Organisatie | Nijmegen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels Terug- en Invordering Participatiewet 2018 |
Citeertitel | Beleidsregels Terug- en Invordering Participatiewet 2018 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | Participatiewet |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
02-02-2018 | 06-03-2020 | nieuwe regeling | 30-01-2018 | Collegebesluit d.d. 30 januari 2018, nr. 3.6. |
Artikel 58 tweede lid Participatiewet geeft het college de bevoegdheid om kosten van bijstand, in een aantal in dat lid opgesomde situaties, terug te vorderen. Van deze bevoegdheid maakt het college, behoudens de in deze beleidsregel opgenomen uitzonderingen, als volgt gebruik:
1.Ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende bijstand (artikel 58 lid 2 onder a)
Niet besteden bijstand aan bestemd doel
In gevallen waarin om niet verstrekte bijzondere bijstand niet, of niet volledig is besteed aan het bestemde doel wordt het besluit tot toekenning, ingevolge artikel 54 lid 3 Participatiewet, herzien en wordt de ten onrechte of teveel betaalde uitkering teruggevorderd.
2. Niet nakomen van verplichtingen die bij de als geldlening of borgtocht verleende bijstand (artikel 58 lid 2 onder b en c) zijn opgelegd
Bijstand die als geldlening of in de vorm van borgtocht is verstrekt wordt teruggevorderd wanneer de belanghebbende niet aan zijn verplichting tot terugbetaling aan de kredietverlenende instantie voldoet. In de gevallen waarin een als geldlening verstrekte bijzondere bijstand niet of niet volledig is besteed aan het bestemde doel is ook sprake van niet nakomen van de aan de geldlening verbonden verplichting en wordt de bijzondere bijstand teruggevorderd.
3. Verstrekte voorschotten (artikel 58 lid 2 onder d)
Van de belanghebbende wordt het verleende voorschot geheel of gedeeltelijk teruggevorderd indien een voorschot is verstrekt en over de betrokken periode geen recht op bijstand bestaat of het recht op bijstand bedraagt minder dan het verleende voorschot.
4. Onverschuldigd betaalde bijstand voor zover belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen (artikel 58 lid 2 onder e)
5. Anderszins onverschuldigde betaling (artikel 58 lid 2 onder f)
Naderhand in aanmerking te nemen, verkregen middelen over een bijstandsperiode, of ontvangen vergoedingen van kosten, waarvoor bijstand is verleend worden teruggevorderd. Het kan zowel gaan om achteraf ontvangen inkomen als om achteraf ontvangen vermogen.
6. Achteraf ontvangen inkomsten
Inkomsten worden teruggevorderd die door de belanghebbende zijn ontvangen en die betrekking hebben op een periode waarover uitkering is ontvangen. Voorwaarde hierbij is dat deze inkomsten in aanmerking zouden zijn genomen bij de vaststelling van het recht op en/of bij de hoogte van de bijstand. Er wordt teruggevorderd tot het bedrag waarmee met de ontvangen inkomsten rekening zou zijn gehouden.
7. Achteraf ontvangen vermogen
Als een belanghebbende redelijkerwijs niet kan beschikken over vermogen, dan wordt dit niet betrokken bij de bijstandsverlening. Op het moment waarop de belanghebbende wel over het vermogen kan beschikken, wordt het vermogen, vanaf de datum van aanspraak op het vermogen, wel in aanmerking genomen bij de beoordeling van het recht op bijstand. Als blijkt dat er ten onrechte of teveel aan bijstand is verstrekt dan wordt dit bedrag teruggevorderd.
In artikel 58 vijfde lid Participatiewet is opgenomen de bevoegdheid om de krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 over de bijstand af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen, alsmede de vergoeding bedoelt in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet terug te vorderen. Het zogenaamde bruteren.
5. Kwijtschelding van vorderingen
Onder omstandigheden is het college bevoegd om een openstaande vordering kwijt te schelden. Hierbij kunnen drie situaties worden onderscheiden:
1. Vordering niet zijnde schending inlichtingenplicht
Het college ziet ambtshalve geheel of gedeeltelijk af van terugvordering als de belanghebbende gedurende 36 maandtermijnen, vanwege het ontbreken van een aflossingscapaciteit, geen betalingen heeft kunnen verrichten en het niet aannemelijk is dat hij dit nog zal kunnen gaan doen.
de belanghebbende bij reguliere aflossing van de vordering of door middel van beslag op uitkering, inkomen en/of (on)roerende goederen van de belanghebbende en/of van degene met wie hij in gemeenschap van goederen is gehuwd of een geregistreerd partnerschap is aangegaan, naar alle waarschijnlijkheid minder kan aflossen dan het voorgestelde afkoopbedrag of,
2. Vordering schending inlichtingenplicht
Artikel 58 lid 7 geeft het college de bevoegdheid om in een aantal situaties af te zien van terugvordering of verdere terugvordering van fraudevorderingen. Het college maakt van deze bevoegdheid gebruik door in de volgende situaties desgevraagd en zonder terugwerkende kracht af te zien van (verdere) terugvordering:
Door het college wordt geen medewerking verleend aan een schuldregeling indien een vordering is ontstaan door het niet of niet behoorlijke nakomen door de belanghebbende van de inlichtingenplicht ex artikel 17 Participatiewet en hiervoor een bestuurlijke boete is opgelegd, dan wel met betrekking tot het niet of niet behoorlijk nakomen van die verplichtingen aangifte is gedaan op grond van het Wetboek van Strafrecht, voor zover deze medewerking leidt tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van deze vordering. Dit vloeit dwingend voort uit artikel 60c van de Participatiewet.
6. Matiging van terugvordering
Bij terugvordering in de situatie als bedoeld in artikel 59 lid 2 Participatiewet hanteert het college de volgende regel:
In het geval een belanghebbende heeft samengewoond met een partner en beiden waren gedurende de periode van de verzwegen samenwoning uitkeringsgerechtigden, wordt de terugvordering gematigd tot het verschil tussen de aan beiden verstrekte uitkeringen naar de norm alleenstaande (ouders) en de norm gehuwden waar beiden recht op zouden hebben gehad.
Bij het aanwezig zijn van in aanmerking te nemen, verzwegen, vermogensbestanddelen matigt het college de terugvordering tot het netto bedrag waarmee de waarde van het vermogensbestanddeel het vrij te laten vermogen ex. art 34 derde lid Participatiewet gedurende de gehele periode van schending inlichtingenplicht overtreft. Hierbij wordt het vrij te laten vermogen aangehouden zoals dat gold op het moment van het verkrijgen van het in aanmerking te nemen vermogensbestanddeel.
Voor wat betreft het bepalen van de aflossingscapaciteit, indien van toepassing, hanteert het college de volgende regels:
De aflossingscapaciteit voor het terugbetalen van een vordering, niet zijnde vorderingen ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht ex artikel 17 Participatiewet, wordt bij uitkeringsgerechtigden en bij belanghebbenden die uitstromen naar werk, op 5% van de toepasselijke bijstandsnorm vastgesteld.
De aflossingscapaciteit voor het terugbetalen van een vordering, niet zijnde vorderingen ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht ex artikel 17 Participatiewet, wordt bij uitkeringsgerechtigden op 10% van de toepasselijke bijstandsnorm vastgesteld op het moment dat er door derden beslag gelegd wordt op de uitkering.
De aflossingscapaciteit voor het terugbetalen van een vordering niet zijnde vorderingen ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht ex artikel 17 Participatiewet, wordt bij belanghebbende die geen uitkering meer ontvangt (anders dan door uitstroom naar werk), vastgesteld op 50% van het positieve verschil tussen het besteedbaar inkomen per maand (inclusief vakantiegeld) en de toepasselijke bijstandsnorm. Dit bedrag wordt vermeerderd met de aflossingscapaciteit van 5% behorend bij de toepasselijke bijstandsnorm.
De aflossingscapaciteit voor het terugbetalen van een vordering die is ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht ex artikel 17 Participatiewet, wordt bij belanghebbende die geen uitkering meer ontvangt, vastgesteld op 50% van het positieve verschil tussen het besteedbaar inkomen per maand (inclusief vakantiegeld) en de toepasselijke bijstandsnorm. Dit bedrag wordt vermeerderd met de aflossingscapaciteit van 10% behorend bij de toepasselijke bijstandsnorm.
8. Invorderingsvolgorde bij verrekening
In het geval de oudste vordering geen fraudevordering is en er een fraudevordering is die dateert van voor de invoering van de Wet aanscherping is de aflossingscapaciteit 10% van de toepasselijke bijstandsnorm. Het aflossingsbedrag wordt voor de helft aangewend voor de aflossing van de oudste niet fraudevordering en voor de andere helft ter aflossing van de fraudevordering.
In het geval de oudste vordering geen fraudevordering is en er een fraudevordering ontstaat na de invoering van de Wet aanscherping wordt de aflossingscapaciteit verhoogd naar 10% van de toepasselijke bijstandsnorm. In dat geval kan er ook sprake zijn van een bestuurlijke boete. Het aflossingsbedrag wordt voor de helft aangewend voor de aflossing van de oudste niet fraudevordering en voor de andere helft ter aflossing van de boete.
In het geval er geen oudere vorderingen zijn en er ontstaat een fraudevordering waarbij ook een boete is opgelegd wordt de aflossingscapaciteit van 10% van de toepasselijke bijstandsnorm aangewend ter aflossing van de boete. Daar waar gesproken wordt aflossingsvolgorde van vorderingen en boetes heeft die volgorde ook betrekking op de op die vordering of boete betrekking hebbende incassokosten.
Artikel 8 van de Verordening bestuurlijke geldschulden regelt in het eerste lid dat, in afwijking van artikel 4:112 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht de aanmaningstermijn voor vorderingen, die zijn ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht ex artikel 17 van de Participatiewet, de aanmaningstermijn vijf dagen is.
Het tweede lid geeft een bestuursorgaan de bevoegdheid ook voor andere situaties de aanmaningstermijn in afwijking van artikel 4:112 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht op vijf dagen te stellen. Van deze bevoegdheid maakt het college als volgt gebruik: bij alle openstaande vorderingen, dus ook die niet zijn ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht ex artikel 17 van de Participatiewet, wordt de aanmaningstermijn op vijf dagen gesteld.
10. Inwerkingtreding en overgangsrecht
De Beleidsregels Terug- en invordering Participatiewet 2015 worden ingetrokken met dien verstande dat terugvorderingsprocedures en invorderingsprocedures die zijn aangevangen onder de werking van de Beleidsregels Terug- en Invordering Participatiewet 2015, conform de beleidsregels van 2015 worden afgehandeld.