Organisatie | Delft |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Delft houdende regels omtrent wmo Verordening maatschappelijke ondersteuning Delft 2018 |
Citeertitel | Verordening maatschappelijke ondersteuning Delft 2018 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | algemeen |
Eigen onderwerp |
Deze regeling bevat de vroegst mogelijke datum van inwerkingtreding.
Deze regeling vervangt de Verordening maatschappelijke ondersteuning Delft 2015.
Deze regeling is vervangen door de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Delft 2019.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
13-01-2018 | 01-01-2019 | nieuwe regeling | 21-12-2017 |
De raad van de gemeente Delft;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van datum invullen
gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste, tweede, derde en zevende lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6, vierde lid, en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en artikel 3.8, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;
overwegende dat burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven;
dat van burgers verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan;
dat burgers die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen;
dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van Sociale Visie Delft 2018-2022 als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang, en dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;
vast te stellen de Verordening maatschappelijke ondersteuning Delft 2018
HOOFDSTUK 1 BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
Cliёntondersteuning: onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;
Gesprek: gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet. Het gesprek kan uit meerdere gesprekken bestaan. Het gesprek is het mondeling contact na een melding waarin het college met degene die maatschappelijke ondersteuning vraagt zijn gehele situatie inventariseert ten aanzien van zijn mogelijkheden om op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk. dan wel met gebruikmaking van voorliggende voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen of maatwerkvoorzieningen zijn zelfredzaamheid of participatie te verbeteren of te voorkomen dat hij gebruik moet maken van beschermd wonen of opvang.
Hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar een persoon zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven dan wel zal staan ingeschreven, dan wel het feitelijk woonadres indien een persoon met een briefadres is ingeschreven.
Maatschappelijke ondersteuning: 1°. bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld, 2°. ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving, 3°. bieden van beschermd wonen en opvang;
Maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen: 1°. ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen, 2°. ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen, 3°. ten behoeve van beschermd wonen en opvang. De maatwerkvoorzieningen die worden genoemd in de verordening zijn verder uitgewerkt in de beleidsregels Wmo.
Mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep;
Opvang: onderdak en begeleiding voor personen die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico's voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving ; de dagopvang en nachtopvang zijn algemene voorzieningen, de 24-uursopvang (sociaal pension) en vrouwenopvang zijn maatwerkvoorzieningen;
HOOFDSTUK 2 PROCEDURE MELDING EN ONDERZOEK
Het college onderzoekt in een gesprek tussen deskundigen en de degene door of namens wie de melding is gedaan, dan wel diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:
de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening. Voorbeelden van algemene voorzieningen worden benoemd in de Sociale Visie Delft 2014-2018 die verwijst naar artikel 2.1.2, lid 1 van de wet.
de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn participatie of aan een maatwerkvoorziening
Artikel 8. Criteria voor een maatwerkvoorziening
Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:
ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt;
met gebruikmaking van algemene gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen, kan verminderen of wegnemen;
de maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 5 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en/of zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, en
ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten,
dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen;
de maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 5 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zo zich snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
Voor zover een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft al eerder in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, zal belanghebbende geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan belanghebbende zijn toe te rekenen
Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen als het dit van belang acht voor de beoordeling van de aanvraag om een maatwerkvoorziening.
Artikel 10. Criteria voor algemene voorziening
De volgende criteria kunnen aan een algemene voorziening worden gesteld:
wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat
het pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering,
De hoogte van een pgb wordt vastgesteld op basis van de gehanteerde tarieven die de gemeente heeft vastgesteld bij gecontracteerde aanbieders voor:
De hoogte van het pgb voor beschermd wonen:
bedraagt maximaal de tarieven zoals vermeld in onderstaande tabel, vastgesteld op basis van de klasse en het soort ondersteuning dat is geïndiceerd, en voor zover de begeleiding wordt uitgevoerd door een daartoe opgeleid persoon die niet behoort tot het sociale netwerk van de zorgvrager. Een uitzondering is een familielid die tevens als professional werkzaam is en als zodanig gediplomeerd is.
voor bewoners van een wooninitiatief beschermd wonen, is een budgetophoging van maximaal € 4.000,= per jaar mogelijk; de definitie van een wooninitiatief is dat er minimaal 3 en maximaal 26 bewoners op 1 adres, of binnen een straal van 100 meter wonen, waarin ten minste één gemeenschappelijke verblijfsruimte aanwezig is die geschikt is voor het ontplooien van gezamenlijke activiteiten.
De hoogte pgb in het buitenland wordt afgestemd op het land waar de cliënt tijdelijk verblijft. Een voorbeeld van een tijdelijk verblijf kan een stage zijn. De hoogte van het pgb wordt her berekend aan de hand van de aanvaardbaarheidspercentages vastgesteld door Zorginstituut Nederland. De hoogte van het pgb geldt voor materiële en immateriële voorzieningen. De aanvaardbaarheidspercentages op het pgb in het buitenland zijn afgeleid van de jaarlijkse vastgestelde percentages van het AWBZ kompas persoonsgebonden budget.
Artikel 13. Bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen
Een cliënt is een bijdrage verschuldigd in de kosten voor het gebruik van de basisvoorziening hulp bij het huishouden, zoals bedoeld in artikel 10, ter hoogte van € 5,= per uur.
Artikel 14. Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen
Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening dan wel pgb, zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt. De bijdrage is afhankelijk van het inkomen en vermogen van de cliënt en de samenstelling van zijn huishouden.
Indien de indicatie regiotaxi wordt toegekend ontvangt de cliënt een vervoerspas. Met de vervoerspas kan de cliënt 600 zones per jaar reizen tegen een gereduceerd tarief. Indien andere vervoersvoorzieningen zijn toegekend wordt maximaal 200 zones toegekend.
Voor de opstapzone en de eerste drie gereisde zones per rit geldt een gereduceerd tarief. Het opstaptarief bedraagt € 0,70 (gereduceerd tarief). Voor gebruik van de regiotaxi is de cliënt per verreden zone een ritbijdrage verschuldigd van € 0,70; voor de vierde en vijfde zone van eenzelfde rit geldt het dubbele tarief. De in het vorige lid bedoelde ritbijdrage is van toepassing op het toegekende maximum aantal zones per jaar.
HOOFDSTUK 5 HERZIENING VAN DE BESLUITVORMING
Artikel 17. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering
Op grond van artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.
Als het college een beslissing op grond van het derde lid, onder a, heeft ingetrokken of herzien en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.
Artikel 18. Opschorting betaling uit het pgb
Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een geheel of gedeeltelijke opschorting voor ten hoogste dertien weken van betalingen uit het pgb als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.
HOOFDSTUK 6 OVERIGE BEPALINGEN
Artikel 20. Tegemoetkoming meerkosten
1.Het college kan in overeenstemming met de Sociale Visie 2014-2018, zoals bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, op aanvraag aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.
Artikel 21. Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden
Artikel 24. Betrekken van ingezetenen bij het beleid
Het college stelt ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, in gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, vroegtijdig gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
Toelichting Verordening maatschappelijke ondersteuning 2018
Deze verordening geeft uitvoering aan de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo 2015).
Er dient telkens een zorgvuldige toegangsprocedure doorlopen te worden om de hulpvraag van de cliënt, zijn behoeften en de gewenste resultaten helder te krijgen, om te achterhalen wat de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, mantelzorg of met hulp van zijn sociaal netwerk dan wel door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten kan doen om zijn zelfredzaamheid en participatie te handhaven of verbeteren, om te bepalen of zo nodig met gebruikmaking van een algemene voorziening kan worden volstaan, of dat een maatwerkvoorziening nodig is, en of sprake is van een voorliggende of andere voorziening die niet onder de reikwijdte van de Wmo 2015 valt.
De Wmo 2015 en deze verordening leggen deze toegangsprocedure daarom [in hoofdlijnen] vast. Waar ‘het recht op compensatie’ uit de ‘oude’ Wet maatschappelijke ondersteuning is komen te vervallen, wordt een recht op een zorgvuldige, tweezijdige procedure daartegenover gesteld. Een dergelijke procedure die bovendien goed wordt uitgevoerd, zal telkens tot een juist eindoordeel moeten leiden; ondersteuning waar ondersteuning nodig is.
Indien de cliënt van mening is dat het college hem ten onrechte geen maatwerkvoorziening verstrekt of dat de maatwerkvoorziening onvoldoende bijdraagt aan de zelfredzaamheid of participatie, of dat hem opvang of beschermd wonen ten onrechte wordt onthouden, kan betrokkene daartegen vanzelfsprekend bezwaar maken en daarna eventueel in beroep gaan tegen de beslissing op zijn bezwaar. De rechter zal toetsen of de gemeente zich heeft gehouden aan de voorgeschreven procedures, het onderzoek naar de omstandigheden van betrokkene op adequate wijze heeft verricht en of de ondersteuning een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
Het aantal definities in artikel 1 is uitgebreid naast de definities uit de wet (in artikel 1.1.1) die al een flink aantal definities geeft die bindend zijn voor deze verordening.
Ook de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kent een aantal bepalingen die voor deze verordening van belang zijn, zoals: ‘aanvraag’ : een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen, en ‘beschikking’: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van het afwijzen van een aanvraag daarvan.
Deze bepaling is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen en kan worden gezien als een uitwerking van de verplichte delegatiebepaling. Daarbij is onder meer bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval bepaalt op welke wijze een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang.
Indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, onderzoekt het college deze melding . Deze bepaling verankert ook in de verordening dat bij het college een melding kan worden gedaan en door wie. In de wet is bepaald dat een aanvraag niet kan worden gedaan dan nadat (naar aanleiding van de melding) onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen de termijn van zes weken.
Het eerste lid bevat regels voor de verplichte meldingsprocedure. De melding is vormvrij en kan schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch bij het college worden gedaan. Zie de algemene toelichting over mandatering door het college.
In de Awb is bepaald dat een aanvraag elektronisch (onder meer per email) kan worden gedaan indien het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg geopend is. De melding kan ‘door of namens de cliënt’ worden gedaan. Dit kan ruim worden opgevat. Naast de cliënt kan bijvoorbeeld diens vertegenwoordiger, mantelzorger, partner, familielid, buurman of andere betrokkene de melding doen.
Een persoon met een hulpvraag die op grond van een andere wet kan worden beantwoord, kan direct en gericht worden doorverwezen. Te denken valt hier bijvoorbeeld aan de Zorgverzekeringswet, de Wet werk en bijstand en de Leerplichtwet.
In het tweede lid is de verplichte ontvangstbevestiging verankerd. Conform de Awb is het bestuursorgaan gehouden een elektronisch ingediende aanvraag te bevestigen. Dat kan dan – en ligt voor de hand – ook elektronisch. Indien de melding mondeling of telefonisch is gedaan, zou dit ook kunnen worden afgesproken.
Aangezien het onderzoek na een melding maximaal zes weken mag beslaan, is registratie en ontvangstbevestiging van de melding ook in het kader van deze termijn van belang.
In het derde lid is overeenkomstig artikel 2.3.3 van de wet een uitzondering vervat voor spoedeisende gevallen. Het college is op grond van de wet verplicht in dergelijke gevallen een passende tijdelijke maatwerkvoorziening te verstrekken in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek dat volgt na de melding.
Artikel 3. Cliëntondersteuning
Het eerste lid is een uitwerking van de wettelijke verplichting van het college in artikel 2.2.4, eerste lid onder a, tweede lid van de wet. De wet adresseert het college rechtstreeks en vraagt niet om hierover bij verordening een regeling op te stellen. De bepaling uit de wet is toch in de verordening opgenomen vanwege het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van cliënten te geven. Hierbij is benadrukt dat de cliëntondersteuning op grond van de wet voor de cliënt kosteloos is. Gemeenten hebben hiermee de opdracht in ieder geval een algemene voorziening voor cliëntondersteuning te realiseren, waar burgers informatie en advies over vraagstukken van maatschappelijke ondersteuning en hulp bij het verkrijgen daarvan kunnen krijgen. Ook uitgebreide vraagverheldering alsmede kortdurende en kort cyclische ondersteuning bij het maken van keuzes op diverse levensterreinen maken daarvan deel uit.
In het tweede lid is bepaald dat het college de betrokkene na de melding van de hulpvraag inlicht over de mogelijkheid van gratis cliëntondersteuning.
Artikel 4. Vooronderzoek; indienen persoonlijk plan
Deze bepaling is hier opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen. Het eerste lid dient ter ambtelijke voorbereiding van het gesprek op basis van de melding. In samenspraak met de cliënt worden bekende gegevens in kaart gebracht en worden cliënten niet belast met vragen over zaken die bij de gemeente al bekend zijn. Dit vooronderzoek kan afhankelijk van de inhoud van de melding meer of minder uitgebreid zijn en omvat ook het in samenspraak met de belanghebbende afspreken van een datum, tijd en plaats voor het gesprek. Tijdens het gesprek kunnen op basis van dit vooronderzoek ook al wat concrete vragen worden gesteld of aan de cliënt worden verzocht om nog een aantal stukken te overleggen.
Cliënt is verplicht alle relevante stukken te overleggen. Bij de gegevensverzameling zullen de grenzen van de Wet bescherming persoonsgegevens in acht genomen moeten worden.
In overleg met de cliënt kan er volstaan worden met een summier onderzoek wanneer veel gegevens al bekend zijn bij de gemeente. Het dient dan wel te gaan om recente informatie en de cliënt dient hier specifiek akkoord mee te gaan. Er dient wel in alle gevallen een gespreksverslag gemaakt te worden.
Op grond van het derde lid kan worden afgezien van het vooronderzoek indien dat een onnodige herhaling van zetten zou betekenen.
In het vierde lid is de verplichting voor het college opgenomen om informatie te verschaffen over de mogelijkheid voor de cliënt om een persoonlijk plan op te stellen en deze aan het college te overhandigen. Zie ook artikel 5, tweede lid.
Deze bepaling is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen en kan worden gezien als een uitwerking van de verplichte delegatiebepaling, waarbij onder meer is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval regels vaststelt die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het beleidsplan maatschappelijke ondersteuning en de door het college te nemen besluiten of te verrichten handelingen.
De onderdelen van het eerste lid zijn overeenkomstig de opsomming in de wet opgenomen. In de wet wordt niet de aanduiding “het gesprek” gebruikt maar “een onderzoek in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger”. Voor een zorgvuldig onderzoek zal veelal sprake zijn van enige vorm van persoonlijk contact met betrokkene of een vertegenwoordiger van betrokkene, aangezien daardoor een adequaat totaalbeeld van de betrokkene en zijn situatie verkregen kan worden. Het onderzoek moet plaatsvinden in samenspraak met betrokkene. De vorm van het onderzoek is vrij.
Het gesprek met de cliënt wordt gevoerd door deskundigen (namens het college) en vindt zo mogelijk bij de cliënt thuis plaats. Indien woningaanpassingen nodig zijn, is dat zeker essentieel om de thuissituatie goed te kunnen beoordelen en doeltreffende oplossingen te vinden.
Het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning is belangrijk, omdat “de ultieme toetssteen of de maatschappelijke ondersteuning effectief is geweest, ligt in de beantwoording van de vraag of de cliënt zelf vindt dat de verleende maatschappelijke ondersteuning heeft bijgedragen aan een verbetering van zijn zelfredzaamheid of participatie. In de wet staat het bereiken van dit resultaat centraal”.
Voorts is bepaald dat het college een door of namens de cliënt ingediend persoonlijk plan betrekt bij het onderzoek.
Het gesprek is hoofdregel en hoeft uiteraard niet plaats te vinden als dit niet nodig is. Het kan bijvoorbeeld om een cliënt gaan die al bekend is bij de gemeente en een eenvoudige ‘vervolgvraag’ heeft. Het onderzoek zoals bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet is altijd noodzakelijk, maar het onderzoek hoeft niet tijdens een gesprek plaats te vinden.
Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure.
Het eerste lid borgt dat altijd verslag wordt opgemaakt. De invulling van deze verslagplicht is vormvrij. Hierbij kan worden voortgeborduurd op de praktijk van de Wmo. De gemeente verstrekt aan de cliënt een weergave van de uitkomsten van het onderzoek om hem in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening. Dat moet in beginsel schriftelijk. Een goede weergave maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de cliënt. Uiteraard zal de weergave van de uitkomsten van het onderzoek variëren met de uitkomsten hiervan. Zo zal de weergave van het onderzoek bijvoorbeeld heel beperkt kunnen zijn als de cliënt van mening is goed geholpen te zijn en de uitkomst is dat geen aanvraag van een maatwerkvoorziening noodzakelijk is. Bij meer complexe onderzoeken zal uiteraard een uitgebreidere weergave noodzakelijk zijn. Desgewenst kan de gemeente de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek ook gebruiken als een met de cliënt overeengekomen plan (arrangement) voor het bevorderen van zijn zelfredzaamheid en participatie, In dit plan zijn de gemaakte afspraken vastgelegd, alsmede de verplichtingen die daaruit voortvloeien. Het is in dat geval passend dat het college en de cliënt dit plan ondertekenen. Indien een persoonlijk plan is overhandigd, wordt dit plan ook opgenomen of toegevoegd aan het verslag.
In deze bepaling wordt vastgelegd op welke wijze de cliënt een aanvraag doet voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang. De wet bepaalt dat het college binnen twee weken na de ontvangst van de aanvraag de beschikking moet geven. In de Awb worden regels gegeven omtrent de aanvraag, deze verordening wijkt daarvan niet af. Op grond van de Awb wordt een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (hier het college), tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
In het eerste lid is aangegeven dat naast de cliënt alleen een daartoe door hem gemachtigd persoon of een vertegenwoordiger een aanvraag kan indienen. Deze definiëring is minder ruim dan de kring van personen rond de cliënt die een melding kan doen. Zie hiervoor artikel 2 van der verordening en de toelichting daarbij. Aangezien het hier gaat om de formele aanvraag om een beschikking in de zin van de Awb, is hier de formele eis van machtiging of vertegenwoordiging gesteld.
Een aanvraag die niet is ingediend met gebruikmaking van een aanvraagformulier hoeft niet in behandeling genomen te worden.
Ter voorkoming van onnodige administratieve lasten is in het tweede lid de mogelijkheid opgenomen om een door de cliënt ondertekend verslag als aanvraag aan te merken.
Artikel 8.Criteria voor een maatwerkvoorziening
De wet bepaalt dat de raad bij verordening moet aangeven op basis van welke criteria het college kan vaststellen of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt. Het verstrekken van een maatwerkvoorziening is bij uitstek maatwerk. In deze laat de wetgever enige ruimte aan de gemeenten, omdat de behoeften van cliënten per gemeente kunnen verschillen en de sociale en fysieke infrastructuur per gemeente anders is. Ook het aanbod van algemene voorzieningen is niet in iedere gemeente gelijk. Het is daarom niet mogelijk of wenselijk dat in de verordening limitatief wordt geregeld welke maatwerkvoorzieningen zullen worden verstrekt. De gemeente moet wel aan de hand van geschikte en toepasbare criteria meer in detail en concreet nader afbakenen in welke gevallen iemand een maatwerkvoorziening kan krijgen. In dit artikel is deze verplichting uitgewerkt.
Het college kan extern advies inwinnen indien dat voor de beoordeling van een aanvraag nodig is; als dat de enige mogelijkheid is om een zorgvuldig onderzoek naar de aanvraag te doen, is het zelfs in zekere zin verplicht.
Het is bij de adviesaanvraag van belang dat hierbij een heldere vraag of afgebakende opdracht wordt verstrekt, zodat duidelijk is voor de cliënt en de adviseur welk aanvullend onderzoek nog nodig is.
In artikel 2.3.8, derde lid, van de wet is een medewerkingsplicht opgenomen. De cliënt is verplicht desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet, c.q. dit onderzoek.
Artikel 10. Criteria voor een algemene voorziening
De algemene voorziening ‘’basisvoorziening hulp bij het huishouden’’ is een laagdrempelige vorm van hulp bij het huishouden die beschikbaar wordt gesteld aan een specifieke doelgroep. Inwoners die voldoen aan de voorwaarden kunnen zonder indicatie hulp bij het huishouden inkopen bij een door de gemeente gecontracteerde zorgaanbieder van hulp bij huishouden.
In artikel 10.1 wordt beschreven wat onder langdurige mantelzorg wordt verstaan; dat de mantelzorg meer dan acht uur per week bedraagt en al drie maanden of langer duurt.
In dit artikel wordt bijvoorbeeld gedacht aan tijdelijke problemen na ziekenhuisopname.
Artikel 11. Inhoud beschikking
Indien gewenst door de cliënt bestaat echter de mogelijkheid van het toekennen van een budget.
Voorbeeld: het beoogde resultaat is bijvoorbeeld ‘mobiliteit’ en niet ‘een scootmobiel’. Zie ook de toelichting op artikel 5.
Onder het begrip ‘duur’ (in lid 2b en 3d) valt ook de termijn waarop een voorziening technisch is afgeschreven.
Het vierde lid dient uitsluitend ter informatie aan de cliënt. Het college neemt niet de hoogte van de bijdrage in de kosten in de beschikking op. Dat loopt immers via het CAK, evenals de mogelijkheid van bezwaar en beroep daartegen. In de wet is bepaald dat de bijdrage voor een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget, met uitzondering van die voor opvang, wordt vastgesteld en geïnd door het CAK.
In de beschikking wordt de beslissing gemotiveerd. Een zorgvuldige motivering is met name van belang wanneer een voorziening wordt afgewezen of een andere voorziening wordt toegekend dan de cliënt wenst.
Het college kan op grond van de wet een pgb verstrekken. Als aan alle wettelijke voorwaarden daartoe is voldaan, kan zelfs van een verplichting van het college worden gesproken. Van belang is dat een pgb alleen wordt verstrekt indien de cliënt dit gemotiveerd vraagt . Met behoud van de motivatie-eis wordt geborgd dat duidelijk is dat het de beslissing van de aanvrager zelf is om een pgb aan te vragen.
Het tweede lid geeft aan dat het in beginsel niet mogelijk is om achteraf kosten te declareren.
Het derde tot en met vijfde lid bepalen op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld, waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn. In de memorie van toelichting is vermeld dat de gemeente bijvoorbeeld kan bepalen dat het pgb niet hoger mag zijn dan een percentage van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan het verlenen van adequate ondersteuning in natura [voorzieningen begeleiding uitgezonderd]. Het vierde lid specifieert deze regels voor de afzonderlijke maatwerkvoorzieningen. Delft kiest ervoor om differentiatie aan te brengen in de hoogte van het pgb, alsmede voor verschillende typen hulpverleners in de domeinen van zorg. Delft maakt in dit verband onderscheid tussen hulpverleners die werken volgens de kwaliteitsstandaarden en hulpverleners die dat niet doen, (zoals werkstudenten, zzp’ers zonder diploma’s en ondersteuners vanuit het sociale netwerk, een vrijwilliger of persoon die niet is opgeleid, ontvangt een lager tarief dan een opgeleid persoon. Een pgb is gemiddeld genomen dan ook goedkoper dan zorg in natura omdat er minder overheadkosten hoeven te worden meegerekend.
Een aanvraag voor een pgb kan geweigerd worden voor zover de kosten van het pgb hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening. De situatie waarin het door de cliënt beoogde aanbod duurder is dan het aanbod van het college betekent dus niet bij voorbaat dat het pgb om die reden geheel geweigerd kan worden. Cliënten kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Het college kan het pgb slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod.
Ten aanzien van het vijfde lid is van belang dat de regering heeft aangegeven dat onder dit sociale netwerk ook mantelzorgers kunnen vallen. De gemeente is echter van mening dat betaling van mantelzorgers indruist tegen de wet alsmede de sociale visie . Daarom moet de beloning van het sociale netwerk een uitzondering blijven, nl. voor die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp fors overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is.
Informele hulp bij hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen is minder goed denkbaar middels een pgb. Indien hiervoor een pgb wordt aangevraagd is voor gemeenten van belang dat slechts een pgb wordt verstrekt indien naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de in te kopen diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt. Bij het beoordelen van de kwaliteit weegt het college mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.
Het zesde lid maakt het in principe onmogelijk om het budget in het buitenland te besteden, aangezien er dan nauwelijks toezicht uitgeoefend kan worden op de doelmatigheid van de zorg, dan wel of het pgb wordt besteed conform de beschikkingsvoorwaarden, zoals omschreven in art. 10, lid 3 van deze verordening. Een uitzondering is mogelijk, bijvoorbeeld als cliënt tijdens een ‘gebruikelijke’ vakantie zorg behoeft of als hij voor stage een langere tijd in het buitenland verblijft.
Het zevende lid maakt het mogelijk dat het College nadere regels vaststelt voor situaties waarin de cliënt niet zelf in staat is om regie te voeren over het pgb en de hieruit voortvloeiende verplichtingen, één en ander ter voorkoming van misbruik door derden.
Middels het achtste lid sluit de gemeente een aantal domeinen uit voor een pgb-verstrekking.
Artikel 13. Regels voor bijdrage voor maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen
Deze bepaling geeft uitvoering aan de artikelen 2.1.4, eerste tot en met derde en zevende lid, en 2.1.5, eerste lid van de wet.
De wet maakt een onderscheid tussen de bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen. De bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen mag de gemeente bepalen en dit mag kostendekkend zijn. In de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 34, blz. 95) staat hierover dat de regering gemeenten beleidsruimte geeft door hen de mogelijkheid te bieden om in de verordening te bepalen welke eigen bijdrage een cliënt verschuldigd is voor een algemene voorziening. Bij het bieden van deze beleidsruimte gaat de regering ervan uit dat gemeenten hier verstandig mee omgaan en voorzieningen, zoals laagdrempelige informatievoorziening uit zal sluiten van eigen bijdragen. Gemeenten hebben er zelf belang bij om een algemene voorziening (financieel) laagdrempelig te maken, zodat de druk op vaak duurdere maatwerkvoorzieningen wordt beperkt.
Voor onafhankelijke cliëntondersteuning is geen eigen bijdrage verschuldigd.
Artikel 14. Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen en pgb’s voorzieningen
Deze bepaling geeft uitvoering aan de artikelen 2.1.4, eerste tot en met derde en zevende lid, en 2.1.5, eerste lid van de wet.
Het totaal van de bijdragen in de kosten van maatwerkvoorzieningen dan wel pgb’s zijn gelimiteerd tot een bedrag gelijk aan de kostprijs van de voorzieningen.(artikel 2.1.4, derde lid, eerste zin, van de wet) en in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 zijn regels vastgesteld met betrekking tot deze bijdragen (artikel 2.1.4, vierde lid, van de wet). De bijdrageregels in de verordening moeten passen binnen de kaders die het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 stelt.
Artikel 15. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning
De regering legt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van voorzieningen bij de gemeente en de aanbieder. Los daarvan stelt de wetgever in hoofdstuk 3 van de wet (art. 3.1. e.v.) reeds algemene kwaliteitseisen aan aanbieders. Het is aan de gemeente om in de verordening te bepalen welke kwaliteitseisen worden gesteld aan aanbieders van voorzieningen. Die eisen zullen ook betrekking kunnen hebben op de deskundigheid van het in te schakelen personeel. In het eerste lid zijn een aantal voor de hand liggende kwaliteitseisen uitgewerkt. Het in het tweede lid genoemde jaarlijkse cliëntervaringsonderzoek is verplicht. De eis dat een voorziening van goede kwaliteit wordt verleend, biedt het college in de toekomst nog meer mogelijkheden om kwaliteitsstandaarden te verfijnen.
Artikel 16. Meldingsregeling calamiteiten en geweld
Het college wijst personen aan die zijn belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet. Aanbieders kunnen bij de toezichthoudend ambtenaar onverwijld melding doen van iedere calamiteit die bij de verstrekking van een voorziening heeft plaatsgevonden, evenals van geweld bij de verstrekking van een voorziening. In aanvulling op het bovenstaande stelt het college een meldingsregeling vast. De toezichthoudend ambtenaar onderzoekt deze meldingen en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld. Overeenkomstig het vierde lid kan het college bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.
Artikel 17. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering
Het eerste, tweede en vijfde lid bevatten een herhaling van hetgeen al in de tekst van de wet is opgenomen. Met opname van deze wettekst in de verordening wordt beoogd een compleet beeld te geven van de regels voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een pgb, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.
Het derde lid is een ‘kan’-bepaling. Een pgb wordt verstrekt met de bedoeling dat men daarmee een voorziening treft. Als binnen zes maanden na de beslissing tot het verstrekken van het pgb nog geen voorziening is getroffen, heeft het college de bevoegdheid om de beslissing geheel of gedeeltelijk in te trekken.
Het beëindigen van een voorziening kan alleen als een onderzoek door de gemeente heeft plaatsgevonden naar de omstandigheden van de cliënt. Het beëindigen van een voorziening wordt bevestigd door middel van een beschikking.
Indien de situatie van de cliënt wijzigt zal een onderzoek nodig zijn om de nieuwe situatie vast te stellen. Dat kan door middel van dossieronderzoek en een gesprek met de cliënt. Op basis van deze gegevens kan een besluit worden genomen tot eventuele wijziging van de voorziening.
In de wet zijn regels voor het verhaal van kosten opgenomen en is de bevoegdheid aan het college gegeven tot het (in geldswaarde) terugvorderen van een ten onrechte verstrekte maatwerkvoorziening of pgb. Hierbij is tevens bepaald dat het college het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel kan invorderen. Daarnaast blijft de mogelijkheid bestaan om maatwerkvoorzieningen terug te vorderen. Omdat het niet in alle gevallen mogelijk is een al genoten maatwerkvoorziening terug te vorderen, kan het college de waarde van de genoten maatwerkvoorziening uitdrukken in een bedrag dat voor terugvordering in aanmerking komt.
In het zevende en achtste lid zijn dan ook bepalingen opgenomen die het college de bevoegdheid geven tot terugvordering van in eigendom en in bruikleen verstrekte voorzieningen.
Artikel 18. Opschorting betaling uit het pgb
In dit artikel wordt beoogd misbruik en oneigenlijk gebruik van pgb’s te bestrijden. De ratio is dat in bepaalde gevallen (tijdelijke) opschorting van een betaling uit het pgb naar aanleiding van een declaratie een beter instrument is dan beëindiging of weigering (op grond van artikel 2, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015) of zelfs intrekken of herzien van het verleningsbesluit (op grond van artikel 2.3.10 van de wet). Middels opschorting kan ruimte geboden worden voor herstelmaatregelen of nader onderzoek. Bijvoorbeeld als het gaat om de overeenkomsten die de budgethouder is aangegaan of bij herziening van de toekenningbeschikking. Daarom is de mogelijkheid voor het college toegevoegd om de SVB te verzoeken over te gaan tot opschorting. Het college kan een verzoek enkel doen als een ernstig vermoeden is gerezen dat:
Uiteraard moet het college het verzoek goed motiveren en – met inachtneming van de daarvoor
geldende regels – de SVB van voldoende informatie voorzien op grond waarvan de SVB over kan gaan tot deugdelijke besluitvorming ten aanzien van het al dan niet nemen van een besluit tot opschorting.
Verder kan er voor ten hoogste dertien weken worden opgeschort. Hierbij is aansluiting gezocht bij de termijn zoals deze ook wordt gehanteerd in artikel 4:56 van de Awb en onder de Wet langdurige zorg.
Artikel 19. Jaarlijkse waardering mantelzorgers
De gemeente draagt zorg voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente.
Het betreft hier mantelzorgers van cliënten woonachtig in de gemeente. De wet definieert een cliënt in deze als een persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening, maatwerkvoorziening of pgb, of door of namens wie een melding is gedaan. Het gaat dus ook om mantelzorgers van cliënten die een hulpvraag hebben aangemeld, ook al is daar geen voorziening op basis van deze wet uitgekomen. Voorts is de woonplaats van de cliënt bepalend, zodat het dus ook mantelzorgers kan betreffen die in andere gemeenten wonen.
Artikel 20. Tegemoetkoming meerkosten
De wet geeft het college de mogelijkheid om een tegemoetkoming te verstrekken, aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen en die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben.
Voor wat betreft medische meerkosten kiest de gemeente niet voor de Wmo-route om deze cliënten tegemoet te komen. Delft biedt via de bijzondere bijstand de collectieve aanvullende zorgverzekering om deze cliënten in enige mate te compenseren.
Dit artikel geeft de gemeente wel een grondslag om bepaalde hulp te verstrekken, anders dan een pgb of zorg in natura. Denk aan taxikosten in bijzondere gevallen, verhuiskosten, vergoeding voor de aanschaf van een sportrolstoel enz.
Artikel 21. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden
Op 1 juni 2017 treedt het gewijzigde uitvoeringsbesluit Wmo 2015 in werking. Er wordt een nieuw artikel 5.4 toegevoegd aan het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 dat tot doel heeft dat een gemeente een reële prijs betaalt voor een Wmo dienst, waarmee de aanbieder kan voldoen aan de gemeentelijke eisen van kwaliteit en continuïteit van deze dienst en de arbeidsrechtelijke verplichtingen aan de beroepskracht die deze dienst verleent aan de cliënt. Naar aanleiding hiervan wordt de verordening aangepast.
In dit artikel wordt geregeld dat het college voor het leveren van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4. van de wet, of een vaste prijs vaststelt of een reële prijs vaststelt die geldt als ondergrens voor een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde of die geldt als ondergrens voor de vaste prijs. In het geval het college een reële prijs vaststelt, is het mogelijk dat inschrijvers een hoger tarief dan de reële prijs neerleggen. Het is niet mogelijk een lagere prijs neer te leggen. Indien het college een vaste prijs vaststelt, dan zal het tarief voor de inschrijvers gelijk zijn aan de vaste prijs.
Bij het vaststellen van de prijs dient het college rekening te houden met de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet en met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners. De invulling van de continuïteit van de hulpverleningsrelatie in financiële zin is nieuw voor de gemeenten. De aanbieder die de opdracht gegund krijgt moet overleggen met de aanbieder die de opdracht tot dan toe had uitgevoerd over de overname van personeel. De gedachte is dat overname van personeel gemakkelijker verloopt indien de gemeente een reële prijs betaalt voor de opdracht.
Het college moet de vaste prijs of de reële prijs minimaal baseren op de in dit artikel genoemde kostprijselementen. De opsomming in dit lid is niet uitputtend. De gemeente kan er elementen aan toevoegen.
De gemeente is op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn. In het eerste lid is een bepaling opgenomen over het gemeentelijke klachtrecht. Deze bepaling is niet verplicht op grond van deze wet en is hier opgenomen in het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van cliënten te geven. Gelet op het van toepassing van de Awb, waarin een uitvoerige regeling omtrent klachtbehandeling is gegeven, en ook het recht is neergelegd om na de afhandeling van de klacht de bevoegde ombudsman te verzoeken een onderzoek in te stellen, kan hier met de eenvoudige bepaling van het eerste lid worden volstaan.
In het tweede lid is bepaald dat alle gecontracteerde voorzieningen over een klachtenregeling dienen te beschikken.
In beginsel kunnen cliënten klagen over alles wat hen niet aanstaat in de manier waarop zij zich bejegend voelen.
Is de cliënt niet tevreden over een gedraging van de aanbieder, dan kan het ook gaan om bijvoorbeeld de kwaliteit van de geleverde maatschappelijke ondersteuning (in verband met de deskundigheid van de medewerker of een bepaalde houding of uitlating, gebrekkige communicatie of (on)bereikbaarheid van de aanbieder).
Het ligt voor de hand dat cliënten die zich benadeeld voelen zo veel mogelijk deze klacht eerst bij de betreffende aanbieder deponeren. Zij moeten erop kunnen vertrouwen dat de aanbieder de klacht snel in behandeling neemt en de klacht ook snel afhandelt. Daar waar de afhandeling niet naar wens is, staat de weg naar de gemeente voor het indienen van de klacht open.
In het derde lid zijn een aantal instrumenten voor het college aangegeven om te zorgen dat de verplichting tot medezeggenschap door aanbieders goed wordt uitgevoerd.
Artikel 23. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning
In dit artikel gaat het om medezeggenschap van cliënten tegenover de aanbieder. Voorheen moest de aanbieder voldoen aan de in de Wet klachtrecht cliënten en de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) gestelde regels. Onder de Wmcz werd inspraak tegenover de aanbieder reeds verwezenlijkt via de cliëntenraad. Onder de Wmo 2015 is het stellen van regels geheel aan gemeenten overgelaten.
In het eerste lid is dit uitgewerkt door te bepalen dat aanbieders een regeling voor medezeggenschap dienen vast te stellen. Alle gecontracteerde aanbieders zijn verplicht een medezeggenschapsregeling op te stellen.
In het tweede lid zijn een aantal instrumenten voor het college aangegeven om te zorgen dat de verplichting tot medezeggenschap door aanbieders goed wordt uitgevoerd.
Artikel 24. Betrekken van ingezetenen bij het beleid
In het eerste lid is verwezen naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat er eenzelfde inspraakprocedure geldt voor het Wmo-beleid als op andere terreinen. De inspraak geldt voor alle ingezetenen. Dit is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan raken op ondersteuning.
Met het vierde lid wordt het aan het college overgelaten om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven.
De gemeente evalueert het WMO-beleid. Deze staat los van de landelijke evaluatie, die de lokaal verzamelde gegevens daarvoor kan benutten.
Artikel 26. Intrekking oude verordening en overgangsrecht
In het tweede lid is overgangsrecht opgenomen voor lopende voorzieningen op basis van de oude verordening. In het derde lid is bepaald dat aanvragen die voor de inwerkingtreding van deze nieuwe verordening zijn ingediend maar waarop bij de inwerkingtreding nog niet is beslist, worden afgedaan op grond van de nieuwe verordening. In het vierde lid is voor lopende bezwaarschriften bepaald dat deze volgens de oude verordening worden afgedaan. Daarnaast bevat de wet nog overgangsrecht voor AWBZ cliënten die overgaan naar de Wmo 2015 en voor de doelgroep beschermd wonen.
Juist omdat het in de Wmo 2015 om maatwerk gaat zal het college er niet aan ontkomen om, ook al is er een zorgvuldige afweging gemaakt, uiteindelijk toch te beoordelen of deze afweging niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.
Deze afweging zal minder vaak voorkomen dan in normale omstandigheden te verwachten is. Immers, bij de afwegingen gaat het al om een zeer persoonlijke beoordeling. Als ondanks die zeer persoonlijke afweging toch nog sprake is van een niet billijke situatie is de hardheidsclausule een vangnet. Daarbij kan de aanvrager ook een beroep doen op deze clausule.