Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Meierijstad

Beleidsregels bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW en IOAZ Meierijstad 2017 A

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieMeierijstad
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW en IOAZ Meierijstad 2017 A
CiteertitelBeleidsregels bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW en IOAZ Meierijstad 2017 A
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 18a van de Participatiewet
  2. artikel 20a van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  3. artikel 20a van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
  4. artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

16-11-201701-01-2017nieuwe regeling

24-10-2017

gmb-2017-199938

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW en IOAZ Meierijstad 2017 A

Het college van burgemeester en wethouders;

gelet op artikel 18a van de Participatiewet, de artikelen 20a van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

overwegende dat het wenselijk is om beleidsregels vast te stellen met betrekking tot het opleggen van een bestuurlijke boete in het kader van de naleving van de Participatiewet, IOAW en IOAZ;

b e s l u i t :

vast te stellen de volgende: Beleidsregels bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW en IOAZ Meierijstad 2017 A

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1 Begrippen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, IOAW, IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      Boetebesluit 2017: Boetebesluit sociale zekerheidswetten 2017

    • b.

      IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • c.

      IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • d.

      Wet SUWI: de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • e.

      boete: de bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 18a Participatiewet, artikel 20a IOAW / IOAZ;

    • f.

      inlichtingenplicht: de verplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid van de Participatiewet, artikel 13, eerste lid, van de IOAW, artikel 13, eerste lid, van de IOAZ, en artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet SUWI

    • g.

      beslagvrije voet: het deel van het inkomen waarop volgens artikel 475d van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering geen beslag mag worden gelegd..

Hoofdstuk 2 Beleidsregels

Artikel 2 Hoogte van de boete

  • 1.

    Bij de beoordeling van de boete wordt rekening gehouden met de financiële draagkracht. Als referentie-inkomen voor de voor beslag vatbare ruimte wordt uitgegaan van de toepasselijke bijstandsnormen benoemd in art. 475 c t/m e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

  • 2.

    Een verzoek van belanghebbende om de beslagvrije voet afwijkend vast te stellen moet schriftelijk worden ingediend. Belanghebbende dient hierbij de gegevens te overleggen die naar het oordeel van het college nodig zijn.

  • 3.

    Bij betaling van de boete geldt een maximale aflossingsduur, die mede is gerelateerd aan de mate van verwijtbaarheid:

    • a.

      bij Opzet: 24 maanden

    • b.

      bij Grove schuld: 18 maanden

    • c.

      bij Schuld: normale verwijtbaarheid: 12 maanden

    • d.

      bij Verminderde verwijtbaarheid: 6 maanden

Artikel 3 Waarschuwing

  • 1.

    Het college ziet af van een boete en volstaat met het geven van een schriftelijke waarschuwing indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting door de belanghebbende niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag of een benadelingsbedrag dat niet hoger is dan € 150,--

  • 2.

    Het college ziet af van een boete en volstaat met het geven van een schriftelijke waarschuwing als belanghebbende wel inlichtingen heeft verstrekt, die echter onjuist of onvolledig waren, of anderszins een wijziging van omstandigheden niet onverwijld heeft vermeld, maar uit eigen beweging alsnog binnen een redelijke termijn de juiste inlichtingen verstrekt voordat de overtreding is geconstateerd, tenzij de belanghebbende deze inlichtingen heeft verstrekt in het kader van toezicht op de naleving van een inlichtingenverplichting.

    Onder redelijke termijn wordt verstaan een termijn van 60 dagen nadat de inlichtingen hadden behoren te worden verstrekt.

Artikel 4. Verlagen of afzien van de bestuurlijke boete

De bestuurlijke boete kan worden verlaagd of er kan van worden afgezien wanneer er - nog afgezien van de criteria die leiden tot verminderde verwijtbaarheid genoemd in artikel 2a, tweede lid Boetebesluit 2017 - bijzondere omstandigheden zijn. Het gaat om omstandigheden die voor belanghebbende of het gezin zódanig zijn, dat het toepassen van de regels de grenzen van redelijkheid en billijkheid zouden overschrijden. In het bijzonder valt hierbij te denken aan het voorkomen van ongewenste gevolgen voor inwonende minderjarige kinderen.

Het verlagen of afzien van de bestuurlijke boete op grond van bijzondere omstandigheden is altijd maatwerk.

Artikel 5. Invordering van de boete

  • 1.

    Als de belanghebbende geen uitkering op grond van de Participatiewet, IOAW of IOAZ (meer) heeft, wordt de boete via een aflossingsregeling ingevorderd. De belanghebbende zorgt zelf voor de betaling.

  • 2.

    Bij de vaststelling van de draagkracht wordt uitgegaan van de beslagvrije voet zoals vastgelegd in artikel 475d van het Wetboek voor burgerlijke rechtsvordering.

  • 3.

    Tot de middelen waarmee de boete wordt betaald worden ook de vrijgelaten middelen gerekend zoals benoemd in artikel 31 lid 2 van de Participatiewet, met uitzondering van de eventuele middelen genoemd onder n, r en y van deze bepaling.

  • 4.

    Het vrij te laten bescheiden vermogen uit artikel 34 van de Participatiewet wordt aangewend voor betaling van de boete. Van het vermogen wordt een bedrag van 1,5 keer de toepasselijke bijstandsnorm niet in aanmerking genomen voor de betaling.

  • 5.

    De boete wordt naar beneden afgerond op een veelvoud van € 10,--.

  • 6.

    Wanneer sprake is van een opgelegde boete en terugvordering van uitkering, wordt de boete als eerste geïnd.

Hoofdstuk 3. Slotbepalingen

Artikel 6. Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien

Inzake de onderwerpen die vallen onder de discretionaire bevoegdheid van het college, waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist het college.

Artikel 7. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking op de eerste dag na die van de bekendmaking en werken terug tot en met 1 januari 2017.

  • 2.

    Deze beleidsregels zijn ook van toepassing op alle boete-onderzoeken waarbij op de datum van inwerkingtreding door het college nog geen besluit is genomen waaronder een besluit op bezwaar of beroep.

  • 3.

    Deze beleidsregels vervangen de eerder door het college op 17 januari 2017 vastgestelde beleidsregels bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW en IOAZ Meierijstad 2017.

  • 4.

    Deze beleidsregels worden aangehaald als “Beleidsregels bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW en IOAZ Meierijstad 2017 A.

Algemeen

Op 1 januari 2013 is een belangrijke wijziging in de Participatiewet en aanverwante inkomens-regelingen binnen de Sociale Zekerheid ingevoerd bij invoering van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid in de sociale zekerheid. Deze staat ook wel bekend als de Fraudewet. Een belangrijk onderdeel van deze wet was de introductie van een fors boeteregime. Het boeteregime houdt in dat een boete moet worden overwogen als de inlichtingenplicht wordt geschonden, en een belanghebbende te laat, te weinig of helemaal geen inlichtingen verstrekt die van belang zijn voor het recht op en de hoogte van de uitkering. De hoogte van de boete werd wettelijk vastgesteld op 100% van het benadelingsbedrag.

Eind 2014, begin 2015 heeft de Centrale Raad van Beroep (CRVB) een aantal uitspraken gedaan over de Fraudewet. De CRVB bepaalde dat evenredigheid in acht moest worden genomen ten aanzien van de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en bepaalde dat de omstandigheden van de betrokkene moesten worden meegewogen.

De hoogte van de boete werd maximaal 100% van het benadelingsbedrag bij Opzet, bij Grove schuld 75%, bij Schuld normale verwijtbaarheid 50% en bij Verminderde verwijtbaarheid 25%.

Deze uitspraken hadden direct gevolgen voor de uitvoering van de boete wetgeving, doordat de gemeenten door het Ministerie van Sociale Zaken direct werden opgeroepen om de uitspraken te volgen, vooruitlopend op formele aanpassing van de Fraudewet.

Aan deze oproep is gevolg geven door de voormalige gemeenten Sint-Oedenrode, Schijndel en Veghel in 2015. Dit gemeentelijk beleid 2015 is overgenomen door Meierijstad bij vaststelling van de Beleidsregels bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW en IOAZ Meierijstad 2017 door het college op 17 januari 2017.

Situatie vanaf 1 januari 2017

Met de wijziging van de Fraudewet, het Boetebesluit en de Participatiewet, IOAW en IOAZ per 1 januari 2017 is de methode van de Centrale Raad van Beroep nu in de wet zelf vastgelegd. Daarmee vervalt tevens ook de noodzaak om de uitspraken van de CRVB in de gemeentelijke beleidsregels op te nemen, en moeten de vastgestelde Beleidsregels bestuurlijke boete 2017 worden geactualiseerd.

Een tweede belangrijke uitspraak van de CRVB van 11 januari 2016 is echter niet in de wet vastgelegd.

In deze tweede uitspraak is bepaald dat de boete binnen een redelijke termijn dient te (kunnen) worden terugbetaald.

Aflossing binnen redelijke termijn

De duur van de redelijke termijn is afhankelijk van de mate van verwijtbaarheid.

De CRVB koppelt aan Opzet, Grove schuld, Schuld normale verwijtbaarheid en Verminderde verwijtbaarheid een vast aantal maanden, namelijk 24 maanden, 18 maanden, 12 maanden en 6 maanden, en voorziet in rekenregels.

Fictieve draagkracht

Voor de berekening van de afloscapaciteit wordt een fictieve draagkracht vastgesteld.

Uitgangspunt is dat 10% van de toepasselijke bijstandsnorm als fictieve draagkracht geldt. Er mag ook rekening worden gehouden met vermogen, ook het vermogen beneden de vermogensgrens van de Participatiewet.

De rekenregels houden in dat de gemeente geacht wordt rekening te houden met de beslagvrije voet. Die bedraagt nu 90% van de bijstandsnorm, maar wordt bij inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet (van 7 maart 2017) in 2018 bepaald op 95% van de bijstandsnorm.

Deze werkwijze is in de herziene Beleidsregels bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW en IOAZ Meierijstad 2017 A vastgelegd..

Artikel 1. Begrippen

In dit artikel zijn een aantal begrippen nader omschreven.

Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, IOAW, IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze beleidsregels. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze beleidsregels.

Artikel 2. Hoogte van de boete

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 11 januari 2016 (CRVB 11-01-2016, nr. 15/2099 WWB) voorziet in rekenregels om de draagkracht van de belanghebbende vast te stellen. Bij die berekening wordt uitgegaan van de bijstandsnormen (alleenstaande, alleenstaande ouder en gehuwden). Deze worden ook benoemd in de beslagregels in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).

De CRVB geeft aan dat bij de vaststelling van het voor betaling beschikbare inkomen en de beslagvrije voet, naast de bijstandsnormen, geen rekening hoeft te worden gehouden met andere financiële verplichtingen.

Dit deel van de uitspraak wijkt echter af van de beslagregels. De wettelijk vastgestelde beslagvrije voet is 90% van de toepasselijke bijstandsnorm per 1 januari 2017. De beslagregels schrijven voor dat de zorgpremie en woonkosten, kindgebonden budget de beslagvrije voet ophogen.

Landelijke discussies door kenniscentra en gemeenten leiden tot de conclusie dat het juridisch niet houdbaar is om de beslagregels van artikel 475d Rv buiten beschouwing te laten. Daarom is in deze beleidsregels geregeld dat rekening wordt gehouden met de wettelijke beslagregels.

De zorgpremie en de woonkosten, verminderd met ontvangen zorg- en huurtoeslag, verhogen de beslagvrije voet.

De belanghebbende kan daarnaast verzoeken om de beslagvrije voet afwijkend te laten vaststellen. Of met andere financiële verplichtingen (dan de zorgpremie, woonkosten en correctie kindgebonden budget) die niet genoemd zijn in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, rekening wordt gehouden, zal dan op individuele gronden worden beoordeeld. Dit is maatwerk.

De boete moet worden gematigd tot een bedrag dat binnen een redelijke termijn kan worden afgelost.

De CRVB hanteert namelijk vier categorieën.

Bij betaling van de boete geldt een maximale aflossingsduur, die mede is gerelateerd aan de mate van verwijtbaarheid:

  • a.

    bij Opzet: voldoening van de boete moet mogelijk zijn binnen 24 maanden; de boete bij Opzet is 100% van het benadelingsbedrag en maximaal € 82.000,-;

  • b.

    bij Grove schuld: voldoening van de boete moet mogelijk zijn binnen 18 maanden; de boete bij Grove schuld is 75% van het benadelingsbedrag en maximaal € 8.200,-;

  • c.

    bij Schuld: normale verwijtbaarheid: voldoening van de boete moet mogelijk zijn binnen 12 maanden; de boete is 50% van het benadelingsbedrag en maximaal € 5.467,-;

  • d.

    bij Verminderde verwijtbaarheid: voldoening van de boete moet mogelijk zijn binnen 6 maanden; de boete is 25% van het benadelingsbedrag en maximaal € 2.734,-.

Deze aflossingsduur is in overeenstemming met uitspraken van de Centrale Raad van Beroep.

Omdat de boete hoger is bij a. Opzet (100% van het benadelingsbedrag) dan bij d. Verminderde verwijtbaarheid (25% van het benadelingsbedrag), is de aflossingstermijn bij Opzet langer.

Artikel 3. Waarschuwing

Met het Boetebesluit 2017 is de waarschuwingsmogelijkheid verruimd.

Het college maakt hier gebruik van.

Het college volstaat met een waarschuwing wanneer de schending van de inlichtingenverplichting niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag of het benadelingsbedrag niet hoger is dan € 150,--

Ook kan volstaan worden met het geven van een schriftelijke waarschuwing als een belanghebbende, onjuiste, onvolledige of geen inlichtingen heeft verstrekt, maar binnen een termijn van 60 dagen alsnog uit eigen beweging de inlichtingen verstrekt. De termijn van 60 dagen loopt vanaf het moment dat de inlichtingen hadden behoren te worden verstrekt.

Deze bepaling geldt niet als het college de overtreding al had geconstateerd of belanghebbende de inlichtingen heeft verstrekt in het kader van toezicht op de naleving van de inlichtingenplicht.

Overigens kan het college de schending van de inlichtingenplicht niet afdoen met een waarschuwing als sprake is van recidive. Hiervan is sprake als een belanghebbende de inlichtingenplicht schendt binnen een periode van 2 jaar vanaf de datum waarop reeds een waarschuwing is gegeven.

Artikel 4. Verlagen of afzien van de boete

Bij verminderde verwijtbaarheid kan de bestuurlijke boete worden verlaagd.

Het begrip verminderde verwijtbaarheid is geregeld bij AMvB (artikel 2a van het Boetebesluit 2017) en is ook van toepassing verklaard op de door de gemeente uit te voeren uitkeringsregelingen. In dit artikel is een aantal criteria benoemd voor het in ieder geval aannemen van verminderde verwijtbaarheid. Van belang zijn hierin de omstandigheden waarin de belanghebbende verkeerde op het moment dat hij de inlichtingenplicht had moeten nakomen.

Bij de beoordeling van de mate waarin de gedraging aan de betrokkene kan worden verweten, leiden in ieder geval de volgende wettelijke criteria tot verminderde verwijtbaarheid:

  • a.

    de betrokkene verkeerde in onvoorziene en ongewenste omstandigheden, die niet tot het normale levenspatroon behoren en die hem weliswaar niet in de feitelijke onmogelijkheid brachten om aan de inlichtingenverplichting te voldoen, maar die emotioneel zo ontwrichtend waren dat hem niet volledig valt toe te rekenen dat de inlichtingen niet tijdig of volledig zijn verstrekt;

  • b.

    de betrokkene verkeerde in een zodanige geestelijke toestand dat hem de overtreding niet volledig valt aan te rekenen;

  • c.

    de betrokkene heeft wel inlichtingen verstrekt, die echter onjuist of onvolledig waren, of heeft anderszins een wijziging van omstandigheden niet onverwijld gemeld, maar uit eigen beweging alsnog de juiste inlichtingen verstrekt voordat de overtreding is geconstateerd, tenzij de betrokkene deze inlichtingen heeft verstrekt in het kader van toezicht op de naleving van een inlichtingenverplichting;

  • d.

    de overtreding van de inlichtingenverplichting of de hoogte van het benadelingsbedrag is mede te wijten aan het bestuursorgaan dat bevoegd is de bestuurlijke boete op te leggen, of

  • e.

    er is sprake van een samenloop van omstandigheden die elk op zich niet, maar in hun onderlinge samenhang beschouwd wel leiden tot verminderde verwijtbaarheid.

Er is overigens geen sprake van verminderde verwijtbaarheid als bedoeld in artikel 2a Boetebesluit 2017 als belanghebbende de brieven van de gemeente niet begrijpt. Bijvoorbeeld omdat belanghebbende de taal niet voldoende beheerst. Of wanneer belanghebbende langere tijd niet in staat is om zijn belangen te behartigen. Hij/zij zal er in dat geval voor moeten zorgen dat een derde helpt om te voldoen aan de verplichtingen. Evenmin is onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal een geldige omstandigheid voor verminderde verwijtbaarheid.

In dit artikel is geregeld dat het college de boete ook kan verlagen of er van af kan zien, wanneer er - nog afgezien van de criteria die leiden tot verminderde verwijtbaarheid genoemd in artikel 2a, tweede lid Boetebesluit 2017 - bijzondere omstandigheden zijn.

Hiervoor worden geen specifieke regels vastgesteld. Het gaat om zeer uitzonderlijke gevallen met bijzondere omstandigheden voor belanghebbende of het gezin (inwonende minderjarige kinderen). Het toepassen van de regels zou echter de grenzen van redelijkheid en billijkheid overschrijden. De beoordeling van bijzondere omstandigheden is geheel maatwerk. Dit is het geval als de boete zou leiden tot onaanvaardbare gevolgen voor betrokkene of het gezin. Omdat er al mogelijkheden zijn om de boete te verlagen bij verminderde verwijtbaarheid, zal het afzien van een boete bij bijzondere omstandigheden niet vaak voorkomen. Verder kan belanghebbende een beroep doen op een hardheidsclausule.

Artikel 5. Invordering van de boete

De uitspraak van de CRVB van 11 januari 2016 over de toetsing aan financiële draagkracht bij vaststelling van het boetebedrag is niet opgenomen in de gewijzigde Participatiewet en het Boetebesluit 2017. De nadere uitvoering is daarom in deze beleidsregels uitgewerkt.

Als er sprake is van een lopende uitkering dan verrekent de gemeente de boete verplicht via de uitkering Participatiewet, IOAW of IOAZ. Als de belanghebbende geen uitkering meer ontvangt dan moet de belanghebbende zelf voor aflossing zorgdragen.

Voor de berekening van de afloscapaciteit wordt een fictieve draagkracht vastgesteld. Uitgangspunt is dat 10% van de toepasselijke bijstandsnorm als fictieve draagkracht geldt. De gemeente neemt hierbij de regels van de beslagvrije voet in acht.

Er mag ook rekening worden gehouden met vermogen, ook het vermogen beneden de vermogensgrens van de Participatiewet.

Bij de vaststelling van de draagkracht, voor de verrekening met de bijstandsuitkering of de aflossing, wordt uitgegaan van de beslagvrije voet zoals vastgelegd in artikel 475d van het Wetboek voor burgerlijke rechtsvordering. In deze beleidsregels is vastgelegd dat het college bij de berekening van de ruimte in het inkomen, uitgaat van de beslagvrije voet van 90% zoals het betreffende artikelnummer aangeeft en rekening houdt met zorgpremie, de woonkosten en kind gebonden budget, verminderd met ontvangen zorg- en huurtoeslag, overeenkomstig de regels van het beslagrecht.

De belanghebbende behoudt het recht om op verzoek de beslagvrije voet afwijkend te laten vaststellen, en kan vragen om ook met andere financiële verplichtingen rekening te houden.

In 2018 wordt de beslagvrije voet bij wet bepaald op 95% van de toepasselijke bijstandsnorm. De Wet vereenvoudiging beslagvrije voet is op 7 maart 2017 aangenomen door de Eerste kamer. De beoogde inwerkingtreding is in 2018.

Tot de middelen waarmee de boete moet worden betaald worden ook de vrijgelaten inkomensbestanddelen gerekend zoals benoemd in artikel 31 lid 2 van de Participatiewet. Alleen de eventuele middelen genoemd onder n, r en y van deze bepaling zijn voor betaling van de boete uitgezonderd. Motivering hiervoor is dat het sanctionerend effect van de boete in evenwicht moet zijn met eventueel stimuleringsbeleid.

Het vrij te laten bescheiden vermogen uit artikel 34 van de Participatiewet wordt gebruikt voor betaling van de boete. Van het vermogen wordt een bedrag van 1,5 keer de toepasselijke bijstandsnorm niet in aanmerking genomen voor de betaling. In deze keuze werkt door het toetsen aan het evenredigheidsbeginsel. Schending van de informatieplicht kan hebben geleid tot onrechtmatige verhoging of niet aanwenden van het vermogen. Als sanctie daarvan (een deel van) de boete betalen is redelijk. Met de vrijlating van een minimumbedrag blijft de belanghebbende perspectief houden om zelf te voorzien in onverwachte of te verwachten extra financiële lasten.

Wanneer sprake is van een opgelegde boete en terugvordering van uitkering, zal de boete als eerste worden geïnd. Reden hiervoor is dat de boete niet preferent is.

Artikel 6. Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien

Hierin is bepaald dat het college besluit in gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien.

Artikel 7. Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Aldus vastgesteld in zijn vergadering van 24 oktober 2017

De secretaris,

Drs. M.G.C. Wilms-Wils RA,

De burgemeester,

M.A. Fränzel MSc.

Toelichting

Artikelsgewijze toelichting