Organisatie | Oosterhout |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning |
Citeertitel | Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Oosterhout
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2007 | 25-01-2012 | nieuwe regeling | 15-12-2008 Weekblad Oosterhout, 27-12-2006 | BI.0080833 |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Norminkomen Het inkomen als genoemd in artikel 4.2 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (Staatsblad 2006; 450)
Hoofdstuk 2 Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget
Artikel 2 Regels rond verstrekking en verantwoording
Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien:
betrokkene in een schuldhulpverleningstraject zit, waaronder tevens begrepen een schuldsanering op grond van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen;
Hoofdstuk 3 Eigen bijdragen, eigen aandeel en besparingsbijdrage
Artikel 4 Opleggen eigen bijdragen
De eigen bijdrage als genoemd in artikel 7 van de verordening wordt toegepast bij de voorziening als genoemd in hoofdstuk 3 van de verordening.
Artikel 5 Omvang van eigen bijdragen en eigen aandeel
De in een kalenderjaar verschuldigde eigen bijdrage en het eigen aandeel in de kosten van maatschappelijke ondersteuning, waarvoor een naturavoorziening, een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming wordt verleend, wordt voor de volgende personen als volgt vastgesteld:
Voor de ongehuwde persoon jonger dan 65 een bedrag dat gelijk is aan het bedrag zoals genoemd in artikel 4.1, lid 1, onderdeel a van het Besluit maatschappelijke ondersteuning.
Voor de ongehuwde persoon van 65 jaar of ouder een bedrag dat gelijk is aan het bedrag zoals genoemd in artikel 4.1, lid 1, onderdeel b van het Besluit maatschappelijke ondersteuning.
Voor de gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan 65 jaar of beiden jonger zijn dan 65 jaar een bedrag dat gelijk is aan het bedrag genoemd in artikel 4.1, lid 1, onderdeel c van het Besluit maatschappelijke ondersteuning.
Voor de gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn een bedrag dat gelijk is aan het bedrag zoals genoemd in artikel 4.1, lid 1, onderdeel d van het Besluit maatschappelijke ondersteuning.
Artikel 7 Hoogte van de financiële tegemoetkoming
Het bedrag voor de verhuiskostenvergoeding als genoemd in artikel 15 onderdeel a van de verordening bedraagt € 2.590.
De financiële tegemoetkoming bedoeld in artikel 15, eerste lid aanhef en onder b van de verordening bedraagt:
Artikel 8 Afschrijvingstermijn
Het afschrijvingsschema zoals genoemd in artikel 21 van de verordening wordt bepaald op basis van een lineaire afschrijving gedurende een periode van 7 jaar.
Hoofdstuk 6 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel
Artikel 9 Wijze van bepaling persoonsgebonden budget
Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst-adequate voorziening, indien nodig verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie, gebaseerd op het gemiddelde bedrag voor onderhoud en reparatie over het jaar voorafgaand aan het laatste volle kalenderjaar voor de toekenning van de voorziening en verminderd met de besparingsbijdrage.
Met betrekking tot de collectieve vervoersvoorziening bedoeld in artikel 22 aanhef en onder a van de verordening wordt bepaald dat:
Artikel 11 Hoogte van het persoonsgebonden budget
Op de bedragen genoemd in lid 1 wordt een korting van 30% toegepast indien aan de gehandicapte eveneens een voorziening bedoeld in artikel 22 onderdeel b, van de verordening.
Hoofdstuk 8 Maaltijdvoorziening
Het bedrag dat als besparingsbijdrage gevraagd wordt bij verstrekking van de voorziening als genoemd in artikel 30 van de verordening bedraagt € 3,30 per maaltijd.
De som van de besparingsbijdrage als genoemd in artikel 14 en de eigen betaling als genoemd in artikel 15 kan nooit hoger zijn dan de kosten van de voorziening.
Artikel 17 Persoonsgebonden budget
Het persoonsgebonden budget als genoemd in artikel 30, onder a, van de verordening wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag van de maaltijdvoorziening in natura verminderd met de besparingsbijdrage als genoemd in artikel 14 en de eigen betaling genoemd in artikel 15.
Artikel 19 Persoonsgebonden budget
Het persoonsgebonden budget als genoemd in artikel 32, onder a, van de verordening wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag van de personenalarmering in natura verminderd met de eigen betaling als genoemd in artikel 18.
Hoofdstuk 10 Advisering en samenhangende afstemming
Het bedrag waarboven ingevolge artikel 36, lid 2, onder a, van de verordening advies gevraagd moet worden bedraagt € 20.000.
Artikel 21 Samenhangende afstemming
Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager wordt bij het onderzoek inzake het advies ex artikel 36 van de Verordening indien van toepassing aandacht besteed aan:
Bij de besluitvorming en de motivering van het besluit wordt door het college bij deze bevindingen aangesloten.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In dit artikel wordt een aantal begripsbepalingen omschreven. In het eerste lid wordt aangegeven dat de in dit besluit gebruikte begrippen dezelfde betekenis hebben als in de Verordening. In het tweede lid worden de begrippen omschreven waarvan de omschrijving niet in de verordening is geregeld.
Hoofdstuk 2 Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget
Artikel 2 Regels rond verstrekking en verantwoording
In het eerste lid is bepaald dat verstrekking van een persoonsgebonden budget plaatsvindt op verzoek van de aanvrager. Dit kan bij voorkeur tegelijk met de aanvraag, indien op dat moment al duidelijk is dat de aanvrager dit wenst.
Een aanvrager komt in eerste instantie in aanmerking voor een algemene voorziening. Is die niet passend, dan kan de aanvrager al dan niet een individuele voorziening ontvangen. Daarna kan op verzoek van de aanvrager verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget plaatsvinden. In het tweede lid bepaalt dat het niet in alle situaties mogelijk is een persoonsgebonden budget te ontvangen. Het gaat hierbij om situaties waarbij er door de omstandigheden van de cliënt onvoldoende zekerheid bestaat over de rechtmatige besteding van de PGB-gelden. Onder a is geregeld dat er geen PGB wordt verstrekt als uit onderzoek naar voren is gekomen dat het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met zijn persoonsgebonden budget. Hierbij valt te denken aan situaties waarbij de cliënt door psychische problemen niet met geld kan omgaan of er sprake is van verslavingsproblematiek. Wanneer er in dergelijke gevallen sprake is van een bewindvoerder die de financiële zaken regelt dan blijft er wel een mogelijkheid om een persoonsgebonden budget wordt verstrekt als er voldoende waarborgen zijn voor een rechtmatige besteding.
Onder b is geregeld dat geen persoonsgebonden budget wordt verstrekt als er sprake is van een sanering op grond van de WSNP. In een dergelijke situatie is er overigens ook sprake van een bewindvoerder, maar dit is in dit geval geen reden om toch een persoonsgebonden budget te vestrekken, omdat in een dergelijke situatie de bewindvoerder een andere rol heeft dan bij de onder a genoemde situatie.
Een woonvoorziening kan verstrekt worden als voorziening in natura. Dit zal vooral gelden voor kleinere, losse en daarom vaak herbruikbare voorzieningen, zoals tilliften, toiletstoelen en dergelijke voorzieningen. Bouwkundige woonvoorzieningen zullen naar hun aard over het algemeen niet als voorziening in natura aangeboden kunnen worden. Het derde lid bepaalt dat het college kan besluiten om roerende woonvoorzieningen uitsluitend in natura aan te bieden indien vooraf de inschatting is dat ze slechts kortdurend noodzakelijk zijn. Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat er sprake zal zijn van kapitaalvernietiging.
Deze verstrekking en het niet bieden van een keuze voor een persoongebonden budget hangt samen met het vormen van een depot en de daarmee samenhangende herverstrekking.
Artikel 3 Verantwoording en controle
In het artikel wordt geregeld op welke wijze de ontvanger van een persoonsgebonden budget verantwoording aflegt over de besteding hiervan. Op basis hiervan kan de gemeente beoordelen of er sprake is van een rechtmatige besteding van middelen.
In het eerste lid is bepaald dat iedere cliënt over de besteding van het persoonsgebonden budget verantwoording dient af te leggen via een verantwoordingsformulier. Vervolgens is in het tweede lid bepaald dat het college steekproefsgewijs bewijsstukken vraagt over de verantwoording. Om deze reden is in het derde lid opgenomen dat de houder van het persoonsgebonden budget de op de besteding betrekking hebbende stukken gedurende een periode van 3 jaar dient te bewaren.
Hoofdstuk 3 Eigen bijdragen, eigen aandeel en besparingsbijdrage
Artikel 4 Opleggen eigen bijdrage
Bij de invoering van de Wmo is er voor gekozen om nog geen grote wijzigingen aan te brengen in het bestaand beleid. Eventuele koerswijzigingen zullen pas plaatsvinden in het kader van de totale herijking van het beleid. Hierover zal in de loop van de 2007 besluitvorming plaatsvinden.
Ook ten aanzien van de eigen bijdrage systematiek wordt aangesloten bij het bestaande beleid. Dit betekent dat er voor de voormalige Wvg-voorzieningen geen eigen bijdrage opgelegd zullen worden, omdat we dit op dit moment in het kader van de Wvg ook niet doen. De eigen bijdrageregeling beperkt zich dan ook tot de hulp bij het huishouden.
Artikel 5 Omvang van eigen bijdragen en eigen aandeel
Hoofdstuk IV van de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) handelt over eigen bijdragen en het eigen aandeel bij financiële tegemoetkomingen. In artikel 4.1 van de AMvB wordt onder a, b, c en d aangegeven welke bedragen de minister als maximum laat gelden voor welke groepen. Lid 2 van artikel 4.1. geeft aan dat de gemeenteraad kan bepalen dat de genoemde bedragen in gelijke mate gewijzigd worden. Wat onder “in gelijke mate” wordt begrepen, staat verwoord in de toelichting van de AMvB. Ook het percentage van 15% kan door de gemeenteraad naar beneden gewijzigd worden.
In dit uitvoeringsbesluit is er voor gekozen om de hoogte van de eigen bijdrage vast te stellen op de maximum bedragen die in de AMvB zijn vastgesteld. Dit past ook binnen de beleidskeuze om bij de invoering van de Wmo het bestaande beleid in grote lijnen voort te zetten, omdat nu wordt aangesloten bij de huidige AWBZ-systematiek.
In de praktijk betekent dit dat het schema van de eigen bijdragen er als volgt uit ziet:
In de eerste kolom van de bovenstaande tabel is de categorie genoemd waartoe betrokkene behoort. De tweede kolom is het vaste bedrag. Dit is de eigen bijdrage die wordt opgelegd als het inkomen lager is dan de in kolom 3 genoemde inkomensgrens. Het betreft hier de eigen bijdrage per periode van 4 weken. Indien het inkomen hoger is dan de in kolom 3 genoemde inkomensgrens dan wordt de eigen bijdrage per 4 weken verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen het inkomen en de in kolom 3 genoemde inkomensgrens.
In het tweede lid wordt nog expliciet geregeld dat de eigen bijdrage nooit hoger mag zijn dan de kosten van de voorziening.
Hoofdstuk 4 Hulp bij het huishouden
Artikel 6 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden
In dit artikel wordt aangegeven hoe het persoonsgebonden budget voor de hulp bij het huishouden wordt vastgesteld.
De hoogte van het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld op basis van de klasse waarin de cliënt wordt ingedeeld. Het bedrag is gebaseerd op de bij het midden van de klasse behorende aantal uren, vermenigvuldigt met 80% van het uurbedrag zorg in natura. Dat betekent dat in klasse 1 het bedrag gebaseerd is op 1 uur hulp bij het huishouden, in klasse 2 op 3 uur, in klasse 3 op 5,5 uur, in klasse 4 op 8,5 uur, in klasse 5 op 11,5 uur en in klasse 6 op 14,5 uur.
Het gehanteerde percentage van 80 is overigens hoger dan de AWBZ-systematiek waarin een percentage van 75 wordt gehanteerd.
Het gehanteerde uurbedrag voor zorg in natura is afgeleid van de prijzen die worden gehanteerd door de vier zorgaanbieders waarmee de gemeente een overeenkomst heeft gesloten voor zorg in natura.
Artikel 7 Hoogte van de financiële tegemoetkoming
In dit artikel wordt bepaald op welke wijze de financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening wordt vastgesteld. De wijze waarop dit wordt vastgesteld sluit aan bij de wijze waarop dit tot 1 januari 2007 wordt toegepast in het gemeentelijke WVG-beleid.
In het eerste lid wordt geregeld dat het voor de vaststelling van de hoogte van de financiële tegemoetkoming noodzakelijk is dat een offerte van de kosten wordt ingediend. Indien hiervan sprake is kan het bedrag worden verhoogd met een bedrag voor de kosten van onderhoud, keuring en reparatie van de voorziening. Overigens kunnen aanpassingskosten ook betrekking hebben op de verwijdering van een eerder aangebrachte voorziening.
In het tweede lid wordt de hoogte van de tegemoetkoming in de kosten van verhuizing vastgesteld. Deze hoogte komt overeen met het bedrag dat nu het gemeentelijk WVG-beleid is opgenomen.
In artikel 4, lid 2, van de Wet maatschappelijke ondersteuning is opgenomen dat het college bij het bepalen van de voorzieningen rekening houdt met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.
Gelet op deze omschrijving uit de wet dient er rekening gehouden te worden met de mogelijkheden van de aanvrager om zelf te voorzien in maatregelen. De mate waarin iemand zelf in deze maatregelen kan voorzien wordt voor een belangrijk deel bepaald door de financiële positie van betrokkene. Er is hierbij een directe relatie met het begrip algemeen gebruikelijk. Of een bepaalde voorziening als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd is mede afhankelijk van de financiële omstandigheden van betrokkene.
In het gemeentelijk Wvg-beleid is de relatie tussen algemeen gebruikelijkheid van een voorziening en de financiële omstandigheden van de cliënt vertaald in een staffel waarin de hoogte van de tegemoetkoming in de kosten van woningaanpassing gerelateerd is aan de inkomenscategorie waartoe de cliënt behoort. In het derde lid wordt neergelegd dat dit bestaande Wvg-beleid wordt voortgezet in de Wmo.
In het vierde lid is bepaald dat een traplift in bruikleen wordt verstrekt. Dit betekent dat voor deze voorziening in beginsel geen persoonsgebonden budget wordt verstrekt. De keuze om trapliften in beginsel in bruikleen te geven, is ingegeven vanuit het oogpunt dat hiermee gewaarborgd kan worden dat een traplift langdurig gebruikt wordt. Door de traplift in bruikleen te verstrekken kan deze namelijk weer herbruikt worden op het moment dat degene aan wie de traplift is verstrekt deze niet meer nodig heeft. Hierdoor kan op een doelmatige manier met middelen worden omgegaan.
Artikel 8 Afschrijvingstermijn
In artikel 21 van de verordening is een antispeculatiebeding opgenomen. Dit houdt in dat, indien een woningaanpassing heeft geleid tot een waardestijging van de woning, deze moet worden terugbetaald indien de woning binnen 7 jaar nadat de woningaanpassing is uitgevoerd, wordt verkocht.
In dit artikel van het uitvoeringsbesluit wordt geregeld dat hierbij er gedurende deze 7 jaar een lineaire afschrijving wordt toegepast. Het aflossingsschema ziet er dan als volgt uit:
1e jaar Afschrijving 15% Totale afschrijving 15%
2e jaar Afschrijving 15% Totale afschrijving 30%
3e jaar Afschrijving 15% Totale afschrijving 45%
4e jaar Afschrijving 15% Totale afschrijving 60%
5e jaar Afschrijving 15% Totale afschrijving 75%
6e jaar Afschrijving 15% Totale afschrijving 90%
7e jaar Afschrijving 10% Totale afschrijving 100%
Hoofdstuk 6 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel
Artikel 9 Wijze van bepaling persoonsgebonden budget
Dit artikel regelt de wijze waarop een persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening wordt vastgesteld. Hierbij wordt uitgegaan, conform de verordening, van de goedkoopst-adequate voorziening. Als daar sprake van is kan verhoging plaatsvinden met een bedrag noodzakelijk voor onderhoud en reparatie. Het bedrag dat hiervoor beschikbaar wordt gesteld wordt genomen over het gemiddelde bedrag voor onderhoud van soortgelijke verstrekkingen over het een na laatste voorafgaande kalenderjaar.
Bij de vaststelling van de hoogte van een persoonsgebonden budget voor een vervoermiddel wordt rekening gehouden met een besparingsbijdrage. De hoogte van deze besparingsbijdrage wordt vastgesteld op de kosten van een fiets zoals deze is bepaald door het NIBUD. Deze besparingsbijdrage is overgenomen uit het gemeentelijk Wvg-beleid.
Artikel 11 Hoogte van het persoonsgebonden budget
Lid 1 van dit artikel legt een aantal bedragen vast voor de autokostenvergoeding, de taxikostenvergoeding en de vergoeding van de rolstoeltaxi. De bedragen sluiten aan bij de bedragen die tot 1 januari 2007 van toepassing zijn in het kader van de Wvg.
In de leden 2 tot en met 5 wordt geregeld dat in enkele specifieke situaties een aanpassing van het in lid 1 genoemde bedrag plaatsvindt. Ook voor deze bepalingen geldt dat dit een voortzetting is van het Wvg-beleid.
Hoofdstuk 7 Verplaatsen in en rond de woning
Er wordt uitgegaan van de goedkoopst-adequate voorziening (zoals in de verordening bepaald) welk bedrag verhoogd wordt met de gemiddelde kosten van onderhoud en reparatie aan vergelijkbare rolstoelen. Dit bedrag wordt genomen uit het één na laatste volledige kalenderjaar voorafgaande aan het jaar waarin de voorziening wordt toegekend.
Elke rolstoel die enige aanpassing behoeft zal uitkomen op een ander bedrag. Daarom vindt vaststelling van het persoonsgebonden budget bij rolstoelen vaak per rolstoel plaats.
De sportrolstoel is een voorziening die meegenomen wordt vanuit de Wvg zonder dat deze sportrolstoel in de Wmo wordt genoemd. De sportrolstoel is een bovenwettelijke voorziening, in de Wvg opgenomen naar aanleiding van een verzoek van de Tweede Kamer. Daarom wordt de verstrekkingswijze, zoals bij de Wvg gewoon voortgezet, hetgeen betekent dat een sportrolstoel alleen verstrekt wordt als een persoonsgebonden budget. Dit persoonsgebonden budget is niet kostendekkend en dient beschouwd te worden als tegemoetkoming in de kosten van aanschaf en onderhoud voor een periode van drie jaar. Na drie jaar kan opnieuw een persoonsgebonden budget worden toegekend. Ten opzichte van de Wvg is het bedrag, dat voor de sportrolstoel wordt verstrekt, verhoogd. In de Wvg was dit bedrag namelijk vastgesteld op € 2.020. De verhoging heeft plaatsgevonden om beter aan te sluiten bij de kosten die een sportrolstoel in de praktijk met zich mee brengt.
Hoofdstuk 8 Maaltijdvoorziening
Voor iedereen geldt dat hij te maken heeft met de kosten van maaltijden. De verstrekking van een Wmo-maaltijdvoorziening dient dan ook enkel betrekking te hebben op de meerkosten van deze maaltijdvoorziening. In dit artikel wordt dan ook geregeld dat de cliënt een besparingsbijdrage is verschuldigd. Deze besparingsbijdrage is gelijk aan het bedrag dat in de belastingswetgeving is vastgesteld als loon in natura voor een warme maaltijd.
In artikel 4, lid 2, van de Wet maatschappelijke ondersteuning is opgenomen dat het college bij het bepalen van de voorzieningen rekening houdt met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.
Gelet op deze omschrijving uit de wet dient er rekening gehouden te worden met de mogelijkheden van de aanvrager om zelf te voorzien in maatregelen. De mate waarin iemand zelf in deze maatregelen kan voorzien wordt voor een belangrijk deel bepaald door de financiële positie van betrokkene. Er is hierbij een directe relatie met het begrip algemeen gebruikelijk. Of een bepaalde voorziening als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd is mede afhankelijk van de financiële omstandigheden van betrokkene.
Ook voor de maaltijdvoorziening kan gesteld worden dat artikel 4, lid 2, van de wet, van toepassing is. Voor de kosten van een maaltijd kan namelijk ook worden gesteld dat in het algemeen personen met een hoger inkomen hieraan meer besteden. Gesteld mag dan ook worden dat een hoger inkomen betekent dat men zelf (gedeeltelijk) in maatregelen kan voorzien.
In dit artikel van het uitvoeringsbesluit wordt geregeld dat boven de grens van 105% van het norminkomen de betrokkene zelf gedeeltelijk kan voorzien in maatregelen. Met deze bepaling wordt de huidige systematiek voortgezet. Ten opzichte van de bestaande regeling is de nu omschreven regeling overigens gunstiger. Hiermee wordt voorkomen dat sommige personen voor de betreffende kosten alsnog een beroep moeten doen op bijzondere bijstand.
Het mag nooit zo zijn dat de gemeente “winst” maakt op de maaltijdvoorziening. Om deze reden is in dit artikel bepaald dat het totaal van de besparingsbijdrage en de eigen betaling nooit hoger kan zijn dan de kosten van de voorziening.
Artikel 17 Persoonsgebonden budget
In dit artikel wordt geregeld op welke wijze het persoonsgebonden budget voor maaltijdvoorziening wordt vastgesteld. Met het persoonsgebonden budget wordt de aanvrager in staat gesteld zelf zijn maaltijdvoorziening in te kopen.
In artikel 4, lid 2, van de Wet maatschappelijke ondersteuning is opgenomen dat het college bij het bepalen van de voorzieningen rekening houdt met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.
Gelet op deze omschrijving uit de wet dient er rekening gehouden te worden met de mogelijkheden van de aanvrager om zelf te voorzien in maatregelen. De mate waarin iemand zelf in deze maatregelen kan voorzien wordt voor een belangrijk deel bepaald door de financiële positie van betrokkene. Er is hierbij een directe relatie met het begrip algemeen gebruikelijk. Of een bepaalde voorziening als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd is mede afhankelijk van de financiële omstandigheden van betrokkene.
In dit uitvoeringsbesluit is er voor gekozen om de mate waarin iemand zelf in maatregelen kan voorzien niet aanwezig te achten bij een inkomen tot 110% van het norminkomen.
Voor personen met een minimuminkomen geldt dat men voor deze kosten bijzondere bijstand kan aanvragen. Door er in dit uitvoeringsbesluit voor te kiezen om bij een inkomen lager dan 110% van het norminkomen (de van toepassing zijnde bijstandsnorm) geen bijdrage te vragen, is een beroep op bijzondere bijstand niet meer nodig.
Artikel 19 Persoonsgebonden budget
In dit artikel wordt geregeld op welke wijze het persoonsgebonden budget voor alarmering wordt vastgesteld. Met het persoonsgebonden budget wordt de aanvrager in staat gesteld zelf zijn maaltijdvoorziening in te kopen.
Hoofdstuk 10 Advisering en samenhangende afstemming
De Verordening bepaalt in artikel 36, lid 2, onder a, dat in bepaalde situaties boven een bepaald bedrag verplicht advies gevraagd moet worden. In dit artikel staat dit bedrag vermeld.
In veel gevallen zal het mogelijk zijn om via een beslisboom vast te stellen welke voorziening van welke omvang er nodig is om de beperkingen die worden ondervonden te compenseren. Het is echter gewenst dat bij duurdere voorzieningen altijd een extern advies te vragen. Deze grens wordt hierbij gesteld op € 20.000. Overigens is het ook altijd mogelijk om onder deze grens extern advies te vragen als dit noodzakelijk geacht wordt.
Artikel 21 Samenhangende afstemming
De Verordening bepaalt in artikel 37 dat in dit Besluit bepaald moet worden op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de aanvrager. Bij deze eisen is aangesloten bij de eisen die het Zorgindicatiebesluit stelt ten aanzien van het onderzoek inzake de AWBZ. Hierdoor is enerzijds de samenhang met de AWBZ gewaarborgd, maar wordt anderzijds ook een ruime hoeveelheid informatie vergaard waarmee het college een zorgvuldig, op de individuele situatie af te stemmen besluit kan nemen.
Dit besluit treedt inwerking op het moment van inwerkingtreding van de verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Oosterhout.