Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Oosterhout

Algemene subsidieverordening Oosterhout 2018

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieOosterhout
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingAlgemene subsidieverordening Oosterhout 2018
CiteertitelAlgemene subsidieverordening Oosterhout 2018
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerpAlgemene subsidieverordening Oosterhout 2018

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. wet Algemene bestuursrecht
  2. artikel 149 van de Gemeentewet
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

16-12-2017Nieuwe regeling

12-12-2017

gmb-2017-219747

BI.0170567

Tekst van de regeling

Intitulé

Algemene subsidieverordening Oosterhout 2018

DE RAAD VAN DE GEMEENTE OOSTERHOUT

 

overwegende dat

 

  • -

    in 2016 de rekenkamer West-Brabant een aantal aanbevelingen heeft gedaan ten aanzien van de subsidieverstrekkingen van de gemeente Oosterhout,

  • -

    er in 2017 een evaluatie van het subsidiebeleid heeft plaatsgevonden en hieruit eveneens een aantal aanbevelingen zijn gekomen ten aanzien van de subsidieverstrekkingen van de gemeente Oosterhout.

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 31 oktober 2017, BI.0170567, inzake de Algemene subsidieverordening Oosterhout 2018;

 

gelet op de Algemene wet bestuursrecht en artikel 149 van de Gemeentewet;

BESLUIT VAST TE STELLEN:

 

“Algemene subsidieverordening Oosterhout 2018”

ARTIKEL 1. BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.
  • b.

    Subsidie: Subsidie als bedoeld in artikel 4:21 Awb, inhoudende de aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten.

  • c.

    Subsidieplafond: Het bedrag per beleidsterrein dat als subsidie in de goedgekeurde gemeentebegroting is opgenomen.

  • d.

    Aanvrager: Een rechtspersoonlijkheid bezittende organisatie, dan wel een natuurlijk persoon, die voor subsidie in aanmerking wil komen.

  • e.

    College: (College van) burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout.

  • f.

    Raad: Raad van de gemeente Oosterhout.

  • g.

    Europees steunkader: Een mededeling, richtsnoer, kaderregeling, besluit of vrijstellingsverordening op het gebied van staatssteun die de Europese Commissie of de Raad van de Europese Unie, gelet op de artikelen 106, derde lid, 107, 108 of 109 van het Verdrag heeft vastgesteld.

  • h.

    Onderneming: Iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische activiteit uitoefent.

  • i.
  • j.

    Structurele subsidie: Subsidie die per (boek)jaar of voor een bepaald aantal boekjaren aan een instelling voor een periode van maximaal vier jaar wordt verstrekt.

  • k.

    Incidentele subsidie: Subsidie ten behoeve van bijzondere incidentele projecten of activiteiten die niet behoren tot de reguliere bezigheden van de aanvrager en waarvoor het college slechts voor een van tevoren bepaalde tijd van maximaal vier jaar subsidie wil verstrekken.

  • l.

    Samenstellingsverklaring: Een door een accountant te verstrekken verklaring bij de jaarrekening c.q. financiële verantwoording van een organisatie. De verklaring wordt verstrekt door de accountant op basis van de voor de beroepsgroep vastgestelde controle- en overige standaarden.

  • m.

    Controleverklaring: Een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, vijfde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek omtrent de getrouwheid van de jaarrekening.

ARTIKEL 2. REIKWIJDTE VERORDENING

  • 1.

    Deze verordening is van toepassing op de verstrekking van subsidies door burgemeester en wethouders, met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen en subsidies als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, van de Awb (subsidies waarvoor geen wettelijke grondslag nodig is).

  • 2.

    Ten aanzien van subsidies waarvoor geen wettelijke grondslag nodig is kunnen burgemeester en wethouders bepalen dat deze verordening geheel of gedeeltelijk van toepassing is.

  • 3.

    Deze verordening is niet van toepassing op:

    • a.

      Het toekennen van donaties, zijnde geldelijke bijdragen waarvoor de ontvangers geen directe tegenprestaties behoeven te leveren.

    • b.

      Contributies, zijnde geldelijke bijdragen op grond van lidmaatschappen van de gemeente.

    • c.

      Geldelijke bijdragen aan gemeenschappelijke regelingen waaraan de gemeente deelneemt of geldelijke bijdragen aan andere gemeenten.

  • 4.

    Subsidie wordt alleen aanvullend op eigen middelen van de aanvrager verstrekt. Er wordt in principe geen volledige subsidie (voor 100% van de kosten) of nagenoeg volledige subsidie toegekend. Alleen indien in omstandigheden waarin een eigen bijdrage van deelnemers voor diensten en activiteiten niet redelijk is, zulks ter beoordeling van het college, kan volledige subsidiering plaatsvinden.

ARTIKEL 3. SUBSIDIEREGELINGEN

Burgemeester en wethouders kunnen bij nadere regeling (hierna te noemen: subsidieregeling) vaststellen welke activiteiten in aanmerking kunnen komen voor subsidie. Voor zover van toepassing, wordt hierin tevens bepaald welke doelgroepen voor subsidie in aanmerking komen, hoe de subsidie wordt berekend en hoe de subsidiebedragen worden uitbetaald.

ARTIKEL 4. EUROPEES STEUNKADER

  • 1.

    Voor zover dat ten behoeve van het voldoen aan een Europees steunkader noodzakelijk is, kunnen burgemeester en wethouders bij subsidieregeling afwijken van deze verordening en deze aanvullen.

  • 2.

    Bij subsidieregelingen waarbij is bepaald dat toepassing kan worden gegeven aan een Europees steunkader, verwijst de subsidieregeling naar het desbetreffende steunkader.

  • 3.

    Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, verwijst de verleningsbeschikking naar de toepasselijke bepalingen van het steunkader.

  • 4.

    Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten voor vergoeding in aanmerking die voldoen aan de eisen van het desbetreffende steunkader.

  • 5.

    Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen ondernemingen alleen in aanmerking voor zover de subsidieverstrekking die voldoet aan de voorwaarden van het desbetreffende steunkader.

ARTIKEL 5. SUBSIDIEPLAFOND EN BEGROTINGSVOORBEHOUD

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen subsidieplafonds vaststellen. In dat geval bepalen zij bij subsidieregeling de wijze van verdeling van de betrokken subsidie.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen een subsidieplafond verlagen als:

    • a.

      het wordt vastgesteld voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld of goedgekeurd; en

    • b.

      de subsidieaanvragen waarop het subsidieplafond betrekking heeft, moeten worden ingediend voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld of goedgekeurd.

  • 3.

    Bij de bekendmaking van een subsidieplafond dat kan worden verlaagd overeenkomstig het vorige lid, wordt gewezen op de mogelijkheid van verlaging en de gevolgen daarvan voor reeds ingediende aanvragen.

  • 4.

    Een subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd, wordt verleend onder de voorwaarde dat voldoende middelen op de begroting beschikbaar zullen worden gesteld. Bij de verleningsbeschikking wordt daarop gewezen.

ARTIKEL 6. AANVRAAG

  • 1.

    Een aanvraag om subsidie wordt schriftelijk ingediend bij burgemeester en wethouders. Als hiervoor een aanvraagformulier is vastgesteld geschiedt dit met gebruikmaking daarvan.

  • 2.

    Bij de aanvraag legt de aanvrager in ieder geval de volgende gegevens over:

    • a.

      een beschrijving van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;

    • b.

      de doelen en resultaten welke met die activiteiten worden nagestreefd, en hoe de activiteiten daaraan bijdragen;

    • c.

      een begroting van en een dekkingsplan voor de kosten van deze activiteiten. Het dekkingsplan bevat een opgave van bij anderen aangevraagde subsidies of vergoedingen ten behoeve van dezelfde activiteiten, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;

    • d.

      als de aanvrager een onderneming is:

      • een opgave van subsidies, vergoedingen of tegemoetkomingen in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die al zijn of zullen worden ontvangen voor de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;

      • een verklaring als bedoeld in de de-minimisverordening (de-minimisverklaring);

    • e.

      als het een subsidie betreft die per boekjaar aan een rechtspersoon wordt verstrekt, de stand van de egalisatiereserve op het moment van de aanvraag.

  • 3.

    Een rechtspersoon die voor de eerste maal subsidie aanvraagt, voegt een exemplaar van de oprichtingsakte-, of de statuten, alsmede van het jaarverslag, de jaarrekening of de balans van het voorgaande jaar toe aan de aanvraag.

  • 4.

    Bij subsidieregeling kan van de voorgaande leden worden afgeweken.

ARTIKEL 7. AANVRAAGTERMIJN

  • 1.

    Een aanvraag om een subsidie die per kalenderjaar wordt verstrekt, wordt ingediend uiterlijk 1 oktober voorafgaand aan het jaar of de jaren waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 2.

    Andere aanvragen om subsidie worden ingediend uiterlijk 8 weken voordat de aanvrager voornemens is te beginnen met de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd.

  • 3.

    Bij subsidieregeling kunnen andere termijnen worden gesteld.

ARTIKEL 8. BESLISTERMIJN

  • 1.

    Burgemeester en wethouders beslissen op een aanvraag om een subsidie als bedoeld in artikel 7, eerste lid, uiterlijk op 31 december van het jaar waarin de aanvraag is ingediend.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders beslissen op een aanvraag om een subsidie als bedoeld in artikel 7, tweede lid, binnen 6 weken nadat de volledige aanvraag is ingediend.

  • 3.

    Bij subsidieregeling kunnen andere termijnen worden gesteld.

  • 4.

    Bij aanvragen om een subsidie die overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het Verdrag worden aangemeld bij de Europese Commissie wordt de termijn verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen.

ARTIKEL 9. WEIGERINGSGRONDEN

  • 1.

    Onverminderd de artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht weigeren burgemeester en wethouders de subsidie in ieder geval:

    • a.

      als de Europese Commissie overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het Verdrag heeft vastgesteld dat de subsidie onverenigbaar is met de interne markt.

    • b.

      als het betreft een aanvrager tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerdere beschikking van de Europese Commissie waarin de steun onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt is verklaard.

  • 2.

    Onverminderd het vorige lid weigeren burgemeester en wethouders de subsidie in ieder geval als de subsidieverstrekking in strijd zou zijn met een Europees steunkader omdat:

    • a.

      subsidie verstrekt zou worden aan een aanvrager die een onderneming drijft die in moeilijkheden verkeert als bedoeld in het desbetreffende steunkader, of

    • b.

      de subsidie geen stimulerend effect heeft als bedoeld in het desbetreffende steunkader.

  • 3.

    Onverminderd de vorige leden kunnen burgemeester en wethouders de subsidie verder in ieder geval weigeren:

    • a.

      als de te subsidiëren activiteiten niet of niet in overwegende mate gericht zijn op de gemeente of haar ingezetenen of als ze onvoldoende ten goede komen aan de gemeente of haar ingezetenen;

    • b.

      als niet is aangetoond dat de subsidie noodzakelijk is voor het verrichten van de activiteiten waarvoor deze wordt gevraagd;

    • c.

      als de aanvraag niet voldoet aan regels die zijn gesteld om voor subsidie in aanmerking te komen;

    • d.

      als de subsidieverstrekking in strijd zou zijn met een wettelijk voorschrift;

    • e.

      De subsidieverstrekking niet past binnen het beleid van de gemeente;

    • f.

      als de subsidieverstrekking niet is toegestaan totdat de Europese Commissie met toepassing van artikel 108, derde lid, van het Verdrag heeft vastgesteld dat de subsidie verenigbaar is met de interne markt;

    • g.

      als de aanvrager voor het jaar of de jaren waarop de aanvraag betrekking heeft met een functionaris een bezoldiging als bedoeld in artikel 1.1, onder e, van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector overeenkomt of is overeengekomen die hoger is dan het bedrag, bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van die wet;

    • h.

      in de bij de betrokken subsidieregeling bepaalde gevallen.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders vorderen een subsidie met rente terug als dit nodig is ter uitvoering van een terugvorderingsbesluit van de Europese Commissie of een onherroepelijke rechterlijke uitspraak.

  • 5.

    Indien een meerjarige subsidie is verleend, behoud het college de bevoegdheid om tot een tussentijdse vermindering van de subsidie over te gaan onder gelijktijdige aanpassing van de inhoudelijke subsidieafspraken. Van deze bevoegdheid wordt alleen gebruik gemaakt indien de budgettaire positie van de gemeente daartoe aanleiding geeft.

ARTIKEL 10. INTREKKING OF WIJZIGING SUBSIDIEVERLENING

  • 1.

    Zolang de subsidie niet is vastgesteld kan het college de subsidieverlening intrekken of ten nadele van de subsidie-ontvanger wijzigen indien:

    • a.

      De activiteit waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel heeft plaatsgevonden of zal plaatsvinden.

    • b.

      De subsidie-ontvanger niet voldoet aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

    • c.

      De subsidie-ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste en volledige gegevens tot een andere beschikking zou hebben geleid.

    • d.

      De subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten.

  • 2.

    De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.

ARTIKEL 11. VERANTWOORDING

Voor zover dit niet is bepaald bij subsidieregeling, wordt bij de verleningsbeschikking vermeld op welke wijze de subsidie-ontvanger de besteding van de subsidie dient te verantwoorden.

ARTIKEL 12. ALGEMENE VERPLICHTINGEN VAN SUBSIDIE-ONTVANGER

  • 1.

    Als aannemelijk is dat een of meer van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan, meldt de subsidie-ontvanger dat onverwijld schriftelijk aan burgemeester en wethouders.

  • 2.

    Een subsidie-ontvanger informeert burgemeester en wethouders onverwijld schriftelijk over:

    • a.

      beslissingen of procedures die zijn gericht op de beëindiging van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, of tot ontbinding van de gesubsidieerde rechtspersoon;

    • b.

      relevante wijzigingen in de financiële en organisatorische verhouding met derden;

    • c.

      ontwikkelingen die ertoe kunnen leiden dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen niet, niet tijdig of niet geheel zullen kunnen worden nagekomen;

    • d.

      wijziging van de statuten voor zover het betreft de vorm van de gesubsidieerde rechtspersoon, de persoon van de bestuurder of bestuurders en het doel van de rechtspersoon.

  • 3.

    De subsidie-ontvanger verricht de activiteiten binnen de termijn, waarvoor de subsidie is verleend.

  • 4.

    De subsidie-ontvanger voert een zodanig ingerichte administratie, dat daaruit te allen tijde de voor de vaststelling van de subsidie belang zijnde rechten en verplichtingen alsmede de betalingen en ontvangsten kunnen worden nagegaan.

  • 5.

    De subsidie-ontvanger behoeft de toestemming van het college voor handelingen als vermeld in artikel 4:71 Algemene wet bestuursrecht.

ARTIKEL 13. AAN SUBSIDIE TE VERBINDEN BIJZONDERE VERPLICHTINGEN

  • 1.

    Bij subsidies hoger dan € 50.000, verleend voor activiteiten die meer dan een jaar in beslag nemen, kan de verplichting worden opgelegd tot het tussentijds afleggen van rekening en verantwoording over de tot dan verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten. De verantwoording wordt niet vaker dan twee keer per jaar verlangd.

  • 2.

    Bij subsidieregeling of verleningsbeschikking kunnen aan de subsidie-ontvanger ook andere verplichtingen dan genoemd in artikel 4:37, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden opgelegd, voor zover deze strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.

  • 3.

    Bij subsidieregeling kunnen verplichtingen die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie aan de subsidie worden verbonden, voor zover deze verplichtingenbetrekking hebben op de wijze waarop of de middelen waarmee de gesubsidieerde activiteit wordt verricht.

  • 4.

    Bij subsidieregeling of verleningsbeschikking kan worden bepaald dat de subsidie-ontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor aan burgemeester en wethouders een vergoeding verschuldigd is als zich een gebeurtenis als bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht voordoet. Daarbij wordt tevens aangegeven hoe de hoogte van de vergoeding wordt bepaald.

ARTIKEL 13A. EGALISATIERESERVE

ARTIKEL 14. WIJZE VAN VERSTREKKING EN EINDVERANTWOORDING INCIDENTELE SUBSIDIES TOT EN MET € 3.500

  • 1.

    Incidentele subsidies tot en met € 3.500 worden door burgemeester en wethouders direct vastgesteld of verleend en – tenzij toepassing wordt gegeven aan het volgende lid – binnen 4 weken nadat de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht, ambtshalve vastgesteld.

  • 2.

    Als bij verlengingsbeschikking de subsidie-aanvrager wordt verplicht om op de daarbij aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen, vindt de vaststelling plaats binnen 6 weken nadat de gevraagde inlichtingen zijn verstrekt.

  • 3.

    In geval van verlening van een incidentele subsidie van ten hoogste € 3.500 wordt een voorschot verstrekt ter hoogte van de verleende subsidie.

ARTIKEL 15. EINDVERANTWOORDING INCIDENTELE SUBSIDIES VAN MEER DAN € 3.500

  • 1.

    Bij incidentele subsidies van meer dan € 3.500 dient de subsidie-ontvanger uiterlijk 13 weken nadat de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht, een aanvraag tot vaststelling in.

  • 2.

    De aanvraag bevat:

    • a.

      een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en aan de verplichtingen is voldaan;

    • b.

      een overzicht van de gesubsidieerde activiteiten en de hieraan verbonden uitgaven en inkomsten (financieel verslag).

  • 3.

    Bij subsidieregeling of verleningsbeschikking kan worden bepaald dat op een andere manier wordt aangetoond in hoeverre de activiteiten zijn verricht en aan de verplichtingen is voldaan.

ARTIKEL 16. WIJZE VAN VERSTREKKING EN EINDVERANTWOORDING STRUCTURELE SUBSIDIES TOT EN MET € 5.000

  • 1.

    Structurele subsidies tot en met € 5.000 worden door burgemeester en wethouders direct vastgesteld of verleend en – tenzij toepassing wordt gegeven aan het volgende lid – binnen 4 weken nadat de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht, ambtshalve vastgesteld.

  • 2.

    Als bij verlengingsbeschikking de subsidie-aanvrager wordt verplicht om op de daarbij aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen, vindt de vaststelling plaats binnen 6 weken nadat de gevraagde inlichtingen zijn verstrekt.

  • 3.

    In geval van verlening van een structurele subsidie van ten hoogste € 5.000 wordt een voorschot verstrekt ter hoogte van de verleende subsidie.

ARTIKEL 17. EINDVERANTWOORDING STRUCTURELE SUBSIDIES VAN MEER DAN € 5.000

  • 1.

    Bij structurele subsidies van meer dan € 5.000 dient de subsidie-ontvanger uiterlijk 30 april van het jaar dat volgt op het betrokken kalenderjaar, een aanvraag tot vaststelling in.

  • 2.

    De aanvraag bevat:

    • a.

      een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en aan de verplichtingen is voldaan;

    • b.

      een overzicht van de gesubsidieerde activiteiten en de hieraan verbonden uitgaven en inkomsten (financieel verslag of jaarrekening).

    • c.

      Een balans van het afgelopen subsidietijdvak met een toelichting daarop.

  • 3.

    Bij structurele subsidies van meer dan € 50.000 doch ten hoogste € 150.000 wordt het bepaalde in lid 2 van dit artikel aangevuld met een samenstellingsverklaring, opgesteld door een onafhankelijk accountant.

  • 4.

    Bij structurele subsidies van meer dan € 150.000 wordt het bepaalde in lid 2 van dit artikel aangevuld met een controleverklaring en een rapportage van feitelijke bevindingen, opgesteld door een onafhankelijk accountant.

  • 5.

    Bij subsidieregeling of verleningsbeschikking kunnen andere termijnen worden vastgesteld of andere gegevens worden verlangd.

ARTIKEL 18. SUBSIDIEVASTSTELLING

  • 1.

    Burgemeester en wethouders stellen incidentele subsidies van meer dan € 3.500 vast binnen 8 weken na de ontvangst van een aanvraag tot subsidievaststelling, tenzij bij subsidieregeling anders is bepaald.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders stellen een structurele subsidie van meer dan € 5.000 vast binnen 10 weken na de ontvangst van een aanvraag tot subsidievaststelling, tenzij bij subsidieregeling anders is bepaald.

  • 3.

    Deze termijnen kunnen eenmaal voor ten hoogste 4 weken worden verdaagd.

  • 4.

    Bij subsidieregeling kunnen categorieën subsidie-ontvangers worden aangewezen waarvoor de subsidie direct wordt vastgesteld zonder dat een aanvraag tot subsidievaststelling hoeft te worden ingediend.

  • 5.

    Als een aanvraag tot subsidievaststelling niet voor het tijdstip, bedoeld in de artikelen 15, eerste lid en 17, eerste lid, is ingediend, kunnen burgemeester en wethouders de subsidie-ontvanger schriftelijk een nieuwe termijn stellen. Wordt de aanvraag niet binnen deze termijn ingediend dan kunnen zij overgaan tot ambtshalve vaststelling.

ARTIKEL 19. INTREKKING OF WIJZIGING SUBSIDIEVASTSTELLING

  • 1.

    Het college kan de subsidievaststelling intrekken of ten nadele van de instelling wijzigen:

    • a.

      Op grond van feiten of omstandigheden waarvan zij bij de subsidievaststelling redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op gronden waarvan de subsidie lager zou zijn vastgesteld.

    • b.

      Indien de subsidievaststelling onjuist was en de instelling dit wist of hoorde te weten.

    • c.

      Indien de activiteiten waarvoor subsidie is vastgesteld niet of slechts gedeeltelijk hebben plaatsgevonden.

    • d.

      Indien de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

  • 2.

    De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de instelling worden gewijzigd indien sedert de dag waarop zij aan de instelling is bekend gemaakt vijf jaren zijn verstreken.

ARTIKEL 20. BEREKENING VAN UURTARIEVEN, UNIFORME KOSTENBEGRIPPEN

  • 1.

    Als bij de bepaling van de subsidiabele kosten gebruik wordt gemaakt van uurtarieven, worden deze door de subsidieaanvrager berekend met gebruikmaking van een bij subsidieregeling voorgeschreven berekeningswijze.

  • 2.

    Bij het hanteren van kostenbegrippen bij de berekening van uurtarieven wordt uitgegaan van de bij subsidieregeling voorgeschreven definities.

  • 3.

    Bij subsidie waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen alleen die tarieven en kostenbegrippen in aanmerking die voldoen aan de eisen van het toepasselijke steunkader.

ARTIKEL 21. HARDHEIDSCLAUSULE

  • 1.

    Als een bij of krachtens verordening gestelde termijn voor een subsidieaanvrager of -ontvanger gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zouden zijn tot de te dienen belangen, kunnen burgemeester en wethouders een andere termijn vaststellen.

  • 2.

    In een subsidieregeling kan worden bepaald dat door burgemeester en wethouders van een of meer bepaalde artikelen of artikelleden van die regeling kan worden afgeweken als daaraan vasthouden voor een subsidieaanvrager of -ontvanger gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zouden zijn tot de daarmee te dienen belangen.

  • 3.

    Toepassing van de vorige leden wordt gemotiveerd in het besluit en hiervan wordt periodiek verslag gedaan aan de raad.

ARTIKEL 22. SLOTBEPALINGEN

  • 1.

    De Algemene subsidieverordening Oosterhout 2012 wordt ingetrokken.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag volgend op haar bekendmaking.

  • 3.

    Op aanvragen om subsidie die zijn ingediend voor deze datum zijn de bepalingen van de Algemene subsidieverordening Oosterhout 2012 van toepassing.

  • 4.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene subsidieverordening Oosterhout 2018.

     

Aldus besloten in openbare vergadering van de raad van de gemeente Oosterhout van 12 december 2017

De Griffier

dr. E.C.A.Kaarsemaker

De Voorzitter

mr drs S.W.Th.Huisman

ALGEMENE TOELICHTING

 

De Algemene wet bestuursrecht (Awb) kent in titel 4.2 een uitgebreide regeling voor subsidieverstrekking door bestuursorganen. Deze regeling in de Algemene wet bestuursrecht biedt gemeenten veel vrijheid bij de invulling van hun lokale subsidiebeleid, maar er staat ook dat subsidieverstrekkingen altijd gebaseerd moeten zijn op een wettelijk voorschrift.

 

Deze eis komt voort uit de wens van de wetgever, dat de rechtszekerheid van de subsidieaanvrager en subsidieontvanger voldoende is gewaarborgd. Hiermee wordt tevens een doelmatige besteding van overheidsuitgaven nagestreefd. Mogelijk onzorgvuldig of willekeurig handelen van het overheidsorgaan of nalatigheid van de subsidieontvanger is immers beter te toetsen aan de hand van een wettelijke regeling dan aan de hand van een op zichzelf staand besluit van een bestuursorgaan.

 

Voor gemeenten betekent dit, dat de subsidieverstrekking moet zijn gebaseerd op een verordening van de raad (artikel 4:23 eerste lid Awb). Deze verordening moet de essentiële elementen van het proces van subsidieverstrekking bevatten, zoals indieningstermijnen en subsidieverplichtingen.

 

Bij de ontwikkeling van de algemene subsidieverordening Oosterhout 2018 is als uitgangspunt genomen de aanbevelingen uit de evaluatie die in 2017 is gehouden naar de subsidieverstrekkingen van de gemeente Oosterhout. De belangrijkste aanbeveling is meer ruimte voor flexibiliteit en maatwerk. Daarnaast is ook gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde modelverordening. Dit betekent dat er op onderdelen ook sprake is van een actualisatie van de verordening. Zo zijn er bijvoorbeeld verwijzingen opgenomen naar Europese regelgeving, is er een bepaling opgenomen die subsidiëring van topinkomens dient te voorkomen en zijn er ook een aantal inhoudelijke en redactionele aanpassingen doorgevoerd.

 

De ASV geeft allereerst de bevoegdheid aan B&W om subsidieregelingen vast te stellen;

daarmee wordt bepaald welke activiteiten kunnen worden gesubsidieerd. Een beperkt aantal regels dat in de meeste gevallen zal kunnen worden toegepast, is vervolgens in de ASV zelf opgenomen: aanvraag- en beschikkingstermijnen, een aantal belangrijke weigeringsgronden (die kunnen worden aangevuld in een subsidieregeling, aangezien daar de specifieke voorwaarden zullen worden genoemd om voor een subsidie in aanmerking te kunnen komen), de mogelijkheid om verplichtingen te verbinden aan een subsidie, de mogelijkheid om voorschotten te verlenen, het wijzigen of intrekken van de subsidie na de verlening, de rekening en verantwoording en de definitieve vaststelling van de subsidie nadat de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht – dat zijn de belangrijkste onderwerpen.

 

Zoals gesteld waren flexibiliteit en meer maatwerk uitgangspunt voor het opstellen van de ASV. Er is daarom voor gekozen om in de nieuwe ASV geen onderscheid meer te maken in diverse subsidievormen. Deze subsidievormen bieden nog steeds wel de basis van het subsidielandschap in de gemeente Oosterhout, maar worden pas nader uitgewerkt in de beleidsregels voor subsidieverstrekking, waardoor er meer maatwerk mogelijk is. Hierdoor zullen de meeste regels van de ASV normaliter kunnen gelden; maar voor enkele subsidievormen is dat op onderdelen te zwaar (denk aan de waarderingssubsidies, waarvoor heel lichte condities gelden), soms zullen aanvullende eisen nodig zijn. Daarom is bepaald dat een subsidieregeling kan afwijken van de ASV. Van die afwijkingsbevoegdheden zullen B&W natuurlijk alleen gebruik maken als daar een goede reden voor is.

 

Door deze insteek bleek de verordening kort te kunnen blijven. Daardoor was een verdeling in hoofdstukken niet nodig: het inhoudsoverzicht met de opschriften van de artikelen biedt een eenvoudige en snelle toegang tot de verordening.

 

In de nu volgende artikelsgewijze toelichting wordt over artikelen en onderdelen daarvan alleen iets opgemerkt waar dat nodig leek.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

ARTIKEL 1. BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN

In dit artikel is een aantal definities opgenomen. Deze definities gelden niet alleen voor deze verordening, maar ook voor de hierop te baseren regelingen. Deze definities zullen dus niet nogmaals in de verschillende subsidieregelingen opgenomen worden. Ook kan hier niet van worden afgeweken.

Onder het begrip ‘Europees steunkader’ vallen i.i.g. zowel de in dit artikel benoemde algemene groepsvrijstellingsverordeningen als de de-minimisverordeningen.

ARTIKEL 2. REIKWIJDTE VERORDENING

Met het eerste lid krijgt het college de bevoegdheid toegewezen om te besluiten over het verstrekken van subsidies waarop de Algemene subsidieverordening (hierna: ASV) van toepassing is.

Dit betreft in beginsel alle subsidies, met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen en subsidies waar overeenkomstig artikel 4:23, derde lid, van de Awb geen wettelijke grondslag nodig is. Ten aanzien van subsidies waarvoor overeenkomstig artikel 4:23, derde lid, van de Awb geen wettelijke grondslag nodig is (zoals bijvoorbeeld incidentele subsidies) is de ASV in beginsel niet van toepassing. Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om de ASV (deels) van toepassing te verklaren als daartoe aanleiding bestaat.

 

In de praktijk worden naast subsidie ook afwijkende termen gebruikt, zoals donatie, bijdrage of contributie, die (in sommige gevallen) wel vallen onder de definitie van subsidie, zoals opgenomen in artikel 4:21, eerste lid Awb. In het derde lid van dit artikel worden deze vormen van financiële verstrekking buiten de werking van deze verordening geplaatst.

 

In het vierde lid wordt 100% subsidie in principe uitgesloten. Dit betekent dat de aanvrager zelf moet zorgen voor een dekking van een gedeelte van de kosten van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd. Er zijn echter omstandigheden waarin een eigen bijdrage niet redelijk is. Voor dergelijke omstandigheden is een uitzonderingsmogelijkheid opgenomen, ter beoordeling van het college.

ARTIKEL 3. SUBSIDIEREGELINGEN

Met dit artikel krijgt het college de bevoegdheid om in nadere regels, hier en verder subsidieregeling genoemd, de te subsidiëren activiteiten te bepalen. Voor zover het college iets wenst te regelen met betrekking tot de doelgroepen die voor subsidie in aanmerking komen, de berekening van de subsidie en de wijze van uitbetalen, dient dit dan eveneens in de subsidieregeling te gebeuren.

In andere artikelen van ASV worden andere bevoegdheden gedelegeerd die betrekking hebben op de inhoud van de subsidieregeling: het afwijken van termijnen, het verbinden van bepaalde verplichtingen aan de subsidie, de wijze van verdelen van het subsidieplafond. Voor zover het college geen gebruik maakt van deze bevoegdheid is het slechts in beperkte mate mogelijk om subsidies te verstrekken. De hoofdregel van de Awb is namelijk dat subsidieverstrekking gebaseerd moet zijn op een wettelijk voorschrift, zoals een subsidieregeling, waarin de te subsidiëren activiteiten staan vermeld. Op grond van artikel 4:23, derde lid, van de Awb, bestaan hierop maar vier uitzonderingen:

  • a.

    de spoedeisende subsidieverstrekking (tijdelijk, vooruitlopend op de vaststelling van een wettelijk voorschrift);

  • b.

    de subsidieverstrekking op grond van een begrotingspost (de begroting dient de subsidie-ontvanger en het bedrag dat ten hoogste kan worden vastgesteld te vermelden);

  • c.

    de incidentele subsidieverstrekking (voor uitzonderlijke gevallen, als er in beginsel slechts eenmalig subsidie zal worden toegekend);

  • d.

    de Europese subsidies (is voor gemeenten nauwelijks van belang).

ARTIKEL 4. EUROPEES STEUNKADER

Om subsidies onder een Europees steunkader te brengen moet de subsidie op het toepasselijke steunkader worden toegesneden. Daarbij kan het nodig zijn dat er afgeweken wordt van de ASV, of dat deze aangevuld wordt. Het eerste lid maakt het college daartoe bevoegd.

Het tweede en derde lid zijn een uitvloeisel van de eis van de Europese Commissie dat in subsidieregelingen en -beschikkingen die gebruik maken van het Europees steunkader, het toepasselijke kader expliciet wordt vermeld.

Als sprake is van steun die valt onder een Europees steunkader, kunnen uiteraard alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten voor subsidie in aanmerking komen voor zover die voldoen aan de eisen en voorwaarden van het betreffende steunkader (lid 4). Net zo goed als dat bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, ondernemingen alleen in aanmerking komen als de subsidieverstrekking voldoet aan de voorwaarden van het desbetreffende steunkader (lid 5).

ARTIKEL 5. SUBSIDIEPLAFOND EN BEGROTINGSVOORBEHOUD

Het college stelt de subsidieplafonds vast (lid 1); bij de bekendmaking daarvan wordt tevens de door hen bepaalde wijze van verdelen vermeld (eerste lid in combinatie met artikel 4:26, tweede lid, van de Awb). De wijze van verdelen kan ook worden bekendgemaakt door te verwijzen naar de subsidieregeling waarin de wijze van verdeling is vastgelegd. In dat laatste geval zal verwezen moeten worden naar een reeds geldende subsidieregeling. In andere gevallen zal geregeld (moeten) zijn dat óf de subsidieregeling en het subsidieplafond gelijktijdig in werking treden óf dat de subsidieregeling weliswaar voor het vaststellen van het subsidieplafond in werking treedt maar dat aanvragen pas ná het vaststellen van het subsidieplafond kunnen worden ingediend. Als dit niet (juist) geregeld is kan het subsidieplafond niet worden tegengeworpen aan aanvragers die hun aanvraag in hebben gediend voor bekendmaking (artikel 4:27, tweede lid, van de Awb). Daarnaast wordt er, indien van toepassing, gewezen op de mogelijkheid het subsidieplafond te verlagen (tweede en derde lid, zie verder hieronder). De raad stelt uiteraard nog steeds de financiële kaders vast (in de begroting). Het is binnen die kaders dat het college vervolgens de subsidieplafonds kan vaststellen.

Het college, dat via artikel 2 de bevoegdheid gedelegeerd heeft gekregen om te besluiten over het verstrekken van subsidies, is verder verplicht – in lijn met de mogelijkheid van artikel 4:34, eerste lid, van de Awb – (in bepaalde gevallen) om bij het gebruik maken van deze gedelegeerde bevoegdheid een begrotingsvoorbehoud te maken (vierde lid).

Verlaging subsidieplafond

De verlaging van een subsidieplafond heeft in beginsel geen gevolgen voor aanvragen die vóór bekendmaking van de verlaging zijn ingediend (artikel 4:27, tweede lid, van de Awb).

Dat is anders als aan de drie voorwaarden genoemd in artikel 4:28 van de Awb is voldaan:

  • 1)

    aanvragen voor de desbetreffende subsidie moeten worden ingediend voordat de begroting is vastgesteld of goedgekeurd.

  • 2)

    verlaging vloeit voort uit vaststelling van de begroting, en

  • 3)

    de mogelijkheid van verlaging is aangekondigd bij de vaststelling van het oorspronkelijke subsidieplafond.

Om te waarborgen dat het college alleen overgaat tot verlaging van subsidieplafonds als die verlaging ook daadwerkelijk kan worden gebruikt zijn het tweede en derde lid opgenomen. Het komt er op neer dat een subsidieplafond alleen kan worden verlaagd als het oorspronkelijke subsidieplafond is vastgesteld voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld én de aanvragen voor de vaststelling van de begroting moesten zijn ingediend én er bovendien op de mogelijke verlaging wordt gewezen bij de bekendmaking van het plafond.

ARTIKEL 6. AANVRAAG

In het eerste lid is bepaald dat een aanvraag voor subsidie schriftelijk dient te worden gedaan; en dat als hiervoor een aanvraagformulier is vastgesteld, de aanvraag dan met gebruikmaking van dat formulier gedaan moet worden. Met ‘schriftelijk’ is meer bedoeld dan ‘op papier geschreven’. Zo kan een aanvraag ook digitaal worden gedaan, mits de digitale weg open is gesteld. In het tweede en derde lid is bepaald welke stukken en gegevens bij de aanvraag in elk geval overgelegd dienen te worden.

 

Bij een subsidie aan een onderneming moet voorkomen worden dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (hierna VWEU). Daarom zijn een tweetal aanvraagvereisten opgenomen die specifiek voor ondernemingen gelden. Ten eerste, om ontoelaatbare cumulatie te voorkomen wordt een overzicht gevraagd van subsidies, vergoedingen of tegemoetkomingen in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd die al zijn of zullen worden ontvangen voor de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd (tweede lid, onderdeel d, onder 1). Een subsidie kan namelijk ook uit een garantie, lening, korting op de grondprijs, etc. bestaan. Ten tweede, om subsidie onder de de-minimisverordening te kunnen verlenen moet de onderneming om een de-minimisverklaring gevraagd worden (tweede lid, onderdeel d, onder 2). Op basis van een ingeleverde de-minimisverklaring dient het college te controleren of verlenen van de subsidie in overeenstemming is met de de-minimisverordening.

 

Bij subsidieregeling kan het college besluiten hiervan af te wijken (vierde lid); bijvoorbeeld door voor aanvragen om bepaalde subsidies meer of andere gegevens en bescheiden te verlangen.

ARTIKEL 7. AANVRAAGTERMIJN

De aanvraagtermijnen zijn afhankelijk van het soort subsidie. Er wordt onderscheid gemaakt tussen subsidies die per kalenderjaar worden verstrekt, en andersoortige subsidies. Bij subsidieregeling kan het college besluiten af te wijken van de aanvraagtermijnen die vastgesteld zijn in het eerste en tweede lid (derde lid).

ARTIKEL 8. BESLISTERMIJN

Hier worden de termijnen gegeven waarbinnen het college gehouden is te beslissen op een aanvraag voor subsidie. In de Awb staan geen strikte beslistermijnen op een aanvraag om subsidie. Ook hierbij is onderscheid gemaakt tussen subsidies per kalenderjaar en andere subsidies. Bij subsidieregeling kan het college besluiten af te wijken van de beslistermijnen die vastgesteld zijn in het eerste en tweede lid (derde lid).

 

De beslistermijn bij aanvragen om een subsidie die bij de Europese Commissie aangemeld worden, wordt verdaagd totdat de Europese Commissie een eindebeslissing heeft genomen (vierde lid). Dit om te voorkomen dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie en vervolgens teruggevorderd dient te worden.

ARTIKEL 9. WEIGERINGSGRONDEN

In het eerste lid worden de algemeen geldende weigeringsgronden van de artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Awb, met nadere verplichte gronden aangevuld.

 

Ondanks dat er sprake is van staatssteun is het soms mogelijk om steun te verstrekken op basis van een vrijstellingsverordening, waardoor het college kan volstaan met een lichte kennisgevingsprocedure. Als dat niet mogelijk is, kan goedkeuring van de Europese Commissie gevraagd worden via een formele aanmelding. Als de Europese Commissie de steun echter niet goedkeurt, dan moet het college overgaan tot weigering (vandaar de verplichte weigeringsgrond in het eerste lid, onder a).

 

Wat betreft de verplichte weigeringsgrond opgenomen onder b dient het volgende opgemerkt te worden. Bepaalde Europese steunkaders verbieden – als er een bevel tot terugvordering uitstaat – alleen het verlenen van staatsteun onder de betreffende verordening; niet het verlenen van subsidies in het algemeen. Door de in het eerste lid, onder b, gekozen formulering van de weigeringsgrond in combinatie met het verplichtende karakter komt het in de ASV echter neer op een – op zichzelf verdedigbare – verbreding van de weigeringsgrond tot het verlenen van subsidies in het algemeen (als er een bevel tot terugvordering uitstaat).

 

In het tweede lid is een absolute weigeringsgrond opgenomen voor die gevallen dat overgaan tot subsidieverstrekking strijdigheid op zou leveren met een Europees steunkader omdat er dan subsidie verstrekt zou worden aan een aanvrager die een onderneming drijft die in moeilijkheden verkeert als bedoeld in het toepasselijke steunkader of omdat de betreffende subsidie geen stimulerend effect heeft als bedoeld in het toepasselijke steunkader. Een onderneming wordt naar oordeel van de Europese Commissie beschouwd als een onderneming in moeilijkheden wanneer zij, zonder overheidsingrijpen, op korte of middellange termijn vrijwel zeker gedoemd is te verdwijnen. Meer informatie over dit begrip is te vinden in paragraaf 2.2 van de Richtsnoeren [van de Europese Commissie] voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (2014/C 249/01). Dat er sprake moet zijn van een stimulerend effect houdt in beginsel in dat de begunstigde aanvrager door de steun in staat wordt gesteld activiteiten of projecten uit te voeren die zij anders – zonder de steun – niet had uitgevoerd. Ook houdt het in beginsel in dat de steun niet mag worden verleend voordat de activiteit wordt gestart.

 

In het derde lid zijn nog enkele facultatieve weigeringsgronden opgenomen. Het college kan in deze gevallen weigeren, maar is daartoe niet verplicht. Deze gelden in aanvulling op artikel 6 van de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet Bibob).

 

Onderdelen a en c spreken voor zichzelf. Onderdeel b geeft de mogelijkheid de subsidie te weigeren als de aanvrager over voldoende eigen middelen beschikt.

 

Onder f is een weigeringsgrond opgenomen waarmee het college een aanvraag kan weigeren als subsidieverstrekking niet is toegestaan dan nadat deze overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het VWEU (de meldingsprocedure) is goedgekeurd door de Europese Commissie. Het gaat hier om subsidieverstrekking die in beginsel niet ongeoorloofd is vanwege strijdigheid met de toepasselijke cumulatieregels of overschrijding van het toegestane bedrag aan de-minimissteun. In deze gevallen kan het college óf weigeren de subsidie te verstrekken óf de subsidie melden bij de Europese Commissie om langs deze weg goedkeuring te verkrijgen. Als het college besluit over te gaan tot melding, dan wordt in verband met de standstill-verplichting de beslistermijn verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen (zie artikel 8, vierde lid). Als de Europese Commissie besluit de voorgenomen subsidieverstrekking niet goed te keuren, dan zal het college de aanvraag alsnog weigeren (zie het eerste lid, onder a). Een subsidie die is of kan worden goedgekeurd kan uiteraard ook op een andere grond worden geweigerd.

 

Om toe te kunnen zien op de doelmatige besteding van subsidiegeld regelt onderdeel g dat het college de subsidie kan weigeren in het geval de te subsidiëren instelling bezoldigingen overeenkomt of is overeengekomen die hoger zijn dan het bedrag bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (hierna: Wnt). Het algemene bezoldigingsmaximum voor de publieke en semipublieke sector is per 1 januari 2017 vastgesteld op € 181.000; het wordt jaarlijks bij ministeriële regeling geïndexeerd (zie artikel 2.3, tweede, derde en vierde lid, van de Wnt). De gedachte achter deze weigeringsgrond is dat bij subsidieaanvragers die hogere bezoldigingen dan dat bedrag overeenkomen gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat een deel van de subsidie aan dergelijke bezoldigingen wordt besteed. Vanuit het oogpunt van doelmatige besteding van subsidiegeld wordt dit onwenselijk geacht.

 

Als de doelmatige besteding van subsidiegeld niet in het geding is – bijvoorbeeld omdat het een zeer geringe subsidie betreft of duidelijk is dat de gelden niet besteed zullen worden aan de salariskosten – kunnen burgemeester en wethouders afzien van weigering ondanks dat er bij de aanvrager sprake is van bezoldigingen die het maximum overtreffen. Als de subsidiegelden niet besteed zullen worden aan salariskosten, dan zal het aan de aanvrager zijn om dit (uit eigen beweging) te onderbouwen.

 

De weigeringsgrond heeft betrekking op alle subsidieaanvragers, niet alleen op instellingen die al onder de Wnt vallen. Bovendien wordt gekeken naar alle bezoldigingen die door de aanvrager met functionarissen (met of zonder dienstbetrekking) zijn overeengekomen en dus niet alleen naar die bezoldigingen die zijn overeengekomen met een topfunctionaris als bedoeld in de Wnt.

 

Onderdeel h ten slotte geeft het college de bevoegdheid in een subsidieregeling nog andere weigeringsgronden op te nemen, bijvoorbeeld weigeringsgronden die specifiek met de te subsidiëren activiteiten samenhangen.

 

Als de Europese Commissie tot het oordeel is gekomen dat een subsidie niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie, dan moet de verleende subsidie ingetrokken en teruggevorderd worden (inclusief rente). Het vierde lid geeft het college de bevoegdheid om hier uitvoering aan te geven.

 

Een subsidie kan ook (geweigerd en) ingetrokken worden in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob. Dit volgt rechtstreeks uit artikel 6 van die wet.

ARTIKEL 10. INTREKKING OF WIJZIGING SUBSIDIEVERLENING

In dit artikel zijn de gevallen beschreven waarin het voor het college mogelijk is om na subsidieverlening, deze subsidieverlening te wijzigen of in te trekken. Dit kan bijvoorbeeld zijn als de gemeente zelf een fout heeft gemaakt in de subsidieverlening, waarvan de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten. Dit is bijvoorbeeld het geval als er een subsidie wordt verleend van € 10.000, waar de aanvrager zelf maar om € 1.000 subsidie heeft gevraagd. Een andere reden voor intrekking of wijziging is als blijkt dat de subsidie-ontvanger onjuiste of niet volledige informatie heeft verstrekt bij de aanvraag die van invloed is geweest op de (hoogte van de) subsidieverlening. Tot slot kan het college ook overgaan tot intrekking of wijziging van de subsidieverlening op het moment de subsidie-ontvanger niet voldoet aan het geen waar de subsidie voor is verleend en/of de hieraan verbonden verplichtingen.

ARTIKEL 12. ALGEMENE VERPLICHTINGEN VAN SUBSIDIE-ONTVANGER

Dit artikel bevat o.a. een meldingsplicht (eerste lid) en informatieplicht (tweede lid) die voor alle subsidie-ontvangers geldt. Met ‘schriftelijk’ in het eerste lid is meer bedoeld dan ‘op papier geschreven’. De melding kan ook digitaal worden gedaan als het college de digitale weg open heeft gesteld.

ARTIKEL 13. AAN EEN SUBSIDIE TE VERBINDEN BIJZONDERE VERPLICHTINGEN

Dit artikel bevat een bevoegdheidsgrondslag voor het college om aan de subsidie bepaalde ’bijzondere‘ verplichtingen te verbinden, in aanvulling op wat reeds mogelijk is op grond van de Awb (zie artikel 4:37 van de Awb).

 

Wat betreft het tweede en derde lid wordt het creëren van deze mogelijkheid onder bepaalde voorwaarden geboden door de artikelen 4:38 (voor zover het betreft verplichtingen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie) en 4:39 (voor zover het betreft verplichtingen die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie). In beginsel dient de verordening hiervoor een uitdrukkelijke grondslag te bieden, of – in het geval van verplichtingen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie – de verleningsbeschikking.

 

Het tweede lid ziet op de verplichtingen die verband houden met de verwezenlijking van het doel van de subsidie. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan eisen inzake de deskundigheid van de personen die de te subsidiëren activiteit uit zullen voeren.

 

Het derde lid maakt het mogelijk om verplichtingen op te leggen die niet strekken tot verwezenlijking van het eigenlijke doel van de gesubsidieerde activiteit. Het betreft echter geen vrijbrief, deze verplichtingen moeten wel enig verband houden met de gesubsidieerde activiteit. Het kan bijvoorbeeld gaan om het opleggen van de verplichting om een extra inspanning te leveren om een bepaalde doelgroep te betrekken bij de gesubsidieerde activiteiten of om de activiteiten op de meest milieuvriendelijke manier uit te oefenen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat met het opleggen van oneigenlijke subsidieverplichtingen terughoudendheid dient te worden betracht (Kamerstukken II 1993/94, 23 700, nr. 3, p. 66). Als het college van deze aanvullende mogelijkheid gebruik maakt moet dat duidelijk gemotiveerd worden.

 

In artikel 4:41 van de Awb is bepaald dat in bepaalde gevallen de subsidie-ontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor een vergoeding verschuldigd is aan het bestuursorgaan. Het gaat daarbij om de volgende gevallen:

  • -

    als de subsidie-ontvanger voor de gesubsidieerde activiteiten gebruikte of bestemde goederen vervreemdt of bezwaart of de bestemming daarvan wijzigt;

  • -

    als de subsidie-ontvanger een schadevergoeding ontvangt voor verlies of beschadiging van voor de gesubsidieerde activiteiten gebruikte of bestemde goederen;

  • -

    als de gesubsidieerde activiteiten geheel of gedeeltelijk worden beëindigd;

  • -

    als de subsidieverlening of de subsidievaststelling wordt ingetrokken of de subsidie wordt beëindigd, of

  • -

    de rechtspersoon die de subsidie ontving wordt ontbonden.

Deze vergoedingsplicht echter geldt alleen als hierin is voorzien in de verordening of subsidieregeling, of – als deze ontbreken – in de subsidiebeschikking. Daarbij moet zijn bepaald hoe de hoogte van de vergoeding wordt berekend (dit hoeft geen volledige compensatie te betreffen). Met het vierde lid krijgt het college de bevoegdheid om hier uitvoering en invulling aan te geven. In de praktijk zal dit alleen aan de orde zijn bij rechtspersonen die jaarlijks subsidie ontvangen, maar het is ook mogelijk in andere gevallen.

ARTIKEL 13A. EGALISATIERESERVE

De figuur van de egalisatiereserve is gebaseerd op artikel 4:72 van de Awb. Een egalisatiereserve is een reserve van de subsidie-ontvanger waaraan als bestemming het dekken van exploitatierisico’s is verbonden. De reserve wordt gevormd om tot een gelijkmatige verdeling van lasten te komen. Op grond van artikel 4:58 van de Awb is artikel 4:72 alleen van toepassing op per kalender- of boekjaar verstrekte subsidie aan een rechtspersoon en bovendien enkel als dat in de ASV, een subsidieregeling of bij de subsidieverlening is bepaald. De verplichting een egalisatiereserve te vormen als bedoeld in het eerste lid kan dus enkel aan rechtspersonen worden opgelegd, voor per kalender- of boekjaar verstrekte subsidies.

 

Het college kan bij een verleningsbeschikking voor een subsidie die per kalender- of boekjaar wordt verstrekt en die meer dan € 50.000 bedraagt bepalen dat de subsidie-ontvanger een egalisatiereserve dient te vormen (eerste lid). In dat geval komt het verschil tussen het vastgestelde subsidiebedrag en de kosten van de activiteiten waarvoor subsidie werd verleend ten gunste of ten laste van de egalisatiereserve. De reserve wordt dus gevormd uit exploitatieoverschotten om eventuele toekomstige tekorten op te vangen.

 

Naast een door het college opgelegde verplichting kan op grond van het tweede lid elke subsidie-ontvanger het college verzoeken een egalisatiereserve te mogen vormen.

 

Omdat de egalisatiereserve dient om tekorten in het ene jaar te compenseren met overschotten in het andere jaar, heeft de toepassing van het eerste of tweede lid alleen zin bij subsidies die in een reeks van jaren achter elkaar worden verstrekt.

ARTIKEL 14. WIJZE VAN VERSTREKKING EN EINDVERANTWOORDING INCIDENTELE SUBSIDIES TOT EN MET € 3.500

Kenmerkend voor incidentele subsidies tot en met € 3.500 is dat deze op basis van vertrouwen worden verleend; er wordt niet meer standaard om verantwoording gevraagd. In plaats daarvan geldt een actieve meldingsplicht voor de subsidie-ontvanger bij niet nakoming van de voorwaarden (zie artikel 12). Achteraf kan een risicogeoriënteerde controle plaatsvinden bij de subsidie-ontvanger.

 

Als de subsidieontvanger al (positief) bekend is zal de subsidie bij een dergelijk klein bedrag meestal direct vastgesteld en uitbetaald kunnen worden (eerste lid). In andere gevallen kan er eerst verleend worden, gevolgd door een ambtshalve vaststelling (eerste lid). In zo’n geval wordt een eventueel voorschot in één termijn (lump sum) verstrekt en hoeft de subsidie-ontvanger geen aanvraag voor subsidievaststelling (verantwoording) in te dienen. Hierdoor kunnen de lasten voor zowel de subsidieaanvrager als de subsidieverstrekker worden bespaard, terwijl toch het risico voor de gemeente beperkt blijft.

 

Verder wordt in het geval van verlening gevolgd door ambtshalve vaststelling, in de subsidiebeschikking vermeld wanneer de gesubsidieerde activiteiten moeten zijn verricht. De subsidie wordt vervolgens, binnen een nader bepaalde termijn, ambtshalve vastgesteld door de subsidieverstrekker. In het tweede lid is een afwijkende termijn opgenomen voor situaties waarin speciale rapportageverplichtingen worden opgelegd.

ARTIKEL 15. EINDVERANTWOORDING INCIDENTELE SUBSIDIES VAN MEER DAN € 3.500

In dit artikel is bepaald op welke wijze subsidie-ontvangers incidentele subsidie van meer dan € 3.500 aan het college dienen te verantwoorden; er dient een aanvraag tot vaststelling ingediend te worden (eerste lid), deze bevat een inhoudelijk en financieel verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en aan de verplichtingen is voldaan (tweede lid). Ingevolge artikel 11 wordt de wijze van verantwoording al bij het besluit tot verlening van de subsidie aan de subsidie-ontvanger bekend gemaakt.

 

Met betrekking tot het inhoudelijk verslag kan vooraf bij de subsidieverlening al zijn aangegeven op welke manieren het aantonen kan plaatsvinden. Er kunnen daarbij verschillende instrumenten worden gebruikt, zoals bestuurs- en activiteitenverslagen, een managementverklaring, een deskundigenverklaring of andere bewijsstukken (bijvoorbeeld een publicatie), enz. Het verslag kan ook bestaan uit een algemeen jaarverslag van een rechtspersoon. Het gaat er om dat duidelijk is dat de verkregen subsidie is aangewend voor het doel waarvoor de subsidie werd verstrekt. Voorts kan het college, overeenkomstig het derde lid, in een subsidieregeling aangeven andere bewijsmiddelen te verlangen dan een inhoudelijk verslag.

ARTIKEL 16. WIJZE VAN VERSTREKKING EN EINDVERANTWOORDING STRUCTURELE SUBSIDIE TOT EN MET € 5.000

Gelijk aan artikel 14, maar met dien verstande dat het hier gaat om structurele subsidies tot een max. van € 5.000.

ARTIKEL 17. EINDVERANTWOORDING STRUCTURELE SUBSIDIES VAN MEER DAN € 5.000

Bij structurele subsidies vanaf € 5.000 wordt uitgegaan van de traditionele afrekening van subsidies; op basis van gerealiseerde kosten en baten. De vaststelling van de subsidie vindt plaats op basis van uitgevoerde activiteiten en gerealiseerde kosten. In het derde en vierde lid wordt bepaald dat er in geval van subsidies hoger dan € 50.000 er sprake moet zijn van een accountantsverklaring. Voor subsidies tussen de € 50.000 en de € 150.000 gaat het om een zogenaamde samenstellingsverklaring en bij subsidies hoger dan € 150.000 om een controle verklaring en een rapportage van feitelijke bevindingen. Met deze eis verwacht de gemeente meer zekerheid te verkrijgen over de (rechtmatige) besteding van de middelen. Het vijfde lid biedt de basis om in een subsidieregeling of verleningsbeschikking te bepalen dat er andere termijnen gelden of dat er andere, waaronder meer of minder, gegevens gevraagd worden.

ARTIKEL 18. SUBSIDIEVASTSTELLING

Het eerste en tweede lid bevat – overeenkomstig artikel 4:13 van de Awb – de termijn waarbinnen de beschikking gegeven dient te worden; wel bestaat de mogelijkheid tot verdagen (derde lid). Het merendeel van de aanvragen zal binnen deze beslistermijn kunnen worden afgehandeld. Meer ingewikkelde aanvragen vergen soms meer tijd. De verdaging van de beslistermijn – voor de duur van ten hoogste de in het tweede lid nader bepaalde termijn – biedt dan uitkomst. Een besluit tot verdaging op grond van het tweede lid is appellabel (dit in tegenstelling tot een mededeling op grond van artikel 4:14 Awb dat de – eventueel verdaagde – termijn niet gehaald wordt.

ARTIKEL 19. INTREKKING OF WIJZIGING SUBSIDIEVASTSTELLING

Intrekking of wijziging van de subsidievaststelling kan om verschillende redenen plaatsvinden door het college. De redenen zijn in lijn met de redenen om een subsidieverlening in te trekken (artikel 10). Dit heeft met name te maken de mogelijkheid van directe subsidievaststelling.

In het tweede lid is een maximale termijn voor intrekking of wijziging gesteld op 5 jaar na bekendmaking van de (directe) vaststelling.

ARTIKEL 20. BEREKENING VAN UURTARIEVEN, UNIFORME KOSTENBEGRIPPEN

Dit artikel schrijft voor dat als het college bij de bepaling van de subsidiabele kosten gebruik maakt van uurtarieven, de berekeningswijze hiervan en de voorgeschreven definities in een subsidieregeling vastgelegd dienen te worden. De aanvrager zal daarmee dan bij zijn aanvraag rekening moeten houden. Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, is het college hierin beperkt tot tarieven en kostenbegrippen die voldoen aan de eisen van het toepasselijke steunkader.

ARTIKEL 21. HARDHEIDSCLAUSULE

Deze hardheidsclausule is opgenomen omdat in uitzonderlijke gevallen vasthouden aan een termijn in de ASV of de toepasselijke subsidieregeling wegens bijzondere omstandigheden onevenredig kan zijn tot de daarmee te dienen belangen. Op grond van het eerste lid kunnen burgemeester en wethouders dan een andere termijn vaststellen.

Op grond van het tweede lid kunnen burgemeester en wethouders bovendien in een subsidieregeling een hardheidsclausule opnemen die ziet op nader in die subsidieregeling aangegeven bepalingen. Een te treffen voorziening, die niet in de verordening of subsidieregeling is voorzien, dient altijd binnen de doelstellingen van de subsidie te passen.