Organisatie | Venlo |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Besluit jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Venlo 2018 |
Citeertitel | Wijziging Besluit jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning 2018 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | algemeen |
Eigen onderwerp | besluit nadere regels jmo |
Geen
N.v.t.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
17-01-2020 | 01-01-2020 | 01-04-2020 | Wijziging Besluit jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning 2018 | 19-11-2019 | |
01-01-2020 | 17-01-2020 | Wijziging Besluit jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning 2018 | 19-11-2019 | 1550697 | |
01-04-2019 | 01-01-2020 | wijziging van het Besluit jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Venlo | 28-02-2019 | 1437611 | |
15-12-2018 | 01-04-2019 | crm 1389008 | 23-10-2018 | ||
08-02-2018 | 01-01-2018 | 15-12-2018 | nieuwe regeling | 30-01-2018 | crm 1272683 |
Burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo;
gezien het voorstel van 30 januari 2018;
gelet op de artikelen 3, vierde vijfde lid, 4, zesde lid, 5, vierde lid, 6, 8, vijfde vierde lid, 9, derde lid, 10, vijfde tweede lid, 11, vijfde lid, 12, 13, tweede lid, 14, 15, tweede lid en 18 van de Verordening jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Venlo 2015;
overwegende, dat ter uitvoering van de Verordening nadere regels dienen te worden vastgesteld;
en dat deze nadere regels duidelijkheid moeten bieden aan inwoners en professionals bij de beoordeling van de benodigde hulp en ondersteuning om te komen tot een arrangement aan oplossingen;
Tot het vaststellen van het Besluit jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Venlo 2018.
Burgemeester en wethouders van Venlo
Hoofdstuk 1 – Algemene bepalingen
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
aanbieder: de organisatie of persoon die hulp of ondersteuning levert in de vorm van een algemene voorziening of een maatwerkvoorziening, zoals bedoeld in artikel 1.1.1 Wmo 2015, en waaronder in dit besluit tevens worden verstaan de jeugdhulpaanbieders en jeugdhulpverleners zoals bedoeld in de Jeugdwet;
Alle begrippen die in dit besluit worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Jeugdwet (in het bijzonder artikel 1.1), de Wmo 2015 (in het bijzonder artikel 1.1.1), het Uitvoeringsbesluit (in het bijzonder artikel 1.1) en de Verordening (in het bijzonder artikel 1).
Hoofdstuk 2 – Procedurebepalingen
wordt een melding voor maatschappelijke ondersteuning enerzijds gezien als een aanvraag voor een tijdelijke maatwerkvoorziening, welke door het college onverwijld wordt georganiseerd in overleg met de aanbieder zoals bepaald in artikel 2.3.3 Wmo 2015, en wordt deze anderzijds gezien als ondersteuningsvraag waarna er een regulier onderzoek wordt gestart zoals bepaald in artikel 2.3.2, lid 1 Wmo 2015,
Na een verwijzing naar jeugdhulp door de huisarts, medisch specialist, jeugdarts, kinderrechter, gecertificeerde instelling of de directeur van een justitiële inrichting, zoals bedoeld in artikel 2, lid 3 en 4 van de verordening, dient de aanbieder waarnaar is verwezen binnen tien werkdagen na het ontvangen van de verwijzing hiervan een melding te doen aan het college.
Het keukentafelgesprek maakt deel uit van het onderzoek en vindt plaats binnen twee weken na de datum van ontvangst van de ondersteuningsvraag, tenzij er sprake is van spoedeisende gevallen, of tenzij hier in overleg met de cliënt of zijn vertegenwoordiger van wordt afgeweken. Het wijkteamlid is bevoegd te besluiten dat een derde zoals bedoeld in artikel 3, lid 1, van de Verordening, niet mag deelnemen aan het keukentafelgesprek.
Tijdens het keukentafelgesprek worden alle voor het onderzoek van belang zijnde aspecten over onder andere de mogelijkheden, de persoonlijke situatie en leefomgeving van de cliënt, zijn gezin en/of mantelzorger beproken, zoals bedoeld n artikel 2.3.2 lid 4 Wmo 2015, om te komen tot een afweging voor de noodzaak, omvang, type en duur van de ondersteuning.
Indien blijkt dat nader (medisch) advies nodig is, wordt er een adviseur ingeschakeld, nadat de cliënt tijdens of zo spoedig mogelijk na het keukentafelgesprek door het sociaal wijkteam is geïnformeerd welk advies er aan welke deskundige moet worden opgevraagd om tot een beoordeling van de ondersteuningsvraag te komen.
De leefdomeinen, waarop het keukentafelgesprek en leefzorgplan zijn gebaseerd, zijn: financiën en inkomen, werk en opleiding, wonen en huisvesting, persoonlijke verzorging en huishouden, mobiliteit, sociale participatie (huiselijke relaties, sociaal netwerk, maatschappelijke participatie en justitie), fysieke gezondheid, mentale gezondheid (geestelijke gezondheid en verslaving), regie en opvoeden (scholing, lichamelijke verzorging en ontwikkeling, opvang en sociaal-emotionele ondersteuning en ontwikkeling).
Artikel 2.4 Aanvraag voor een maatwerkvoorziening
Indien een aanvraag later dan vier weken nadat het leefzorgplan bekend is gemaakt, zoals bedoeld in artikel 2.3 lid 3 tot en met 5 van dit besluit, ondertekend wordt geretourneerd aan het college, dan is aan het college het recht voorbehouden om, indien het aannemelijk is dat er sprake is of kan zijn van nieuwe feiten en/of gewijzigde omstandigheden, een nieuw onderzoek te laten starten.
Gelet op artikel 2.6, lid 1 onder g Jeugdwet, geeft het college een beschikking af nadat het sociaal wijkteam en de aanbieder van jeugdhulp waarnaar is verwezen, gezamenlijke afspraken hebben gemaakt over de in te zetten maatwerkvoorziening, zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 4, tenzij er sprake is van een uitspraak door de kinderrechter, een rechtstreekse verwijzing naar jeugdhulp of een verwijzing van de directeur van een justitiële inrichting.
Hoofdstuk 3 – Algemene bepalingen over voorzieningen
Artikel 3.1 Criteria voor maatwerkvoorzieningen
Na overlijden van de cliënt of verhuizing naar een instelling voor langdurig verblijf
kan de toekenning worden aansluitend op deze vier weken worden verlengd indien de achtergebleven huisgenoot voor dezelfde maatwerkvoorziening in aanmerking komt, binnen de in sub a genoemde vier weken door of namens de achtergebleven huisgenoot een eigen ondersteuningsvraag is ingediend, tot het moment dat er een besluit is genomen op deze ondersteuningsvraag.
Indien een cliënt of zijn vertegenwoordiger, die een toekenning voor een maatwerkvoorziening heeft, een (voornemen tot) verhuizing naar een andere gemeente mededeelt aan het sociaal wijkteam, zoals bedoeld in artikel 8.1 van dit besluit, dan neemt het sociaal wijkteam na overleg met de cliënt of zijn vertegenwoordiger contact op met de gemeente van nieuwe vestiging om een goede overdracht te organiseren.
Indien een cliënt of zijn vertegenwoordiger, die in een andere gemeente een toekenning voor een maatwerkvoorziening heeft ontvangen, een (voornemen tot) verhuizing naar de gemeente Venlo mededeelt aan het sociaal wijkteam, dan neemt het sociaal wijkteam na overleg met de cliënt of zijn vertegenwoordiger contact op met de gemeente van herkomst om een goede overdracht te organiseren.
Indien de cliënt, die een toekenning voor een maatwerkvoorziening voor jeugdhulp heeft, 18 jaar wordt en vanaf die leeftijd onder een andere regeling komt te vallen buiten de bevoegdheid van het college, dan neemt het sociaal wijkteam na overleg met de cliënt of zijn vertegenwoordiger contact op met de instantie die verantwoordelijk wordt voor de cliënt, om een goede overdracht te organiseren.
Artikel 3.2 Beschikbare voorzieningen
In bijlage 1 van dit besluit is een overzicht opgenomen van soorten algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen die voor jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning beschikbaar zijn.
Hoofdstuk 4 – Bijzondere bepalingen over voorzieningen
Bij de toekenning van een maatwerkvoorziening voor jeugdhulp wordt toepassing gegeven aan de criteria zoals opgenomen in de Jeugdwet. In de beleidsregel zijn de doelen die met de maatwerkvoorziening worden beoogd nader uitgewerkt.
Artikel 4.3 Zelfstandig blijven wonen in de eigen leefomgeving
Er kan een maatwerkvoorziening in de vorm van een woonvoorziening voor het hoofdverblijf van de cliënt worden toegekend als dit nodig is voor het zelfstandig blijven wonen in de eigen leefomgeving, zodat de cliënt zijn woning kan bereiken, naar binnen kan gaan en de basisruimtes in huis kan gebruiken.
Wanneer een eigenaar een woonvoorziening heeft gerealiseerd in de vorm van een aan-, op- of bijbouw, en het voornemen heeft om de woning te verkopen in een periode van twintig jaar na het realiseren van deze woonvoorziening, dan dient hij dit te melden aan het college zodat kan worden beoordeeld of de ontvangen woonvoorziening leidt tot waardestijging van de woning.
De eigenaar betaalt de meerwaarde van de woning als gevolg van een maatwerkvoorziening in geval van verkoop, zoals bedoeld in lid 9, op verzoek van het college terug als er sprake is van een woonvoorziening in de vorm van uitbreiding van de woning door een aan,- op- of bijbouw, al dan niet gepaard gaande met verwerving van de voor de bouw benodigde grond. De berekening van de meerwaarde vindt als volgt plaats:
Artikel 4.5 Ondersteuning bij het invullen van de dag en/of het aanleren van dagelijkse activiteiten
Artikel 4.6 Ondersteuning bij sporten
In het geval van een sportprothese wordt verstrekking door de zorgverzekeraar voorliggend geacht. Indien de cliënt kan aantonen dat de zorgverzekeraar niet over gaat tot vergoeding wordt een sportprothese gelijk gesteld aan een sporthulpmiddel als bedoeld in lid 1 mits aan de criteria van lid 2 is voldaan.
Hoofdstuk 5 – Persoonsgebonden budget (pgb)
Artikel 5.1 Nadere voorwaarden
Indien bij een maatwerkvoorziening in de vorm van een sporthulpmiddel een sportclub, sponsor of fonds bijdraagt aan (een deel van) de kosten is dit voorliggend en wordt deze bijdrage in mindering gebracht op het pgb voor het sporthulpmiddel. De cliënt toont aan dat hij een dergelijk verzoek heeft ingediend en wat het besluit daarop is.
Artikel 5.2 Besteding van het pgb
De cliënt, of indien van toepassing zijn vertegenwoordiger, aan wie een pgb is toegekend:
sluit een schriftelijke (zorg)overeenkomst af met iedere persoon of instantie bij wie hij een maatwerkvoorziening betrekt in overeenstemming met de door het college afgegeven beschikking, de instructies door de Sociale Verzekeringsbank en zoals bedoeld in artikel 8.1.8 Jeugdwet en artikel 2.6.2 Wmo 2015,
Hoofdstuk 7 – Tegemoetkoming vervoerskosten
Artikel 7 Tegemoetkoming vervoerskosten
Naast maatwerkvoorzieningen in natura of in de vorm van een pgb, kan op aanvraag ook een financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik of de aanschaf van een aangepast vervoermiddel toegekend worden, waaronder inbegrepen een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een auto/taxi/rolstoeltaxi.
Hoofdstuk 8 – Toetsing en aanvullend onderzoek
Artikel 8.1 Aanvullende voorwaarden
Onverminderd het bepaalde in artikel 11 van de verordening doet een cliënt aan het college, op verzoek of onverwijld uit eigen beweging, mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3 en 8.1.1 Jeugdwet en artikel 2.3.5 of 2.3.6 Wmo 2015.
Artikel 8.3 Verantwoording PGB
Indien blijkt dat het pgb geheel of gedeeltelijk onterecht is uitbetaald vanwege een foutieve declaratie dan kan dit, naast wat is bepaald bij artikel 2.4.1 Wmo 2015, indien mogelijk worden verrekend met het beschikbaar gestelde budget, of teruggevorderd bij de cliënt die de declaratie heeft ingediend.
Hoofdstuk 9 – Toezicht en handhaving
Artikel 9.2 Nadere regels betreffende de bevoegdheden van toezichthouders Wmo en rechtmatigheid Jeugdwet en Wmo
De toezichthouder kwaliteit Wmo en de toezichthouder rechtmatigheid Jeugdwet en Wmo zijn bevoegd om met gebruikmaking van de aan hen toegekende bevoegdheden ingevolge de artikelen 5:15 t/m 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 6.1 van de Wmo, onafhankelijk onderzoek te doen naar de kwaliteit en de rechtmatigheid van de ondersteuning. Zij kunnen onderzoek doen op basis van signalen, meldingen of klachten, danwel proactief, op basis van een steekproefsgewijze aanpak.
Indien het onderzoek als bedoeld in lid 1. betrekking heeft op een aanbieder die namens de gemeente door de Modulaire gemeenschappelijke regeling sociaal domein Limburg-Noord, hierna te noemen MGR, is gecontracteerd voor de levering van voorzieningen in het kader van de Wmo of de Jeugdwet, adviseert de toezichthouder ook aan de MGR.
Venlo, 30 januari 2018
Burgemeester en wethouders van Venlo
de secretaris de burgemeester
René van Loon Antoin Scholten
Besluit jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Venlo 2018
Het besluit nadere regels geeft uitvoering aan de Jeugdwet, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), het beleidsplan ‘Een bijzondere tijd’, de beleidsevaluaties (vastgesteld in februari 2016 en januari 2017) en de Verordening jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Venlo 2015 (hierna: verordening). In dit besluit zijn de bevoegdheden ingevuld die via wetgeving en vooral verordening bij het college van burgemeester en wethouders zijn neergelegd.
In de lijn van de verordening staat ook in dit besluit een integrale aanpak van de Jeugdwet en de Wmo 2015 centraal. Op die manier is er zoveel mogelijk duidelijkheid en uniformiteit in regelgeving voor de inwoners van de gemeente Venlo als nodig wordt geacht. Het besluit bevat meer details dan de verordening maar behoudt ruimte voor de professionals in het sociaal wijkteam om vanuit hun professionaliteit zelf een afweging te maken samen met de cliënt over het in te zetten arrangement. Die ruimte is nodig om verder te ontwikkelen en daadwerkelijk te komen tot maatwerkoplossingen.
Deze nadere regels geven, meer dan de verordening, het beleid weer. Tegelijkertijd moeten deze nadere regels de juridische basis bieden waarmee de professionals in het sociaal wijkteam aan de slag kunnen. Als het nodig is, kan er van de nadere regels gemotiveerd worden afgeweken, wanneer dit leidt tot onredelijke of onbillijke situaties.
In deze toelichting zal kort worden ingegaan op de uitgangspunten van deze nadere regels en op de onderwerpen die hierin aan bod komen.
Bij het samenstellen van dit besluit is geput uit informatie van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) zoals verwerkt in de ledenbrieven, de modelverordeningen en een modelbesluit. In dit besluit van Venlo zijn begrippen en processen uit beide wetten en modelbesluiten aan elkaar gekoppeld om tot een duidelijke procedurebeschrijving te komen.
Dit besluit kan niet los worden gezien van het beleid en de verordening, zoals vastgesteld door de gemeenteraad. Voorafgaand aan besluitvorming en herziening is een reactie gevraagd aan de Wmo-raad en werkgroep PGB welke is verwerkt in de bij dit besluit horende stukken. Daarnaast is afstemming gezocht met het Besluit Beschermd Wonen, Maatschappelijke Opvang en Vrouwenopvang 2017, waarin de nadere regels zijn opgenomen ten aanzien van de taken die de gemeente Venlo als centrumgemeente uitvoert voor de gemeenten in Noord- en Midden-Limburg.
In dit besluit zijn enkele hoofdlijnen verder uitgewerkt zonder dat de handelingsvrijheid voor de professionals van het sociaal wijkteam wordt aangetast. De kern van dit besluit is de zorgvuldige toegangsprocedure die wordt doorlopen om de ondersteuningsvraag van inwoners, hun behoeften en gewenste resultaten helder te krijgen. Daarnaast zijn er in dit besluit op hoofdlijnen enkele criteria voor maatwerkvoorzieningen uitgewerkt, maar is het aan de professional om de afweging te maken welke ondersteuning er in welk geval moet komen. Op die manier kan er ook daadwerkelijk maatwerk worden geleverd. Om hen op weg te helpen is samen met dit besluit een beleidsregel opgesteld waarin nadere richtlijnen staan voor de beoordeling van de ondersteuningsbehoefte. Hiermee is de balans gevonden om het sociaal wijkteam handvaten te bieden om op terug te kunnen vallen, duidelijkheid te bieden aan de inwoners hoe tot een besluit wordt gekomen en gronden te hebben om op terug te kunnen vallen vanuit juridisch oogpunt.
De uitvoering van dit besluit zal in de praktijk meestal namens het college worden gedaan in mandaat door ondergeschikten dan wel niet-ondergeschikten op grond van de algemene regels van de Awb en met inachtneming van de beperkingen in de Jeugdwet en Wmo 2015. Wat betreft de toegang en onderzoek zal dit worden uitgevoerd door leden van het sociaal wijkteam en wat betreft de besluitvorming zal dit ambtelijk worden uitgevoerd.
Voor een algemene toelichting op het proces in Venlo wordt hier volstaan met een verwijzing naar de toelichting op de verordening.
Wanneer de cliënt van mening is dat het college hem ten onrechte geen maatwerkvoorziening verstrekt, of dat deze maatwerkvoorziening onvoldoende bijdraagt aan de doelen zoals omschreven in de Jeugdwet, de Wmo 2015 en de lokale regelgeving, is er vanzelfsprekend rechtsbescherming op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Waar in dit besluit gesproken wordt over ‘resultaten’ of ‘afspraken’ worden ook begrepen ‘doelen’ die met de cliënt behaald dienen te worden.
Hoofdstuk 1 – Algemene bepalingen
De begripsbepalingen sluiten aan op artikel 1.1 van de Jeugdwet, artikel 1.1.1 van de Wmo 2015 en artikel 1 van de verordening.
Daar waar in het besluit over het sociaal wijkteam wordt gesproken is dat onder voorbehoud van wat is opgenomen in de mandaatregeling. De wettelijke bevoegdheid ligt bij het college van burgemeester en wethouders.
Daar waar in de nadere regels wordt gesproken over de cliënt wordt, voor zover niet vermeld, indien van toepassing ook zijn vertegenwoordiger verstaan. Daar waar wordt gesproken over vertegenwoordiger wordt de wettelijk benoemde of aangewezen vertegenwoordiger verstaan of een persoon die door de cliënt is gemachtigd om namens hem te handelen. Bijvoorbeeld ouder(s) in geval van een jeugdige. Wanneer er wordt gesproken over een ondersteuningsvraag, wordt met inachtneming van artikel 1 van de verordening bedoeld: een melding op grond van de Wmo 2015 of een aanvraag op grond van de Jeugdwet.
Artikel 1.2 Jaarlijkse waardering mantelzorgers
Dit is een nadere uitwerking van artikel 2.1.6 van de Wmo 2015 en artikel 12 van de verordening. Hierin wordt de jaarlijkse waardering omschreven zoals tevens is vastgelegd in het beleid. De mantelzorgvouchers die worden genoemd onder a zijn gekoppeld aan een mantelzorgpas. De mantelzorger kan deze tegoedbonnen besteden bij plaatselijke ondernemers.
Hoofdstuk 2 – Procedurebepalingen
Dit hoofdstuk is een nadere uitwerking van artikel 2 en 3 van de verordening.
De ondersteuningsvraag, die leidt tot een onderzoek inclusief gesprek en leefzorgplan, kan slechts plaatsvinden met medeweten en bij voorkeur met toestemming van de cliënt. Dat sluit echter niet uit dat een andere naaste, zoals buren, of een professional wel gewoon een signaal kan afgeven aan het college. Een jeugdige heeft vanaf 16 jaar het recht om zelf een ondersteuningsvraag in te dienen. In de screening die volgt op het eerste contact, wordt bepaald dit als signaal of als ondersteuningsvraag dient te worden beschouwd, en of daardoor nog contact dient te worden gezocht met de cliënt.
De coördinatie van de ondersteuningsvraag, zoals bedoeld in lid 2, vindt bij voorkeur plaats door één professional uit het sociaal wijkteam. Deze regisseur treedt zoveel mogelijk op als vaste contactpersoon.
Daar waar in dit en andere artikelen de vertegenwoordiger wordt genoemd, geldt dit in elk geval voor de wettelijk vertegenwoordiger. Zolang er geen wettelijk vertegenwoordiger is, geldt deze bepaling voor degene aan wie de cliënt een volmacht heeft gegeven om zijn belangen te behartigen.
Spoedeisende gevallen en crisissituaties, zoals bedoeld in lid 3, zijn bijvoorbeeld crisisopvang bij huiselijk geweld in geval van veiligheidsrisico’s. Dat geldt ook voor huishoudelijke ondersteuning na ziekenhuisopname waarbij zorg voor kleine kinderen nodig is en kortdurend eerstelijns verblijf zonder medische zorg die niet onder voorliggende wetgeving valt (maatschappelijke ondersteuning). Jeugdhulp moet altijd direct bereikbaar en beschikbaar zijn als dat nodig is. Voor hulpverleners is er een meldpunt bij crisissituaties in de vorm van de Crisisdienst Jeugd (CDJ).
Bij jeugdigen komt de melding binnen bij de CDJ of bij Veilig Thuis, waarna er direct een interventie nodig is om tijdelijk specialistische hulp of ondersteuning in te schakelen. Het kan ook gaan om een tijdelijke opname in een residentiële instelling of om detentie. Ook wanneer er door een acuut probleem een dak boven het hoofd geregeld moet worden of begeleiding ingezet moet worden om een situatie op te lossen kan er sprake zijn van spoed waardoor er tijdelijk een maatwerkvoorziening wordt ingezet. Als de aanbieder zelf de mogelijkheid heeft om een crisisplaatsing te doen dan is dat toegestaan. Een melding bij de CDJ wordt volgens werkafspraken normaliter binnen 24 uur gemeld bij het college.
Het doel is om bij inzet om spoedeisende reden, en indien nodig ook in geval van een verwijzing, in het reguliere werkproces in te stromen zodat de situatie van de cliënt en zijn gezin volledig in kaart kan worden gebracht. Voor jeugdhulp is hier niet automatisch in voorzien vanuit dit besluit, in plaats daarvan is in samenwerkingsafspraken met zorgaanbieders geregeld dat crisiszorg maximaal twee maal zes weken mag duren. Binnen die termijn wordt al veel opgelost. Wel is het mogelijk om ter aanvulling op lid 4, sub b in het kader van een vervolgprocedure alsnog een (nieuw) onderzoek te starten zoals bedoeld in dit besluit.
De rechtstreekse verwijzing uit de Jeugdwet maakt onderscheid tussen een verwijzing door een medicus of de kinderrechter enerzijds, waarna de gemeente een beslissing neemt, en het gedwongen kader anderzijds. In lid 5 zijn deze gelijk getrokken ten aanzien van de meldingsplicht aan de gemeente, zodat de gemeente geinformeerd is over de ingezette hulp en indien aan de orde het vervolgproces kan bepalen.
Dit artikel sluit aan op artikel 3 van de verordening. In lid 3 van dat artikel is geregeld dat de rechten en plichten op tijd worden besproken met de cliënt. Deze zijn in het bijzonder geregeld in artikel 2.3.2 van de Wmo 2015. De cliënt heeft bijvoorbeeld het recht om gratis cliëntondersteuning in te schakelen om hem gedurende het onderzoek te begeleiden. Ook heeft de cliënt het recht om zelf een persoonlijk plan in te dienen.
In de Verordening staat dat op verzoek van de cliënt en/of diens vertegenwoordiger een derde kan deelnemen aan een keukentafelgesprek, mits hiertegen geen bezwaar bestaat (artikel 3, lid 1). Daarmee kan worden voorkomen dat een cliënt mogelijk ongewenst wordt beïnvloed door een derde (bijv. een zorgaanbieder). In het tweede lid is bepaald dat een wijkteamlid bevoegd is te besluiten dat een derde niet mag deelnemen aan het keukentafelgesprek, in het geval van ongewenste beïnvloeding van een cliënt.
Het sociaal wijkteam verzamelt zoveel mogelijk informatie om te komen tot een goede afweging tijdens het gesprek met de cliënt. Dat betekent ook contact met de aanbieder als die tijdens het onderzoek bekend is. In het bijzonder is in lid 4 opgenomen dat in geval van jeugdhulp ook de resultaten worden gedeeld, die door de aanbieder na overleg met de cliënt zijn vastgelegd behandelplan of plan van aanpak. Uiteraard voor zover dit wettelijk en door de cliënt is toegestaan. Doel hiervan is dat het college, voor zover zij daarvoor zelf de toekenning moet doen, op die manier gericht andere maatwerkvoorzieningen kan inzetten.
De toestemmingsverklaring voor het uitwisselen van gegevens moet de privacy van de cliënt waarborgen. Daarom is een duidelijke uitleg hierover nodig zoals verwoord in lid 7. Deze verklaring is belangrijk omdat het sociaal wijkteam na het gesprek de ontbrekende gegevens kan verzamelen en zo snel mogelijk het leefzorgplan kan afronden. Zoals bepaald in artikel 7.3.4 Jeugdwet is een jeugdige van 12 jaar of ouder verplicht om, samen met zijn ouderlijk gezag, de stukken te tekenen die betrekking hebben op zijn ondersteuningsvraag. Daarnaast is een jeugdige van 16 jaar of ouder op grond van artikel 7.3.5 Jeugdwet bevoegd om zelfstandig, zonder zijn vertegenwoordiger(s), de stukken te tekenen die betrekking hebben op zijn ondersteuningsvraag. Vanaf 16 jaar is de ondertekening weliswaar altijd vrijwillig, maar niet vrijblijvend. Deze bepalingen zijn ook nader uitgewerkt in artikel 2.3 en 2.4 van dit besluit.
Wanneer tijdens of na het onderzoek blijkt dat cliënt en sociaal wijkteam het niet eens zijn met de (voorlopige) uitkomst van het onderzoek of dat er onduidelijkheid is, zal in eerste instantie onderling naar een oplossing worden gezocht. Indien nodig vindt er een vervolggesprek plaats tussen de cliënt en het sociaal wijkteam. Dat is een vorm van ‘second opinion’ waarin de situatie van de cliënt nogmaals kan worden besproken. Dat neemt niet weg dat met inachtneming van de wettelijke termijnen tijdig het leefzorgplan bekend moet worden gemaakt en wanneer er een aanvraag ligt ook tijdig het besluit moet worden genomen, in de vorm van een beschikking.
In dit artikel worden de leefdomeinen (oftewel thema’s) benoemd die zowel tijdens het keukentafelgesprek als in het leefzorgplan terugkeren. Wanneer er een ondersteuningsvraag wordt ingediend en er al een bestaand leefzorgplan is, zal dit leefzorgplan opnieuw worden besproken en worden aangepast voor zover de situatie is gewijzigd. Op die manier hoeft de cliënt niet bij elke nieuwe ondersteuningsvraag van voren af aan zijn verhaal te vertellen. Bij het leefzorgplan wordt de gezinssituatie in beeld gebracht, en via een beschikking worden indien van toepassing de maatwerkvoorzieningen per persoon toegekend.
Wanneer er sprake is van een door de cliënt ingediend persoonlijk plan zal dit als basis dienen voor het leefzorgplan. Als er jeugdhulp wordt ingezet, heeft de cliënt de mogelijkheid om samen met zijn vertegenwoordiger en de aanbieder een familiegroepsplan op te stellen zoals bedoeld in artikel 1.1 en 4.1.2 van de Jeugdwet. Het doel daarvan is om de hulp en ondersteuning verder vorm te geven.
Artikel 2.4 Aanvraag voor een maatwerkvoorziening
Indien de cliënt na afloop van het keukentafelgesprek in aanmerking wil komen voor een maatwerkvoorziening voor maatschappelijke ondersteuning, wordt hij gevraagd om behalve het leefzorgplan ook de daarbij gevoegde aanvraag te ondertekenen. Dit sluit aan op artikel 2.3.2, lid 9 Wmo 2015 waarin is opgenomen dat een aanvraag pas kan worden gedaan nadat het onderzoek is uitgevoerd, uiteraard binnen de wettelijke termijn van zes weken. In geval van jeugdhulp is dit niet aan de orde omdat de aanvraag al voor aanvang van het onderzoek is ingediend.
Vanaf 12 jaar mag een jeugdige zelf de stukken behorende bij zijn ondersteuningsvraag, dus ook de aanvraag, tekenen. Dat neemt echter niet weg dat het ouderlijk gezag mee moet tekenen totdat de jeugdige 16 jaar is. Vanaf 16 jaar is dat niet meer verplicht. Wanneer de cliënt het getekende leefzorgplan niet binnen vier weken na bekendmaking terug stuurt naar het college, en er is (mogelijk) sprake van gewijzigde omstandigheden, dan behoudt het college zich via lid 5 het recht voor om een nieuw onderzoek te starten. Het doel van een maatwerkvoorziening is immers dat deze wordt ingezet zodra de cliënt deze nodig heeft. Wanneer een aanvraag te lang op zich laat wachten kan het zo zijn dat het afgesproken arrangement niet meer aansluit op de behoefte van de cliënt. Dat laat echter onverlet dat er wel een besluit moet worden genomen als er een ondertekende aanvraag is ingediend.
Dit is een aanvulling op artikel 7 van de verordening. De intrekking van een beschikking zoals bedoeld in lid 4 dient vooraf te worden gegaan door een voornemen tot intrekking zodat de cliënt nog de gelegenheid heeft om te reageren.
Met lid 5 wordt het initiatief bij de cliënt gelegd om, wanneer een toekenning voor een maatwerkvoorziening afloopt, tijdig een nieuwe ondersteuningsvraag in te dienen wanneer dat aan de orde is. Hiermee wordt bedoeld minimaal acht weken voor het einde van de toekenning, gelet op de termijn voor het doorlopen van het onderzoek naar een nieuwe ondersteuningsvraag. Dat neemt niet weg dat het sociaal wijkteam in overleg met de cliënt altijd andere afspraken kan maken om te komen tot een nieuwe beoordeling van het leefzorgplan. Het sociaal wijkteam kan zelf initiatief nemen als de situatie daarom vraagt. Bijvoorbeeld als er sprake is van een kortdurende toekenning of van complexe problematiek. In dat geval kunnen er afspraken worden gemaakt dat het sociaal wijkteam zelf contact opneemt met de cliënt om de situatie opnieuw te beoordelen.
Hoofdstuk 3 – Algemene bepalingen over voorzieningen
Dit hoofdstuk is een nadere uitwerking van artikel 4, 5 en 6 van de verordening.
Artikel 3.1 Criteria voor maatwerkvoorzieningen
In lid 3 staan bijzondere criteria om maatwerkvoorzieningen toe te kennen. Hoewel niet expliciet in verordening en besluit genoemd, kan het aanleren van vaardigheden onder professionele begeleiding vallen. Dat is een vorm van preventieve inzet zoals bedoeld in lid 3. In de lijn van de Wmo 2015 kan een voorziening voor participatie in allerlei, niet nader benoemde vormen, worden toegekend indien dit naar het oordeel van het college bijdraagt aan de maatwerkoplossing in het arrangement. Een voorbeeld daarvan is een voorziening zonder welke de cliënt niet in staat is om een sport te beoefenen die belangrijk is voor zijn participatie.
Er is in lid 6 en 7 geregeld dat in geval van overlijden of verhuizing van de cliënt, op wiens naam de maatwerkvoorziening is toegekend, een tijdelijke oplossing mogelijk is wanneer er sprake is van (een) achtergebleven huisgeno(o)t(en). Hoewel het leefzorgplan uit gaat van ‘1 gezin, 1 plan’, kan een beschikking namelijk alleen op naam van één persoon worden gezet. Voor zover daar behoefte aan is bij het sociaal wijkteam en de cliënt, creëren deze bepalingen de ruimte om een tijdelijke oplossing te organiseren in afwachting van een beoordeling van de ondersteuningsvraag van de achtergebleven huisgen(o)t(en). Wanneer in het verleden in het leefzorgplan de gezinssituatie al goed in kaart is gebracht door het sociaal wijkteam, kan dat ook relatief eenvoudig zonder uitgebreid onderzoek. De oorspronkelijke toekenning wordt in alle gevallen via een intrekkingsbesluit beëindigd, als er geen ondersteuningsvraag van de huisgenoot is of maar ook als uit het onderzoek blijkt dat de huisgenoot niets nodig heeft.
Bij een verhuizing van een cliënt naar of vanuit de gemeente Venlo, wordt via lid 9 en 10 aan het sociaal wijkteam gevraagd om een warme overdracht met de gemeente van herkomst of van vestiging te waarborgen. In geval van vestiging zal heeft een jeugdige gelet op het Convenant Woonplaatsbeginsel (VNG, 2017) recht op continuering van de jeugdhulp tot maximaal een jaar na de datum van verhuizen. Wanneer sprake is van maatschappelijke ondersteuning zal aan de cliënt wel worden gevraagd om een nieuwe ondersteuningsvraag in te dienen. De situatie zal, voor zover mogelijk met reeds beschikbare informatie, in de gevallen opnieuw in een keukentafelgesprek besproken moeten worden aan de hand van het beleid van de gemeente Venlo. Dat geldt in lid 11 ook voor jeugdigen die vanaf de 18 jaar onder een andere wettelijke bevoegdheid komen te vallen.
Artikel 3.2 Beschikbare voorzieningen
In bijlage 1 is een niet-limitatief overzicht van categorieën algemene- en maatwerkvoorzieningen opgenomen.
Artikel 3.3 Gebruikelijke hulp
Dit is een uitwerking van artikel 4, lid 2 onder d van de verordening. In de beleidsregel wordt hier verder op in gegaan.
Artikel 3.4 Vergroten van draagkracht van mantelzorgers
In lijn met het beleid is er speciale aandacht voor mantelzorgers. Om overbelasting te voorkomen of te verhelpen kunnen maatwerkvoorzieningen worden ingezet om de draagkracht van mantelzorgers te vergroten. De norm van maximaal 104 etmalen per jaar voor logeren, zoals bedoeld in lid 3, is in lijn met de inkoopafspraken met aanbieders.
Met respijtzorg, zoals vermeld in lid 3, wordt de inzet van professionele hulp of ondersteuning bedoeld via een maatwerkvoorziening, om mantelzorgers gedurende een korte periode te ontlasten voor de gebruikelijke hulp die zij verlenen. Een reden daarvoor kan bijvoorbeeld overbelasting zijn. De respijtzorg heeft tot doel om de mantelzorger op adem te laten komen zodat hij daarna de hulp weer op zich kan nemen.
Hoofdstuk 4 – Bijzondere bepalingen over voorzieningen
Dit hoofdstuk is een nadere uitwerking van artikel 4, 5 en 6 van de verordening. Ten opzichte van het vorige beleid worden enkele onderdelen in dit besluit uitgewerkt zodat duidelijk is welke voorzieningen in welke situatie worden toegekend, en in de beleidsregel enkele richtinggevende bepalingen genoemd waar dit aan getoetst kan worden.
Voor maatwerkvoorzieningen voor jeugdhulp wordt volstaan met de criteria uit de Jeugdwet. In de beleidsregel zijn de doelen die met de maatwerkvoorziening worden beoogd verder uitgewerkt.
Artikel 4.2 tot en met artikel 4.5 Lokale maatwerkvoorzieningen
In de beleidsregel staan richtlijnen die ter verduidelijking van de criteria uit het besluit kunnen worden gehanteerd door het sociaal wijkteam.
Het bezoekbaar maken van een in de gemeente Venlo gelegen woning van ouders, van een jeugdige die in een instelling verblijft (zoals bedoeld in artikel 4.4, lid 2 onder b), past binnen de doelstellingen van de jeugdhulp aangezien de opname in een instelling tijdelijk is gericht op normalisering op lange termijn. Het primaat van verhuizen zoals bedoeld in artikel 4.42, lid 6, geldt indien dit de goedkoopst passende voorziening is, zoals bedoeld in artikel 4, lid 5 van de verordening. Daarbij dient ook rekening te worden gehouden met onder andere de aanwezigheid van het sociaal netwerk en van voorzieningen in de nabijheid van een geschikte nieuwe woning ten opzichte van de huidige woning.
In artikel 4.4, lid 9, wordt gesproken over het terugbetalen van de meerwaarde nadat een woonvoorziening is gerealiseerd in de vorm van bijvoorbeeld een aanbouw. Het verzoek dat hier wordt bedoeld is een schriftelijk verzoek aan de cliënt met het terug te betalen bedrag, op basis van de berekening zoals opgenomen in lid 10 van dit artikel. Behalve een meldingsplicht voor de eigenaar zal ook een koppeling gelegd moeten worden met de Basisregistratie personen (BRP, voorheen gemeentelijke basisadministratie) om de verhuizingen van cliënten met een woningaanpassing te kunnen monitoren. Dit is alleen van toepassing op koopwoningen omdat het gaat over de meerwaarde bij verkoop. Voor huurwoningen zijn de prestatieafspraken met woningcorporaties van toepassing over het beschikbaar houden van aangepaste woningen voor cliënten met maatschappelijke ondersteuning. Ten aanzien van lid 9, sub d geldt dat de cliënt aan moet geven dat hij het bedrag dat aan eigen bijdrage is betaald, in mindering gebracht wil zien op het totale terug te betalen bedrag. Indien het om een relatief klein bedrag gaat, is het denkbaar dat daarover in overleg afspraken worden gemaakt. Indien de cliënt meerdere voorzieningen heeft gehad waarover een eigen bijdrage was verschuldigd, dient het aandeel van de betaalde eigen bijdrage naar rato te worden berekend op basis van de totale bedragen die door de gemeente zijn doorgegeven aan het CAK. Vanwege de stapeling, in combinatie met de berekening op basis van inkomen en vermogen, is het niet mogelijk om in dat geval een exact bedrag te achterhalen.
De vervoersvoorzieningen in artikel 4.4 zijn bijvoorbeeld het collectief vraagafhankelijk vervoer, een rolstoel of een scootmobiel. Behalve de medische noodzaak in lid 2, sub b kan er ook sprake zijn van een sociale noodzaak, maar in dat geval dient de oplossing in voorliggende voorzieningen te worden gezocht of via de begeleiderspas voor het openbaar vervoer. In lid 2 onder c wordt gesproken van een aanpassing van een bestaand voortuig. In het bedoelde programma van eisen dient te worden opgenomen welke aanpassingen reëel zijn, in relatie tot de dagwaarde van het voertuig. Dat laatste kan worden bepaald via berekeningen van bijvoorbeeld de ANWB of de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW). Op de websites van deze organisaties zijn hiervoor rekenhulpmiddelen te vinden.
In artikel 4.5 wordt gesproken over vormen van begeleiding en dagbesteding. Als aanvulling op wat is bepaald in artikel 3.1, lid 3, kan een algemene voorziening in de vorm van de open inloop bijvoorbeeld een aangewezen oplossing zijn voor het tegengaan van eenzaamheid.
Hoofdstuk 5 – Persoonsgebonden budget (pgb)
De regels van artikel 8 van de verordening worden in dit hoofdstuk nader uitgewerkt.
Artikel 5.1 Nadere voorwaarden
Het door de cliënt op te stellen plan, zoals bedoeld in lid 1, dient niet te worden verward met het persoonlijk plan. Hier wordt een pgb (budget)plan genoemd als vervolg op het leefzorgplan en zoals bedoeld in artikel 3 van de verordening. Dit plan helpt de cliënt om goed na te denken over de wijze van inzetten en besteding van het pgb, maar ook om de kwaliteit van het pgb te bespreken. Wanneer er sprake is van een spoedeisende situatie kan er zoals omschreven in lid 5 om praktische redenen geen pgb worden verstrekt, omdat er direct een oplossing noodzakelijk is en het daardoor ook niet mogelijk is de kwaliteit van een te verstrekken pgb te beoordelen. Bij lid 6 wordt onder het sociaal netwerk verstaan (zoals bedoelt in de verordening JMO 2015, Artikel 1, lid m): sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt.
Bij de beoordeling van de bekwaamheid om op verantwoorde wijze een PGB te voeren (artikel 5.1, lid 1 sub d) wordt gekeken of:
Bij de beoordeling van de motivatie om een PGB te voeren (artikel 5.1, lid 1) wordt gekeken of:
Bij de beoordeling of de kwaliteit gewaarborgd is (artikel 5.1, lid 2) wordt gekeken of:
De kwaliteitseisen zoals opgenomen in bijlage 2 bij het besluit gelden als minimumeisen aan de pgb aanbieder. De aanvrager kan gemotiveerd verzoeken in voorkomend geval niet te hoeven voldoen aan bepaalde kwaliteitseisen (niet zijnde vakbekwaamheidseisen). Bij het besluit op de aanvraag zal gezien ook het advies op dit vlak van het sociaal wijkteam, dit verzoek betrokken worden.
Artikel 5.2 Besteding van het pgb
Dit artikel verwijst naar de afspraken die met budgethouders worden gemaakt in het kader van het trekkingsrecht, omdat pgb’s vanaf 2015 door de Sociale Verzekeringsbank worden uitbetaald. In lid 2 is verduidelijkt dat gemiddeld genomen ook de daadwerkelijk toegekende uren worden ingekocht tegen het toegekende tarief. Wanneer er structureel minder of meer uren worden ingekocht, zal een nieuw onderzoek worden uitgevoerd naar de benodigde omvang van de toegekende maatwerkvoorziening.
Hoofdstuk 6 – Bijdrage in de kosten
In dit hoofdstuk wordt artikel 9 van de verordening verder uitgewerkt.
Artikel 6.1 Vaste bijdrage voor algemene voorzieningen
De vaste bijdrage wordt per algemene voorziening per wijk, of per activiteit, door het college apart vastgesteld, zoals bepaald in artikel 9 van de verordening. Voor de open inloop zoals bedoeld in dit artikel, wordt apart vastgesteld en gecommuniceerd zodat flexibiliteit in de tarieven mogelijk is. Dit met inachtneming van de voorwaarden in de verordening. Het college heeft de mogelijkheid om aanvullende regels vast te stellen indien een vaste bijdrage (alsnog) een belemmering is voor deelname aan een algemene voorziening.
Artikel 6.2 Eigen bijdrage voor maatwerkvoorzieningen
De gemeenschappelijke ruimte zoals bedoeld in lid 1 onder a is een tot een gebouw behorende ruimte waarop twee of meerdere woningen zijn aangewezen, zoals de hal en het trapportaal van een appartementencomplex.
Hoofdstuk 7 – Tegemoetkoming vervoerskosten
Artikel 7 Tegemoetkoming voor vervoerskosten
Het college kan naast maatwerkvoorzieningen in natura of in de vorm van een pgb ook een financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik of de aanschaf van een vervoermiddel toekennen. Een voorbeeld daarvan is een tege¬moetkoming in de kosten van het gebruik van een auto/taxi/rolstoeltaxi. Deze tegemoetkoming voor vervoerskosten wordt op aanvraag verstrekt en is een vast bedrag op basis van de gemiddelde vervoersbehoefte van volwassen personen.
Indien een cliënt (aanvrager) om medische redenen geen gebruik kan maken van het collectief vervoersysteem, is de goedkoopst adequate oplossing doorgaans het verstrekken van een financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een (rolstoel)taxi of auto. De medische noodzaak wordt bepaald aan de hand van een medisch advies dat wordt opgevraagd en beoordeeld door het sociaal wijkteam. Om dit medisch advies te verkrijgen dient de cliënt de toestemmingsverklaring te ondertekenen zoals bedoeld in artikel 2.2, lid 7 tot en met 9.
Het is niet zo dat de tegemoetkoming kostendekkend dient te zijn om al het vervoer dat de cliënt wenst, te betalen. Het vaste bedrag is gebaseerd op een vervoersbehoefte van maximaal 1.800 kilometer per jaar. Dat is gelijk aan de maximale reisafstand waarmee men met het collectief vraagafhankelijk vervoer (via Omnibuzz) mag reizen.
Wanneer echtgenoten beiden in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming, bedraagt de hoogte van de tegemoetkoming per persoon 75% van het vaste bedrag, zoals bepaald in lid 5. Dit omdat de vervoersbehoeften van de echtgenoten gedeeltelijk samenvallen.
Hoofdstuk 8 – Toetsing en aanvullend onderzoek
Dit hoofdstuk is een uitwerking van artikel 10 en 11 van de verordening.
Artikel 8.1 Aanvullende voorwaarden
Via dit artikel wordt het melden van feiten en omstandigheden, die kunnen leiden tot heroverweging van een beslissing, gelijk getrokken voor jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning.
Artikel 8.2 Onderzoek naar kwaliteit en resultaten
In dit artikel wordt verwezen naar de kwaliteit van geleverde zorg. Dat is met inachtneming van de voorwaarden die hierover zijn opgenomen in de raamcontracten met zorgaanbieders.
De gerichte controle zoals bedoeld in lid 1 kan bijvoorbeeld plaatsvinden op basis van een signaal aan het college, of omdat het college zelf in een bepaalde situatie een (tussentijdse) controle nodig acht.
Artikel 8.3 Verantwoording PGB
Er wordt in lid 4 gesproken over aanvullend onderzoek. In sommige gevallen zal niet kunnen worden vastgesteld of het pgb rechtmatig is besteed. Bijvoorbeeld als een budgethouder onvoldoende meewerkt aan gemaakte afspraken. Ook wanneer er een vermoeden is dat een budgethouder op grond van de door hem ingediende verantwoording onvoldoende wordt gecompenseerd kan er een aanvullend onderzoek worden ingesteld.
Hoofdstuk 9 – Toezicht en handhaving
In dit hoofdstuk wordt aangehaakt bij de verplichtingen en bevoegdheden zoals opgenomen in artikel 14 tot en met 18 van de verordening.
Artikel 9.1 Meldingsregeling calamiteiten en geweld
Het is belangrijk dat meldingen van calamiteiten en geweld direct bij de toezichthouder worden gemeld, zodat deze kunnen worden onderzocht en problemen kunnen worden opgelost. Dat wordt in dit artikel beschreven.
De toezichthouder die het onderzoek zoals bedoeld in lid 2 uitvoert is onafhankelijk gepositioneerd, om ook de onafhankelijkheid van zijn onderzoek te waarborgen. Wanneer zich een incident voordoet tussen een lid van het sociaal wijkteam en een cliënt, dient eerstgenoemde het agressieprotocol te volgen. Dat wil zeggen een melding aan de wijkcoördinator en de agressiecoördinator van de gemeente Venlo.
Artikel 9.2 Nadere regels betreffende de bevoegdheden van toezichthouders Wmo en rechtmatigheid Jeugdwet en Wmo
In artikel 6.1 van de Wmo 2015 is bepaald dat gemeenten een toezichthouder aan moeten stellen, die belast is met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Wmo 2015.
Sinds 2015 is dit toezicht door de Noord-Limburgse gemeenten regionaal georganiseerd en is er gezamenlijk een toezichthouder aangesteld. Deze toezichthouder heeft zowel een (pro)actieve als een reactieve taak. Onafhankelijk en deskundig onderzoek staat centraal bij de werkzaamheden van de toezichthouder. Op de eerste plaats heeft de toezichthouder de taak om naar aanleiding van meldingen en klachten over een aanbieder onderzoek te doen bij de aanbieder naar de kwaliteit van de geleverde ondersteuning door de aanbieder (reactief).
De toezichthouder kan ook (pro)actief, via een steekproefsgewijze aanpak, onderzoek doen naar de kwaliteit van de ondersteuning.
Daarnaast kan de toezichthouder ook andere taken vervullen die voortvloeien uit artikel 6.1 van de Wmo 2015.
Het toezicht op de kwaliteit van jeugdhulp is wettelijk belegd bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd. Hierin heeft de gemeente geen rol.
In 2018 hebben de colleges van de gemeenten in Noord-Limburg besloten om met ingang van 1 januari 2019 het toezicht rechtmatigheid ten behoeve van de Jeugdwet en de Wmo te beleggen bij de sociale recherche van de gemeente Venlo, die dit toezicht voor de Noord-Limburgse gemeenten al langer uitvoert in het kader van de Participatiewet. Dit vooralsnog tijdelijk voor 1,5 jaar.
In dit artikel zijn de bevoegdheden van alle toezichthouders nader uitgewerkt. Daarbij is ook bepaald, dat in de gevallen waarop hun onderzoek betrekking heeft op een aanbieder die is gecontracteerd door de MGR voor voorzieningen in het kader van de Jeugdwet of de Wmo ten behoeve van de gemeente Venlo, zij ook adviseren aan de MGR. In dat geval is de MGR (mede) de aangewezen organisatie om de adviezen of maatregelen uit te voeren, of om de uitvoering te coördineren.
Bijlage 1 Beschikbare voorzieningen jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning
Jeugdhulp (niet-limitatief overzicht van beschikbare voorzieningen in de gemeente Venlo)
Maatschappelijke ondersteuning (niet-limitatief overzicht van beschikbare voorzieningen in de gemeente Venlo)
1. Algemene kwaliteitseisen voor professionele aanbieders jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning
Onverminderd hetgeen hierna is bepaald, gelden in algemene zin de volgende kwaliteitseisen voor professionele aanbieders die bekostigd worden uit een Pgb:
Het college kan aanvullende eisen stellen om de kwaliteit van de ondersteuning te waarborgen, waaronder het kunnen consulteren van gedragswetenschappers door degene die hulp of ondersteuning verleent en/of het verlenen van ondersteuning onder supervisie van een (nader te definiëren) professional.
Aan jeugdhulp worden de volgende algemene kwaliteitseisen gesteld:
Daarnaast gelden voor de volgende aandachtsgebieden nog specifieke eisen:
Ambulante jeugdhulp bij psychische problemen (GGZ)
Aan ambulante jeugdhulp bij psychische problemen in de Geestelijke gezondheidszorg (GGZ) worden daarnaast de volgende specifieke kwaliteitseisen gesteld:
Ambulante jeugdhulp behandeling
Aan ambulante jeugdhulp behandeling worden daarnaast de volgende specifieke kwaliteitseisen gesteld:
Aan pleegzorg/gezinshuiszorg worden daarnaast de volgende specifieke kwaliteitseisen gesteld:
Aan jeugdhulp met verblijf worden daarnaast de volgende specifieke kwaliteitseisen gesteld:
3. Kwaliteitseisen PGB begeleiding individueel en dagbesteding Wmo 2015
4. Kwaliteitseisen PGB inzet eigen sociaal netwerk jeugdhulp, begeleiding individueel en dagbesteding Wmo 2015
De aanbieder uit het eigen sociaal netwerk meldt calamiteiten en/of geweld bij de toezichthouder.
Het BIG-register (Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg) is een wettelijk, online en openbaar register. Alleen wie in het BIG-register staat, mag een beschermde beroepstitel voeren en mag de bij het beroep horende voorbehouden handelingen zelfstandig uitvoeren. Iedereen kan het register raadplegen. Het BIG-register verzorgt ook de erkenning van buitenlandse diploma’s.
Stichting Kwaliteitsregister Jeugd
Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ) is hét beroepsregister voor jeugdprofessionals in Nederland. Door een SKJ-registratie zien jeugdigen, ouders en opdrachtgevers dat de jeugdprofessional de ervaring, kennis en vaardigheden heeft om goede hulp te bieden in complexe situaties. En dat de jeugdprofessional continu werkt aan zijn vakbekwaamheid en investeert in de kwaliteit van zijn vak.
Gemeenten zijn als regisseur van jeugdhulpverlening en jeugdbescherming verantwoordelijk voor de kwaliteit ervan. SKJ voert de registratie en toetsing van jeugdprofessionals uit. Daarmee biedt SKJ gemeenten de zekerheid van professionele jeugdhulpverlening.
Het keurmerk van HKZ (Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector) staat voor duurzame kwaliteitsverbetering in zorg en welzijn: onafhankelijk en betrouwbaar. Met het HKZ-keurmerk kunnen organisaties en praktijken laten zien dat zij serieus werk maken van kwaliteit van zorg en dat ze voldoen aan de eisen die daaraan gesteld worden door klanten, professionals en relevante stakeholders. Een organisatie met het HKZ-keurmerk heeft intern de zaken goed op orde, stelt de klant centraal en werkt voortdurend aan het verbeteren van de zorg- en dienstverlening.
Met de Algemeen Gegevensbeheer-code (AGB) als unieke sleutel vormt het AGB-register hét identificerende register in de zorg. In dit register staat alle noodzakelijke (zorg) informatie vermeld om het declareren, de zorginkoop, het contracteren en het 'gidsen' van de zorg mogelijk te maken. De AGB code is noodzakelijk voor het berichtenverkeer tussen aanbieders en gemeenten.
Bijlage 3 Prijslijst voor woningaanpassingen Wmo