Organisatie | Barendrecht |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening staangeld woonwagens 2018 |
Citeertitel | Verordening staangeld woonwagens 2018 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
30-12-2017 | Nieuwe regeling | 19-12-1988 |
De raad van de gemeente Barendrecht;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 24 oktober;
gelet op artikel 156, eerste en tweede lid, onderdeel h, en artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdeel a en b, van de Gemeentewet ;
gezien het advies van de commissie Planning en Control van 27 november 2017;
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
Deze verordening verstaat onder:
standplaats: een standplaats als bedoeld in artikel 1, onderdeel j, van de Wet op de huurtoeslag;
woonwagen: een woonwagen als bedoeld in artikel 1, onderdeel l, van de Wet op de huurtoeslag;
Onder de naam ‘staangeld’ wordt een recht geheven voor het hebben van een standplaats voor een woonwagen, daaronder begrepen de diensten die met de standplaats verband houden.
Het recht als bedoeld in artikel 2 wordt geheven van degene die de standplaats heeft. Als degene die de standplaats heeft wordt aangemerkt de hoofdbewoner van de woonwagen. Wie als hoofdbewoner wordt aangemerkt wordt naar de omstandigheden beoordeeld.
Het recht als bedoeld in artikel 2 wordt niet geheven zolang voor de standplaats een huurovereenkomst geldt.
Het recht als bedoeld in artikel 2 wordt geheven naar het tarief, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.
Artikel 8. Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang
Indien de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak aanvangt, dan wel de vrijstelling genoemd in artikel 4 vervalt, is het recht verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat tijdvak verschuldigde recht als er in dat belastingtijdvak, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.
Indien de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak eindigt, dan wel de vrijstelling genoemd in artikel 4 van toepassing wordt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat belastingtijdvak verschuldigde recht als er in dat belastingtijdvak, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven, tenzij het bedrag van de ontheffing minder bedraagt dan € 9,--.
Artikel 9. Termijnen van betaling
In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen c.q. nota’s worden betaald in zoveel gelijke termijnen als er, met inbegrip van de maand van dagtekening van het aanslagbiljet, nog maanden in het belastingtijdvak overblijven. De eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening van de aanslag, kennisgeving of nota en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.
In afwijking in zoverre van het eerste lid geldt ingeval van dagtekening van de aanslag, kennisgeving of nota na het einde van het belastingtijdvak dat de aanslag, kennisgeving of nota moet worden betaald uiterlijk op de laatste dag van de eerste maand volgend op de maand die in de dagtekening van de aanslag, kennisgeving of nota is vermeld.
De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.
Artikel 11. Machtiging tot overdracht van bevoegdheden
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd tot het wijzigen van de tarieven die zijn opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.