Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Overijssel

Beleidsregel nadeelcompensatie kabels en leidingen

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieOverijssel
OrganisatietypeProvincie
Officiële naam regelingBeleidsregel nadeelcompensatie kabels en leidingen
CiteertitelBeleidsregel Nadeelcompensatie kabels en leidingen Overijssel 2017
Vastgesteld doorgedeputeerde staten
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. wet Provinciewet
  2. wet Algemene bestuursrecht
  3. http://decentrale.regelgeving.overheid.nl/cvdr/xhtmloutput/Historie/Overijssel/CVDR602014/CVDR602014_1.html
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

02-02-2018Nieuwe regeling

17-10-2017

prb-2018-893

2017/0367479

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregel nadeelcompensatie kabels en leidingen

GEDEPUTEERDE STATEN VAN OVERIJSSEL;

 

Gelet op de Provinciewet, de Algemene wet bestuursrecht en de Omgevingsverordening provincie Overijssel 2017;

 

Overwegende dat het gewenst is een regeling vast te stellen inzake het toekennen van nadeelcompensatie en schadevergoeding in situaties waarin kabels en leidingen, die aanwezig zijn in of nabij bestaande of nieuw aan te leggen provinciale wegen of vaarwegen en die ten gevolge van werkzaamheden aan en rondom provinciale wegen en vaarwegen moeten worden aangepast;

 

Overwegende dat de Bevriezingsregeling nadeelcompensatie verleggen kabels en leidingen d.d. 19 september 1995 een tijdelijke regeling betreft die uitgaat van voorschotten die met het in werking treden van een definitieve regeling verrekend worden met de vergoeding die op basis van deze definitieve regeling geldt.

 

Overwegende dat de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten in het Staatsblad is gepubliceerd, maar voor wat betreft titel 4.5 (nadeelcompensatie) pas op een later, nog onbekend tijdstip in werking zal treden;

BESLUITEN:

Artikel 1: Begrippen en definities

  • a.

    Aanpassing:

    werkzaamheden ten aanzien van een kabel of leiding, inhoudende verlegging of het anderszins aanpassen van de fysieke ligging, verwijdering of het aanbrengen van beschermende voorzieningen om de bestaande ligging te handhaven;

  • b.

    Aanpassingsverzoek:

    formele aanschrijvingsbrief waarin de provincie de netwerkbeheerder verzoekt om een kabel of leiding te verleggen en waarin eventueel een aankondiging wordt gemaakt van de intrekking of wijziging van de verleende ontheffing of toestemming;

  • c.

    Aanvrager:

    indiener van een aanvraag om tegemoetkoming in het geleden nadeel, doorgaans de leidingbeheerder;

  • d.

    Beheergebied:

    gebied behorend tot de wegen en vaarwegen en de bijbehorende werken waarvoor de provincie krachtens de Wegenwet of Waterwet een wettelijke zorgplicht draagt of met het beheer is belast en waarvoor in de Omgevingsverordening 2017 nadere regels zijn gesteld in het belang van instandhouding, bruikbaarheid en bescherming;

  • e.

    Kabel:

    buigzame verbinding, bestaande uit één of meer geleiders, die zijn samengesteld uit draden van metaal of glasvezel en geschikt zijn voor het transport van elektrische energie, elektrische signalen of optische signalen;

  • f.

    Leiding:

    holle buis, vervaardigd van een duurzaam materiaal, zoals staal, beton of kunststof, geschikt voor het transport van vloeistoffen en gassen;

  • g.

    Buitenleiding:

    een kabel of leiding die buiten het beheergebied van de provincie is gelegen;

  • h.

    Ontheffing:

    een ontheffing voor het mogen hebben van een kabel of leiding in provinciaal (vaar)weggebied als bedoeld in artikel 4.3.9 lid 2 of artikel 5.1.3 van de Omgevingsverordening 2017 van de provincie Overijssel;

  • i.

    Netwerkbeheerder: eigenaar of wettelijk aangewezen beheerder van een netwerk onder wiens verantwoordelijkheid een kabel of leiding wordt aangelegd of beheerd, waaronder tevens wordt begrepen degene namens wie een ontheffing voor het aanleggen van een leiding wordt aangevraagd.

Artikel 2: Toepassingsbereik beleidsregel

  • 1.

    Deze beleidsregel is van toepassing op aanvragen tot vergoeding van schade in verband met het aanpassen van kabels en leidingen, waarbij de aanpassing een gevolg is van de rechtmatige uitoefening door de provincie van een aan het publiekrecht ontleende taak of bevoegdheid.

  • 2.

    Onder de werking van deze beleidsregel vallen niet:

    • a.

      aanpassingen van kabels als bedoeld in artikel 1.1 van de Telecommunicatiewet;

    • b.

      kabels en leidingen in eigendom of beheer van de provincie.

Artikel 3: Recht op schadevergoeding

  • 1.

    Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel zijn op grond van artikel 4:126 van de Algemene Wet Bestuursrecht bevoegd om desgevraagd een vergoeding toe te kennen aan diegene die ten gevolge van de uitoefening van een publiekrechtelijke taak of bevoegdheid door Gedeputeerde Staten, inhoudende een aanwijzing tot aanpassing van een kabel of leiding, schade lijdt of zal lijden.

  • 2.

    Bij de beoordeling of de aanvrager een recht heeft op schadevergoeding als bedoeld in lid 1, moet in ieder geval aan de volgende vereisten worden voldaan:

    • a.

      Er is sprake van schade die uitgaat boven het maatschappelijk risico waarbij de benadeelde in vergelijking met anderen onevenredig zwaar wordt getroffen. Voor de beoordeling hiervan nemen Gedeputeerde Staten de artikelen 7 en 8 van deze beleidsregel in aanmerking;

    • b.

      Er is geen sprake van actieve risicoaanvaarding als bedoeld in artikel 4:126 lid 2 sub a van de Algemene Wet Bestuursrecht. Dit houdt in dat in de verleende ontheffing of toestemming geen bepaling is opgenomen dat binnen een periode van 5 jaar te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van de betrokken ontheffing of toestemming, een aanpassing is te voorzien in verband met binnen die periode uit te voeren werkzaamheden aan en ten behoeve van het provinciale werk en binnen de genoemde periode van vijf jaar daadwerkelijk een aanpassingsverzoek wordt toegezonden;

    • c.

      Er is geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 4:126 lid 2, sub b tot en met c, van de Algemene Wet Bestuursrecht;

    • d.

      De ligging van de kabel of leiding moet door Gedeputeerde Staten als rechtmatig zijn aangewezen doordat er een ontheffing of toestemming is verleend.

  • 3.

    Bij het bepalen van de hoogte van schadevergoeding worden de artikelen 4 tot en met 11 in aanmerking genomen.

Artikel 4: Vereisten aanvraag

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 4:2 van de Algemene Wet Bestuursrecht bevat de aanvraag om een vergoeding, voor zover van toepassing, ten minste:

    • a.

      Een aanduiding van de schadeveroorzakende gebeurtenis;

    • b.

      Een motivatie waarom Gedeputeerde Staten gehouden zijn een vergoeding toe te kennen;

    • c.

      Een per kostensoort gespecificeerde opgave, berekend volgens deze beleidsregel en aan de hand van het model als opgenomen in bijlage 2;

    • d.

      Een onderbouwing van de gemaakte kosten door middel van facturen van ingekochte goederen en diensten en (interne) urenstaten;

    • e.

      Een aanduiding van de ingetrokken of gewijzigde ontheffing of van de aantasting van het eigendoms- of een ander zakelijk recht of de gedoogplicht waarop de Belemmeringenwet Privaatrecht van toepassing is.

  • 2.

    Indien de verwachte schade minder dan € 50.000,- bedraagt, zal de schadevergoeding op basis van een vaste prijs worden afgehandeld, tenzij één van de partijen uitdrukkelijk vóór uitvoering van de aanpassing anders beslist.

  • 3.

    Indien de verwachte schade meer dan € 50.000,- bedraagt, kan de schadevergoeding op basis van een vaste prijs worden afgehandeld, mits partijen dit uitdrukkelijk vóór uitvoering van de aanpassing zijn overeen gekomen.

Artikel 5: Termijn aanvraag

  • 1.

    Gedeputeerde Staten kunnen de aanvraag afwijzen indien op het tijdstip van de aanvraag vijf jaren zijn verstreken na aanvang van de dag na die waarop de benadeelde bekend is geworden zowel met de schade als met het voor de schadeveroorzakende gebeurtenis verantwoordelijke bestuursorgaan, en in ieder geval na verloop van twintig jaren nadat de schade is veroorzaakt.

  • 2.

    Indien een aanvraag betrekking heeft op schade veroorzaakt door een besluit waartegen beroep kan worden ingesteld, vangt de termijn van vijf jaren niet aan voordat dit besluit onherroepelijk is geworden.

Artikel 6: Deskundige

  • 1.

    Gedeputeerde Staten kunnen advies vragen aan één of meer onafhankelijke deskundigen alvorens op de aanvraag om vergoeding te beslissen.

  • 2.

    De deskundige kan zich rechtstreeks wenden tot de aanvrager die op diens verzoek alle relevante gegevens en bescheiden verstrekt die voor de advisering nodig is en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 3.

    Aanvrager of Gedeputeerde Staten verlenen medewerking aan een bespreking van de aanvraag of een plaatsopneming indien de deskundige daartoe verzoekt.

  • 4.

    De deskundige brengt, voordat hij een definitief advies opstelt, eerst een conceptadvies uit, waarop de aanvrager en Gedeputeerde Staten schriftelijk en binnen een door de deskundige gestelde termijn kunnen reageren.

Artikel 7: Geen recht op nadeelcompensatie kabels en leidingen

Er bestaat in elk geval geen recht op een vergoeding in de volgende gevallen:

  • a.

    Bij kabels of leidingen die liggen met een ontheffing die ouder is dan tien jaar. Deze termijn vangt aan op de datum waarop de ontheffing van kracht is geworden. De volledige schade wordt geacht te vallen binnen het normale maatschappelijke risico.

  • b.

    Bij verwijdering of verlegging van een door Gedeputeerde Staten als onrechtmatig aangewezen kabel of leiding, doordat de privaatrechtelijke toestemming of de vereiste ontheffing ontbreekt.

Artikel 8: Hoogte vergoeding verleggingskosten

  • 1.

    Een aanpassing dient altijd op basis van een technisch adequaat alternatief tegen de maatschappelijk laagste kosten te worden gerealiseerd. Indien deze oplossing leidt tot extra schade bij de wederpartij ten opzichte van de meest voor de hand liggende oplossing, dan dient deze extra schade gecompenseerd te worden door toepassing van artikel 4:84 van de Algemene Wet Bestuursrecht.

  • 2.

    De verleggingskosten van een kabel of leiding worden vastgesteld aan de hand van de werkelijke kosten, waarbij uitsluitend de volgende kosten in aanmerking worden genomen:

    • a.

      kosten van materiaal;

    • b.

      kosten van uit- en in bedrijf stellen;

    • c.

      kosten van ontwerp en begeleiding;

    • d.

      Kosten van uitvoering.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in deze beleidsregel bestaat de vergoeding als bedoeld in artikel 3, eerste lid, voor zover betrekking hebbende op leidingen binnen beheergebied van de provincie, uit een vergoeding van de werkelijke kosten als bedoeld in het tweede lid, indien het aanpassingsverzoek wordt toegezonden of uitgereikt binnen vijf jaren na het van kracht worden van de door Gedeputeerde Staten verleende ontheffing of specifieke toestemming voor de kabel of leiding.

  • 4.

    Na het verstrijken van vijf jaren sinds het van kracht worden van de door Gedeputeerde Staten verleende ontheffing of specifieke toestemming, wordt een gedeelte van de schade geacht te vallen binnen het normale maatschappelijke risico. Er vindt daarom een aftrek plaats die als volgt wordt berekend:

    Tabel vergoedingspercentage verlegging kabels en leidingen

    Jaar

    Vergoedingspercentage

    1e

    100,00%

    2e

    100,00%

    3e

    100,00%

    4e

    100,00%

    5e

    100,00%

    6e

    85,00%

    7e

    68,00%

    8e

    51,00%

    9e

    34%

    10e

    17%

  • 5.

    De vergoeding is 100% van alle werkelijke kosten die zijn beschreven in artikel 9, tweede lid bij:

    • a.

      verlegging van buitenleidingen in particuliere grond die door de provincie wordt aangekocht;

    • b.

      buitenleidingen gelegen op grond van een zakelijk recht of een gedoogplicht ex Belemmeringenwet Privaatrecht.

  • 6.

    De verlegging van (buiten)leidingen in gronden die in eigendom zijn van een andere overheid, wordt vergoed overeenkomstig het derde en vierde lid.

  • 7.

    Als de verleggingen van kabels en leidingen tegelijkertijd plaatsvinden in gronden van de provincie en derden, bestaat recht op eenzelfde vergoeding als die voor dat gedeelte dat ligt met een ontheffing.

Artikel 9: Voordeeltoerekening

Indien een schadeveroorzakende gebeurtenis als bedoeld in deze beleidsregel tevens voordeel voor de benadeelde heeft opgeleverd, wordt dit bij de vaststelling van de te vergoeden schade in aanmerking genomen. Onder voordeel als hier bedoeld wordt in ieder geval begrepen:

  • a.

    Capaciteitstoename van de kabel of leiding

  • b.

    Verhoging van de drukklasse

  • c.

    Opheffen van een evident verkeerde ligging

  • d.

    Opheffen van constructiefouten

  • e.

    Opheffen van foutieve leidingmaterialen, voor zover deze de technische levensduur significant kunnen beïnvloeden

  • f.

    Reconstructie van oudere opstallen

Artikel 10: Nieuw voor oud

  • 1.

    Indien sprake is van kenbaar technisch versleten kabels of leidingen wordt een aftrek nieuw voor oud toegepast. Bij de berekening van het nadeel wordt daarbij uitgegaan van een technische levensduur, zoals beschreven in bijlage 1, met dien verstande dat leidingen met een technische levensduur van meer dan 100 jaar geacht worden niet aan veroudering onderhevig te zijn.

  • 2.

    Geen vergoeding wordt toegekend voor kabels en leidingen waarvan de technische levensduur geheel is verstreken.

  • 3.

    De technische levensduur van soorten kabels of leidingen die niet in dit overzicht zijn opgenomen wordt naar redelijkheid bepaald.

Artikel 11: Kostencomponenten

  • 1.

    Bij de schadeberekening wordt uitgegaan van de werkelijke kosten van de verlegging van een kabel of leiding. De daarbij meegenomen kostencomponenten zijn:

    • a.

      Uitvoeringskosten

      • i.

        Kosten van civieltechnische, bouwkundige en installatietechnische werkzaamheden (zoals werkputten en ondersteuningen)

      • ii.

        Kosten samenhangend met de uitvoering van het verwijderen van als direct gevolg van de onderhavige werkzaamheden verlaten kabels of leidingen.

      • iii.

        Kosten van constructieve en bijzondere voorzieningen die nodig zijn in verband met de aanraking van het infrastructuurwerk (zoals overkluizingen en mantelbuizen)

      • iv.

        Kosten van tijdelijke voorzieningen van fysieke aard: alle tijdelijke fysieke kabel- en leidingverbindingen die de leidingbeheerder moet aanleggen en buiten bedrijf moet laten stellen in het kader van de door Gedeputeerde Staten gevraagde of uitgevoerde verlegging

      • v.

        De kosten van een CAR-verzekering

      • vi.

        De eenmalige kosten verbonden aan het vestigen van alle zakelijke rechten.

    • b.

      Kosten van ontwerp en begeleiding

      • i.

        Onderzoek

      • ii.

        Voorontwerp

      • iii.

        Definitief ontwerp

      • iv.

        Bestek

      • v.

        Aanbesteding en gunning

      • vi.

        Detaillering ten behoeve van de uitvoering

      • vii.

        Directievoering

      • viii.

        Oplevering

      • ix.

        Onderhouds- en garantietermijn

    • c.

      Materiaalkosten

      • i.

        Kabel- en leidingcomponenten

      • ii.

        Kosten van bedrijfseigen materialen die noodzakelijk zijn voor de instandhouding van de functie van de te verleggen leiding en daarvoor noodzakelijke beschermingsconstructies.

      • iii.

        Bouwmaterialen

      • iv.

        Bouwmaterialen bestemd voor gebouwen waarin delen van kabel- en leidingsystemen worden ondergebracht

      • v.

        Transport van materiaal naar de bouwplaats

    • d.

      Kosten van het uit en in bedrijf stellen van de kabel of leiding

      • i.

        Kosten van het spannings- of productloos maken van de kabel of leiding alsmede de kosten van het weer in bedrijf stellen van de kabel of leiding

      • ii.

        Kosten samenhangend met tijdelijke voorzieningen van operationele aard nodig om de levering tijdens de uitvoering van een verlegging te waarborgen, zoals extra kosten van personele aard ten behoeve van bedrijfsvoering en hulpmiddelen voor die bedrijfsvoering zoals watertanks, gasflessen en noodaggregaten.

  • 2.

    Kosten die niet vallen onder de in het eerste lid genoemde kostencomponenten, worden door Gedeputeerde Staten geacht te behoren tot het normaal maatschappelijk risico en komen derhalve niet voor vergoeding in aanmerking.

Artikel 12: Besluitvorming

  • 1.

    Gedeputeerde Staten besluiten binnen acht weken na indiening van de aanvraag:

    • a.

      de aanvraag niet te behandelen indien deze naar het oordeel van Gedeputeerde Staten onvoldoende is onderbouwd, maar pas nadat de aanvrager in de gelegenheid is gesteld om de aanvraag aan te vullen binnen een redelijke termijn;

    • b.

      de aanvraag voor te leggen aan een deskundige, als bedoeld in artikel 4:130 van de Algemene Wet Bestuursrecht;

    • c.

      de schadevergoeding geheel of gedeeltelijk toe te kennen;

    • d.

      de aanvraag geheel af te wijzen vanwege afwezigheid van een recht op schadevergoeding.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten kunnen deze beslistermijn eenmalig met acht weken verlengen.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten kunnen het verstrekken van nadere informatie of documenten door de aanvrager verlangen indien dit naar hun oordeel noodzakelijk is voor de beoordeling van de aanvraag.

Artikel 13: Voorschot

  • 1.

    Gedeputeerde Staten kunnen aanvrager ambtshalve of op aanvraag een voorschot toekennen indien naar het oordeel van Gedeputeerde Staten aannemelijk is dat: de aanvraag zal leiden tot het toekennen van een vergoeding en het belang van aanvrager een voorschot redelijkerwijs rechtvaardigt.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten kunnen advies vragen aan één of meer onafhankelijk deskundigen over het nut en de noodzaak van het toekennen van een voorschot.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten kunnen voorwaarden verbinden aan de toekenning van een voorschot.

  • 4.

    Een voorschot geeft geen recht op toekenning van de schadevergoeding.

  • 5.

    Het voorschot wordt uitsluitend verleend als de aanvrager schriftelijk verklaart dat een ten onrechte uitbetaald voorschot geheel wordt terugbetaald, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van betaling van het voorschot tot aan de dag van de algehele voldoening. Gedeputeerde Staten kunnen hiervoor een zekerheidsstelling vragen.

Artikel 14: Intrekking

De Bevriezingsregeling 1995 van de provincie Overijssel wordt ingetrokken.

Artikel 15: Overgangsrecht

Vanaf het moment van de inwerkingtreding van deze beleidsregel worden verzoeken om nadeelcompensatie behandeld volgens deze beleidsregel.

Artikel 16: Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag na bekendmaking op de website www.decentrale.regelgeving.overheid.nl.

Artikel 17: Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel Nadeelcompensatie kabels en leidingen Overijssel 2017.

 

Aldus vastgesteld in de vergadering van Gedeputeerde Staten van Overijssel van 17 oktober 2017.

BIJLAGE 1

Overzicht technische levensduur

Het onderstaande overzicht is niet uitputtend zodat de technische levensduur van een kabel of leiding die niet in dit overzicht is opgenomen naar redelijkheid en billijkheid bepaald dient te worden.

Waterleidingen

Materiaal

Diameterrange [mm]

Verwachte technische levensduur [jaar]

 

Transportleidingen

 

 

Staal

>300

> 100

Beton

>300

> 100

Asbestcement

>300

70

Nodulair GIJ

>300

> 100

Laminair GIJ

>300

> 100

PVC vóór 1975

>315

40

PVC van en na 1975

>315

70

PE

>300

70

GVK

>300

> 100

 

Distributieleidingen

 

 

Asbestcement

50-300

70

Nodulair GIJ

80-300

> 100

Laminair GIJ

80-300

80

PVC vóór 1975

32-315

40

PVC van en na 1975

32-315

70

PE

60-300

70

Staal

60-300

80

 

Aansluitleidingen

 

 

Kleinere leidingen (tot 50 mm) niet relevant, grotere conform de distributieleidingen.

Gasleidingen

Materiaal

Verwachte technische levensduur [jaar]

 

Transportleidingen (8, 4 en 1 bar)

 

Staal

> 100

Nodulair GIJ

> 100

PE 1e en 2e generatie

70

PE 3e generatie

> 100

 

Distributieleidingen (100 en 30 mbar)

 

Asbestcement

70

Staal

80

Nodulair GIJ

> 100

Laminair GIJ

> 100

PE 1e en 2e generatie

70

PE 3e generatie

> 100

Slv PVC

> 100

HPVC

70

Elektriciteitskabels

Materiaal

Verwachte technische levensduur [jaar]

 

Hoogspanningsmasten

 

Stalen masten

> 100

 

Transportkabels (>30 kV)

 

Oliedruk kabel

55

Oliedruk kabel >1970

70

Gasdrukpijpkabel

70

Gepantserd papier lood kabel (GPLK)

60

(XL)PE kabel, gegrafiteerd, niet waterdicht of voorzien van waterboombestendige isolatie

20

(XL)PE kabel, niet gegrafiteerd, niet waterdicht of voorzien van waterboombestendige isolatie

40

(XL)PE kabel, waterdicht of voorzien van waterboombestendige isolatie

70

 

Distributiekabel middenspanning (tot 30 kV)

 

Gepantserd papier lood kabel (GPLK)

60

(XL)PE kabel, gegrafiteerd, niet waterdicht of voorzien van waterboombestendige isolatie

20

(XL)PE kabel, niet gegrafiteerd, niet waterdicht of voorzien van waterboombestendige isolatie

40

(XL)PE kabel, waterdicht of voorzien van waterboombestendige isolatie

70

 

Distributiekabels laagspanning (0,4 kV)

 

GPLK

100

PVC

100

Aardgas. Kl, K2 EN K3 transportleidingen ( > 8 bar)

Materiaal

Diameterrange [mm]

Verwachte technische levensduur [jaar]

Staal

>100

> 100

 

BIJLAGE 2

 

Aanvrager:

 

Verplichtingennummer:

 

Kabel/leiding (kenmerk):

Diameter:

Leeftijd:

Type/materiaal:

Omschrijving

Eenheid

Prijs per eenheid

Aantal

Bedrag

1. Materiaalkosten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Subtotaal

 

 

 

2. Voordeeltoerekening materiaalkosten

 

 

 

 

 

 

 

 

Subtotaal

 

 

 

(1-2)

Totaal materiaalkosten

 

€ ...

1. Kosten van uit en in bedrijf stellen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Subtotaal

 

 

 

2. Voordeeltoer. uit en in bedrijf stellen

 

 

 

 

 

 

 

 

Subtotaal

 

 

 

(1-2)

Totaal uit en in bedrijf stellen

 

€ ...

1. Kosten van ontwerp en begeleiding

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Subtotaal

 

 

 

2. Voordeeltoer. ontwerp en begeleiding

 

 

 

 

 

 

 

 

Subtotaal

 

 

 

(1-2)

Totaal ontwerp en begeleiding

 

€ ...

1. Uitvoeringskosten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Subtotaal

 

 

 

2. Voordeeltoerekening uitvoeringskosten

 

 

 

 

 

 

 

 

Subtotaal

 

 

 

€ 

(1-2)

Totaal uitvoeringskosten

 

€ ...

Totaal eindspecificatie

€ ...

 

ALGEMENE TOELICHTING

 

Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel zijn als bestuursorgaan onder voorwaarden verplicht tot het vergoeden van onevenredige nadelen aan derden, veroorzaakt door rechtmatige handelingen of besluiten in het kader van de uitoefening van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid. Een specifieke vorm van een dergelijk nadeel is financiële schade die geleden wordt door gedwongen aanpassingen (verlegging) van kabels en leidingen in beheer van derden, als gevolg van het intrekken van een ontheffing door de provincie. De provincie kan hiertoe overgaan krachtens de bepalingen in de artikelen 4.3.9, tweede lid en 5.1.3, vijfde lid van de Omgevingsverordening 2017 indien aanpassing van de ligging van kabels en leidingen noodzakelijk is vanwege de reconstructie van een provinciale (vaar)weg.

 

Ten tijde van invoering van deze beleidsregel vindt het nadeelcompensatierecht zijn grondslag in het ongeschreven recht, namelijk het beginsel ‘égalité devant les charges publiques’ (ook wel: gelijke verdeling van publieke lasten). Daarnaast is in het tweede lid van artikel 3:4 Awb vastgelegd dat de nadelige gevolgen van een besluit voor één of meer belanghebbenden niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. In jurisprudentie is bepaald dat aan bestuursorganen een grote mate van bestuurlijke vrijheid toekomt met betrekking tot interpretatie van de hierboven beschreven beginselen. Deze zogenaamde discretionaire bestuursbevoegdheid komt tot uiting in verschillende nadeelcompensatieregelingen die op alle landelijke bestuursniveaus tot stand zijn gekomen.

 

Op 15 februari 2013 is in het Staatsblad (Wns, Stb. 2013, 50 en 162) de Wet ‘nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten’ gepubliceerd. Daarbij is aangekondigd dat titel 4.5 Awb over nadeelcompensatie pas op een later, nog nader te besluiten tijdstip, in werking treedt. Net als in de situatie vóór inwerkingtreding van deze wet, laten ook de bepalingen in titel 4.5 een bepaalde mate van discretionaire ruimte over aan het bestuursorgaan om nadere regels vast te stellen, met name met betrekking tot de uitleg van welke schade tot het normaal maatschappelijk risico behoort.

 

Deze beleidsregel is geheel afgestemd op titel 4.5 en regelt de invulling van deze wet door Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel voor wat betreft nadeelcompensatie bij aanpassing van kabels en leidingen. Vooruitlopend op de inwerkingtreding zijn de bepalingen van titel 4.5 (nagenoeg) onverkort overgenomen in deze beleidsregel. Hierdoor behoeft deze beleidsregel geen inhoudelijke wijziging zodra titel 4.5 inwerking treedt.

 

Voor nadeelcompensatie bij de verlegging van kabels en leidingen is in de jaren ’90 van de vorige eeuw getracht overeenstemming te bereiken met de overkoepelende organisaties van de nutsbedrijven (Energiened, Velin en Vewin) over de inhoud van een regeling. Doordat dit niet is gelukt, is in overeenstemming met de nutsbedrijven in 1995 de (als tijdelijk bedoelde) Bevriezingsregeling tot stand gekomen. In de periode daarna zijn de meeste provincies alsnog overgegaan tot het vaststellen van definitieve nadeelcompensatieregelingen, zonder dat hierover per sé vooraf overeenstemming is bereikt met de koepelorganisaties. Hierbij hebben een aantal provincies gekozen voor de zogenaamde IPO-modelregeling, terwijl andere provincies hebben gekozen voor het voortzetten van het vergoedingsregiem van de Bevriezingsregeling. Tot de invoering van deze beleidsregel had de provincie Overijssel nog geen definitieve verlegregeling. Door middel van deze beleidsregel wordt door de provincie aangesloten bij de provincies die de bevriezingsregeling hebben geformaliseerd.

Het onderzoeksrapport "Nadeelcompensatie verleggen kabels en leidingen" uit augustus 1996 van de Universiteit Twente over nadeelcompensatie kabels en leidingen stelt de voorzienbaarheidsperiode voor provincies op 5 jaar, waardoor de vergoedingsperiode van 10 jaar zeker niet onredelijk is.

 

Bovenstaande houdt in dat in deze beleidsregel de volgende uitgangspunten gelden:

  • 1.

    Er wordt eerst vastgesteld of er recht op vergoeding van schade/ nadeel bestaat;

  • 2.

    Vervolgens wordt de omvang van deze schade/dit nadeel berekend;

  • 3.

    Vervolgens wordt bepaald welk gedeelte van deze schade/ dit nadeel vergoed dient te worden aan de hand van de liggingsduur;

  • 4.

    Bij aanpassing van buitenleidingen in gronden die in eigendom zijn van een andere overheid, wordt vergoed alsof de leiding in grond van de provincie Overjissel ligt.

Bij inwerkingtreding van deze beleidsregel vindt de Bevriezingsregeling bij nieuwe verzoeken om schade geen toepassing meer.

ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING

Hoofdstuk 1 - Algemene bepalingen

Artikel 1: Begrippen en definities

De in dit artikel genoemde begripsomschrijvingen spreken grotendeels voor zich. Waar nodig is hieronder een nadere toelichting gegeven.

 

a. Aanpassing: in beginsel vallen alle werkzaamheden aan (de ligging van) in gebruik zijnde kabels en leidingen onder de werking van deze beleidsregel, mits de werkzaamheden zijn gericht op het mogelijk maken van de uitvoering van infrastructurele werken die de provincie beoogt en daarmee bovendien in direct causaal verband staan. Schade als gevolg van een verzoek van provinciewege om over te gaan tot opruiming van definitief buiten gebruik gestelde kabels en leidingen gelegen binnen provinciaal (vaar)weggebied, komt niet voor vergoeding in aanmerking. Immers wordt in een dergelijk verzoek gewezen op de opruimplicht die de houder van de ontheffing heeft.

 

d. Beheergebied: het gebied dat valt binnen de beheergrenzen van een weg of vaarweg, zoals bedoeld in de Omgevingsverordening. Er is pas sprake van beheergebied zodra het waterstaatswerk als zodanig in gebruik is genomen.

 

h. Ontheffing: In dit geval gaat het om de publiekrechtelijke toestemming voor het mogen hebben liggen van kabels en leidingen in het(vaar)weggebied. In sommige gevallen is sprake van een algemene ontheffing die van toepassing is op meerdere kabels en leidingen van eenzelfde kabel- en/of leidingbeheer in het totale provinciale areaal. In die algemene ontheffing kan zijn bepaald dat voorafgaand aan het aanleggen van een kabel of leiding met alleen een aanvullende melding kan worden volstaan. Indien de aanlegdatum niet kan worden achterhaald in verband met de hierboven beschreven systematiek, kan worden gekeken naar de liggingsduur van de kabel of leiding in provinciaal (vaar)weggebied of naar de leeftijd van de kabel of leiding.

Artikel 2: Toepassingsbereik beleidsregel

Deze regeling heeft uitsluitend betrekking op de rechtmatige uitoefening van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid van de provincie in verband met werkzaamheden in infrastructuur. In sommige gevallen zal de provincie ter uitvoering van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid of taak privaatrechtelijke handelingen verrichten, bijvoorbeeld het minnelijk verwerven van gronden van derden. Als gevolg hiervan kan reeds een recht op schadevergoeding ontstaan dat verband houdt met aanpassing van een kabel of leiding. Hoewel een dergelijke handeling mogelijk niet kan worden gezien als een schadeoorzaak waarop artikel 4:126 Awb van toepassing is, wordt deze situatie wel beschouwd in deze beleidsregel.

 

Deze beleidsregel is niet van toepassing op schade als gevolg van aanpassingen van kabels die vallen onder de werking van de Telecommunicatiewet. Voor de kostenverdeling van dergelijke aanpassingen wordt verwezen naar artikel 5.8 van de Telecommunicatiewet.

Artikel 3: Recht op schadevergoeding

Indien het nadeel buiten het normaal maatschappelijke risico valt is er sprake van een abnormale last. Bij het normaal maatschappelijke risico gaat het om algemene maatschappelijke ontwikkelingen en nadelen waarmee men rekening behoort te houden, ook al kan nog niet worden voorzien in welke vorm, op welk moment en wat de duur van de nadeel veroorzakende maatregelen zal zijn. Het begrip normaal maatschappelijk risico wordt in de praktijk zowel gekoppeld aan de aard van de nadeel veroorzakende gebeurtenis, als aan de ernst en omvang van het nadeel en ook de aard van het getroffen belang.

 

Bij de beantwoording van de vraag of een nadeel redelijkerwijs ten laste van aanvrager moet blijven wordt bij nadeelcompensatie gekeken naar de (hypothetische) reconstructie van hetgeen waarmee aanvrager, voorafgaand aan de gebeurtenis waarop de eventuele aansprakelijkheid berust, redelijkerwijs rekening kon en moest houden. Belangrijk daarbij is welke eventuele risico’s aanvrager op het moment van investeren redelijkerwijs kon kennen of overzien (voorzienbaarheid).

Voorzienbaarheid kan betrekking hebben op onder meer de aard van de maatregelen, het tijdstip waarop de maatregelen genomen werden, de plaats waar de maatregel genomen werd, de wijze en duur van de uitvoering of de aard en omvang van het uit de maatregel voortvloeiende nadeel. In geval van actieve risicoaanvaarding wordt niet aan de inhoudelijke beoordeling toegekomen. Om die reden vindt de beoordeling van een eventuele actieve risicoaanvaarding plaats voorafgaand aan de beoordeling van de inhoudelijke en financiële gegevens.

 

In artikel 3 wordt een verwijzing gemaakt naar de bepalingen in de Wet nadeelcompensatie waarin passieve risicoaanvaarding, de schadebeperkingsplicht en het subsidiariteitsvereiste zijn vastgelegd.

 

Passieve risico-aanvaarding: Indien de aanvrager afziet van het nemen van passende maatregelen vanaf het moment dat in voldoende mate rekening kon worden gehouden met de mogelijkheid dat een belang in de toekomst door een bepaald overheidshandelen zou kunnen worden aangetast is er sprake van passieve risicoaanvaarding.

In het geval aanvrager geen passende maatregelen heeft getroffen terwijl hij hiermee redelijkerwijs het nadeel had kunnen voorkomen, dan wordt de benadeelde geacht het nadeel te hebben aanvaard en vindt een mindering plaats op de vergoeding. Het verzuimen nadeel te beperken of te voorkomen wordt aan benadeelde toegerekend.

 

Schadebeperkingsplicht:

Het leerstuk van de risicoaanvaarding hangt nauw samen met de vraag of de kabel- of leidingbeheerder, indien nodig, passende maatregelen heeft getroffen ter voorkoming of beperking van schade. De schade die door het treffen van zodanige maatregelen had kunnen worden voorkomen of beperkt, moet ten laste blijven van de belanghebbende. Omgekeerd geldt dat de redelijke kosten van de maatregelen die ter voorkoming of beperking van schade zijn genomen voor vergoeding in aanmerking kunnen komen.

 

Subsidiariteitvereiste: Benadeelde kan slechts aanspraak op vergoeding van nadeel kan maken voor zover het nadeel niet op een andere wijze vergoed kan worden. Dit vereiste voorkomt dat een benadeelde zich ongerechtvaardigd verrijkt doordat hetzelfde nadeel tweemaal vergoed wordt.

Artikel 4: Vereisten aanvraag

Lid 1: Deze bepaling is een nadere uitwerking van artikel 4:127 van de Algemene Wet Bestuursrecht (titel 4.5 – Wet nadeelcompensatie) en een uitbreiding hiervan.

Lid 1 onder c: Slechts in gevallen waarbij niet is gewerkt met een (fysieke) factuurstroom maar met een digitaal afroepsysteem, volstaat een schermafdruk van het gehanteerde boekhoudsysteem.

Lid 2: Aanpassingen waarbij de hoogte van het te verwachten bedrag aan nadeelcompensatie vóór uitvoering van de aanpassingen wordt berekend op minder dan €50.000,-, zullen in beginsel op basis van een vaste prijs worden verrekend. Op deze manier blijven de administratieve lasten beperkt omdat nacalculatie van de werkelijke kosten achterwege kan blijven. Indien één van de partijen van mening is dat toepassing van een vaste prijs in een concreet geval niet wenselijk is, bijvoorbeeld omdat er een grote mate van onzekerheid gemoeid is met de kosten van de aanpassing, dan zal de hoogte van nadeelcompensatie alsnog op nacalculatiebasis berekend worden.

Lid 2: Aanpassingen waarbij de hoogte van het te verwachten bedrag aan nadeelcompensatie vóór uitvoering van de aanpassingen wordt berekend op meer dan €50.000,-, kunnen op basis van een vaste prijs worden verrekend mits beide partijen dit voorafgaand aan de uitvoering van de aanpassing nadrukkelijk overeenkomen, bijvoorbeeld in een Projectovereenstemming. Op deze manier blijven de administratieve lasten beperkt omdat nacalculatie van de werkelijke kosten achterwege kan blijven.

Artikel 5: Termijn aanvraag

De in dit artikel opgenomen termijn van vijf jaar komt overeen met de verjaringstermijn uit artikel 4:131 van de Algemene Wet Bestuursrecht (titel 4.5 – Wet nadeelcompensatie).

Artikel 6: Deskundige

Indien Gedeputeerde Staten behoefte hebben aan advies, kan de aanvraag aan een onafhankelijk adviseur worden voorgelegd conform artikel 4:130 van de Algemene Wet Bestuursrecht. Gedeputeerde Staten houden bij het besluit op de aanvraag dan rekening met het uitgebrachte advies van deze deskundige. In eenvoudige gevallen kunnen Gedeputeerde Staten direct een besluit nemen en kan het vragen van een onafhankelijk advies achterwege blijven. Het uitgebrachte advies vormt in beginsel de basis voor het te nemen besluit, maar de provincie kan gemotiveerd afwijken van het advies.

Artikel 7: Geen recht op nadeelcompensatie kabels en leidingen

sub b: Indien een kabel/leiding is aangelegd in strijd met de voor die kabel/leiding verleende ontheffing, ligt de kabel/leiding daar in beginsel onrechtmatig en moet (in theorie althans) op aanzegging van de eigenaar of beheerder van de grond en op kosten van belanghebbende worden aangepast of verwijderd. Dit kan betekenen dat een kabel/leiding, als deze wel in overeenstemming met de ontheffing zou zijn aangelegd, niet aangepast had hoeven worden. In dat geval blijft (een deel van) de schade voor belanghebbende. In sommige gevallen is geen ontheffing verleend, maar kan er wel van worden uit gegaan dat er expliciete toestemming bestaat namens de provincie voor de kabel/leiding. In de praktijk komt het geregeld voor dat gronden worden verworven waarin reeds kabels/leidingen zijn gelegen die in eerste instantie niet verlegd hoeven te worden. In dat geval kan de netbeheerder niet altijd worden verweten dat deze geen nieuwe ontheffing bij de provincie heeft aangevraagd. In dergelijke gevallen wordt een ontheffing ‘verondersteld’ en is de kabel/leiding niet onrechtmatig in provinciaal beheergebied aanwezig.

Artikel 8: Hoogte vergoeding verleggingskosten

Als uitgangspunt voor de te verrichten aanpassingen geldt het principe van ‘technisch adequate oplossing tegen de maatschappelijk laagste kosten’. Hierbij staat voorop dat de oplossing technisch moet voldoen. Daarnaast geldt dat gestreefd moet worden naar het minimaliseren van de totale schade (voor alle betrokken partijen) als gevolg van de uitvoering van het provinciale werk en de aanpassing van de kabels en leidingen. Dat kan tot gevolg hebben dat een oplossing wordt vastgesteld die niet per definitie de laagste kosten bij de kabel of leidingbeheerder veroorzaakt, maar per saldo “de maatschappij” wel het minste kost. Anderzijds kan het ook voor komen dat het werk van de provincie wordt aangepast, zodat de leiding kan blijven liggen of minder ingrijpend hoeft te worden aangepast. Onder “maatschappelijke kosten” worden niet alleen de investeringskosten verstaan, maar ook toekomstige beheer- en onderhoudskosten en de kosten van vervanging op termijn en (voor zover kwantificeerbaar) de baten en lasten van andere partijen dan de provincie of kabel- en/of leidingbeheerder. Vanzelfsprekend is het te allen tijde mogelijk, dat partijen alsdan nadere afspraken maken over de verdeling van de financiële gevolgen van de wijziging. Dit werkt als volgt: indien de plicht van partijen om schadebeperkend op te treden onder omstandigheden voor een van de partijen nadelig uitpakt (bijvoorbeeld als een kabel- en/of leidingbeheerder dan wel de provincie om die reden zou afzien van een andere dan de meest voor de hand liggende oplossing, die in totaal goedkoper is maar voor hem nadeliger uitpakt), dan mag geen van de partijen hiervan uiteindelijk nadeel ondervinden en moeten de meerkosten worden gecompenseerd.

 

Lid 4: Hierin is de afschrijvingstermijn geregeld voor het vergoedingspercentage. Net als bij de bevriezingsregeling is een voorzienbaarheidsperiode van toepassing van vijf jaren waarbinnen de kosten volledig worden vergoed, behalve als sprake is van risico-aanvaarding. De termijn van tien jaren is zowel van toepassing op droge- als natte infrastructuur.

 

Lid 5: In dit lid is geregeld dat de vergoeding bij verlegging van buitenleidingen in particuliere grond 100% is als deze door de provincie wordt aangekocht. Deze vergoeding is gestoeld op het onteigeningsprincipe waarbij ook sprake is van een vergoeding van 100%. Strikt genomen moet bij toepassing van de onteigeningswet ook een onteigeningsprocedure worden gevolgd. In plaats daarvan kan beter voor dergelijke situaties door middel van een nadeelcompensatieregeling een vergoeding conform de principes van het onteigeningsrecht in het vooruitzicht worden gesteld. De grondslag van de vergoeding wordt dan wel gevormd door de nadeelcompensatieregeling.

 

Lid 6: Als sprake is van verlegging van kabels of leidingen buiten het beheergebied van de provincie, in of boven grond in eigendom van een andere overheid, dan is de afschrijvingstermijn van het vierde lid van toepassing. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen bij wegen waarlangs een gemeentelijke parallelweg loopt of bij kruispunten. Deze bepaling is gelijk aan de bevriezingsregeling en vormt hiermee een codificatie van bestaand gebruik. Er is sprake van een publiekrechtelijke grondslag waarbij voorzienbaarheid speelt. Die voorzienbaarheid zal ook al blijken uit de bestemming van die gronden voor bijvoorbeeld verkeersdoeleinden, waarvan verwacht kan worden dat zich wijzigingen kunnen voordoen die een verlegging nodig maken.

 

Lid 7: In sommige gevallen reikt een verlegging van de kabel of leiding gedeeltelijk tot buiten het beheergebied van de provincie. Hiervoor is conform de bevriezingsregeling uitgangspunt dat als voor dat deel waarvoor ontheffing is verleend, nog sprake is van een vergoeding op basis van de afschrijvingstermijn, deze vergoeding ook van toepassing is op dat deel van de kabel of leiding die buiten de ontheffingsplicht, oftewel de hoofdzaak, valt.

Artikel 9: Voordeeltoerekening

De hoogte van de vergoeding wordt gecorrigeerd als zich door de aanpassing een kwantificeerbare voordeeltoerekening voordoet doordat de capaciteit van de kabel/leiding toeneemt, de leiding meer druk kan verdragen (verhoging van de drukklasse), een evident verkeerde ligging wordt opgeheven, constructiefouten worden opgeheven, een foutieve keuze van leidingmaterialen wordt opgeheven voor zover deze de technische levensduur significant zou kunnen beïnvloeden, er sprake is van achterstallig onderhoud eveneens gepaard gaand met een significante verkorting van de technische levensduur of er sprake is van een noodzakelijke reconstructie van oudere opstallen.

Bij een reconstructie van oudere opstallen kan afhankelijk van de situatie een correctie nieuw voor oud worden toegepast conform de relevante bepalingen van de Onteigeningswet, waarbij dan een eventuele vergroting van de functionaliteit eveneens in mindering gebracht kan worden op de vergoeding.

Overigens zal dit niet veel voorkomen omdat verleggingen (behoudens bij zakelijk recht/ aan te kopen gronden) na 10 jaar niet meer vergoed worden. Binnen 10 jaar na verlening van een ontheffing (aanleg) zal niet zo snel sprake zijn van verstrijken technische levensduur of voordeeltoerekening door verbetering van de leiding

Artikel 10: Nieuw voor oud

Er wordt een aftrek nieuw voor oud toegepast indien sprake is van kenbaar technisch versleten kabels of leidingen. Onder technisch versleten wordt verstaan: kabels of leidingen waarvan de technische levensduur binnen een periode van vijf jaar verstreken zal zijn. Een aftrek nieuw voor oud vindt plaats op basis van een contante waardeberekening waarbij wordt uitgegaan van de technische levensduur van de betreffende kabel of leiding. Indien delen van een zelfstandige eenheid vervangen moeten worden, wordt voor de berekening uitgegaan van de integrale kosten van de vervanging van de gehele zelfstandige eenheid onder toerekening van een evenredig deel van de kosten aan het te vervangen onderdeel.

De technische levensduur van een aantal soorten kabels en leidingen wordt bepaald aan de hand van het overzicht dat hierna volgt. De technische levensduur van soorten kabels of leidingen die niet in dit overzicht zijn opgenomen wordt naar redelijkheid bepaald. Leidingen met een technische levensduur van 100 jaar en ouder worden niet geacht aan veroudering onderhevig te zijn: voor het bepalen van de hoogte van de kosten voor het verleggen van dergelijke leidingen geldt geen aftrek nieuw voor oud.

Artikel 11: Kostencomponenten

In dit artikel is bepaald dat de werkelijk gemaakte kosten het uitgangspunt zijn en er wordt bepaald welke kostencomponenten bij een aanpassing aan een kabel of leiding voor vergoeding in aanmerking komen.

 

Onder materiaalkosten worden in elk geval verstaan kosten van leidingcomponenten, kosten van elektrotechnische, werktuigbouwkundige en civieltechnische materialen, kosten van bouwmaterialen en kosten van bouwmaterialen bestemd voor gebouwen waarin delen van leidingsystemen worden ondergebracht. Transportkosten en stortkosten van vrijgekomen leidingen vanaf de bouwlocatie naar een afvalstortplaats of afvalverwerkinglocatie behoren niet tot de materiaalkosten (hierbij is in aanmerking genomen dat deze kosten bij vervanging van de leiding op eigen initiatief ook ten laste komen van de kabel of leidingbeheerder). De materiaalkosten van constructieve en/of bijzondere voorzieningen die worden veroorzaakt door eisen van derden (en niet door de provincie) vallen onder de materiaalkosten. De kosten van het transport van materialen naar de bouwplaats dienen wel te worden begrepen onder het begrip "materiaalkosten". Bij de definiëring van het begrip "materiaalkosten" is uitgegaan van de gedachte dat in beginsel die materiaalkosten voor rekening van de leidingbeheerder komen, die - het infrawerk waarvoor moet worden verlegd, weggedacht - hoe dan ook gemaakt hadden moeten worden.

 

Onder kosten van uit- en in bedrijf stellen vallen kosten van tijdelijke voorzieningen van operationele aard, zoals extra kosten van personele aard t.b.v. bedrijfsvoering en hulpmiddelen voor die bedrijfsvoering zoals watertanks, gasflessen en noodaggregaten. Ook een stoppeloperatie valt onder kosten van uit- en in bedrijf stellen.

 

Voor de kosten van ontwerp en begeleiding wordt aangesloten bij de RVOI-2001 (Regeling van de verhouding tussen opdrachtgever en adviserend ingenieursbureau, zoals uitgegeven door het Koninklijk Instituut van Ingenieurs). Ingevolge artikel 26 van die regeling kunnen de werkzaamheden worden onderscheiden die zijn opgesomd onder deze kostencomponent.

 

Uitvoeringskosten: Kosten van civieltechnische, bouwkundige en installatietechnische werkzaamheden zijn bijvoorbeeld werkputten en ondersteuningen. Alle tijdelijke voorzieningen van fysieke aard die nodig zijn tijdens de bouw vallen onder de uitvoeringskosten. Onder tijdelijke voorzieningen van fysieke aard worden alle tijdelijke fysieke leidingverbindingen verstaan die de belanghebbende moet aanleggen en later buiten bedrijf moet stellen. Deze kosten houden nauw verband met de noodzakelijke continuïteit van het bedrijfsproces van de betrokken belanghebbende. Het betreffen voorzieningen die worden opgeheven zodra de definitieve verlegging is gerealiseerd. De kosten die de aannemer moet maken om de leiding uit de grond te halen vallen onder uitvoeringskosten. Ook het opslaan in hanteerbare stukken en het transport op de bouwlocatie zijn uitvoeringskosten.

Artikel 12: Besluitvorming

Deze bepalingen zijn een nadere uitwerking van artikel 4:130 van de Algemene Wet Bestuursrecht (titel 4.5 – Wet nadeelcompensatie).

Lid 1: Gedeputeerde Staten nemen binnen acht weken na indiening van de aanvraag een besluit inhoudende één van de in het eerste lid opgesomde mogelijkheden. De aanvraag kan geheel of gedeeltelijk worden toegekend of geheel afgewezen worden. In complexe gevallen kan Gedeputeerde Staten besluiten de aanvraag eerst aan een onafhankelijk deskundige voor te leggen. Het besluit op de aanvraag is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Hiertegen staat bezwaar en beroep open.

Lid 2: De provincie kan de beslistermijn met acht weken verlengen. Dit zal schriftelijk aan de aanvrager worden meegedeeld.

Lid 3: Indien de aanvraag onvoldoende gegevens bevat voor een beoordeling zal de aanvrager een redelijke termijn worden gesteld om aanvullende informatie te verstrekken. De beslistermijn van acht weken wordt dan opgeschort met ingang van de dag waarop aanvullende informatie wordt gevraagd en tot de dag waarop de gevraagde informatie alsnog wordt verstrekt.

Artikel 13: Voorschot

De regeling biedt de aanvrager de mogelijkheid om, vooruitlopend op de uiteindelijke beslissing op de aanvraag, aan Gedeputeerde Staten een voorschot te vragen. Het toekennen daarvan mag echter niet worden uitgelegd als een erkenning van een recht op financiële vergoeding. Dergelijke voorschotten kunnen in principe slechts worden verleend nadat de verzoeker schriftelijk de verplichting heeft aanvaard om ten onrechte betaalde voorschotten geheel en onvoorwaardelijk te restitueren. Gedeputeerde Staten kunnen daartoe een vorm van zekerheidsstelling, bijvoorbeeld in de vorm van een bankgarantie, verlangen. Een voorschot kan worden verleend op verzoek, maar Gedeputeerde Staten kunnen ook ambtshalve daartoe besluiten. Daarmee kunnen onnodig hoge rentelasten worden voorkomen. Deze kunnen ontstaan wanneer op voorhand vaststaat dat de aanvrager recht heeft op vergoeding maar de hoogte daarvan niet vaststaat. Betaling van voorschotten, in afwachting van de vaststelling van de uiteindelijk verschuldigde vergoeding, brengt met zich mee dat niet achteraf over het totaal verschuldigde bedrag ook nog eens forse rente betaald moet worden.