Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Waalwijk

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Waalwijk houdende regels omtrent financiën Financiële verordening gemeente Waalwijk 2017

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWaalwijk
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening van de gemeenteraad van de gemeente Waalwijk houdende regels omtrent financiën Financiële verordening gemeente Waalwijk 2017
CiteertitelFinanciële verordening gemeente Waalwijk 2017
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Financiële verordening gemeente Waalwijk 2011.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 212 van de Gemeentewet
  2. amvb Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

30-12-201717-04-2020nieuwe regeling

07-12-2017

gmb-2017-230071

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Waalwijk houdende regels omtrent financiën Financiële verordening gemeente Waalwijk 2017

De Raad van de gemeente Waalwijk

 

gelet op artikel 212 van de Gemeentewet,

gelet op het Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten.

 

besluit:

 

in te trekken:

Financiële verordening gemeente Waalwijk 2011

 

vast te stellen:

Verordening op de uitgangspunten voor het financieel beleid, alsmede de regels voor het financieel beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie van de gemeente Waalwijk.

 

Hoofdstuk 1. Inleidende Bepalingen

Artikel 1. Definities

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      administreren:

      het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, het functioneren en het beheersen van (onderdelen van) de organisatie van de gemeente Waalwijk en ten behoeve van de verantwoording die daarover moet worden afgelegd.

    • b.

      financiële organisatie:

      het onderdeel van de administratie dat systematisch financiële gegevens maakt en verwerkt van (onderdelen van) de organisatie van de gemeente Waalwijk, teneinde te komen tot een goed inzicht in:

      • de financieel-economische positie;

      • het financiële beheer;

      • de uitvoering van de Begroting;

      • het afwikkelen van vorderingen en schulden;

      • alsmede tot het afleggen van rekening en verantwoording daarover.

    • c.

      rechtmatigheid:

      het in overeenstemming zijn met geldende wet- en regelgeving.

    • d.

      doelmatigheid:

      het realiseren van bepaalde prestaties met een zo beperkt mogelijke inzet van middelen.

    • e.

      doeltreffendheid:

      de mate waarin de beoogde prestaties en (maatschappelijke) effecten van het beleid ook daadwerkelijk worden behaald.

Hoofdstuk 2. Planning en Controlcyclus

Artikel 2. Kalender

  • 1.

    Het college van B&W biedt jaarlijks, vóór 1 december, een bestuurlijke planning voor het volgende begrotingsjaar aan het Auditcomité van de raad aan. In deze planning zijn de data opgenomen met betrekking tot het aanbieden en vaststellen van de Planning en Controlproducten.

  • 2.

    De Planning en Controlcyclus bestaat uit de volgende producten:

    • a.

      Nota van uitgangspunten ten behoeve van het opstellen van de Begroting;

    • b.

      Nota van uitgangspunten ten behoeve van het opstellen van de Nota Grondexploitatie;

    • c.

      Voorjaarsbericht;

    • d.

      Kadernota;

    • e.

      Begroting en de Uitvoeringsinformatie;

    • f.

      Jaarstukken: verantwoording/rekening, Nota Grondexploitatie en de Uitvoeringsinformatie;

    • g.

      Najaarsbericht.

Artikel 3. Uitgangspunten/Parameters Begroting

De raad stelt jaarlijks in het voorjaar ten behoeve van het opstellen van de Begroting een nota van uitgangspunten vast.

Artikel 4. Voorjaarsbericht

Het college informeert de raad in het voorjaar over de voortgang van de uitvoering van de Begroting. In deze rapportage wordt gerapporteerd op alle budgettaire afwijkingen en gaat in op de realisatie van de beleidsvoornemens. Door middel van het voorjaarsbericht kunnen geen nieuwe zaken op de begroting gebracht worden.

Artikel 5. Kadernota

Het college biedt jaarlijks in het voorjaar de Kadernota aan de raad aan. Hiermee wordt de raad in de gelegenheid gesteld om de kaders voor het komende begrotingsjaar en de daarbij behorende meerjarenbegroting te stellen.

Artikel 6. Begroting

  • 1.

    De raad stelt in ieder geval bij de aanvang van de nieuwe raadsperiode een programma-indeling vast.

  • 2.

    De raad stelt per programma, voor het betreffende begrotingsjaar, vast:

    • a.

      de beoogde maatschappelijke effecten uitgedrukt in indicatoren, het betreft hier de op grond van het BBV artikel 25 verplicht voorgeschreven indicatoren en de eigen indicatoren;

    • b.

      de wijze waarop ernaar gestreefd zal worden die effecten te bereiken;

    • c.

      de baten en lasten per programma;

    • d.

      toevoegingen en onttrekkingen aan reserves.

  • 3.

    Tevens geeft de raad per programma:

    • a.

      voor de drie opvolgende jaren een globaal overzicht beoogde effecten en baten en lasten in de toekomst;

    • b.

      de relevante beleidsmatige kaders waarbinnen het programma uitgevoerd dient te worden.

  • 4.

    De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de baten en de lasten per programma en de investeringskredieten die betrekking hebben op vervanging.

  • 5.

    De raad is bevoegd gedurende het jaar de begroting aan te passen voor zover de begroting wijzigt op het niveau van

    • a.

      de baten en lasten van een programma;

    • b.

      de onttrekkingen of toevoegingen in de reserves.

  • 6.

    De begroting kan door de raad worden gewijzigd als gevolg van

    • a.

      een beleidsinhoudelijke aanpassing;

    • b.

      een financieel technische aanpassing die geen invloed heeft op de uitvoering van de in de programmabegroting gemaakte afspraken.

  • 7.

    De begroting kan door het college worden gewijzigd (administratieve wijziging) indien de wijziging binnen een programma wordt doorgevoerd en budgettair neutraal is. Op verzoek van de griffier voert het college administratieve wijzigingen door met betrekking tot de budgetten die betrekking hebben op de raad als bestuursorgaan.

  • 8.

    Het college is bevoegd tot het onderverdelen van taakvelden naar activiteiten (producten) ten behoeve van nadere sturing door het college.

  • 9.

    De raad wordt geïnformeerd over de nadere verdeling van de taakvelden bij de programmabegroting.

  • 10.

    Het college draagt er zorg voor dat alle kredieten en projecten voldoen aan het GROTIK principe (Geld – Risico’s – Organisatie – Tijd – Informatie – Kwaliteit)

  • 11.

    Het college kan nadere regels stellen die waarborgen dat de uitvoering van de Begroting rechtmatig, doelmatig en doeltreffend verloopt.

  • 12.

    De begroting bevat een begrotingspost “onvoorzien” van tenminste € 100.000. Over deze begrotingspost kan de raad zonder nadere beperkingen en al dan niet op voorstel van het college, gedurende het begrotingsjaar beschikken voor uitgaven waarin de begroting niet op andere wijze voorziet.

Artikel 7. Jaarstukken

Het college stelt jaarlijks een nota van uitgangspunten vast ten behoeve van het opstellen van de Nota grondexploitatie welke onderdeel uitmaakt van de jaarstukken.

Artikel 8. Najaarsbericht

Het college informeert de raad in het najaar over de budgettaire ontwikkelingen van het lopende begrotingsjaar en de meerjarenbegroting. Door middel van het najaarsbericht kunnen geen nieuwe zaken op de begroting gebracht worden. Door middel van het najaarsbericht wordt de raad in de gelegenheid gesteld om in het begrotingsjaar niet bestede budgetten over te hevelen naar het volgend begrotingsjaar.

Hoofdstuk 3. Financiële Positie

Artikel 9. Waardering en afschrijving vaste activa

  • 1.

    Het college legt de uitgangspunten met betrekking tot de waardering en afschrijving van vaste activa vast in een Nota Waardering en afschrijving vaste activa. Deze nota wordt, indien daartoe aanleiding bestaat, tenminste eenmaal per raadsperiode geactualiseerd en ter vaststelling aan de raad aangeboden.

  • 2.

    Deze nota bevat minimaal:

    • a.

      criteria voor het activeren van activa;

    • b.

      criteria voor het waarderen van activa;

    • c.

      toegepaste methoden van afschrijven;

    • d.

      interne regels rondom verantwoording in de producten van de Planning en Controlcyclus;

    • e.

      procedures rondom afsluiten van kredieten..

Artikel 10. Reserves en voorzieningen

De interne regels omtrent reserves en voorzieningen worden vastgelegd in een Nota Reserves en Voorzieningen. Deze nota wordt, indien daartoe aanleiding bestaat, tenminste eenmaal per raadsperiode geactualiseerd en ter vaststelling aan de raad aangeboden.

Het college is bevoegd om ter dekking van niet begrote uitgaven, niet zijnde kredieten, tot een bedrag van maximaal € 50.000 per bestemmingsreserve jaarlijks te beschikken over bestemmingsreserves. De raad heeft hieraan de voorwaarde gesteld dat de portefeuillehouder de raad d.m.v. een bestuurdersbrief informeert en dat de mutatie in de eerstvolgende kwartaalswijziging van de begroting wordt verwerkt.

Artikel 11. Kostprijsberekening

De raad stelt in de Nota kostentoerekening de beleidskaders vast m.b.t. de wijze van kostentoerekening ten behoeve van het bepalen van de kostprijs van de levering van goederen, werken en diensten. Deze nota wordt, indien daartoe aanleiding bestaat, tenminste eenmaal per raadsperiode geactualiseerd en ter vaststelling aan de raad aangeboden.

Artikel 12. Financieringsfunctie

Het college neemt in een treasurystatuut de regels op die worden gehanteerd voor het dagelijks geldstromenbeheer en voor liquiditeitsrisico’s, renterisico’s, kredietrisico’s en relatiebeheer, administratieve organisatie en interne controle van de financieringsfunctie. Het treasurystatuut wordt, indien daartoe aanleiding bestaat, tenminste eenmaal per raadsperiode geactualiseerd en ter vaststelling aan de raad aangeboden.

Hoofdstuk 4. Paragrafen

Artikel 13. Lokale heffingen

Deze paragraaf dient inzicht te geven in de diverse gemeentelijke heffingen en de gevolgen daarvan voor de inwoners. Het algemeen belastingbeleid dient beschreven te worden en er dient stilgestaan te worden bij de ontwikkelingen binnen het belastinggebied en bij de lokale lastendruk voor de inwoners. De diverse belastingen en heffingen dienen nader toegelicht te worden. Er dient te worden ingegaan op het kwijtscheldingsbeleid.

Artikel 14.Weerstandsvermogen en risicobeheersing

In deze paragraaf dient nader te worden ingegaan op de weerstandscapaciteit afgezet tegen de risico’s die de gemeente loopt in zowel de exploitatie- als investeringssfeer.

De interne regels omtrent weerstandsvermogen en risicomanagement worden vastgelegd in een Nota weerstandsvermogen en risicomanagement. Deze nota wordt, indien daartoe aanleiding bestaat, tenminste eenmaal per raadsperiode geactualiseerd en ter vaststelling aan de raad aangeboden.

Artikel 15. Onderhoud kapitaalgoederen

Bij de Begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf onderhoud kapitaalgoederen de verplichte onderdelen op grond van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op.

 

Onderhoud Openbare Ruimte

Het college biedt tenminste eenmaal per raadsperiode een Nota Onderhoud Openbare Ruimte aan. De nota geeft het kader weer voor de inrichting van het onderhoud en het beoogde onderhoudsniveau (beeldkwaliteit) voor het openbaar groen, water, wegen, openbare verlichting, kunstwerken en straatmeubilair en eveneens de normkostensystematiek en het meerjarig budgettair beslag. De raad stelt deze nota vast.

Wegen

Het Onderhoud wegen (OW) dient plaats te vinden in samenhang met het Mobiliteitsplan en het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarbij de werkzaamheden zoveel mogelijk op elkaar worden afgestemd en samengevoegd tot het Integraal Uitvoerings Programma (IUP).

Het IUP heeft een planningshorizon van vier jaar bestaande uit een definitieve planning voor de eerste twee jaar en een doorkijk naar het 3e en 4e jaar. Dit plan wordt tweejaarlijks ter vaststelling aan de raad voorgelegd.

Rioleringsplan en waterlopen

Het college biedt tenminste eenmaal per raadsperiode een Nota Gemeentelijk Rioleringsplan aan de raad ter vaststelling aan.

De normen voor kwaliteit en het onderhoudsniveau worden vastgelegd in het gemeentelijk rioleringsplan. In het plan zijn voor een tijdsperiode van vier jaar onder meer de investeringen m.b.t. vervanging, verbetering en de aanleg van (druk)riolering gepland en worden zoveel mogelijk in samenhang met het Mobiliteitsplan en Onderhoud Wegen (IUP) gepland.

Groen

Het onderhoud van het openbaar groen dient plaats te vinden op basis van meerjarig onderhoudsplan. Het college biedt tenminste eenmaal per raadsperiode een onderhoudsplan aan de raad ter vaststelling aan.

Gemeentelijk vastgoed en het onderhoud daarvan

De raad stelt in de Nota Vastgoed de kaders vast m.b.t. het gemeentelijk vastgoedbeleid/beheer en het management van gemeentelijk vastgoed. Daarnaast geeft de nota aan welke acties genomen worden om strategisch te kunnen sturen op de gemeentelijke vastgoedportefeuille. Deze nota wordt eenmaal per raadsperiode geactualiseerd en ter vaststelling aan de raad aangeboden.

Ten behoeve van het onderhoud van de gemeentelijke gebouwen wordt eens per twee jaar een meerjarenplanning ter vaststelling aan de raad aangeboden.

Artikel 16. Financiering (en treasury)

In de paragraaf financiering bij de begroting en de jaarstukken neemt het college de verplichte onderdelen op grond van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op.

Artikel 17. Bedrijfsvoering

In de paragraaf bedrijfsvoering bij de Begroting en de jaarstukken neemt het college naast de verplichte onderdelen op grond van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

  • a.

    de omvang, opbouw en (verwachte) ontwikkeling van het personeelsbestand;

  • b.

    de totale personele lasten (vast personeel en inhuur derden).

Artikel 18. Verbonden partijen

Bij de Begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf verbonden partijen de verplichte onderdelen op van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten.

Artikel 19. Grondbeleid

  • 1.

    In de paragraaf grondbeleid bij de Begroting en de jaarstukken neemt het college de verplichte onderdelen op grond van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op.

  • 2.

    Het college biedt tenminste eens in de vier jaar een nota Grondbeleid aan ter behandeling en vaststelling door de raad. In deze nota wordt aandacht besteed aan:

    • a.

      de strategische visie van het toekomstig grondbeleid van de gemeente;

    • b.

      het beleid ten aanzien van de grondprijzen;

    • c.

      het beleid ten aanzien van de uitgifte van gronden in erfpacht en de bijstelling van erfpachtvergoedingen.

Artikel 20. Duurzaamheid en milieu

Hoe het duurzaam handelen in alle gemeentelijke taken is verweven wordt in deze paragraaf toegelicht. Per programma wordt aangeven op welke wijze inhoud wordt gegeven aan het duurzaam handelen.

Artikel 21. Transities sociaal domein

Deze paragraaf geeft een integraal inzicht in de beleidsmatige, financiële en organisatorische ontwikkelingen m.b.t. het sociaal domein: burgerparticipatie, inkomensregelingen, maatwerkvoorzieningen (WMO), maatwerkdienstverlening en geëscaleerde zorg (jeugd 18-) en (18+).

Artikel 22. Demografische ontwikkelingen

Deze paragraaf bevat inwonergegevens verbijzonderd naar leeftijden en wijken en prognoses van:

  • het aantal inwoners;

  • het aantal woningen;

  • de doelgroep leerlingen basisonderwijs;

  • het aantal leerlingen scholen in de gemeente.

Hoofdstuk 5. Financiële organisatie en administratie

Artikel 23. Administratie

De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:

  • a.

    het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel;

  • b.

    het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van activa met economisch nut, activa met maatschappelijk nut, voorraden, vorderingen en schulden, enzovoorts;

  • c.

    het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten, het maken van kostencalculaties en voor het inzicht in bepaalde indicatoren;

  • d.

    het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de Begroting en ter zake geldende wet- en regelgeving;

  • e.

    de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de Begroting en relevante wet- en regelgeving.

Artikel 24. Financiële organisatie

Het college draagt de zorg voor en legt (in een besluit) vast:

  • a.

    een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidig toewijzing van de gemeentelijke taken aan de organisatieonderdelen;

  • b.

    een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijk-heden, zodat aan de eisen van interne controle wordt voldaan en de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie aan beleids- en beheersorganen is gewaarborgd;

  • c.

    de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investerings-kredieten;

  • d.

    het beleid en de interne regels voor de steunverlening en de toekenning van subsidies aan ondernemingen en instellingen;

  • e.

    het beleid en de interne regels voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen, opdat aan de eisen van rechtmatigheid, controle en verantwoording wordt voldaan.

  • f.

    nadere regels ten aanzien van het fiscaal beleid.

Artikel 25. Interne controle

  • 1.

    Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de verantwoording en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking.

  • 2.

    Het college waarborgt de rechtmatigheid van de beheershandelingen.

  • 3.

    Het college neemt bij afwijkingen maatregelen tot herstel.

  • 4.

    Het college draagt zorg voor een stelsel van interne auditing op de goede werking van de verantwoordelijkheden genoemd onder lid 1, 2 en 3.

Artikel 26. Aanbesteding en inkoop

Het college draagt zorg voor en legt vast de interne regels (protocol) voor de inkoop en aanbesteding van leveringen, werken en diensten. De regels waarborgen dat wordt gehandeld in overeenstemming met de relevante Nationale en Europese wetgeving. Het college legt jaarlijks in de jaarrekening in de paragraaf bedrijfsvoering verantwoording af over aanbesteding en inkoop.

Hoofdstuk 27. Slotbepalingen

Deze verordening treedt in werking op de 8E dag na bekendmaking.

Artikel 28. Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald onder de naam "Financiële verordening gemeente Waalwijk 2017".

 

Vastgesteld door de Raad van Waalwijk in zijn vergadering van 7 december 2017,

de griffier,

G.H. Kocken

de voorzitter,

drs. A.M.P. Kleijngeld

BIJLAGE I NOTA WAARDERINGS- EN AFSCHRIJVINGSBELEID 2017 GEMEENTE WAALWIJK

 

Inleiding

Voor u ligt de nota waarderings- en afschrijvingsbeleid gemeente Waalwijk. In deze nota zijn de gedragsregels vastgelegd over de wijze waarop zal worden omgegaan met het al dan niet activeren van uitgaven alsmede het waarderen, afschrijven en presenteren van de activa. Deze nota geeft hiervoor de kaders aan en beoogt daarmee het kunnen volgen van een bestendige gedragslijn.

 

De nota maakt deel uit van de door de raad vastgestelde (of nog vast te stellen) verordening “Financiële verordening gemeente Waalwijk 2017”. Ingevolge deze verordening dient de raad elke raadsperiode regels vast te stellen met betrekking tot het waarderings- en afschrijvingsbeleid. Voorliggende nota vervangt de nota waarderings- en afschrijvingsbeleid van november 2010. Sinds de inwerkingtreding van de geldende verordening hebben zich feiten voorgedaan, die op enkele plaatsen een wijziging tot gevolg hebben.

Deze zijn:

 

  • 1.

     

  • Herziening van het Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten (BBV) van 14 april 2016 (Het BBV dateert van 23 januari 2003);

  • Publicaties van de commissie BBV van juli 2011 en februari 2013 resulterend in drie stellige uitspraken (verplichtend) en drie aanbevelingen (facultatief);

 

De betreffende stukken zijn als bijlagen bij deze nota gevoegd. Ook in deze nota zelf wordt hierop afzonderlijk ingegaan.

 

2.

Daarnaast is de afschrijvingstabel van de nota van Waalwijk vergeleken met die van een achttal gemeenten. Afschrijvingstermijnen zijn niet voorgeschreven. Iedere gemeente kan hierin zijn eigen keuzes maken, daarbij rekening houdend met de eigenheid van een gemeente. Een gemeente die er bijvoorbeeld voor kiest voorop te lopen op ICT gebied, zal ICT middelen sneller afschrijven dan een gemeente die de kat uit de boom kijkt. Een gemeente met een slechte grondslag zal civieltechnische werken sneller afschrijven dan een gemeente waar de vaste grond aan de oppervlakte ligt. De vergelijking met de andere gemeenten laat zien dat in het algemeen in de gemeenten min of meer dezelfde termijnen worden gehanteerd. Twee zaken vallen wel op:

 

  • Waalwijk heeft voor haar afschrijvingstermijnen (veel) meer dan andere gemeenten investeringen in componenten verbijzonderd. Vanuit het standpunt dat we onze administratieve last zo gering mogelijk moeten houden en vanuit het gegeven dat de omvang van onze staat van investeringen zeer groot is, verdient het aanbeveling meer te clusteren. Voorbeelden zijn tractie en overige materialen van de buitendienst, investeringen in ICT en de inrichting van gebouwen.

  • Waalwijk heeft de afschrijvingstermijnen van een aantal investeringen niet (volledig) geregeld. Als voorbeelden: haven en kade, bruggen, kunstgrasvelden.

 

In deze nota worden de voorgenomen wijzigingen van de afschrijvingstabel afzonderlijk vermeld.

  

3.

In de praktijk komt het weleens voor, dat het realiseren van projecten oponthoud ondervindt. Soms, omdat de benodigde gronden nog niet in ons bezit zijn; soms, omdat er nog procedures doorlopen dienen te worden. Er is daarom voor gekozen – en dit is ook zo verwerkt in de huidige nota - dat een aanvang gemaakt wordt met afschrijven, zodra meer dan 50% van het krediet is besteed. De voorschriften laten een zekere vrijheid in het moment van het bepalen van de aanvangstermijn van afschrijving, maar de nu door ons gehanteerde methodiek behoort niet tot de opties die het BBV biedt. Ook het nieuwe gemeenschappelijk toezichtskader (GTK) 2014, waaraan de provincies zich verbonden hebben, geven die mogelijkheid niet. We hebben daarom gekozen voor een ander aanvangstijdstip van afschrijven en gaan hierop in deze nota nader in.

 

4.

Een nieuw onderdeel investeringen en kredieten is in de nota waarderings- en afschrijvingsbeleid opgenomen omdat vaak niet duidelijk is op welke wijze uitleg moet worden gegeven aan vooraf niet voorziene situaties verband houdend met investeringen en daarvoor door de raad beschikbaar gestelde middelen (kredieten). Wel is er een nota “procedure afsluiting kredieten”, maar deze nota regelt niet alles. Omdat de wijze waarop omgegaan wordt met investeringen en kredieten raakvlakken heeft met de nota waarderings- en afschrijvingsbeleid en wij ernaar streven het aantal regelingen zoveel mogelijk te beperken, hebben wij een en ander gecombineerd in deze nota waarderings- en afschrijvingsbeleid. Met name ook de wijze waarop omgegaan wordt met grote projecten (voorbeelden SLEM, oostelijke insteekhaven), IUP werken, Vastgoed, ICT en MIP investeringen krijgen daarbij aandacht.

 

5.

De herziening van het BBV stelt voor het omgaan met kosten van aankoop van gronden die nog niet in exploitatie zijn, het renteverlies daarover en de daarop betrekking hebbende eventueel gemaakte vervaardigingskosten dwingender regels. Werden voorheen deze kosten in de NIEGG verantwoord, thans dienen zij geactiveerd te worden hetzij onder de voorraden bouwgrond (als de raad nog niet heeft uitgesproken de gronden op een termijn van maximaal vijf jaar in exploitatie te nemen) hetzij onder de materiële vaste activa (als de raad wel het voornemen heeft uitgesproken de gronden op een termijn van maximaal vijf jaar in exploitatie te nemen). In deze nota wordt geregeld dat de raad niet vooraf door middel van kredietvotering dient te autoriseren, maar dat dergelijke kosten door de raad achteraf door middel van najaarsbericht en daarbij behorende wijziging van de begroting worden geautoriseerd.

 

6.

Aan de nota is een overzicht van definities gevoegd.

 

7.

Tenslotte wijzen wij erop dat evenals in de huidige nota opnieuw een “ontsnappingsclausule” is opgenomen, waarvan de raad gebruik kan maken indien zich de noodzaak daartoe voordoet. Soms kan het wenselijk/noodzakelijk zijn om af te wijken van de in de verordening vastgelegde afschrijvingstermijn. Gebruik van de clausule mag alleen op grond van goede argumenten. Het behalen van financieel voordeel mag geen argument zijn om de clausule toe te passen.

 

Waalwijk, november 2017

 

 

Definities

 

Om een goed beeld te krijgen van het activabeleid wordt hieronder een aantal kernbegrippen beschreven.

 

Activa

Het geheel van bezittingen van de gemeente wordt op de debetzijde van de balans weergegeven. Gemeentelijke activa zijn in het verleden gepleegde investeringen waarover de gemeente de beschikkingsmacht heeft. Een individueel kapitaalgoed kan worden aangeduid als (vast) actief of activum.

De bezittingen van de gemeente. Deze worden ingedeeld in vlottende activa en vaste activa:

 

Activeren

Het opnemen van investeringen op de balans. De jaarlijkse kosten worden in de toekomst ten laste van de exploitatie gebracht, dit zijn de kapitaallasten

 

Afschrijven

Een investering ten laste van de exploitatie brengen dat wil zeggen verdelen over een aantal begrotingsjaren. Het afschrijvingsbedrag geeft de jaarlijkse waardevermindering van het actief aan.

 

Boekwaarde

De financiële waarde waartegen een activum, op een bepaald moment, op de balans staat en die bestaat uit de verkrijgingsprijs of vervaardigingsprijs minus de gedane afschrijvingen.

 

Desinvesteren

Het afstoten en/of verkopen van een vast actief.

 

Investeringen met economisch nut

Activa die verhandelbaar zijn in het economisch verkeer of die kunnen bijdragen aan het genereren van middelen bijvoorbeeld via retributies, heffingen en prijzen.

Met ingang van 2014 is een voorschrift (staatsblad van 25 juni 2013) van kracht waarbij de activa behorende bij riolering, afvalverwerking en begraafrechten apart gelabeld moeten worden in de categorie activa met “Investeringen met een economisch nut, waarvoor ter bestrijding van de kosten een heffing kan worden geheven”.

 

Economische levensduur

De periode dat het actief economisch gezien in staat is de prestatie te leveren waarvoor het is aangeschaft of geproduceerd. Afschrijvingstermijnen zijn gebaseerd op de economische levensduur.

 

Investeren

Uitgaven die verbonden zijn aan het verwerven van activa die langer dan een jaar meegaan (vaste activa). Dit zijn meestal kapitaalgoederen zoals wegen, riolering, groen en gebouwen. Het (gebruiks-) nut is aanwezig gedurende meerdere jaren.

 

Kapitaallasten

De lasten die ontstaan door het activeren van een investering en die bestaan uit afschrijvingslasten en rentelasten.

 

Rente

Een vergoeding voor het beslag dat de boekwaarde van een investering legt op de financieringsmiddelen van de gemeente.

 

Investeringen in de openbare ruimte met maatschappelijk nut

Activa die geen mogelijkheid hebben middelen te genereren maar wel duidelijk een publieke taak vervullen zoals wegen, groenvoorziening, bruggen e.d.

 

Technische levensduur

De periode dat het actief technisch gezien in staat is de prestatie te leveren waarvoor het is aangeschaft of geproduceerd. Deze periode is verstreken als het activum geen prestaties meer kan leveren.

 

Restwaarde

Als de verwachte gebruikstermijn korter is dan de verwachte levensduur kan restwaarde ontstaan. Dit is de geschatte opbrengstwaarde die na de gebruikstermijn nog gerealiseerd kan worden minus de te maken kosten voor verwijdering of vernietiging van het actief.

 

Verkrijgingsprijs

Inkoopprijs plus de bijkomende kosten.

 

Vervaardigingsprijs

Aanschafkosten van de gebruikte grond- en hulpstoffen plus de overige kosten die rechtstreeks aan de vervaardiging kunnen worden toegerekend.

 

Waarderen

Het vaststellen van de waarde van een actief, waartegen het op de balans wordt opgenomen.

 

 

Indeling nota

 

Deze nota bestaat uit vier onderdelen:

 

  • 1.

    Investeringen en kredieten

    • a.

      Taakstellende kredieten

    • b.

      Afsluiten kredieten

  

  • 2.

    Waardering van vaste activa

    Centraal staan de volgende vragen:

    • a.

      Welke uitgaven moeten worden geactiveerd;

    • b.

      Tegen welke waarde moeten activa worden gewaardeerd;

    • c.

      Op welke wijze worden de activa gepresenteerd (bruto of netto).

 

  • 3.

    Afschrijvingen

    Indien een actief wordt gewaardeerd zijn de volgende vragen van belang:

    • a.

      Welke afschrijvingstermijn moet worden gehanteerd;

    • b.

      Moet rekening worden gehouden met een restwaarde;

    • c.

      Welke afschrijvingsmethode moet worden gehanteerd;

    • d.

      Mogen extra afschrijvingen plaats vinden.

 

Per onderdeel wordt achtereenvolgens aandacht besteed aan de algemene problematiek, de daarop betrekking hebbende wettelijke randvoorwaarden en een verwoording van het uitgangspunt.

 

  • 4.

    Samenvatting beleidsuitgangspunten waarderings- en afschrijvingsbeleid

    De in deze notitie opgenomen beleidsuitgangspunten worden hier samengevat.

 

 

1. Investeringen en kredieten

 

Algemeen

Dit onderdeel is nieuw in de nota waarderings- en afschrijvingsbeleid en is opgenomen omdat vaak niet duidelijk is op welke wijze uitleg moet worden gegeven aan vooraf niet voorziene situaties verband houdend met investeringen en daarvoor door de raad beschikbaar gestelde middelen (kredieten). Wel is er een nota “procedure afsluiting kredieten”, maar deze nota regelt niet alles. Omdat de wijze waarop omgegaan wordt met investeringen en kredieten raakvlakken heeft met de nota waarderings- en afschrijvingsbeleid en wij ernaar streven het aantal regelingen zoveel mogelijk te beperken, hebben wij een en ander gecombineerd in deze nota waarderings- en afschrijvingsbeleid.

 

a. Taakstellende kredieten

Voor het doen van investeringen stelt de raad de middelen beschikbaar. Dit kan door middel van het vaststellen van de begroting (over het algemeen voor vervangingsinvesteringen) of door middel van het besluiten op afzonderlijke voorstellen. In de begroting zelf is vermeld op welke wijze met vervangingsinvesteringen wordt omgegaan, op deze plaats beperken wij ons dan ook tot het op voorstel van het college beschikbaar stellen van middelen (krediet) voor investeringen.

 

Uitgangspunten

 

  • 1.

    In het voorstel tot kredietvotering (ook voor een voorbereidingskrediet) worden uit te voeren werkzaamheden gespecificeerd vermeld en van een gespecificeerde kostenraming voorzien.

    Ook vermeldt het voorstel een planning waarin tenminste startdatum en einddatum zijn opgenomen, zodat een en ander toetsbaar wordt en in de tijd kan worden gevolgd. Het college draagt er zorg voor dat alle kredieten en projecten voldoen aan het GROTIK principe (Geld – Risico’s – Organisatie – Tijd – Informatie – Kwaliteit)

     

  • 2.

    Het door de raad beschikbaar gestelde krediet is taakstellend en mag niet overschreden worden. Middelen van derden waarmee in het voorstel tot kredietvotering geen rekening is gehouden, worden conform de voorschriften in mindering gebracht op de investering, leiden tot lagere kapitaallasten en leiden niet tot extra investeringsruimte.

     

  • 3.

    Financiële meevallers in de uitvoering leiden eveneens tot lagere kapitaallasten. Financiële meevallers mogen niet ingezet worden voor andere werkzaamheden dan waarvoor de raad het krediet heeft gevoteerd.

     

  • 4.

    Financiële tegenvallers worden waar mogelijk opgevangen binnen het krediet (de raming voor onvoorzien of ruimte ontstaan door meevallers, niet door inzet van niet geraamde middelen van derden).

     

  • 5.

    Indien een overschrijding van een krediet voorzien wordt, dan wordt de raad hiervan op de hoogte gesteld. Als regel bij de eerstkomende geëigende verantwoordingsrapportage (voorjaarsbericht, najaarsbericht, jaarrekening), maar zo nodig eerder indien de situatie daartoe noodzaakt. Voor het uitlopen in de tijd (planning) geldt hetzelfde. Ook hiervan wordt de raad in kennis gesteld. Bij een overschrijding van het krediet met tenminste 5% moet een voorstel aan de gemeenteraad worden voorgelegd om extra middelen te beschikking te stellen. Hierbij geldt dat de afwijking tenminste € 50.000 of meer bedraagt. Indien de afwijking geringer is, informeert de portefeuillehouder de raad hierover door middel van een bestuurdersbrief. In geval van afwijkingen in de planning wordt een gewijzigde planning voorgelegd.

 

b. Afsluiting van kredieten

 

Uitgangspunten

  • 6.

    Een krediet wordt in principe afgesloten onmiddellijk na ingebruikname van de investering doch uiterlijk bij de samenstelling van de jaarrekening van het jaar waarin het goed in gebruik genomen is. Het afsluiten betekent dat de ten behoeve van het krediet aangemaakt grootboekrekeningen worden dichtgezet en dat er geen kosten meer ten laste van het krediet kunnen worden verantwoord. Indien wordt aangegeven dat een bedrag beschikbaar moet blijven voor in het krediet begrepen werkzaamheden en kosten die later uitgevoerd en gefactureerd worden, alsmede de termijn waarop de kosten geheel zullen zijn afgewikkeld, zal het daarvoor benodigd krediet blijven openstaan.

     

  • 7.

    Als regel bij de eerstkomende geëigende verantwoordingsrapportage (voorjaarsbericht, najaarsbericht, jaarrekening) wordt de raad ervan in kennis gesteld dat het krediet is afgesloten. De afsluiting van kredieten dient vergezeld te gaan van een nacalculatie en een inhoudelijke rapportage ten aanzien van de met de gevoteerde middelen gerealiseerde projecten.

     

  • 8.

    Bij het afsluiten van kredieten kunnen zich de volgende situaties zich voordoen:

    • a.

      Geconstateerd wordt een overschrijding:

      Gemotiveerd dient te worden hoe deze overschrijding is ontstaan, waarom niet eerder voorzien was in deze overschrijding en waarom de raad niet eerder geïnformeerd kon worden. Bij een overschrijding van het krediet met tenminste 5% moet een voorstel aan de gemeenteraad worden voorgelegd om extra middelen te beschikking te stellen. Hierbij geldt dat de afwijking tenminste € 50.000 of meer bedraagt.

    • b.

      Geconstateerd wordt, dat het krediet toereikend was en voor het daartoe bestemde doel is uitgegeven:

      Het krediet wordt geacht te zijn afgesloten en een en ander heeft verder geen gevolgen.

    • c.

      Geconstateerd wordt, dat het krediet niet in totaliteit nodig was c.q. niet geheel aangewend is:

      Gemotiveerd dient te worden hoe deze onderschrijding is ontstaan, waarom niet eerder voorzien was in deze onderschrijding en waarom de raad niet eerder geïnformeerd kon worden. Het krediet wordt geacht te zijn afgesloten en aangegeven moet worden wat de financiële gevolgen van de onderschrijding zijn in de zin van lagere kapitaallasten en mogelijk in een tot een lager bedrag benodigde dekkingsreserve.

 

c. Grote projecten en werken

 

Grote projecten

Grote projecten kenmerken zich door een veelal lange voorbereidingstijd gevolgd door de daadwerkelijke uitvoering die vaak ook een flinke periode in beslag neemt en uiteindelijk de ingebruikname van de investering.

Van belang is dat de raad regelmatig op de hoogte wordt gesteld van de voortgang van de werkzaamheden en van de inzet van de door de raad beschikbaar gestelde middelen.

Onverkort gelden hierbij de onder a. en b. vermelde 8 uitgangspunten, maar evident is dat ook terugkoppelingen moeten plaatsvinden indien er zich geen afwijkingen voordoen.

Een groot project start met een plan van aanpak en het aan de raad vragen van de benodigde middelen om het project voor te bereiden. In het plan van aanpak dienen de momenten opgenomen te worden waarop de raad over het project geïnformeerd wordt. Tevens dient aangegeven te worden op welke momenten de raad in de gelegenheid is bij te sturen en/of te heroverwegen. De benodigde middelen dienen zodanig gespecificeerd te zijn dat hierover - voor de raad toetsbaar - verantwoording kan worden afgelegd. Deze verantwoording vindt tenminste plaats op de in het plan van aanpak beschreven momenten waarop de raad geïnformeerd wordt. Met name aan de voorbereiding zullen zowel intern als extern uren besteed worden. De ramingen hiervan (zowel in aantal uren als in geld) dienen deel uit te maken van de gespecificeerde onderbouwing van de benodigde middelen.

Voor het voorstel aan de raad tot beschikbaar stelling van de voor de uitvoering benodigde middelen geldt hetzelfde. Ook hierbij een planning en een toetsbare specificatie van benodigde middelen.

 

IUP en grondexploitatie

Voor de uitvoering van het Integraal uitvoeringsplan wegen/riolering/verkeersmaatregelen (IUP) en van de grondexploitatie worden door de raad grote kredieten beschikbaar gesteld waarbinnen meerdere werken uitgevoerd worden. Feitelijk gelden voor de rapportage over- en afsluiting van de kredieten dezelfde uitgangspunten als vermeld onder a. (taakstellende kredieten) en b. (afsluiten van kredieten) zij het dat:

 

  • binnen het IUP en de grondexploitatie nadelige resultaten op werken binnen de kredieten gecompenseerd kunnen worden door voordelige resultaten op andere werken;

     

  • Over de grondexploitatie jaarlijks eveneens wordt gerapporteerd in de nota grondexploitatie;

     

  • Over het IUP tweejaarlijks eveneens wordt gerapporteerd bij de aanbieding aan de raad van het nieuwe IUP.

     

Vastgoed, ICT en MIP

Ook hier gaat het vaak om omvangrijke werken en dient bijzondere aandacht gegeven te worden aan de voorbereiding van het voorstel aan de raad tot beschikbaar stellen van kredieten en aan de verantwoording daarover.

 

 

  • 2.

    WAARDERING VASTE ACTIVA

     

    • a.

      Welke uitgaven moeten worden geactiveerd ?

 

Algemeen en wetgeving

Met deze vraag wordt beoogd onderscheid te maken tussen investeringen (balans) en exploitatieposten. In het algemeen is het gebruikelijk dat uitgaven waarvan het nut betrekking heeft op meerdere jaren, worden aangemerkt als investeringen, en dus worden geactiveerd.

 

De voorschriften zijn wat dat betreft m.i.v. de herziening in 2016 ook dwingender geworden. Voorheen dienden slechts investeringen met een economisch nut te worden geactiveerd.

 

Artikel 59 BBV

 

  • 1 Alle investeringen worden geactiveerd.

  • 2 In afwijking van het eerste lid worden kunstvoorwerpen met een cultuur-historische waarde niet geactiveerd.

 

Bij het waarderen van activa dient een aantal uitgangspunten in acht genomen te worden.

Dit zijn:

getrouw: zo goed mogelijk de werkelijkheid weergeven;

duidelijk: het gevoerde beleid in de toelichting van de begroting en jaarrekening opnemen;

stelselmatig: jaarlijks hetzelfde beleid voeren.

het voorzichtigheidsbeginsel: op vaste activa met beperkte gebruiksduur wordt jaarlijks afgeschreven volgens een stelsel dat op de toekomstige gebruiksduur is afgestemd;

het matchingbeginsel: de lasten worden aan dezelfde periode toegerekend als de baten worden verantwoord.

Verder is het om praktische redenen verstandig kleine investeringen niet te activeren.

Dit deden we al niet en dat is in lijn met hetgeen de commissie BBV in februari 2013 als aanbeveling deed:

 

De commissie doet de aanbeveling om in de financiële verordening (of een nadere uitwerking daarvan) op grond van artikel 212 van de Gemeentewet op te nemen dat voor het activeren van investeringen aan tenminste één van de, of aan beide, criteria moet worden voldaan:

  • -

    een minimumbedrag;

  • -

    een minimale gebruiksduur.

 

Overweging

Om vele administratieve handelingen te voorkomen en de inzichtelijkheid van de investeringsstaat te vergroten wordt een ondergrens voor te activeren investeringen vastgelegd.

 

Uitgangspunt

Alle investeringen (m.u.v. kunstwerken) worden geactiveerd.

Aanschaffingen met een gebruiksduur minder dan drie jaar of een aanschafwaarde lager dan € 10.000 worden niet als investering aangemerkt en dus niet geactiveerd, maar ineens als last in de exploitatie verantwoord.

 

Wanneer bestellingen verzameld plaatsvinden zal op jaarbasis het totaalbedrag bepalend zijn voor het al dan niet activeren. Hierbij wordt ervoor gekozen om een groep van activa af te bakenen per locatie/gebouw en budgetbeheerder.

 

Afwijking ten opzichte van de nota 2010

Op grond van de nota 2010 is het mogelijk investeringen met een maatschappelijk nut niet te activeren.

In de nota 2010 is niets geregeld m.b.t. de gebruiksduur.

Kunstwerken met cultuur historische waarde worden niet (meer) geactiveerd.

 

We onderscheiden de volgende vaste activa:

 

IMMATERIËLE VASTE ACTIVA

Algemeen

Immateriële vaste activa zijn uitgaven waar geen tastbare bezittingen tegenover staan. Als voorbeelden kunnen worden genoemd:

  • -

    Kosten verbonden aan het sluiten van geldleningen en het saldo van agio en disagio.

  • -

    kosten van onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief voor zover de kosten niet aan het actief kunnen worden toegerekend

  • -

    Bijdragen aan activa in eigendom van derden.

 

Wetgeving

Het BBV na herziening in 2016 geeft het volgende aan:

 

Artikel 34

In de balans worden onder de immateriële vaste activa afzonderlijk opgenomen:

  • a.

    kosten verbonden aan het sluiten van geldleningen en het saldo van agio en disagio;

  • b.

    kosten van onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief;

  • c.

    bijdragen aan activa in eigendom van derden.

 

Artikel 60

Kosten van onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief kunnen worden geactiveerd indien:

 

  • a. het voornemen bestaat het actief te gebruiken of te verkopen;

  • b. de technische uitvoerbaarheid om het actief te voltooien vaststaat;

  • c. het actief in de toekomst economisch of maatschappelijk nut zal genereren en;

  • d. de uitgaven die aan het actief zijn toe te rekenen betrouwbaar kunnen worden vastgesteld.

 

Artikel 64

  • 4 In afwijking van het derde lid is de afschrijvingsduur voor de immateriële vaste activa, bedoeld in artikel 34 onder a, maximaal gelijk aan de looptijd van de lening.

  • 5 In afwijking van het derde lid is de afschrijvingsduur voor de immateriële vaste activa, bedoeld in artikel 34 onder b, ten hoogste vijf jaar.

  • 6 Voor bijdragen aan de activa in eigendom van derden, bedoeld in artikel 34, onderdeel c, is de afschrijvingsduur maximaal gelijk aan die van de activa waarvoor de bijdrage aan derden wordt verstrekt.

 

Uitgangspunt

Immateriële uitgaven worden geactiveerd volgens bovengenoemde bepalingen van de voorschriften.

 

FINANCIËLE VASTE ACTIVA

Algemeen / wetgeving

Onder de financiële vaste activa dienen ingevolgde de voorschriften te worden verantwoord:

  • a.

    Kapitaalverstrekkingen aan gemeenschappelijke regelingen e.d.

  • b.

    Leningen aan woningbouwcorporaties etc;

  • c.

    Overige verstrekte langlopende leningen;

  • d.

    Overige uitzettingen met een looptijd van één jaar of langer;

 

Uitgangspunt

Kapitaalverstrekkingen, alle vormen van verstrekte geldleningen met een looptijd van één jaar of langer, deelnemingen, overige uitzettingen met een looptijd van één jaar of langer worden geactiveerd.

De afschrijvingstermijnen worden gelijkgesteld aan de looptijd van de kapitaalverstrekkingen, leningen en uitzettingenleningen.

 

MATERIËLE VASTE ACTIVA

Algemeen

Onder de materiële vaste activa dienen te worden opgenomen alle investeringen met een economisch nut, dan wel de investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut. De volgende voorbeelden kunnen worden genoemd: gronden en terreinen, woonruimten, bedrijfsgebouwen, waterbouwkundige werken, vervoermiddelen, machines, apparaten en installaties.

 

Wetgeving

 

Artikel 59

  • 1 Alle investeringen worden geactiveerd.

 

Uitgangspunt

In de bijlage (tabel afschrijvingstermijnen gemeentelijke investeringen) is aangegeven welke investeringen het betreft.

 

  • b.

    Tegen welke waarde moeten activa worden gewaardeerd

 

Algemeen

De voorschriften geven aan dat activa worden gewaardeerd op basis van de verkrijgings- of vervaardigingsprijs. Volgens het BBV is het niet toegestaan activa tegen vervangingswaarde (werkelijk) te waarderen. Voor in erfpacht uitgegeven grond geldt de uitgifteprijs van eerste uitgifte als verkrijgingprijs.

Het is mogelijk dat de werkelijke waarde van een actief hoger is dan de (administratieve) boekwaarde van een actief. De voorschriften schrijven voor de stille reserves van niet bedrijfsgebonden activa in de toelichting op de balans te vermelden. Niet bedrijfsgebonden activa zijn bijvoorbeeld woningen of aandelen. Door de stille reserves in de toelichting op de balans op te nemen wordt er een beter inzicht in de financiële positie gegeven.

 

Wetgeving

Het BBV na herziening in 2016 geeft het volgende aan:

 

Artikel 62

 

  • 1 Alle vaste activa worden voor het bedrag van de investering geactiveerd.

  • 2 In afwijking van het eerste lid worden de bijdragen van derden die in directe relatie staan met het actief op de waardering daarvan in mindering gebracht.

  • 3 In afwijking van het eerste lid moeten de voorzieningen, bedoeld in artikel 44, eerste lid, onder d, in mindering gebracht worden op de investeringen, bedoeld in artikel 35, eerste lid, onder b.

 

Artikel 63

  • 1 Activa worden gewaardeerd op basis van de verkrijgings- of vervaardigingsprijs.

  • 2 De verkrijgingsprijs omvat de inkoopprijs en de bijkomende kosten.

  • 3 De vervaardigingsprijs omvat de aanschaffingskosten van de gebruikte grond- en hulpstoffen en de overige kosten, welke rechtstreeks aan de vervaardiging kunnen worden toegerekend. In de vervaardigingsprijs kunnen voorts worden opgenomen een redelijk deel van de indirecte kosten en de rente over het tijdvak dat aan de vervaardiging van het actief kan worden toegerekend; in dat geval vermeldt de toelichting dat deze rente is geactiveerd.

  • 4 Voor in erfpacht uitgegeven gronden geldt de uitgifteprijs van eerste uitgifte als verkrijgingsprijs. Gronden in eeuwigdurende erfpacht worden gewaardeerd tegen registratiewaarde.

  • 5 Van activa waarvan de bestemming verandert, wordt de actuele waarde van de nieuwe bestemming in de toelichting op de balans opgenomen.

  • 6 In afwijking van het eerste lid is waardering tegen actuele waarde toegestaan voor de activa van de Nazorgfondsen bedoeld in artikel 15.47 van de Wet milieubeheer.

  • 7 Passiva worden gewaardeerd tegen de nominale waarde, met uitzondering van voorzieningen die tegen contante waarde zijn gewaardeerd.

  • 8 Eventuele voorzieningen wegens oninbaarheid worden met de boekwaarde van leningen en vorderingen verrekend.

 

Uitgangspunt

De investeringen worden geactiveerd en gewaardeerd volgens bovengenoemde bepalingen van de voorschriften.

 

 

Gronden nog niet in exploitatie

De herziening van het BBV stelt voor het omgaan met kosten van aankoop van gronden die nog niet in exploitatie zijn, het renteverlies daarover en de daarop betrekking hebbende eventueel gemaakte vervaardigingskosten dwingender regels. Werden voorheen deze kosten in de NIEGG verantwoord, thans dienen zij geactiveerd te worden hetzij onder de voorraden bouwgrond (als de raad nog niet heeft uitgesproken de gronden op een termijn van maximaal vijf jaar in exploitatie te nemen) hetzij onder de materiële vaste activa (als de raad wel het voornemen heeft uitgesproken de gronden op een termijn van maximaal vijf jaar in exploitatie te nemen). Met dergelijke kosten die in enig begrotingsjaar gemaakt worden, kan niet vooraf in de begroting rekening gehouden worden. De kosten zullen daarom achteraf door middel van rapportage in het najaarsbericht tot wijziging van de begroting leiden.

 

  • c.

    Op welke wijze worden de activa gepresenteerd (bruto- of nettomethode)

 

Algemeen

Kon men voorheen een keuze maken tussen bruto en netto methode en bijvoorbeeld reserves direct in mindering brengen op investeringen, m.i.v. de herziening van het BBV zijn de voorschriften dwingender.

 

Wetgeving

 

Artikel 62

 

  • 1 Alle vaste activa worden voor het bedrag van de investering geactiveerd.

  • 2 In afwijking van het eerste lid worden de bijdragen van derden die in directe relatie staan met het actief op de waardering daarvan in mindering gebracht.

  • 3 In afwijking van het eerste lid moeten de voorzieningen, bedoeld in artikel 44, eerste lid, onder d, in mindering gebracht worden op de investeringen, bedoeld in artikel 35, eerste lid, onder b.

 

Artikel 44

  • 1 Voorzieningen worden gevormd wegens:

  • d. de bijdragen aan toekomstige vervangingsinvesteringen, waarvoor een heffing wordt geheven als bedoeld in artikel 35, eerste lid, onder b.

 

  • Artikel 35

  • 1 In de balans worden onder de materiële vaste activa afzonderlijk opgenomen:

  • b. investeringen met een economisch nut, waarvoor ter bestrijding van de kosten een heffing kan worden geheven;

 

Uitgangspunt

De activa worden gepresenteerd volgens bovengenoemde bepalingen van de voorschriften.

 

Afwijking ten opzichte van de nota 2010

Feitelijk hanteert de gemeente al sinds jaar en dag de bruto-methode, en werden slechts uitzonderingen gemaakt voor twee situaties.

  • 1.

    bijdragen van derden die in directe relatie staan met een actief worden daarop altijd in mindering gebracht;

  • 2.

    de budgettaire ruimte van de gemeente, of een ander zwaarwegend argument geeft aanleiding om de netto methode toe te passen

 

Situatie 1. is nu ook geregeld d.m.v. de herziening van het BBV in 2016

Situatie 2. is d.m.v. de herziening van de voorschriften niet meer toegestaan.

 

 

 

3. AFSCHRIJVINGEN

 

Algemeen

Wanneer het gebruiksnut van uitgaven betrekking heeft op meerdere boekjaren worden de uitgaven boekhoudkundig geactiveerd en vervolgens afgeschreven over de gebruiksduur. De afschrijving moet zo goed mogelijk de feitelijke waardedaling van de investering weergeven. De afschrijving wordt berekend vanaf het moment dat de investering in gebruik wordt genomen.

Afschrijven kan als volgt worden gedefinieerd:

Afschrijven is de boekhoudkundige weergave van de waardevermindering van een kapitaalgoed wegens technische slijtage en economische veroudering. Het jaarlijks af te schrijven bedrag houdt verband met de te verwachten gebruiksduur van de investering. Deze gebruiksduur bepaalt de afschrijvingstermijn.

Voor afschrijvingen is een aantal uitgangspunten van belang:

  • -

    de afschrijvingen moeten onafhankelijk van het resultaat worden berekend;

  • -

    slechts om gegronde redenen mogen de afschrijvingstermijnen worden herzien;

  • -

    met de waardering van activa moet de nodige voorzichtigheid in acht worden genomen, met andere woorden de afschrijvingen moeten niet te laag zijn (voorzichtigheidsbeginsel);

  • -

    de afschrijvingen moeten worden toegerekend aan dezelfde periode als wanneer de baten worden verantwoord (matchingbeginsel).

 

Wetgeving

 

Artikel 64

 

  • 1 De afschrijvingen geschieden onafhankelijk van het resultaat van het boekjaar.

  • 2 Slechts om gegronde redenen mogen de afschrijvingen geschieden op andere grondslagen dan die welke in het voorafgaande begrotingsjaar zijn toegepast. De reden van de verandering wordt in de toelichting op de balans uiteengezet. Tevens wordt inzicht gegeven in haar betekenis voor de financiële positie en voor de baten en de lasten aan de hand van aangepaste cijfers voor het begrotingsjaar of voor het voorafgaande begrotingsjaar.

  • 3 Op vaste activa met een beperkte gebruiksduur wordt jaarlijks afgeschreven volgens een stelsel dat is afgestemd op de verwachte toekomstige gebruiksduur.

  • 4 In afwijking van het derde lid is de afschrijvingsduur voor de immateriële vaste activa, bedoeld in artikel 34 onder a, maximaal gelijk aan de looptijd van de lening.

  • 5 In afwijking van het derde lid is de afschrijvingsduur voor de immateriële vaste activa, bedoeld in artikel 34 onder b, ten hoogste vijf jaar.

  • 6 Voor bijdragen aan de activa in eigendom van derden, bedoeld in artikel 34, onderdeel c, is de afschrijvingsduur maximaal gelijk aan die van de activa waarvoor de bijdrage aan derden wordt verstrekt.

 

Artikel 65

 

  • 1 Naar verwachting duurzame waardeverminderingen van vaste activa worden onafhankelijk van het resultaat van het boekjaar in aanmerking genomen.

  • 2 Voorraden en deelnemingen worden tegen de marktwaarde gewaardeerd indien de marktwaarde lager is dan de verkrijgings- of vervaardigingsprijs.

  • 3 Een actief dat buiten gebruik wordt gesteld wordt afgewaardeerd op het moment van buitengebruikstelling, indien de restwaarde lager is dan de boekwaarde.

 

  • a.

    Wanneer wordt gestart met afschrijven?

Van belang is de vraag wanneer gestart gaat worden met afschrijving. Met name twee zaken zijn in dit kader relevant. Dit is allereerst de wetgeving, maar ook de wijze waarop hiermee in enerzijds de begroting en anderzijds de jaarrekening wordt omgegaan.

 

De wetgeving laat feitelijk twee keuzes: starten met afschrijven in het jaar van ingebruikname of starten in het jaar volgend op de ingebruikname.

Het gemeenschappelijk toezichtkader van de provincies geeft vanzelfsprekend eveneens beide mogelijkheden aan, maar, omdat de begroting in staat dient te zijn alle laste van voorgenomen investeringen te dragen, staat de provincie Noord-Brabant op het standpunt dat de kapitaallasten worden geraamd in het jaar van ingebruikname (en niet pas het daarop volgend jaar). Indien we voor de begroting deze handelwijze toepassen maar feitelijk (in de jaarrekening) eerst starten met afschrijven in het jaar volgend op de ingebruikname, ontstaan in de jaarrekening voordelige afwijkingen tussen wel geraamde maar niet verantwoorde afschrijving. Deze afwijkingen zijn aanzienlijk en leiden via het najaarsbericht tot voordelige bijstelling van de begroting en voordelige jaarrekeningresultaten.

Dit pleit er voor om het moment waarop met afschrijving wordt gestart voor begroting en jaarrekening aan elkaar gelijk te stellen en wel in het jaar van ingebruikname. Maar we hebben ook te maken met de praktische uitvoerbaarheid. Alles afwegend stellen we voor om (in de jaarrekening) te starten met afschrijven in het jaar volgend op ingebruikname van de investering. In de begroting ramen we de kapitaallasten wel in het jaar van ingebruikname, maar – omdat dit zich feitelijk niet zal voordoen – ramen we daartegenover een incidentele onderuitputting van kapitaallasten. Deze incidentele onderuitputting kan in het betreffend begrotingsjaar worden ingezet als incidentele dekking.

 

In de nota 2010 is niet geregeld wanneer gestart wordt met het afschrijven van voorbereidingskosten. Voor zover voorbereidingskosten kunnen worden toegerekend aan de investering maken zij ook deel uit van die investering en start de afschrijving (dus ook de afschrijving van de voorbereidingskosten) in het jaar volgend op ingebruikname van de investering.

 

Uitgangspunt

De afschrijving start voor de begroting in het te verwachten jaar van ingebruikname van het goed. Daar tegenover wordt incidentele onderuitputting geraamd. De werkelijke afschrijving (in de jaarrekening) start in het jaar volgend op de ingebruikname van het goed.

 

Afwijking ten opzichte van de nota 2010

In de nota van 2010 is bepaald dat de afschrijving start tenminste in het jaar volgend op de ingebruikname van het goed maar bij langlopende vervaardiging op het moment dat 50% van het krediet is besteed.

 

Nu wordt voorgesteld te starten in het jaar volgend op ingebruikname van het goed en eventueel aan de investering verbonden voorbereidingskosten daarin mee te nemen.

 

a. Welke termijn van afschrijving moet worden gehanteerd

Algemeen

De afschrijvingstermijn is afgestemd op de verwachte toekomstige gebruiksduur van het actief. Slechts om gegronde redenen mogen afschrijvingen geschieden op andere grondslagen dan die welke in het voorafgaande jaar zijn toegepast.

Bij de overheid zijn ook veel activa in gebruik waarvoor geen directe marktwaarde kan worden vastgesteld. Voorbeelden zijn wegen en cultuurvoorzieningen. Voor dergelijke activa zal de afschrijvingsduur worden begrensd door de technische levensduur. Voor een aantal objecten zal de technische levensduur bijna onbeperkt kunnen zijn wanneer tijdig het noodzakelijk onderhoud plaatsvindt.

Grond zal veelal zonder onderhoud een onbeperkte levensduur hebben. Op grond wordt in beginsel niet afgeschreven. Op het moment dat de boekwaarde van gronden die aangekocht zijn vanuit actief grondbeleid met het oog op toekomstige exploitatie hoger is dan de marktwaarde, vindt afwaardering plaats ten laste van de algemene reserve grondexploitatie.

 

Wetgeving

Afschrijvingen moeten zo goed mogelijk de feitelijke waardedaling van de investering weergeven. Op grond van het voorzichtigheidsbeginsel moeten de afschrijvingstermijnen niet te lang zijn.

In een aantal gevallen worden de afschrijvingen (mede) bepaald door specifieke wettelijke voorschriften (bijvoorbeeld onderwijs). In deze voorschriften is de vergoedingssystematiek (o.a. voor afschrijvingen) voor de gemeente opgenomen. Indien de afschrijvingstermijnen volgens deze vergoedingssystematiek niet realistisch zijn, moet de gemeente zelf de afschrijvingstermijnen bepalen.

 

Uitgangspunten

  • 1.

    Voor activa die aan technische of economische slijtage onderhevig zijn wordt de gebruiksduur bepaald op basis van de economische levensduur;

  • 2.

    Voor activa waarvoor geen directe marktwaarde kan worden vastgesteld wordt de gebruiksduur bepaald op basis van de technische levensduur;

  • 3.

    Voor bijdragen aan de activa in eigendom van derden, bedoeld in artikel 34, onderdeel c, is de afschrijvingsduur maximaal gelijk aan die van de activa waarvoor de bijdrage aan derden wordt verstrekt.

  • 4.

    Voor als immateriële activa opgenomen kosten van het sluiten van geldleningen en disagio wordt de afschrijvingsduur vastgesteld op maximaal 5 jaar;

  • 5.

    Overige immateriële activa worden afgeschreven in maximaal vijf jaar.

  • 6.

    Voor de activa zal zo veel mogelijk de tabel afschrijvingstermijnen gemeentelijke investeringen gevolgd worden.

 

De afschrijvingstermijnen zijn redelijk gedetailleerd opgenomen in de tabel. Voor een groot aantal investeringen zijn de afschrijvingstermijnen vastgelegd. Een aantal afschrijvingstermijnen is aangepast, een aantal investeringen is geclusterd en er zijn investeringen in de tabel opgenomen waarin voorheen niet was voorzien. Een en ander is gebeurd na raadpleging van de door een achttal gemeenten gehanteerde afschrijvingstermijnen, rekening houdend met bewuste keuzes die voorheen in Waalwijk zijn gemaakt. In de tabel zijn de nu voorgestelde en de tot nu gehanteerde afschrijvingstermijnen naast elkaar geplaatst. Het vastleggen van afschrijvingstermijnen heeft praktische voordelen en verhoogt de uniformiteit. Zoals aangegeven in de inleiding, heeft de raad de mogelijkheid om gebruik te maken van een “ontsnappingsclausule”.

 

Ruimte die vrijkomt door aanpassing van afschrijvingstermijnen leidt niet tot extra investeringsruimte maar valt vrij ten gunste van de algemene middelen.

 

b. Moet rekening worden gehouden met een restwaarde

 

Algemeen

Een eventuele restwaarde is van tevoren meestal moeilijk in te schatten. Op grond van het voorzichtigheidsprincipe wordt er dan ook vanuit gegaan dat de restwaarde nihil is. Indien er sterke aanwijzingen zijn dat na de afschrijvingstermijn sprake is van een restwaarde, heeft de raad de mogelijkheid hiermee bij de beschikbaarstelling van een krediet rekening te houden. In de praktijk blijkt bij vervanging van een productiemiddel vaak sprake van een restwaarde. De restwaarde leidt tot een incidentele baat in de exploitatie en verhoogt niet het vervangingskrediet.

  

Uitgangspunt

Bij het bepalen van de afschrijving op investeringen wordt in verband met het voorzichtigheidsbeginsel geen rekening gehouden met een eventuele restwaarde. De verkoopopbrengst van een actief boven de boekwaarde wordt verantwoord als incidentele baat en is begrepen in het totale jaarresultaat volgens de gemeenterekening.

 

c. Welke afschrijvingsmethode moet worden gehanteerd

Algemeen

Er zijn verschillende methoden waarop periodieke afschrijvingslasten bepaald kunnen worden. De meest voorkomende is de lineaire afschrijving. Jaarlijks wordt een gelijk bedrag afgeschreven van het investeringsbedrag. Door de jaarlijkse terugloop van de boekwaarde wordt de rente lager. Het totaal van rente en afschrijving laat dus een dalende reeks zien.

Bij de annuïteitenmethode vormen de afschrijving met rente over het geïnvesteerde vermogen samen gedurende de gehele levensduur een jaarlijks vast bedrag. Aangezien er in het eerste jaar erg weinig afgeschreven wordt op de investering blijft de boekwaarde de eerste jaren hoog.

Bij afschrijving met een vast percentage van de boekwaarde worden de afschrijvingen lager naarmate de levensduur van het kapitaalgoed verstrijkt. Deze manier van afschrijven kan worden gebruikt wanneer het productiemiddel in de loop van de tijd steeds minder prestaties levert. Deze methode wordt vrijwel niet gebruikt bij overheden.

 

Voordelen van het toepassen van lineaire afschrijving ten opzichte van annuïtair afschrijven zijn

o.a.:

  • -

    evenredige spreiding van de lasten over de gebruiksperiode. Het totaal van de kapitaallasten daalt in de loop van de gebruiksperiode; dit is met name wenselijk ingeval de onderhoudskosten stijgen gedurende de looptijd.

  • -

    bij lineair afschrijven daalt de boekwaarde in het begin sneller dan bij afschrijven op basis van annuïteiten; bij eventueel vervroegd afstoten van het actief betekent dit bij het annuïtair afschrijven een tegenvaller omdat er te weinig is afgeschreven.

 

Voordelen van annuïtair afschrijven ten opzichte van de lineaire methode:

  • -

    in principe jaarlijks gelijkblijvende kapitaallasten. Met name bij doorberekening van kosten aan derden door middel van tarieven, belastingen en huurprijzen, dient men te streven naar een gelijkmatig verloop van de totale kosten van een investering.

  • -

    gelijkblijvende kapitaallasten hebben tevens als voordeel dat in het jaar van vervanging de budgettaire ruimte voor de kapitaallasten nog volledig aanwezig is, de kapitaallasten zijn immers niet gedaald.

  • -

    de kapitaallasten zijn in het begin lager dan bij lineair afschrijven.

 

Wetgeving

Op grond van het BBV zijn alle afschrijvingsmethoden die uitgaan van het toerekeningsprincipe toegestaan.

In het beleidskader van de provincie Noord-Brabant wordt nadrukkelijk de voorkeur uitgesproken voor de lineaire methode. Wel is het afschrijven op annuïtaire basis aanvaardbaar voor:

  • a.

    investeringen waarbij de kapitaallasten worden gedekt door huuropbrengsten e.d. die eveneens op annuïtaire basis zijn berekend, of worden doorberekend in tarieven of heffingen;

  • b.

    investeringen waarbij voor het beheer/onderhoud een meerjarenplan beschikbaar is en de daaruit voortvloeiende jaarlijkse lasten in de begroting zijn opgenomen;

  • c.

    Investeringen in schoolgebouwen voor het voortgezet onderwijs voor zover geen gebruik gemaakt wordt van aan de scholen door-gedecentraliseerde gelden.

 

Uitgangspunten

  • 1.

    De lineaire afschrijvingsmethode als standaardmethode hanteren;

  • 2.

    In afwijking hiervan afschrijven volgens de annuïtaire methode in de navolgende gevallen:

    • a.

      investeringen waarbij de kapitaallasten worden gedekt door huuropbrengsten e.d.;

    • b.

      investeringen waarbij de kapitaallasten worden gedekt door rechten en heffingen;

    • c.

      investeringen waarbij voor het beheer/onderhoud een meerjarenplan beschikbaar is en de daaruit voortvloeiende lasten in de begroting zijn opgenomen;

    • d.

      investeringen in schoolgebouwen voor het voortgezet onderwijs voor zover geen gebruik gemaakt wordt van aan de scholen door-gedecentraliseerde rijksmiddelen.

  • 3.

    Duurzame bedrijfsmiddelen, waarvan in het overzicht van geactiveerde kapitaaluitgaven is aangegeven dat die periodiek vervangen worden, worden eveneens lineair afgeschreven.

 

Afwijking ten opzichte van de nota 2010

Voorgesteld wordt om annuïtair af te schrijven op investeringen in schoolgebouwen voor het voortgezet onderwijs voor zover geen gebruik gemaakt wordt van aan de scholen door-gedecentraliseerde rijksmiddelen.

 

d. Mogen extra afschrijvingen plaatsvinden

Algemeen

Extra afschrijven kan vanuit bedrijfseconomisch oogpunt gewenst zijn indien de waardedaling van het actief sneller verloopt dan de daling van de boekwaarde. Als het actief eerder buiten gebruik wordt gesteld dient de restantboekwaarde in één keer afgeschreven te worden.

Extra afschrijven om het resultaat te beïnvloeden (wegwerken rekeningoverschot) is niet toegestaan.

 

Wetgeving

Het derde lid van artikel 64 bepaalt dat vaste activa met een beperkte levensduur worden afgeschreven volgens een stelsel dat is afgestemd op de verwacht toekomstige levensduur.

Dit betekent dat extra afschrijven voor activa met een economisch nut uitsluitend is toegestaan als er sprake is van duurzame waardevermindering.

 

uitgangspunt

Geen extra afschrijvingen verrichten, behoudens indien sprake is van een duurzame waardevermindering van het actief.

 

 

4. SAMENVATTING BELEIDSUITGANGSPUNTEN WAARDERINGS- EN AFSCHRIJVINGSBELEID

 

De in deze notitie genoemde beleidsuitgangspunten treden in werking met ingang van de begroting 2018. Hieronder volgt een samenvatting van de voorliggende beleidsuitgangspunten met een vermelding indien zij afwijken van de huidige uitgangspunten (uit de nota van 2010).

 

ALGEMEEN

1. Wetgeving

Het gemeentelijk waarderings- en afschrijvingsbeleid is gebaseerd op het besluit begroting en verantwoording, de richtlijnen van de commissie BBV, het gemeenschappelijk financieel toezichtkader “kwestie van evenwicht” van april 2014 en de richtlijnen van het Nivra en daarmee tevens op de algemeen aanvaarde bedrijfseconomische uitgangspunten.

 

2. Investeringen en kredieten

Dit onderdeel is nieuw in de nota waarderings- en afschrijvingsbeleid en is opgenomen omdat vaak niet duidelijk is op welke wijze uitleg moet worden gegeven aan vooraf niet voorziene situaties verband houdend met investeringen en daarvoor de raad beschikbaar gestelde middelen (kredieten). De nota “procedure afsluiting kredieten” wordt geacht te zijn ingetrokken door vaststelling van de nota waarderings- en afschrijvingsbeleid 2017. Ook is speciaal aandacht gegeven aan de grote projecten en het IUP.

 

WAARDERINGSGRONDSLAGEN

3. Investeringen beneden € 10.000

Alle investeringen (m.u.v. kunstwerken met een cultuurhistorische waarde) worden geactiveerd.

Aanschaffingen met een gebruiksduur minder dan drie jaar of een aanschafwaarde lager dan € 10.000 worden niet als investering aangemerkt en dus niet geactiveerd, maar ineens als last in de exploitatie verantwoord. In de nota 2010 was geen gebruiksduur bepaald en was er de mogelijkheid om investeringen met uitsluitend maatschappelijk nut niet te activeren maar direct ten laste van reserves te dekken.

 

4. Immateriële vaste activa

Immateriële uitgaven worden geactiveerd volgens de bepalingen van het BBV. Kosten verbonden aan het sluiten van geldleningen en het saldo van agio en disagio worden geactiveerd. Kosten van onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief worden geactiveerd en indien de kosten daaraan toegerekend worden afgeschreven conform de afschrijvingstermijn die voor het actief is bepaald. Voor alle overige immateriële activa wordt de afschrijvingstermijn gesteld op maximaal 5 jaar. Uitzondering hierop vormen de bijdragen in investeringen van derden. Voor bijdragen aan de activa in eigendom van derden is de afschrijvingsduur maximaal gelijk aan die van de activa waarvoor de bijdrage aan derden wordt verstrekt.

 

5. Materiële vaste activa

Alle materiële vaste activa worden geactiveerd volgens de bepalingen van het BBV. In de bijlage is aangegeven welke investeringen het betreft. In de bijlage is eveneens aangegeven wat de wijzigingen zijn ten opzichte van de tabel behorend bij de nota 2010. Er is een aantal nieuwe investeringen opgenomen en een aantal investeringen is geclusterd. Voorheen was er de mogelijkheid om investeringen in de openbare ruimte met uitsluitend maatschappelijk nut niet te activeren maar in eenmaal ten laste van de reserves af te boeken.

 

6. Financiële vaste activa

Kapitaalverstrekkingen, alle vormen van verstrekte geldleningen, deelnemingen, overige uitzettingen met een looptijd van één jaar of langer worden geactiveerd en afgeschreven conform de looptijd. Bijdragen in investeringen van derden die voorheen onder de financiële vaste activa werden gerangschikt, worden nu onder de materiële vaste activa verantwoord.

 

7. Afschrijvingsbasis

De activa worden gewaardeerd tegen verkrijgings- of vervaardigingprijs. Gronden uitgegeven in erfpacht worden uitsluitend tegen de uitgifteprijs van eerste uitgifte gewaardeerd. Herwaardering van erfpachtgronden is niet toegestaan.

 

8. Presentatie activa

Activa worden volgens de bruto-methode gepresenteerd in balans en exploitatierekening. Hierop kan slechts een uitzondering worden gemaakt. Bijdragen van derden die in directe relatie staan met een actief, worden daarop in mindering gebracht.

Toepassing van de in de nota 2010 vermelde uitzondering voor investeringen in de openbare ruimte met uitsluitend maatschappelijk, is op grond van de herziene voorschriften niet meer mogelijk.

 

9. Kapitaallasten 1e jaar

Er vindt voor het eerst afschrijving plaats in het jaar volgend op de ingebruikname of aanschaf van het actief. In de nota 2010 in het jaar volgend op de ingebruikname of aanschaf of nadat 50% van het krediet was aangewend.

De ten laste van de functionele post te brengen rente wordt volgens het in de begroting berekende percentage berekend over de boekwaarde van het actief per 1 januari van het boekjaar.

Op gronden wordt in beginsel niet afgeschreven. Op het moment dat de boekwaarde hoger is dan de marktwaarde, vindt afwaardering plaats, over het algemeen ten laste van de  algemene reserve grondexploitatie.

 

10. Afschrijvingstermijn

  • 1.

    Voor activa die aan technische of economische slijtage onderhevig zijn wordt de gebruiksduur bepaald op basis van de economische levensduur;

  • 2.

    Voor activa waarvoor geen directe marktwaarde kan worden vastgesteld wordt de gebruiksduur bepaald op basis van de technische levensduur;

  • 3.

    Voor als immateriële activa opgenomen kosten van het sluiten van geldleningen en disagio wordt de afschrijvingsduur vastgesteld op maximaal 5 jaar. Ook voor alle overige immateriële activa - met uitzondering van het onder 5. gestelde – is de afschrijvingsduur maximaal 5 jaar.

  • 4.

    Kapitaalverstrekkingen, alle vormen van verstrekte geldleningen, deelnemingen, overige uitzettingen met een looptijd van één jaar of langer worden geactiveerd en afgeschreven conform de looptijd

  • 5.

    Bijdragen aan materiële activa van derden worden of ineens afgeschreven middels direct ten laste brengen van de exploitatie of het eigen vermogen of zij worden geactiveerd indien voldaan wordt aan het gestelde in het BBV.

  • 6.

    Voor de activa wordt zoveel mogelijk de tabel "afschrijvingstermijnen gemeentelijke investeringen" gevolgd. De raad heeft de bevoegdheid daarvan af te wijken, mits dit goed gemotiveerd wordt in het betreffende raadsbesluit. Financieel profijt mag geen aanleiding zijn om af te wijken van de tabel.

 

11. Restwaarde

Bij de afschrijving op investeringen wordt geen rekening gehouden met restwaarde. De verkoopopbrengst van een actief boven de boekwaarde wordt verantwoord als incidentele baat en is begrepen in het totale jaarresultaat volgens de gemeenterekening.

 

12. Afschrijvingsmethode

  • 1.

    De lineaire afschrijvingsmethode wordt als standaardmethode gehanteerd;

  • 2.

    In afwijking hiervan wordt afgeschreven volgens de annuïtaire methode in de navolgende gevallen:

    • a.

      investeringen waarbij de kapitaallasten worden gedekt door huuropbrengsten e.d.;

    • b.

      investeringen waarbij de kapitaallasten worden gedekt door rechten en heffingen;

    • c.

      investeringen waarbij voor het beheer/onderhoud een meerjarenplan beschikbaar is en de daaruit voortvloeiende lasten in de begroting zijn opgenomen;

    • d.

      investeringen in schoolgebouwen voor het voortgezet onderwijs voor zover geen gebruik gemaakt wordt van aan de scholen door-gedecentraliseerde rijksmiddelen.

  • 3.

    Duurzame bedrijfsmiddelen, waarvan in het overzicht van geactiveerde kapitaaluitgaven is aangegeven dat die periodiek vervangen worden, worden eveneens lineair afgeschreven.

     

13. Extra afschrijvingen

Het plegen van extra afschrijvingen is niet toegestaan, behoudens in die gevallen waar sprake is van een duurzame waardevermindering van het actief.

 

Geraadpleegde literatuur:

  • -

    Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten 14 april 2016;

  • -

    Notities van de commissie BBV voor zover betrekking hebbend op waardering en afschrijving en daarin stellige uitspraken en/of aanbevelingen zijn vermeld tot en met februari 2013;

  • -

    Gemeenschappelijk toetsingskader (provincie Noord-Brabant) van april 2014;

  • -

    Brief GS van Noord-Brabant over de toetsing van de begroting 2017;

  • -

    Nota’s waarderings- en afschrijvingsbeleid + afschrijvingstabellen van een achttal gemeenten.

 

Waalwijk, november 2017

Concern en Strategie

 

AFSCHRIJVINGSTERMIJNEN INVESTERINGEN GEMEENTE WAALWIJK

behorend bij nota waarderings- en afschrijvingsbeleid 2017

 

IMMATERIËLE ACTIVA

kosten van geldleningen

5

kosten van onderzoek (waaronder FUWA)

5

Bijdragen aan activa van derden corresponderend met de

afschrijvingsduur van de investering. Indien niet mogelijk

max. 5

 

MATERIËLE VAST ACTIVA

gronden en terreinen

gronden en terreinen

n.v.t.

 

Gebouwen en inrichting

gebouwen permanent

50

l/a

gebouwen semi permanent (woonwagens etc.)

15

l/a

renovatie

conform restant afschrijvingsduur

l/a

parkeergarage

30

a

inrichting van gebouwen

15

l/a

 

Automatisering

Bekabeling (niet eerste inrichting)

15

Airco automatisering (niet eerste inrichting)

10

Hardware

3

Software

5

AV-Middelen hardware, raadszaal en vergaderruimten

10

AV-Middelen software, raadszaal en vergaderruimten

5

 

Kunstwerken (niet civieltechnisch)

Kunstwerken met cultuur historische waarde

0

 

Aanleg riolen

Investeringen in riolering vanaf 2018 (bouwkundig en leidingen)

40

a

Telemetrie rioolgemalen

5

a

Elektrisch mechanisch gedeelte gemalen en bergbezinkbassins

15

a

 

Repro

Machines

10

Bindmachines

5

inclusief couverteermachine

5

 

Keukenapparatuur

Machines

10

l/a

 

Aanleg wegen

Wegen/fietspaden/parkeerplaatsen eerste aanleg

40

Verkeersmaatregelen

40

Reconstructie van wegen ingevolge IUP integrale aanpak

40

Reconstructie van wegen ingevolge IUP gedeeltelijke vernieuwing

25

Parkeerterreinen

40

Parkeerautomaten

10

Slagboominstallatie

10

 

Haven, sluis en kadewerken

nieuwbouw staal of beton

60

l/a

renovatie

conform restant afschrijvingsduur

l/a

damwanden beton

60

l/a

maatregelen oeverbescherming (zettingsvloeiing)

60

l/a

houten oeverbescherming

30

l/a

 

Verlichting

Verlichting

25

Aluminium lichtmasten

25

Stalen masten

40

Armaturen

20

Verkeerslichten

20

Regeltechniek verkeerslichten

10

 

Bomen en groen

Groenvoorzieningen incl. bomen en planten

25

 

Overig wegmeubilair

Straatmeubilair en borden inclusief parkeermeters (geen automaten)

15

 

Bruggen

hout

30

beton / staal

60

reconstructie en verbetering onderbouw en landhoofden

60

reconstructie en verbetering dek en leuningen

30

 

Tractie en aanverwante materialen

Vervoermiddelen en gemotoriseerde/elektrische werktuigen

10

Overige materialen, apparatuur en hulpmiddelen

10

Hoge drukspuit

6

Kleine veegwagens

6

 

Onderwijs

Gebouwen (nieuw gebouwd en nieuw te bouwen)

50

l/a

Reconstructies en daken

20

Noodlokalen

15

Leerpakketten

10

Meubilair en overige inrichting

10 en 20

 

Sportaccommodaties

Grasvelden

20

Kunstgrasveld toplaag

10

Kunstgrasveld ondergrond

25

Tennisbanen

25

Beplanting

25

Bomen

25

Beregening

15

Drainage

25

Veldverlichting

30

Afrastering en veldmeubilair

30

Sporthallen en clubgebouwen permanent

50

a

Renovatie van sporthallen en clubgebouwen

conform restant afschrijvingsduur

Sporthallen en clubgebouwen semi permanent

15

a

Overdekt zwembad

50

a

Buitenzwembad

30

a

 

Reiniging en afvalstoffeninzameling

Containers e.d.

10

a

Investeringen op milieustraat

15

a

 

Begraafplaatsen

Gebouwen

50

a

Uitbreiding / aanleg

50

a

Urnentuin

40

a

Facilitaire voorzieningen zoals trapliften e.d.

15

a

 

Burgerzaken

Stemmachines

10

Legesmachines

10

 

FINANCIËLE VAST ACTIVA

Kapitaalverstrekkingen etc.

looptijd

Leningen woningcorporaties / langlopende leningen

looptijd

Deelnemingen

looptijd

 

Alle investeringen worden lineair afgeschreven tenzij anders vermeld

l/a = hetzij lineair, hetzij annuïtair

a = annuïtair

Bijlage II KOSTENTOEREKENING 2017 GEMEENTE WAALWIJK

 

1. INLEIDING

 

Een gemeente levert een veelheid aan diensten, in het spraakgebruik producten genoemd. Om deze producten te kunnen beheersen moeten de kosten per product inzichtelijk worden gemaakt. Iedere gemeente dient verantwoording af te kunnen leggen over de kostprijzen van de gemeentelijke heffingen en de tarieven. Verder is een inzichtelijke en juiste kostentoerekening belangrijk voor het vergelijken (bench-marking) van gemeentelijke heffingen en tarieven. Het doel van de nota is het zo juist mogelijk verdelen van kosten naar de producten van de gemeente. Hierbij staan de apparaatskosten centraal. De apparaatskosten zijn alle personele en materiële kosten die niet uitsluitend ten behoeve van de levering van één product gemaakt worden maar verbonden zijn aan het functioneren van de ambtelijke organisatie. Bij de kostenverdeling en toerekening dient iedere gemeente in Nederland te voldoen aan alle van toepassing zijnde wet- en regelgeving.

 

Het inzichtelijk maken van de kosten per product is het meest eenvoudig voor de kosten die specifiek voor één product gemaakt worden. Dergelijke kosten noemen we directe kosten en deze kunnen rechtstreeks aan een product worden toegerekend. Veel lastiger is het om de kosten toe te rekenen die niet uitsluitend voor de levering van één product gemaakt worden maar wel bijdragen aan de levering van dat product. Dergelijke kosten noemen we indirecte kosten en er zal een systematiek moeten worden opgezet voor de toerekening van dergelijke kosten aan de producten waarvoor ze gemaakt worden. Een aanzienlijk deel van de indirecte kosten wordt gevormd door de overheadkosten.

 

In de gemeente Waalwijk is de kostenplaatssystematiek vastgesteld voor de toerekening van indirecte kosten aan producten. In het vervolg van deze nota gaan wij hierop nader in. De nota is als volgt opgebouwd:

 

  • 2.

    Aanleiding aanpassingen

  • 3.

    Uitgangspunten kostentoerekening

  • 4.

    Kostentoerekeningsystematiek

     

 

2. AANLEIDING AANPASSINGEN

 

De laatste nota inzake de kostentoerekening in de gemeente Waalwijk dateert van november 2010. Op grond van de Financiële verordening 2017 (artikel 11) stelt de raad de beleidskaders vast met betrekking tot de wijze van kostentoerekening ten behoeve van het bepalen van de kostprijs van de levering van goederen, werken en diensten. Deze nota wordt, indien daartoe aanleiding bestaat, tenminste éénmaal per raadsperiode geactualiseerd en aan de raad aangeboden.

 

In 2016 heeft er een reorganisatie van het ambtelijk apparaat plaatsgevonden. Verder heeft er een vernieuwing van de BBV (Besluit Begroting en Verantwoording) met betrekking tot het gewenste inzicht in overhead en kosten plaatsgevonden. Deze ontwikkelingen vroegen om een actualisatie van de nota kostentoerekening van de gemeente Waalwijk.

 

Reorganisatie ambtelijk apparaat gemeente Waalwijk

In 2016 zijn de afdelingen binnen het ambtelijk apparaat overgegaan naar teams. Deze overgang is gepaard gegaan met de nodige wijzigingen in de samenstellingen en tenaamstellingen van de voormalige afdelingen. De overgang heeft o.a. geleid tot een vermindering van het aantal leidinggevenden (vervallen van een managementlaag c.q. de functie van afdelingsmanager) en wijzigingen in de kostenplaatsen.

 

Wijzigingsbesluit vernieuwing BBV

In het Staatsblad nummer 101 is het besluit van 5 maart 2016 geplaatst, houdende wijziging Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in verband met de invoering van een aantal wijzigingen die bijdragen aan de interne sturing door de raad, alsmede aan een betere vergelijkbaarheid tussen gemeenten. Eén van de onderdelen van deze wijziging betreft een beter inzicht in de overhead.

 

Om de raad op eenvoudige wijze meer inzicht te geven in de totale kosten van de overhead voor de gehele organisatie en ook meer zeggenschap over die kosten te geven, wordt in artikel 8, eerste lid, onderdeel c van de BBV voorgeschreven dat in het programmaplan een apart overzicht moet worden opgenomen van de kosten van de overhead. In de programma’s moeten dan de kosten worden opgenomen die betrekking hebben op het primaire proces.

 

Door de commissie BBV wordt de volgende definitie voor overhead gehanteerd.

 

Overhead = alle kosten die samenhangen met de sturing en de ondersteuning van de medewerkers in het primaire proces.

 

Binnen de BBV worden voor de kostentoerekening de volgende uitgangspunten voorgeschreven.

  • Directe kosten zoveel mogelijk direct toerekenen aan de betreffende taakvelden.

  • Ondersteunende taken zijn niet direct dienstbaar aan de externe klant of het externe product en behoren derhalve tot de overhead. Wanneer deze ondersteunende taken worden uitbesteed, behoren de uitbestedingskosten bedrijfsvoering tot de overhead.

  • Sturende taken vervult door hiërarchisch leidinggevenden behoren tot de overhead.

  • De positionering van een functie binnen de organisatie heeft geen invloed op de beoordeling of er sprake is van overhead.

     

 

3. UITGANGSPUNTEN KOSTENTOEREKENING

 

Ter bepaling van de wijze waarop Waalwijk haar kosten toerekent zijn betrokken:

 

  • Het Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten (BBV) dat het verplicht voorgeschreven kader vormt;

     

  • De bestaande nota kostentoerekening vanuit de gedachte “wat goed is, behouden we zoveel mogelijk”;

     

  • De kennis en ervaring die in de ambtelijke organisatie is opgedaan.

 

Steeds voor ogen is gehouden dat de toerekening en het administratieve proces daarvoor tot een reëel beeld moet leiden en niet te ingewikkeld en goed uitvoerbaar moet zijn.

 

Zijn er keuzes?

 

Er zijn vele mogelijkheden (methodes) om indirecte kosten aan producten toe te rekenen.

 

De meest exacte methode is om de kosten te verbijzonderen naar soort en vervolgens voor elke soort een verdeelsleutel te bepalen. Daar hoort dan ook bij dat, waar het ene ondersteunend team het andere ondersteunend team ondersteunt, er onderling kosten aan elkaar worden toegerekend. Zo ontstaat een omvangrijk administratief circus dat veel capaciteit van medewerkers en de teams ICT en Financiën vergt, met de nodige kansen op fouten en de vraag of het resultaat uiteindelijk betrouwbaarder is dan een wat eenvoudiger benadering.

 

De minst exacte methode is om uit de losse pols, zonder dat er welke methode ook aan ten grondslag ligt, door bijvoorbeeld een medewerker van de concernstaf te laten bepalen welke bedragen aan indirecte kosten op de producten zullen worden geraamd en verantwoord.

 

Ter bepaling van de verdeelsleutels is het wezenlijk te onderkennen dat heel veel indirecte kosten als overhead aangemerkt worden. Aangezien overhead niet aan producten mag worden toegerekend, maar afzonderlijk (buiten de programma’s) geraamd en verantwoord moet worden, kan het bepalen van een verdeelsleutel achterwege blijven. Kosten van huisvesting, automatisering, algemene personeels- en organisatiekosten, kosten van directie en alle ondersteunende teams vallen nagenoeg geheel onder de overhead. Verdeelsleutels hiervoor bepalen is dan ook niet nodig. De overhead bedraagt een bedrag van ruim € 13 miljoen.

 

Een wat complexer voorbeeld: huisvestingskosten.

Kosten van ruimten voor de uitvoering van de algemene taken van de gemeentelijke organisatie vallen onder de overhead. De kosten van het stadhuis dienen hieronder begrepen te worden. Het betreft een bedrag van circa € 1,5 miljoen per jaar. Huisvestingskosten die behoren tot een specifiek uitvoerende taak dienen op het product verantwoord te worden. Denk aan sporthal, zwembad en brandweerkazerne. De kosten van de gemeentewerf zijn kosten die specifiek voor een aantal producten worden gemaakt. Deze kosten worden in zijn geheel toegerekend aan het team buitendienst en vanuit het team toegerekend aan de producten waaraan de buitendienst werkt.

 

Om de directe en de beperkte (het meest valt onder overhead) indirecte kosten van teams aan producten toe te kunnen rekenen, is gekozen voor de methodiek van het toerekenen van kosten op basis van urenraming. Basis hiervoor vormt een capaciteitsplanning die elk team, dat direct aan producten of kapitaalwerken (grondexploitatie en kredieten) werkt, voor de begroting vervaardigt. In de capaciteitsplanning wordt per medewerker aangegeven het aantal uren dat hij/zij naar verwachting aan een bepaald product/kapitaalwerk besteedt. Op basis van deze planning worden de directe- en toe te rekenen indirecte kosten van het team aan de onderscheidene producten en kapitaalwerken toegerekend. Daadwerkelijk tijd geschreven gebeurt door medewerkers die aan projecten en subsidiabele activiteiten werken. Daarmee worden in de verantwoording (jaarrekening) de kosten vanuit de teams aan producten toegerekend op basis van urenramingen (conform begroting) en aan projecten op basis van werkelijk bestede uren.

 

Na deze inleiding volgen hier alle uitgangspunten op een rij:

 

  • Kosten waar mogelijk direct toerekenen aan de betreffende taakvelden en projecten * .

  • Ondersteunende eenheden ramen en verantwoorden geen uren ten laste van projecten.

  • Het aantal productieve uren per fte wordt jaarlijks geactualiseerd.

  • Alle overheadkosten worden rechtstreeks ten laste van het taakveld “overhead” gebracht.

  • Bij het doorbelasten van de indirecte kosten (exclusief overhead) wordt de kostenverdeelstaat gehanteerd.

  • De doorbelasting op producten en projecten vindt plaats op basis van het aantal productieve uren.

  • De kosten van inhuur van personeel komen direct ten laste van de producten / projecten waarvoor ingehuurd wordt, tenzij:

    • a.

      sprake is van inhuur ter vervanging van ziekte / vacatures: de kosten worden dan toegerekend zoals zou zijn gebeurd door de medewerker die vervangen wordt;

    • b.

      sprake is van structurele inhuur zoals bijvoorbeeld voor het bouwrijpmaken (civieltechnische werken) van grondexploitatieprojecten.

  • Er vindt geen onderlinge doorbelasting van kosten tussen de teams plaats.

  • Er wordt alleen tijd geschreven als middel om indirecte kosten door te belasten door medewerkers die behalve aan reguliere producten ook aan projecten werken, en door medewerkers, die daartoe op grond van subsidievoorwaarden door derden verplicht zijn.

  • Er wordt niet afgeweken van de uitgangspunten zoals deze worden voorgeschreven door het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten.

     

 

4. DE KOSTENTOEREKENINGSYSTEMATIEK

 

4.1 Kostentoerekening

Bij het opstellen van de begroting en de jaarrekening, alsook bij berekenen van kostprijzen en tarieven, worden alle kosten zoveel mogelijk direct toegerekend aan de betreffende taakvelden en projecten.

In de begroting en de jaarrekening worden de kosten van de ondersteunende teams, automatisering, huisvesting, algemene organisatie- en personeelskosten inzichtelijk gemaakt c.q. verantwoord op het product “overhead”. Bij de direct productieve teams / medewerkers worden de kosten via de kostenplaatsmethode op basis van productieve uren doorbelast op de betreffende producten en projecten.

Doordat bij de berekeningen van de uurtarieven, de leges en de belastingtarieven wel uitgegaan moet worden van de integrale kostprijs (inclusief overhead), moeten deze extracomptabel geschieden.

 

Onderstaande tabel geeft aan hoe het uurtarief voor een medewerker wordt berekend:

 

Berekening uurtarief

Uurloon team

 

Het totaal van de loonkosten + overige kosten gedeeld door het totaal aantal productieve uren van het betreffende team

Tarief overhead

+

Alle overheadkosten van de gemeente gedeeld door het totaal aantal productieve uren van de gemeente.

Voor alle teams binnen de gemeente geldt hetzelfde tarief voor de overhead.

 

Uitzonderingen hierop zijn de teams “Sportbedrijf” en “Buitendienst”. Bij deze teams zijn de kosten voor ICT en Huisvesting uit de berekening geëlimineerd, aangezien zij van deze faciliteiten geen of minder gebruik maken.

Uurtarief

 

Het tarief dat voor alle medewerkers van het betreffende team gehanteerd wordt voor het maken van kostprijsberekeningen

 

Onderstaande tabel geeft aan hoe de kostendekkendheid van een heffing word berekend:

 

Berekening kostendekkendheid van een heffing

Kosten taakveld(en)

 

Deze kosten zijn inclusief omslagrente.

Inkomsten taakveld(en)

-

Deze inkomsten zijn exclusief de opbrengsten van heffingen.

Netto kosten taakveld

 

 

 

 

 

Perceptiekosten

+

Kosten die zijn gemoeid met de heffing en invordering van belastingen.

Toe te rekenen kosten   

+

Vanuit andere activiteiten toe te rekenen kosten.

Overheadkosten

+

Deze kosten zijn inclusief omslagrente.

Rente

+

Verschil tussen de omslagrente en de gemiddelde rente die de gemeente op de aangetrokken geldleningen betaald.

BTW

+

Betreft niet verrekenbare / compensabele btw.

Kruisbestuiving  

+

Bijdrage samenhang niet kostendekkende producten/tarieven.

Inzet voorziening beklemde middelen

-

Beklemde middelen derden betreffen (van derden) ontvangen gelden met een specifiek bestedingsdoel.

Totale kosten

 

 

 

 

 

Opbrengst heffingen

 

Opbrengsten betreffende legesheffingen door de gemeente.

 

 

 

Dekkingspercentage

 

De mate waarin de kosten kunnen worden betaald uit de opbrengsten van de heffingen.

 

4.2 Productieve uren

In de begroting, tariefs- en kostprijsberekeningen van de gemeente wordt het aantal productieve uren dat een full time medewerker (1 fte) geacht wordt te maken, jaarlijks geactualiseerd. Hierbij wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten:

 

  • De onderstaande omrekening van bruto naar productieve uren per fte is gemeentebreed vastgesteld.

  • Leidinggevenden worden begrotingstechnisch voor 100% vrijgesteld van productieve taken.

  • Het aantal verlofdagen, de marges voor ziekte/doktersbezoek, studieverlof en indirect productieve werksoorten worden jaarlijks geactualiseerd en bepaald.

 

Onderstaande tabel geeft aan hoe de jaarlijkse norm voor het aantal productieve uren per fte wordt berekend:

 

Omrekening van bruto naar netto uren

 

 

Aantal uren

(jaarlijks actualiseren)

Uitgangspunt CAR/UWO (na aftrek landelijke feestdagen)

 

Bovenwettelijk / leeftijds- & IKB-verlof

-

..

Per saldo (A)

 

 

 

 

Improductief

-

..

Verlof (gemiddeld .. dagen)

-

..

Buitengewoon verlof (gem .. dagen)

-

..

Ziekte/doktersbezoek (… % van saldo A)

-

..

Studieverlof (gem .. dagen)

 

..

 

 

 

Bruto uren -/- improductief

 

 

 

 

Indirect productief (alg. overleg, OR/OC, diversen etc.)

 

..

 

 

 

Aantal productieve uren per fte

 

 

Ten behoeve van de teamplanningen wordt het aantal productieve uren afgerond op hele uren.

 

De norm voor het aantal productieve uren per fte wordt eenmaal in de vier jaar (bestuursperiode) door het college vastgesteld in de nota van uitgangspunten t.b.v. het opstellen van de begroting en de nota grondexploitatie.

 

 


*

projecten = kredieten en grondexploitaties