguliere budgetten voor 2016, 2017 en 2018 is rekening gehouden met de kortingen die doorgerekend zijn op de hoogte van de integratie-uitkeringen voor het Sociaal Domein voor de jeugdhulp. Binnen het budget van de integratie-uitkering Wmo binnen het Sociaal Domein is eerder nooit rekening gehouden met een reservering voor innovatie.
Integratie-uitkering Sociaal Domein:
Ten opzichte van de integratie-uitkering van 2015 moet gerekend worden met de volgende kortingen op het budget voor innovatie:
In budgetbedragen voor innovatie betekent dit dat de reguliere budgetten als volgt eruit zien (op basis van € 112.000 voor ieder jaar):
Dit houdt in dat er voor 2016 het volgende budget beschikbaar is voor de innovatieagenda:
Resterend budget innovatie en transformatie 2015 € 109.291
Resterende begrote kosten innovatie en transformatie 2015€ 20.000 -
Resterend budget wat kan worden overgeheveld naar 2016 € 89.291
Regulier budget innovatie en transformatie 2016€ 100.800 +
Totale budget innovatie en transformatie 2016 € 190.091
De meerjarenbegroting voor de innovatieagenda is op basis van het bovenstaande als volgt:
Naast het reserveren van middelen voor regionale transformaties/innovaties, willen we ook graag middelen reserveren om op lokaal niveau een impuls te geven aan de transformatie. In 2016 zal het gaan om in totaal € 89.291. Deze kosten worden gedekt uit het niet uitgegeven budget voor innovatie en transformatie van het jaar 2015. Het resterende budget van € 100.800 is bestemd voor het honoreren van regionale projectvoorstellen voor innovatie door zorgaanbieders.
Voor 2017 en 2018 is het uitgangspunt om binnen het budget een verdeelsleutel te hanteren van ongeveer 1/3 voor lokale projecten en 2/3 voor regionale projecten. De innovatieagenda en het daarbij behorende budget is een groeidocument. Wanneer het nodig is gedurende de looptijd van de innovatieagenda de verdeelsleutel en het budget naar beneden of boven bij te stellen zullen wij dit doen via de reguliere P&C cyclus.
Lokale gemeentelijke projecten
Wanneer we op lokaal niveau vanuit de gemeentelijke organisatie de regie hebben over de uitvoering van projecten, financieren we deze projecten via een projectfinanciering. Een lokaal project mag in 2016 maximaal € 30.000 per project kosten. In 2017 en in 2018 mag maximaal €10.000 ingezet worden per project.
Aan het project worden eisen gesteld. Bij de beoordeling van aanvragen leggen wij onze prioriteit bij de volgende eis:
Lokale subsidieverzoeken van zorgaanbieders, instellingen voor maatschappelijk werk, onderwijsinstellingen etc. die wij willen honoreren verlenen wij in 2016 een incidentele subsidie van maximaal € 30.000 per project. In 2017 en in 2018 gaat het om maximaal € 10.000 per incidentele subsidie.
Wij stellen aan dit subsidieverzoek de volgende voorwaarden:
Regionale subsidieverzoeken van zorgaanbieders die wij willen honoreren verlenen wij in 2016 een incidentele subsidie van maximaal € 30.000 per project. In 2017 en in 2018 gaat het om maximaal € 20.000 per project.
In de regionale subsidieaanvragen moet minimaal aandacht zijn voor de wijze waarop van algemene vormen van ondersteuning en begeleiding wordt voorzien en op welke manier het leveren van maatwerk en specialistische kennis/vaardigheden kan worden geborgd. Het uitgangspunt is telkens de vraag op welke gebieden en op welke wijze individuele personen moeten/kunnen worden gecompenseerd om (naar vermogen) te participeren in de samenleving (en op de arbeidsmarkt).
Aan het project worden eisen gesteld. Bij de beoordeling van aanvragen leggen wij onze prioriteit bij de volgende eis:
Hoofdstuk 8. Kortdurende peuteropvang en VVE
Paragraaf 8.1 Begripsbepalingen
Voor de toepassing van deze specifieke beleidsregels wordt verstaan onder:
Paragraaf 8.2 Doel van de specifieke beleidsregels
Doel van de specifieke beleidsregels is het mogelijk maken van een tegemoetkoming in de kosten van kortdurende peuteropvang en VVE aan ouders. Daarmee wordt de ontwikkeling van kinderen in de voorschoolse periode gestimuleerd en worden ontwikkelingsachterstanden voorkomen dan wel vroegtijdig gesignaleerd. De peuteropvang wordt verspreid over zoveel mogelijk kernen in Opmeer aangeboden.
Voor een tegemoetkoming in de kosten van kortdurende peuteropvang komen in aanmerking ouders van peuters die:
Voor een tegemoetkoming in de kosten van VVE komen in aanmerking ouders van peuters waarbij, naast bovengenoemde kenmerken:
Paragraaf 8.4 Hoogte van de tegemoetkoming
De hoogte van de tegemoetkoming is gebonden aan het subsidieplafond dat jaarlijks op basis van de Algemene subsidieverordening 2015 door de gemeenteraad wordt vastgesteld.
De hoogte van de tegemoetkoming wordt jaarlijks door het college bepaald aan de hand van:
De hoogte van de tegemoetkoming is:
Paragraaf 8.5 Aanvragen en verlenen van de tegemoetkoming
De tegemoetkoming wordt door de ouders aangevraagd en namens hen ingediend door de houder van de voorschoolse voorziening waar de peuter gebruik van maakt. Deze doet daartoe jaarlijks een aanvraag bij de gemeente volgens de voorschriften in de Algemene subsidieverordening 2015. Onderdeel van de aanvraag is een overzicht van het aantal (VVE) peuters waarvoor de subsidie wordt aangevraagd, de te verwachte hoogte van de kinderopvangtoeslag en ouderbijdragen en de locaties waar de peuteropvang wordt aangeboden.
Op basis van de aangeleverde informatie wordt de totale voorlopige tegemoetkoming berekend en een subsidiebesluit genomen door het college. De houder ontvangt hierna een beschikking van de (voorlopige) hoogte van de tegemoetkoming, de voorwaarden die aan de subsidieverlening worden gesteld en de wijze van uitbetalen.
Paragraaf 8.6 Eisen aan de houder
De houder van de voorschoolse voorziening die de tegemoetkoming namens de ouder aanvraagt moet:
kortdurende peuteropvang aanbieden op de volgende locaties: Boevenhoeve (Opmeer), Hummeltjeshonk (Hoogwoud), Kikkerhoek (De Weere) en Minipunt (Aartswoud). De houder gaat vooraf met de subsidieverstrekker in gesprek als hij in het aantal groepen, in de groepsgrootte of in de spreiding van de groepen verandering wil aanbrengen.
Het college maakt gebruik van de hardheidsclausule, zoals vermeld in artikel 20 van de Algemene Subsidieverordening Opmeer 2015, om op grond van specifieke beleidsregels ‘kortdurende peuteropvang en VVE’ ook subsidie te kunnen verlenen aan een commerciële organisatie.
Het college kan nadere voorwaarden stellen in de subsidiebeschikking aan de houder.
Paragraaf 8.7 Kwaliteitseisen voor VVE
Subsidie wordt verstrekt aan houders die voldoen aan de volgende voorwaarden met betrekking te voorschoolse educatie:
De subsidie kan worden geweigerd of (deels) worden ingetrokken als voor één van de Opmeerse vestigingen van de houder vanaf het moment van de subsidieaanvraag tot het moment van subsidieverlening en gedurende de periode van subsidieverlening bestuursrechtelijke handhaving van kracht is of wordt.
Paragraaf 8.9 Vaststelling van de tegemoetkoming
Het definitieve subsidiebedrag wordt jaarlijks achteraf vastgesteld en verrekend op basis van de werkelijke leerlingenaantallen en de totaal in rekening gebrachte ouderbijdrage zoals aangeleverd in de rapportage bij de verantwoording van de subsidie.