Organisatie | Oosterhout |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels boeteoplegging Sociale Zekerheid 2018, gemeente Oosterhout |
Citeertitel | |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2018 | Nieuwe regeling | 05-12-2017 | BI.0170591 |
Het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente Oosterhout;
gelezen het daartoe strekkende voorstel behandeld in zijn vergadering van 5 december 2017;
gelet op het bepaalde in artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 18a van de Participatiewet, artikel 20a van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en artikel 20a van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
overwegende dat het wenselijk is beleidsregels vast te stellen met betrekking tot de wijze van boete-oplegging bij schending van de inlichtingenplicht ingevolge de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en de Algemene wet bestuursrecht.
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
wet: Participatiewet;
boetebedrag: het boetebedrag vastgesteld volgens artikel 2 van het Boetebesluit sociale-zekerheidswetten;
inlichtingenplicht: verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid van de wet, artikel 13, eerste lid van de IOAW, artikel 13, eerste lid van de IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
boete: de bestuurlijke boete bedoeld in artikel 18a van de wet, artikel 20a van de IOAW en artikel 20a van de IOAZ;
Artikel 3 Hoogte van de boete bij benadeling
De hoogte van de boete, afhankelijk van de mate van verwijtbaarheid, wordt als volgt vastgesteld:
indien sprake is van het opzettelijk overtreden van de inlichtingenverplichting, wordt de bestuurlijke boete vastgesteld op 100% van het benadelingbedrag. Van opzet is sprake indien de belanghebbende de inlichtingenplicht willens en wetens heeft geschonden met de bedoeling een hogere uitkering te verkrijgen of te behouden dan waar recht op bestaat. Dat willens en wetens gehandeld is, is aan de orde bijvoorbeeld indien de belanghebbende de feiten en omstandigheden anders heeft voorgedaan dan ze in werkelijkheid zijn;
indien sprake is van grove schuld ten aanzien van de overtreding van de inlichtingenverplichting, wordt de bestuurlijke boete vastgesteld op 75% van het benadelingsbedrag. Van grove schuld is sprake indien de belanghebbende bepaalde feiten en omstandigheden heeft nagelaten tijdig, juist en op de voorgeschreven wijze te melden. Tevens staat vast dat de belanghebbende:
indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid ten aanzien van de overtreding van de inlichtingenverplichting wordt de bestuurlijke boete vastgesteld op 25% van het benadelingsbedrag. Van verminderde verwijtbaarheid is in ieder geval sprake indien:
belanghebbende wel inlichtingen heeft verstrekt, die echter onjuist of onvolledig waren, of heeft anderszins een wijziging van omstandigheden niet onverwijld gemeld, maar uit eigen beweging alsnog de juiste inlichtingen heeft verstrekt voordat de overtreding is geconstateerd, tenzij belanghebbende deze inlichtingen heeft verstrekt in het kader van toezicht op de naleving van een inlichtingenverplichting.
Van herhaald zoals genoemd in het eerste lid is sprake indien de belanghebbende binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van het begaan van de overtreding een bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie opgelegd heeft gekregen wegens een eerdere schending van de inlichtingenplicht, bestaande uit eenzelfde gedraging, die onherroepelijk is geworden.
Artikel 5 Maximale wettelijke boete
Indien er sprake is van opzettelijk overtreden van de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 3, derde lid, onderdeel a, is de boete niet hoger dan het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Indien er geen sprak is van opzettelijk overtreden van de inlichtingenplicht is de boete niet hoger dan het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Indien het benadelingsbedrag hoger is dan 100/75 vermenigvuldigd met het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dan wordt de boete:
indien geen sprake is van opzet of grove schuld, vastgesteld op 50/75 vermenigvuldigd met het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht;
indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid, bedoeld in artikel 3, derde lid, onderdeel d, vastgesteld op 25/75 vermenigvuldigd met het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 6 Schriftelijke waarschuwing
In plaats van een boete wordt een schriftelijke waarschuwing gegeven als het niet nakomen van de inlichtingenplicht niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekken van een uitkering, tenzij:
Artikel 7 Draagkracht en vermogen bij boetebepaling
Indien ten tijde van het opleggen van de boete blijkt dat er bij belanghebbende sprake is van aangetoond vermogen, dan kan er ten behoeve van de afstemming van de boete op grond van de leden 1 tot en met 5 van dit artikel, van uitgegaan worden dat dat aangetoonde vermogen geheel beschikbaar is om de boete zoals vastgesteld op grond van de artikelen 3, 4 en 5 van deze beleidsregels te voldoen. Het deel van de boete dat het totaalbedrag van het aangetoonde vermogen overschrijdt kan op grond van dit artikel worden afgestemd.
Artikel 8 Het besluit tot opleggen van een boete
In het besluit tot het opleggen van een boete worden in elk geval vermeld:
Met inwerkingtreding van de Wet aanscherping handhaving- en sanctiebeleid SZW-wetten op 1 januari 2013 is de bestuurlijke boete in het leven geroepen. Het college heeft destijds nadere regels vastgesteld voor de uitvoering van deze bestuurlijke boete in het kader van artikel 18a van de WWB (nu Participatiewet) , artikel 20a van de IOAW en artikel 20a van de IOAZ.
Als gevolg van verschillende uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is de wetgever genoodzaakt geweest om de wetgeving met betrekking tot de bestuurlijke boete in de sociale zekerheid te wijzigen.
De uitspraken die de CRvB heeft gedaan betreffen in veel gevallen een beperking van de hoogte van de boete. Aanvankelijk had de wetgever bepaald dat een boete opgelegd diende te worden van 100% van het benadelingsbedrag. De CRvB heeft echter geoordeeld dat een boete van 100% alleen aan de orde kan zijn bij het opzettelijk overtreden van de inlichtingenplicht en dat daarnaast op grond van het Wetboek van Strafrecht beperkingen gelden voor de maximale hoogte van de boete. Verder heeft de CRvB bepaald dat ook de draagkracht van belanghebbende van invloed is op hoogte van de op te leggen boete.
De nieuwe situatie leidt er toe dat de hoogte van de boete in stappen bepaald moet worden, waarbij in elke volgende stap bezien moet worden of er aanleiding is de boete lager vast te stellen. Hieronder staan deze stappen in het kort opgesomd.
In bijgevoegd overzicht van Schulinck ’Bepalen hoogte bestuurlijke boete’ worden bovengenoemde stappen duidelijk en schematisch weergegeven.
Gelet op de uitspraken van de CRvB en de op basis hiervan doorgevoerde wetswijziging is het gewenst om ook de beleidsregels met betrekking tot het opleggen van een bestuurlijke boete aan te passen. In de beleidsregels is uitwerking gegeven aan de hierboven genoemde stappen.
Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ of de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in deze wetten de beleidsregels moeten worden gewijzigd.
De begrippen die niet zijn omschreven in de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ of de Awb, of die verduidelijkt moeten worden, zijn in het tweede lid omschreven.
Artikel 2 Boete bij schending inlichtingenplicht
In dit artikel is het algemene uitgangspunt geformuleerd dat bij schending van de inlichtingenplicht sanctionering plaatsvindt. Verder is in het tweede lid bepaald wanneer tijdig wordt voldaan aan de inlichtingenplicht.
Tevens is in dit artikel bepaald dat het benadelingsbedrag het uitgangspunt is bij de bepaling van de hoogte van de boete. (Stap 1)
Artikel 3 Hoogte van de boete bij benadeling
De hoogte van de op te leggen boete dient te worden afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van persoon en gezin.
Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen boete moet nagaan of gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken uitkeringsgerechtigde afwijking van het basis boetebedrag geboden is.
In verschillende uitspraken heeft de CRvB hieraan nadere invulling gegeven. Dit is verwoord in het derde lid van dit artikel. In het kort komt het er op neer dat de basis is, dat de boete 50% van het benadelingsbedrag is. Bij grove schuld wordt dit percentage 75 en bij opzet kan een boete opgelegd worden van 100%. Indien er sprake is van verminderde verwijtbaarheid dan wordt de boete gematigd tot 25%. (Stap 2)
In lid 3, onderdeel d, is opgenomen wanneer er sprake is van verminderde verwijtbaarheid. De minimum boete was in de oude regelgeving vastgesteld op € 150,00. Ook wanneer het benadelingsbedrag lager lag. Dit is in de nieuwe regelgeving vervallen. Door de uitspraak van de CRvB moet er veel meer aandacht worden geschonken aan maatwerk bij de boeteoplegging. Verdere verfijning van het maatwerk waarover de CRvB zich heeft uitgesproken is nog opgenomen in de artikelen 5 en 7 van deze beleidsregels.
In dit artikel is geregeld dat er bij recidive een hogere boete wordt opgelegd. In het tweede lid is omschreven wanneer er sprake is van herhaling.
Artikel 5 Maximale wettelijke boete
In artikel 3 van deze beleidsregels is al opgenomen dat de hoogte van de boete afhankelijk is gesteld van de mate van verwijtbaarheid. Afhankelijk van deze mate van verwijtbaarheid wordt de boete vastgesteld als percentage van het benadelingsbedrag. Hiermee is naar aanleiding van de uitspraken van de CRvB afgestapt van het uitgangspunt dat de boete altijd 100% van het benadelingsbedrag. Naast de beperking van de boete als percentage van het benadelingsbedrag heeft de CRvB in zijn uitspraken ook een koppeling gelegd met de maximale boetes zoals deze zijn opgenomen in het Wetboek van Strafrecht. Dit aspect komt terug in dit artikel 5.
Indien er sprake is van het opzettelijk overtreden van de inlichtingenplicht dan is in artikel 3, lid 3, onderdeel a, bepaald dat de boete 100% van het benadelingsbedrag is. In een dergelijke geval wordt de boete echter gemaximeerd op het bedrag van de geldboete van vijfde categorie zoals genoemd in artikel 23, lid 4 van het Wetboek van Strafrecht. Dit betekent een maximale boete van € 82.000.
In de andere gevallen, dus indien er geen sprake is van opzet, geldt een maximum boete van de geldboete van derde categorie zoals genoemd in artikel 23, lid 4 van het Wetboek van Strafrecht. Het gaat dan om een maximum bedrag van € 8.200.
Door de koppeling met het Wetboek van Strafrecht wordt voorkomen dat een hogere boete wordt opgelegd dan de maximale boete die de strafrechter kan opleggen voor de desbetreffende strafrechtelijke overtreding met betrekking tot de schending van de inlichtingenplicht.
Voor de situaties ‘grove schuld’, ‘normale verwijtbaarheid’ en ‘verminderde verwijtbaarheid’ geldt dat de maximale boete een boete van derde categorie zoals genoemd in artikel 23, lid 4 van het Wetboek van Strafrecht bedraagt. Als gevolg hiervan kan er bij hogere benadelingsbedragen onvoldoende differentiatie in van de hoogte van de boetebedrag plaatsvinden. De wetgever vindt dit onwenselijk en heeft daarom in het Boetebesluit socialezekerheidswetten beperking aangebracht in de hoogte van de boetes. Deze beperking is opgenomen in artikel 5, lid 3 van deze beleidsregels. (Stap 3)
Schematisch weergegeven zijn de maximaal op te leggen boetes als volgt:
Voor wat betreft de hier genoemde boetebedragen uit het Wetboek van Strafrecht gaat het om de bedragen die in 2017 gelden.
Artikel 6 Schriftelijke waarschuwing
Op grond van artikel 18a, lid 4, Participatiewet, artikel 20a, lid 4, IOAW en artikel 20a, lid 4, IOAZ, heeft de gemeente de bevoegdheid om in de gevallen waarin de schending van de inlichtingenplicht niet heeft geleid tot teveel verstrekte uitkering, geen boete op te leggen maar te volstaan met een schriftelijke waarschuwing. Met de bepaling in dit artikel 6 wordt van deze bevoegdheid gebruik gemaakt.
In een aantal gevallen waarin sprake is van schending van de inlichtingenplicht zonder dat dit geleid heeft tot teveel verstrekte uitkering, zal echter niet volstaan worden met een waarschuwing. In dit artikel worden twee situaties aangegeven waarin hiervan sprake is. In eerste plaats in de situatie waarin de belanghebbende willens en wetens zijn inlichtingenplicht schendt. De tweede situatie is als belanghebbende al eerder een boete of een waarschuwing heeft gekregen wegens het schenden van de inlichtingenplicht.
Artikel 7 Draagkracht en vermogen bij boetebepaling
Door een uitspraak van de CRvB van 11 januari 2016 (CRvB 11-01-2016, nr. 15/2099 WWB) moet bij de vaststelling van de hoogte van de boete rekening gehouden worden met de draagkracht van belanghebbende. Gelet op de financiële omstandigheden moet de boete binnen een redelijke termijn kunnen worden voldaan, anders zou betrokkene langdurig moeten leven op het absolute minimum. Een maximale termijn van 2 jaar is daarbij het uitgangspunt. Bij de bepaling van deze termijn moet rekening worden gehouden met de mate van verwijt-baarheid. De hoogte van de boete is daarom afhankelijk van de mate van verwijtbaarheid begrensd tot 6, 12, 18 of 24 maanden. (Stap 4)
Voor de berekening van de boete wordt gebruik gemaakt van de rekentool ‘Bestuurlijke boete norm 01012017’.
Artikel 8 Het besluit tot opleggen van een boete
Het boete werkproces eindigt met het afgeven van een beschikking. In deze beschikking moeten de volgende punten worden opgenomen:
De beschikking moet binnen 13 weken na de dag waarop het rapport is opgemaakt worden verstuurd. Dit is overigens een termijn van orde.
De vervaltermijn van de boete is vijf jaar als de maximumboete hoger is dan € 340,00 en drie jaar als de boete € 340,00 of lager is. Dat wil zeggen dat geen boete meer opgelegd kan worden vijf jaar nadat de overtreding heeft plaatsgevonden, en drie jaar na een overtreding met een maximaal boetebedrag van € 340,00. Deze termijnen kunnen worden opgeschort als de gedraging wordt voorgelegd aan het Openbaar Ministerie. De opschorting eindigt als door een uitspraak de boete onherroepelijk is geworden.
Niet onvermeld dient te blijven dat in de Awb aan bezwaar en beroep geen schorsende werking is toegekend. Dat betekent dat belanghebbende de boete ook moet betalen wanneer het bezwaar of beroep nog loopt. Mocht in bezwaar of beroep de boete (gedeeltelijk) onterecht blijken dan kan hij het betaalde voor zover sprake is van te veel betaalde boete terug ontvangen met wettelijke rente gerekend over de periode van betaling tot aan de terugbetaling (artikel 4:102 eerste lid Awb).
Tenslotte wordt opgemerkt dat de rechter in afwijking van artikel 8:69 Awb in beroep of hoger beroep het bedrag waarop de bestuurlijke boete is vastgesteld ook ten nadele van belanghebbende kan vaststellen.
Soms kunnen er zwaarwegende argumenten zijn om van de tenuitvoerlegging van een overigens gerechtvaardigde boete af te zien. Het betreft dan argumenten die met de reden van de boete niets van doen hebben. Deze zijn immers bij de vaststelling van de boete al meegewogen.
Bij de toepassing van de hardheidsclausule zal het overigens altijd gaan om een strikt individuele afweging in de specifieke situatie.