Organisatie | Haaksbergen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels jeugdhulp Haaksbergen (4.55) |
Citeertitel | Beleidsregels jeugdhulp |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | algemeen |
Eigen onderwerp | Maatschappelijke zorg & welzijn |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2018 | 01-01-2019 | nieuwe regeling | 29-11-2017 | 4.55 |
- geven aan welke overige voorzieningen en individuele voorzieningen beschikbaar zijn;
- bevatten een verdere uitwerking van de algemene criteria en specifieke criteria voor bepaalde individuele voorzieningen;
- geven aan wanneer het college overgaat tot het beëindigen, herzien, intrekken en terugvorderen van individuele voorzieningen.
Burgemeester en wethouders van Haaksbergen;
bepalingen van Verordening jeugdhulp (artikelen 2, 6 en 9) en de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 2 Overige voorzieningen (artikel 2, derde lid, van de verordening)
De volgende vormen van overige voorzieningen zijn beschikbaar en hieronder wordt verstaan:
preventieve opvoed- en opgroeiondersteuning individueel: instellingen waaronder LOES, de jeugdgezondheidszorg, het maatschappelijk werk, het welzijnswerk en vrijwilligersorganisaties die cursussen en trainingen geven aan individuele cliënten over het opvoeden en opgroeien van jeugdigen specifiek gericht op preventie;
preventieve opvoed- en opgroeiondersteuning groepsgewijs: instellingen waaronder LOES, de jeugdgezondheidszorg, het maatschappelijk werk, het welzijnswerk en vrijwilligersorganisaties die cursussen en trainingen geven aan groepen cliënten over het opvoeden en opgroeien van jeugdigen specifiek gericht op preventie;
Artikel 3 Uitwerking individuele voorziening Gespecialiseerde jeugdhulp (artikel 2, derde lid, van de verordening)
Artikel 4 Uitwerking individuele voorziening Jeugd-GGZ (artikel 2, derde lid, van de verordening)
De individuele voorziening Basis Jeugd-GGZ is gericht op het behandelen van jeugdigen met lichte tot matige, niet-complexe psychische problemen of jeugdigen met stabiele chronische problematiek. De zorgvraagzwaarte bepaalt welke zorg iemand krijgt (door middel van intake bij de GGZ-aanbieder). Daarbij is ruimte voor verschillende behandelcomponenten zoals diagnostiek, eHealth en consultatie van een specialist.
Artikel 5 Uitwerking individuele voorziening Begeleiden en behandelen van jeugdigen met een verstandelijke beperking (artikel 2, derde lid, van de verordening)
De individuele voorziening Specialistische dagbehandeling heeft als doel cliënt te ondersteunen bij het behalen van onder meer het volgende resultaat: de jeugdige met een (licht) verstandelijke beperking leert nieuwe vaardigheden of gedrag aan waardoor de zelfredzaamheid wordt vergroot en de maatschappelijke deelname wordt bevorderd.
De individuele voorziening Persoonlijke verzorging van jeugd met een verstandelijke beperking heeft als doel cliënt te ondersteunen bij het behalen van onder meer het volgende resultaat: de zelfredzaamheid van de jeugdige wordt in stand gehouden en de ouder/verzorger wordt ontlast waardoor de jeugdige langer thuis kan blijven wonen.
Artikel 6 Uitwerking individuele voorziening kortdurend verblijf (artikel 2, derde lid, van de verordening)
Artikel 7 Uitwerking individuele voorziening OZL (artikel 2, derde lid, van de verordening)
De individuele voorziening OZL heeft als doel cliënt te ondersteunen bij het behalen van onder meer de volgende resultaten: Jeugdige is in staat om:
• taken uit te voeren in en rondom het huis;
• op een passende manier voor zichzelf op te komen;
• stabiel te functioneren en te participeren in de samenleving;
• zelfstandig of thuis te blijven wonen;
• zich zelfstandig te verplaatsen met algemeen gebruikelijke vervoersmiddelen;
• de eigen algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL) zo veel mogelijk zelf te verrichten;
• met (de gevolgen van) de beperking van de jeugdige om te gaan.
Het college bepaalt de omvang van de OZL door verdeling in twee niveaus (1 en 2).
OZL 1: De cliënt kan communiceren en zelf om ondersteuning vragen. De ondersteuning is erop gericht door stimulans en/of toezicht ervoor te zorgen dat de cliënt in staat is om zijn/haar sociale leven zelfstandig vorm te geven. Er is doorgaans geen primaire noodzaak tot het overnemen van taken, bijvoorbeeld bij de dagelijkse routine. De ondersteuning kan zich dus wel richten op het overnemen van taken door een professional. Het gaat in deze vorm van ondersteuning om planbare zorg. De cliënt is zich ervan bewust dat begeleiding op vaste dagen en tijdstippen langs komt om de ondersteuning te verlenen. De cliënt kan zijn hulpvraag uitstellen. Mocht er een ad hoc situatie ontstaan dan weet de cliënt hier zelf mee om te gaan of brengt dit in bij de volgende afspraak met de begeleiding.
OZL 2: De communicatie gaat niet altijd vanzelf doordat de cliënt soms niet goed begrijpt wat anderen zeggen en/of zichzelf niet voldoende begrijpelijk kan maken. De cliënt kan (nog) niet zelfstandig problemen oplossen en/of besluiten nemen. Voor de dagstructuur en het voeren van regie heeft de cliënt ondersteuning van anderen nodig. Ondersteuning wordt geboden bij het oplossen van problemen, het zelfstandig nemen van besluiten, het regelen van dagelijkse bezigheden en de dagelijkse routine (gebrek aan dag- en nachtritme) die voor de cliënt niet vanzelfsprekend zijn. Deze problemen kunnen zodanige vormen aannemen dat de cliënt geholpen moet worden met ondersteuning. De ondersteuning kan zich ook richten op het, tijdelijk, overnemen tot en met het aanleren van taken door een professional. Het kan dan vooral gaan om ondersteuning bij voor de cliënt complexere activiteiten. Dit kan ook voor eenvoudige taken gelden. Het gaat in deze vorm van ondersteuning om zowel planbare als niet planbare zorg. De cliënt heeft naast een of meerdere vaste dagen en tijdstippen begeleiding ook ondersteuning nodig wanneer zich een ad hoc situatie voordoet. De cliënt heeft dan direct ondersteuning nodig (telefonisch/oproepbaar).
Artikel 8 Uitwerking individuele voorziening OMD (artikel 2, derde lid, van de verordening)
Het college bepaalt de omvang van OMD door verdeling in twee niveaus (1en 2):
OMD 1: De ondersteuning is erop gericht door stimulans en/of toezicht te zorgen dat de cliënt in staat is zijn /haar sociale leven zelfstandig vorm te geven. De ondersteuning biedt structuur en geeft een adequate invulling aan de dag. Er is doorgaans geen primaire noodzaak tot het overnemen van taken, bijvoorbeeld bij de dagelijkse routine. De cliënt kan zelf om ondersteuning vragen, maar stimuleren en toezicht zijn wel nodig.
OMD 2: Ondersteuning wordt geboden bij het oplossen van problemen en het zelfstandig nemen van besluiten. De ondersteuning houdt er rekening mee dat de communicatie niet altijd vanzelf gaat doordat de cliënt niet altijd begrijpt wat anderen zeggen en/of zichzelf niet voldoende begrijpelijk kan maken. De ondersteuning kan zich ook richten op het, tijdelijk, overnemen tot en met het aanleren van taken door een professional, omdat de cliënt ernstige problemen heeft. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om ondersteuning bij voor de cliënt complexere activiteiten die van de cliënt moeten worden overgenomen. Ook het uitvoeren van eenvoudige taken en communiceren gaan moeizaam. De cliënt kan niet zelfstandig problemen oplossen en/of besluiten nemen. De ondersteuning houdt er rekening mee dat de cliënt mogelijk meer interventies nodig heeft door bijvoorbeeld gedragsproblemen.
Artikel 9 Uitwerking individuele voorziening Maatwerkvervoer (artikel 2, derde lid, van de verordening)
Het college verstrekt de individuele voorziening Maatwerkvervoer als het college heeft bepaald dat een cliënt niet in staat is om op eigen kracht, met gebruikelijke hulp of met hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk al dan niet met openbaar vervoer, fiets of ander vervoermiddel de locatie van de jeugdhulpaanbieder of de dagbesteding te bereiken.
Artikel 10 Eigen kracht en sociaal netwerk (artikel 6, derde lid, van de verordening)
Het college verstaat onder eigen kracht dat de cliënt eerst kijkt in hoeverre hij zelf, of samen met zijn directe omgeving indien dat mogelijk is, een bijdrage kan leveren aan het verbeteren van zijn situatie. Het college is van oordeel dat het heel normaal is dat je je inspant om je eigen situatie te verbeteren of dat je iets doet voor een partner of familielid die niet geheel op eigen kracht kan deelnemen aan de samenleving. Daarbij heeft de gemeente de verantwoordelijkheid om te bevorderen dat burgers en hun omgeving hun eigen probleemoplossend vermogen benutten en versterken en daardoor niet of zo min mogelijk aangewezen raken op maatschappelijke ondersteuning.
Artikel 11 Gebruikelijke hulp (artikel 6, derde lid, van de verordening)
Uitgangspunt van deze beleidsregels is dat de persoon waar van gebruikelijke hulp wordt verwacht geen stoornissen of beperkingen heeft om gebruikelijke hulp te kunnen bieden en gebruikelijke hulp niet leidt tot (dreigende) overbelasting. Hieruit volgt automatisch, dat telkens getoetst moet worden of de hulp gebruikelijk is voor de persoon. Tijdens het onderzoek zal dit vastgesteld moeten worden. Zonder onderzoek kan niet wordt gesteld, dat er sprake is van gebruikelijk hulp.
Als de hulpvrager huisgenoten heeft die huishoudelijk taken over kunnen nemen, worden zij verondersteld dit door een herverdeling van taken te doen. Dit principe is gebaseerd op de achterliggende gedachte dat een leefeenheid gezamenlijk verantwoordelijk is voor het huishoudelijk werk (ofwel: het draaiende houden van een huishouden) en dat ook alleenstaanden een huishouden voeren naast andere dagelijkse bezigheden (werk, vrije tijd, enz.). Dit betekent dat als diegene die gewend is het huishoudelijke werk te doen, hiertoe niet meer in staat is, andere leden van de leefeenheid verondersteld worden dit over te nemen. Dit principe heeft een verplichtend karakter en geldt voor alle huisgenoten van 23 jaar en ouder.
Wanneer er gebruikelijke hulp van een gezond kind wordt verwacht, dan moet er onderzoek gedaan worden naar het vermogen van dit kind voor wat betreft het verrichten van huishoudelijk werk. Er moet rekening gehouden worden met wat op een bepaalde leeftijd als bijdrage van een kind mag worden verwacht, de ontwikkelingsfase van het specifieke kind en het feitelijke vermogen van dit kind om een bijdrage te leveren. De inzet van kinderen mag niet ten koste gaan van hun welbevinden en ontwikkeling, waaronder schoolprestaties. Het college hanteert de volgende richtlijnen ten aanzien van gebruikelijke hulp van kinderen bij verschillende leeftijden in het huishouden:
Kinderen van 5 tot 12 jaar (naar eigen mogelijkheden)
Van een gezonde volwassen huisgenoot van 18 tot 23 jaar wordt verwacht dat deze de huishoudelijke taken overneemt als de primaire verzorger uitvalt. Van een 18 tot 23 jarige wordt verondersteld dat deze een eenpersoonshuishouden kan voeren. Hieronder vallen de zware huishoudelijke werkzaamheden (stofzuigen, schoonhouden sanitair, beddengoed verschonen), lichte huishoudelijke werkzaamheden (afstoffen, bedden opmaken, afwassen), maaltijden verzorgen, en wasverzorging. Uit het onderzoek zal moeten blijken of aanvullend op de gebruikelijke hulp van huisgenoten van 18 tot 23 jaar huishoudelijke ondersteuning geïndiceerd moet worden.
Voor zover een partner, ouder, volwassen kind en/of andere volwassen huisgenoot overbelast is of dreigt te raken, wordt van hem of haar geen bijdrage verwacht. Eventuele (dreigende) overbelasting staat toepassing van deze beleidsregels niet in de weg, wanneer er voor de partner, ouder, volwassen kind en/of andere volwassen huisgenoot eigen mogelijkheden zijn om de overbelasting op te heffen. Voor zover de (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door maatschappelijke activiteiten buiten de gebruikelijke hulp in combinatie met een fulltime school- of werkweek, gaat het verlenen van gebruikelijke hulp voor op die maatschappelijke activiteiten.
Artikel 12 Gebruikelijke hulp aan kinderen (artikel 6, derde lid, van de verordening)
Het college verstaat onder gebruikelijke hulp aan kinderen dat ouders een zorgplicht hebben voor hun kinderen. De ouders zorgen voor de opvoeding van hun kinderen. Dit houdt in: het zorgen voor hun mentale en lichamelijk welzijn en het bevorderen van de ontwikkeling van hun persoonlijkheid (en naar draagkracht voorzien in de kosten van dit alles). Deze zorgplicht strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding die een ouder (of verzorger), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de hulp bij kortdurende ziekte. Gebruikelijke hulp voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of derde persoon passend bij de leeftijd en ontwikkeling van het kind. Wanneer één van de ouders uitvalt en niet de gebruikelijke hulp kan bieden, dan wordt in eerste instantie binnen de gezamenlijke huishouding naar een oplossing gezocht. Als er sprake is van een éénoudergezin als het gevolg van een echtscheiding of het op een andere wijze verbreken van de relatie, verdwijnt de zorgplicht voor de kinderen door de ex-partner niet. Bij uitval van de verzorgende ouder wordt wel onderzoek gedaan naar de mogelijkheid van opvang van de kinderen door de niet thuiswonende ouder, door te kijken naar de voor de rechtbank vastgelegde afspraken tussen de ex-echtgenoten/partners. Als de zorgplicht door de niet-verzorgende ouder kennelijk niet wordt nagekomen, beschouwen we de situatie als een éénoudergezin.
Bijlage 1 Zelfredzaamheidsmatrix