Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Noordwijk

Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ ISD Bollenstreek 2017

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieNoordwijk
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingAfstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ ISD Bollenstreek 2017
Citeertitel
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp
Externe bijlageToelichting

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 8, eerste lid, van de Participatiewet

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

13-12-201713-12-2017nieuwe regelling

09-11-2017

gmb-2017-219511

Tekst van de regeling

Intitulé

Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ ISD Bollenstreek 2017

 

De raad van de gemeente Noordwijk;

Gelezen het voorstel van het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek van 31 augustus 2017;

Gelet op de Gemeenschappelijke Regeling van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek;

Gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a en d, van de Participatiewet (PW), artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);

BESLUIT

vast te stellen de:

Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ ISD Bollenstreek 2017

 

 

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

 

Artikel 1. Begrippen

  • 1.

    De begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet (PW), het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb), tenzij anders is aangegeven.

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

  • 1.

    bijstandsnorm:

  • 2.

    toepasselijke bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de PW, of

  • 3.

    grondslag van de uitkering als bedoeld in artikel 5 van de IOAW of artikel 5 van de IOAZ voor zover sprake is van een uitkering op grond van de IOAW of de IOAZ;

  • 4.

    voor zelfstandigen die een Bbz-uitkering ontvangen of hebben ontvangen, wordt onder bijstandsnorm verstaan de norm die op grond van artikel 78f van de PW op hen van toepassing is;

  • 5.

    uitkering: algemene bijstand op grond van de PW of een uitkering op grond van de IOAW of de IOAZ;

  • 6.

    het dagelijks bestuur: het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek;

  • 7.

    PW: de Participatiewet;

  • 8.

    IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze

  • 9.

    werknemers;IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • 10.

    Bbz: het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004.

 

Artikel 2. Het verlagen van de uitkering

1. De verlaging van de uitkering wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

2. Is sprake van een verlaging van de uitkering wegens een of meer gedragingen als bedoeld in artikel 18, vierde lid van de Participatie, dan wordt die verlaging – in afwijking van het eerste lid –afgestemd op basis van artikel 18, negende en tiende lid, van de Participatiewet.

 

Artikel 3. Het besluit tot opleggen van een verlaging

In het besluit tot het opleggen van een verlaging van de uitkering wordt in ieder geval vermeld:

a. de reden van de verlaging;

b. de duur van de verlaging;

c. het bedrag of percentage waarmee de uitkering wordt verlaagd, en

d. indien van toepassing, de reden om af te wijken van de standaardverlaging.

 

Artikel 4. Horen van belanghebbende

1. Voordat een verlaging van de uitkering wordt opgelegd, wordt een belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

2. Het horen van een belanghebbende kan achterwege blijven als:

 

a. de vereiste spoed zich daartegen verzet;

b. belanghebbende al eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en

zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

c. het dagelijks bestuur het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de

gedraging of de mate van verwijtbaarheid, of

d. belanghebbende aangeeft hiervan geen gebruik te willen maken.

 

Artikel 5. Afzien van verlaging

1. Het dagelijks bestuur ziet af van een verlaging als:

a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, of

b. de gedraging meer dan één jaar voor constatering daarvan door het dagelijks bestuur heeft plaatsgevonden.

2. Het dagelijks bestuur kan afzien van een verlaging als het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

3. Als het dagelijks bestuur afziet van een verlaging op grond van dringende redenen, wordt een belanghebbende hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.

 

Artikel 6. Ingangsdatum en tijdvak van een verlaging

  • 1.

    Een verlaging wordt toegepast op de uitkering en/of bijzondere bijstand die is verleend met toepassing van artikel 12 van de PW over de kalendermaand volgend op de maand waarin het besluit tot het opleggen van de verlaging aan een belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de op dat tijdstip voor die belanghebbende geldende bijstandsnorm.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan een verlaging met terugwerkende kracht worden toegepast, voor zover de uitkering of bijzondere bijstand nog niet is uitbetaald.

  • 3.

    Als een verlaging niet of niet geheel ten uitvoer kan worden gelegd als gevolg van de beëindiging of intrekking van de uitkering, wordt de verlaging of dat deel van de verlaging dat nog niet is uitgevoerd, alsnog opgelegd als belanghebbende binnen de termijn, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel b, opnieuw een uitkering ontvangt.

  • 4.

    In afwijking van het eerste lid kan, voor zover het zelfstandigen betreft die een uitkering voor levensonderhoud in de vorm van een geldlening op grond van het Bbz hebben ontvangen, de verlaging worden betrokken bij de definitieve vaststelling van die uitkering.

 

Artikel 7. Berekeningsgrondslag

1. Een verlaging wordt berekend over de bijstandsnorm.

2. In afwijking van het eerste lid kan een verlaging worden toegepast op de bijzondere bijstand als:

a. aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de PW, of

b. de verwijtbare gedraging van belanghebbende in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand daartoe aanleiding geeft.

3. Bij toepassing van het tweede lid, onderdeel a, moet in de hoofdstukken 2, 3 en 4 ‘bijstandsnorm’ worden gelezen als ‘bijstandsnorm inclusief de op grond van artikel 12 van de PW verleende bijzondere bijstand’.

4. Bij toepassing van het tweede lid, onderdeel b, moet in de hoofdstukken 2, 3 en 4 ‘bijstandsnorm’ worden gelezen als ‘de verleende bijzondere bijstand’.

5. In afwijking van het eerste lid kan de verlaging ook worden toegepast op de bijzondere bijstand voor premie arbeidsongeschiktheidsverzekering aan zelfstandigen die bijstand voor levensonderhoud krachtens het Bbz ontvangen of hebben ontvangen. Bij toepassing van deze verlaging moet in de hoofdstukken 2, 3 en 4 ‘bijstandsnorm’ worden gelezen als ‘de verleende bijzondere bijstand voor premie arbeidsongeschiktheidsverzekering’.

 

Hoofdstuk 2. Niet nakomen van de niet geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling

 

Artikel 8. Gedragingen PW

Gedragingen van een belanghebbende waardoor algemeen geaccepteerde arbeid niet wordt verkregen of een verplichting op grond van de artikelen 9, 9a en 55 van de PW niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

a. eerste categorie: het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoerings-

instituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

b. tweede categorie:

  • 1.

    het niet of onvoldoende verrichten van een door het dagelijks bestuur opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de PW;

  • 2.

    het niet of onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de PW;

  • 3.

    het onvoldoende nakomen van verplichtingen als bedoeld in de artikelen 9, eerste lid, of 55 van de PW, voor zover het gaat om een belanghebbende jonger dan 27 jaar, gedurende vier weken na een melding als bedoeld in artikel 43, vierde en vijfde lid, van de PW, voor zover deze verplichtingen niet worden genoemd in artikel 18, vierde lid, van de PW;

  • 4.

    het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van de PW niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder, bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de PW;

c. derde categorie: het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen voor zover dit niet voortvloeit uit een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de PW;

d. vierde categorie: het door houding of gedrag belemmeren van het aanvaarden of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, voor zover dit niet voortvloeit uit een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid van de PW.

 

Artikel 9. Gedragingen IOAW en IOAZ

Gedragingen van een belanghebbende waardoor algemeen geaccepteerde arbeid niet wordt verkregen of een verplichting op grond van de artikelen 37 en 38 van de IOAW of de artikelen 37 en 38 van de IOAZ niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

a. eerste categorie: het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

b. tweede categorie:

1. het niet of onvoldoende verrichten van een door het dagelijks bestuur opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel f, van deIOAW of artikel 37, eerste lid, onderdeel f, van de IOAZ;

2. het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken de verplichtingen als bedoeld inartikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW of artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAZ niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de IOAW of artikel 38, eerste lid, van de IOAZ.

c. Derde categorie:

1. het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het dagelijks bestuur aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW en de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAZ, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;

2. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar zijn of haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.

d. Vierde categorie: het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid als bedoeld in artikel 20, eerste lid, onder a of b, van de IOAW of artikel 20, tweede lid, onder a of b, van de IOAZ.

 

Artikel 10. Hoogte en duur van de verlaging

De verlaging, bij gedragingen als bedoeld in de artikelen 8 en 9, wordt vastgesteld op:

a. 15 % van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de eerste categorie;

b. 50 % van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de tweede categorie;

c. 100 % van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de derde categorie;

d. 100 % van de bijstandsnorm gedurende twee maanden bij gedragingen van de vierde categorie.

 

Hoofdstuk 3. Niet nakomen van de geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling

 

Artikel 11. Hoogte en duur verlaging bij schending geüniformeerde arbeidsverplichting

1. Het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de PW, wordt onderscheiden in de volgende categorieën:

a. eerste categorie:

1° het niet uitvoering geven aan de door het dagelijks bestuur opgelegde verplichting om ingeschreven te staan bij een uitzendbureau;

2° het niet naar vermogen verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid in een andere dan de gemeente van inwoning, alvorens naar die andere gemeente te verhuizen;

3° het niet bereid zijn om te reizen over een afstand met een totale reisduur van 3 uur per dag, indien dat noodzakelijk is voor het naar vermogen verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid;

4° het niet bereid zijn om te verhuizen, indien het dagelijks bestuur is gebleken dat er geen andere mogelijkheid is voor het naar vermogen verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid, en een belanghebbende een arbeidsovereenkomst met een duur van tenminste 1 jaar en een netto beloning die tenminste gelijk is aan de voor de belanghebbende geldende bijstandsnorm, kan aangaan;

5° het naar vermogen verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid belemmeren door kleding, gebrek aan persoonlijke verzorging of gedrag;

6° het niet gebruik maken van door het dagelijks bestuur aangeboden voorzieningen, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling en het niet meewerken aan onderzoek naar zijn of haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.

b. tweede categorie:

1° het niet aanvaarden of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;

2° het niet bereid zijn om te reizen over een afstand met een totale reisduur van 3 uur per dag, indien dat noodzakelijk is voor het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;

3° het niet bereid zijn om te verhuizen, indien het dagelijks bestuur is gebleken dat er geen andere mogelijkheid is voor het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, en een belanghebbende een arbeidsovereenkomst met een duur van tenminste 1 jaar en een netto beloning die tenminste gelijk is aan de voor de belanghebbende geldende bijstandsnorm, kan aangaan;

4° het niet verkrijgen en behouden van kennis en vaardigheden, noodzakelijk voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

5° het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid belemmeren door kleding, gebrek aan persoonlijke verzorging of gedrag;

2. De verlaging, bij gedragingen als bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld op:

a. 100 % van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de eerste categorie;

b. 100 % van de bijstandsnorm gedurende twee maanden bij gedragingen van de tweede categorie.

 

Artikel 12. Verrekenen verlaging

  • 1.

    Het bedrag van de verlaging, bedoeld in artikel 11, wordt toegepast over de maand van oplegging van de maatregel en de volgende twee maanden als bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen.

  • 2.

    Bij een verlaging als bedoeld in artikel 11, tweede lid onder a, kan de verlaging worden toegepast

over twee maanden waarbij zowel aan de maand van oplegging als aan de daaropvolgende maand de helft van de verlaging wordt toebedeeld.

  • 1.

    Bij een verlaging als bedoeld in artikel 11, tweede lid onder b, kan de verlaging worden toegepast over drie maanden waarbij zowel aan de maand van oplegging als aan de twee daaropvolgende maanden een derde van de verlaging wordt toebedeeld.

  • 2.

    Als sprake is van een verlaging op grond van artikel 18, vierde lid, onderdeel a, van de PW, vindt geen verrekening als bedoeld in het eerste lid plaats.

 

Hoofdstuk 4. Overige gedragingen die leiden tot een verlaging

 

Artikel 13. Niet nakomen medewerkingsverplichting

  • 1.

    Indien een belanghebbende niet of onvoldoende de medewerking verleent die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de wet als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de PW, artikel 13, tweede lid, van de IOAW of artikel 13, tweede lid, van de IOAZ, dan wordt de verlaging vastgesteld op 50 % van de bijstandsnorm gedurende één maand.

  • 2.

    Van het niet of onvoldoende verlenen van medewerking als bedoeld in het eerste lid is in ieder geval sprake indien:

    • 1.

      niet of niet tijdig is voldaan aan een oproep om op een bepaalde plaats en tijd te verschijnen in verband met arbeidsinschakeling;

    • 2.

      niet of niet tijdig is voldaan aan een oproep om op een bepaalde plaats en tijd te verschijnen in verband met het maken van een taaltoets als bedoeld in artikel 18b van de PW.

 

Artikel 14. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1.

    Een verlaging wegens tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de PW wordt afgestemd op de periode dat de belanghebbende als gevolg van zijn gedraging eerder of langer recht heeft op een uitkering en/of tot een hoger bedrag recht heeft op bijzondere bijstand.

    • 1.

      Als tekort schietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, bedoeld in het eerste lid, wordt mede gerekend het in de periode voorafgaande aan de bijstandsverlening:

    • 2.

      door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • 3.

      het onvoldoende trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen.

  • 2.

    De verlaging, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld op:

    • 1.

      100 % van de bijstandsnorm gedurende één maand bij een periode van korter dan 6 maanden;

    • 2.

      100 % van de bijstandsnorm gedurende twee maanden bij een periode van langer dan 6 maanden.

  • 3.

    In afwijking van het derde lid wordt de verlaging – bij toepassing van artikel 7, tweede lid, onder b. – vastgesteld op 100 % van de verleende bijzondere bijstand voor die kosten die een gevolg zijn van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid.

  • 4.

    De verlaging wordt bij een gedraging, bedoeld in het tweede lid onder a., overeenkomstig het gestelde in het derde lid sub a. en b. vastgesteld;

  • 5.

    De verlaging wordt bij een gedraging, bedoeld in het tweede lid onder b., overeenkomstig het gestelde in het derde lid sub a. vastgesteld.

  • 6.

    De afstemming op grond van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan als bedoeld in dit artikel laat onverlet de mogelijkheid de bijstand te verstrekken in de vorm van een geldlening, zoals bedoeld in artikel 48, tweede lid, van de PW.

 

Artikel 15. Zeer ernstige misdragingen

Als een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de PW als bedoeld in artikel 9, zesde lid, van de PW, tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de IOAW als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onder g IOAW of tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de IOAZ als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onder g, van de IOAZ, wordt een verlaging opgelegd van:

  • 1.

    60 % van de bijstandsnorm gedurende één maand bij verbaal geweld gericht tegen de in de aanhef genoemde personen en/of instanties, bij intimidatie en/of discriminatie van de in de aanhef genoemde personen;

  • 2.

    100 % van de bijstandsnorm gedurende één maand bij (dreigend) fysiek geweld gericht tegen de in de aanhef genoemde personen en/of instanties en/of materiële zaken.

 

Artikel 16. Niet nakomen van overige verplichtingen

Als een belanghebbende een door het dagelijks bestuur opgelegde verplichting als bedoeld in artikel 55 van de PW en artikel 38, eerste lid, van het Bbz niet of onvoldoende nakomt, wordt een verlaging toegepast. De verlaging wordt vastgesteld op: 60 % van de bijstandsnorm gedurende één maand.

 

Hoofdstuk 5. Samenloop en recidive

 

Artikel 17. Samenloop van gedragingen

  • 1.

    Als sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de PW genoemde verplichtingen, wordt één verlaging opgelegd. Voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging wordt uitgegaan van de gedraging waarop de hoogste verlaging is gesteld.

  • 2.

    Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de PW genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd. Deze verlagingen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is. Bedragen de verlagingen tezamen meer dan 100% van de bijstandsnorm, dan is gelijktijdige oplegging van de verlagingen niet mogelijk. In dat geval bedraagt de verlaging de eerste maand in beginsel 100% van de bijstandsnorm en de resterende verlaging(en) worden in beginsel telkens tot maximaal 100% van de bijstandsnorm geëffectueerd in de daarop volgende maand(en).

  • 3.

    Als sprake is van één gedraging die schending oplevert van zowel een in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de PW genoemde verplichting als een in artikel 17, eerste lid, van de PW genoemde verplichting, wordt geen verlaging opgelegd, voor zover voor die schending een bestuurlijke boete wordt opgelegd.

  • 4.

    Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van zowel een in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de PW genoemde verplichting als een in artikel 17, eerste lid, van de PW genoemde verplichting, waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.

 

Artikel 18. Recidive

  • 1.

    Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in de artikelen 8, 9, 14, eerste lid, 15 of 16 opnieuw schuldig maakt aan eenzelfde verwijtbare gedraging, wordt telkens de duur van de oorspronkelijke verlaging verdubbeld.

  • 2.

    Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de PW, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de PW, bedraagt de verlaging:

    • 1.

      100 % van de bijstandsnorm gedurende twee maanden voor gedragingen bedoeld in artikel 11 aanhef en sub a.

    • 2.

      100 % van de bijstandsnorm gedurende drie maanden voor gedragingen als bedoeld in artikel 11 aanhef en sub b.

 

Hoofdstuk 6. Blijvende of tijdelijke weigering IOAW/IOAZ

 

Artikel 19. Samenloop bij weigeren uitkering IOAW/IOAZ

Als het dagelijks bestuur de uitkering op grond van artikel 20, eerste lid, van de IOAW of artikel 20, tweede lid, van de IOAZ blijvend of tijdelijk weigert en de gedraging die tot deze weigering heeft geleid tevens op grond van deze verordening tot een verlaging zou kunnen leiden, blijft een verlaging ter zake van die gedraging achterwege.

 

Artikel 20. Blijvend en tijdelijk weigeren IOAW- of IOAZ-uitkering

  • 1.

    Het dagelijks bestuur kan de uitkering tijdelijk weigeren naar de mate waarin de belanghebbende inkomen als bedoeld in of op grond van artikel 8 van de IOAW of de IOAZ zou hebben kunnen verwerven, als:

    • 1.

      aan de beëindiging van zijn dienstbetrekking een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de belanghebbende ter zake een verwijt kan worden gemaakt, of

    • 2.

      de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de belanghebbende zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur kan de uitkering blijvend weigeren naar de mate waarin de belanghebbende inkomen als bedoeld in of op grond van artikel 8 van de IOAW van de IOAZ zou hebben kunnen verwerven, als de belanghebbende:

    • 1.

      nalaat algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden, of

    • 2.

      door eigen toedoen geen algemeen geaccepteerde arbeid verkrijgt.

 

Hoofdstuk 7. Slotbepalingen

 

Artikel 21. Uitvoering

Het dagelijks bestuur is belast met de uitvoering van het bepaalde in deze verordening.

 

Artikel 22. Intrekken oude verordening

De Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ ISD Bollenstreek 2015 wordt ingetrokken per datum van inwerkingtreding van de Afstemmingsverordening PW, IOAW en IOAZ ISD Bollenstreek 2017.

 

Artikel 23. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de dag volgend op publicatie.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Afstemmingsverordening PW, IOAW en IOAZ ISD Bollenstreek 2017.

 

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 9 november 2017.

 

De voorzitter, de griffier

J. Rijpstra G.C.I. Kager