Organisatie | Leusden |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening tegemoetkoming kinderopvang 2007, gemeente Leusden |
Citeertitel | Verordening tegemoetkoming kinderopvang 2007, gemeente Leusden |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Regeling vervangt de Verordening Toekenning Tegemoetkoming Kinderopvang 2005
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2007 | 01-04-2011 | nieuwe regeling | 23-11-2006 Leusderkrant, onbekend | 2006/10585 |
De Raad van de Gemeente Leusden;
Gelezen het voorstel van het college d.d. 17 oktober 2006, nr 2006-10585;
• artikel 25 van de Wet kinderopvang en artikel 149 van de Gemeentewet;
• de overige artikelen van de Wet Kinderopvang;
1. Vast te stellen de Verordening Tegemoetkoming Kinderopvang 2007, gemeente Leusden.
2. In te trekken de Verordening Tegemoetkoming Kinderopvang Leusden 2005.
HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE BEPALINGEN
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
gastouderopvang: kinderopvang in een gezinssituatie door een ander dan degene die als ouder op grond van artikel 5 van de wet aanspraak kan maken op een tegemoetkoming of diens partner, bestaande uit de gelijktijdige opvang van ten hoogste vier kinderen in de woning waar de ouder of de gastouder zijn hoofdverblijf heeft;
HOOFDSTUK 2 BEOORDELINGSCRITERIA
Artikel 2 Gemeentelijke doelgroepen
Om aanspraak te kunnen maken op een gemeentelijke tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang in een geregistreerde opvangplaats dient de aanvrager te behoren tot tenminste één van de volgende categorieën:
de doelgroepen genoemd in artikel 22 van de wet, te weten
Ouders die deelnemen aan een arbeidstoeleidingstraject en een uitkering ontvangen op grond van:
de Wet werk en bijstand (Wwb) inclusief tienermoeders;
De aanvrager die behoort tot één van de categorieën als bedoeld in artikel 2 lid 1 onder b en c kan geen aanspraak maken op een gemeentelijke tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang, als deze tezamen met de eventuele partner over een netto inkomen beschikt dat hoger is dan 110 % van de voor hem of hen geldende bijstandsnorm met toeslag ingevolge de Wet werk en bijstand.
Artikel 5 De hoogte van de tegemoetkoming per uur
De hoogte van de gemeentelijke tegemoetkoming voor de aanvragers behorende tot de categorieën zoals genoemd in artikel 2, lid 1 onder b en c, is gelijk aan de hoogte van de werkelijke kosten van de kinderopvang tot een maximum van het in artikel 4 van het Besluit tegemoetkoming kosten kinderopvang genoemde bedrag per uur.
Artikel 6 Het aantal te bekostigen uren kinderopvang per week
In afwijking van het eerste lid verleent het college aan een aanvrager als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel a, of tweede lid, onderdeel a van de wet de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang dat naar zijn oordeel redelijkerwijs noodzakelijk is voor de combinatie van arbeid en zorg.
Het college verleent de tegemoetkoming ten behoeve van de categorieën aanvragers zoals genoemd in artikel 2, lid 1 onder b. en c. voor het aantal uren kinderopvang dat naar zijn oordeel redelijkerwijs noodzakelijk is. Het college stelt nadere regels ter beoordeling van het aantal uren dat redelijkerwijs noodzakelijk is
HOOFDSTUK 3 AANVRAAG VAN DE TEGEMOETKOMING
Artikel 7 Te verstrekken gegevens bij de aanvraag voor een tegemoetkoming
Een aanvraag voor een tegemoetkoming op grond van art 2 lid 1 sub b en c bevat tevens gegevens over de actuele hoogte van het netto inkomen van aanvrager. Tevens bevat de aanvraag relevante informatie over de aard van de beperking bij aanvrager of partner, of over het belang van het kind op grond waarvan aanvrager kinderopvang noodzakelijk acht.
HOOFDSTUK 4 DE VERLENING VAN DE TEGEMOETKOMING
Artikel 8 Het besluit tot verlenen van de tegemoetkoming
Het college besluit over de aanvraag uiterlijk acht weken na ontvangst van alle benodigde gegevens.
Artikel 9 Ingangsdatum van de tegemoetkoming
Wanneer er op de datum waarop het college de aanvraag voor een tegemoetkoming in ontvangst heeft genomen reeds kinderopvang plaatsvond, wordt - in afwijking van het eerste lid - de tegemoetkoming verleend met ingang van een datum die maximaal één maand voorafgaand aan de ontvangstdatum van de aanvraag voor een tegemoetkoming is gelegen.
HOOFDSTUK 6 VERPLICHTINGEN VAN DE AANVRAGER
Artikel 15 Inlichtingenplicht en sancties
Het onvoldoende nakomen of het nalaten van deze inlichtingenplicht kan leiden tot het wijzigen of intrekken van de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming, het opschorten van de bevoorschotting, het intrekken of wijzigen van de beschikking tot subsidievaststelling, het terugvorderen van de tegemoetkoming dan wel het opleggen van een bestuurlijke boete door het college.
Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen van deze verordening als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Aldus besloten door de raad van de gemeente Leusden in zijn openbare vergadering van
23 november 2006
De griffier De voorzitter
Ir. T. Rolle drs. C.J.G.M. de Vet
Op 1 januari 2005 treedt de Wet kinderopvang (Wk) in werking. Niet alleen werkenden kunnen een beroep doen op de Wk. Een aantal in de wet benoemde doelgroepen kan een beroep doen op de gemeente voor het betalen van een deel van de kosten die zij maken voor kinderopvang.
De vergoeding door de gemeente van een deel van de kosten voor kinderopvang wordt aangeduid met de term “tegemoetkoming kosten kinderopvang”.
Artikel 25 Wk bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt omtrent de tegemoetkoming van de gemeente. Deze regels hebben betrekking op de verlening, de voorschotverlening en de vaststelling van de tegemoetkoming,
Deze Verordening tegemoetkoming kinderopvang 2007 geeft invulling aan de wettelijke bepaling.
In oktober 2004 heeft de minister besloten dat artikel 6, eerste lid onder k en l, en artikel 23 van de Wet Kinderopvang in ieder geval in 2005 nog niet in werking zullen treden. Dit heeft tot gevolg dat de in de wet gedefinieerde categorie mensen met een vermeende sociaal-medische indicatie in 2005 op grond van de Wet kinderopvang geen aanspraak heeft op tegemoetkomingen van de gemeente en het rijk (belastingdienst). Ook kan de gemeente niet op basis van (artikel 23 van) de Wet kinderopvang besluiten afgeven waarin ouders tot deze doelgroep worden gerekend.
Gemeenten dienen echter wel op een andere wijze te voorzien in medebekostiging van kinderopvang voor deze doelgroep. De wijze van deze taakinvulling behoort tot de lokale beleidsvrijheid. De gemeente Leusden heeft voor het jaar 2005 gekozen voor het toekennen van tegemoetkomingen voor een beperkt deel van deze doelgroep, en de beleidsmatige en procedurele randvoorwaarden ten aanzien van deze toekenningen tevens in deze verordening op te nemen.
De tegemoetkoming is een subsidie in de zin van artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te weten: een aanspraak op financiële middelen door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op een bepaalde activiteit van de ouder. Titel 4.2 van de Awb die regels stelt over subsidies is van toepassing op de tegemoetkomingen. Dit bekent dat op de verstrekking van tegemoetkomingen in de kosten van kinderopvang door gemeenten drie regelingen van toepassing zijn:
Als de gemeente Leusden in 2005 een algemene subsidieverordening zal vaststellen, is deze niet van toepassing op de verstrekking van tegemoetkomingen kinderopvang. Immers, het principe geldt dat een meer specifieke regeling voorrang krijgt boven een algemene regeling.
In de Wet kinderopvang is limitatief omschreven welke doelgroepen in elk geval bij de gemeente een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang kunnen aanvragen. Ook de hoogte van de tegemoetkomingen zijn in de wet bepaald. Gemeenten hebben hierin geen beleidsvrijheid.
Wel kunnen gemeenten naast de wettelijk benoemde doelgroepen eigen doelgroepen aanwijzen die aanspraak kunnen maken op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang.
De gemeente Leusden heeft er voor gekozen de aanspraak op een tegemoetkoming te beperken tot de wettelijke categorieën, alsmede de categorie mensen met een netto inkomen van maximaal 110% van de geldende bijstandsnorm met toeslag ingevolge de Wet werk en bijstand bij wie wellicht sprake is van een sociale of medische indicatie.
HOOFDLIJNEN VAN HET PROCES VAN VERSTREKKING VAN DE TEGEMOETKOMINGEN
In deze verordening zijn de hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de tegemoetkomingen door de gemeente Leusden vastgelegd. Daarbij zijn twee uitgangspunten gehanteerd:
Bepalingen om de beheersbaarheid van de gemeentelijke uitgaven te bevorderen
De gemeentelijke tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang is een zogeheten 'open-einde
regeling'. Dit betekent dat iedereen die op grond van de wet of deze verordening behoort tot de gemeentelijke doelgroep recht heeft op een tegemoetkoming van de gemeente.
Om als gemeente in staat te zijn greep te houden op de kosten die gepaard gaan met de verstrekking van de tegemoetkomingen, zijn in deze verordening de volgende bepalingen opgenomen:
De omvang van de aanspraak van ouders op een tegemoetkoming van de gemeente wordt aan beperkingen gebonden. In de verordening wordt bepaald dat de tegemoetkoming wordt verstrekt voor het aantal uren kinderopvang per week dat naar het oordeel van het college voor de ouder redelijkerwijs noodzakelijk is om de combinatie van arbeid en zorg mogelijk te maken, c.q. die noodzakelijk is in verband met een afgegeven sociaal-medische indicatie.
Een gemeentelijke tegemoetkoming wordt verstrekt met ingang van de datum waarop de aanvraag voor verstrekking van die tegemoetkoming is ontvangen. Wanneer een ouder al kinderopvang heeft, en men dient pas op een later tijdstip een aanvraag in, wordt een tegemoetkoming toegekend met een terugwerkende kracht van maximaal 1 maand. Ook als men al langer dan een maand kinderopvang had.
Tegemoetkomingen voor de duur van een kalenderjaar
Een tegemoetkoming wordt in principe verstrekt voor de duur van één kalenderjaar. Daarmee wordt aangesloten bij de wijze waarop de betalingen door de Belastingdienst worden verstrekt. Dit betekent, dat een tegemoetkoming in principe elk jaar opnieuw moet worden aangevraagd.
Een uitzondering wordt gemaakt voor de gevallen waarin bij de aanvraag reeds duidelijk is dat de aanspraak op de tegemoetkoming beperkt is tot een bepaalde periode (bijvoorbeeld de duur van een reïntegratietraject die in het trajectplan is vastgelegd of de datum waarop het kind naar de basisschool gaat of de basisschool verlaat)
Verstrekking van de tegemoetkoming in twee stappen
De verstrekking van de tegemoetkoming vindt plaats in twee stappen. Hiermee wordt aangesloten bij de Algemene wet bestuursrecht.
De eerste stap is de beschikking tot het verlenen van de tegemoetkoming. Deze beschikking geeft de ontvanger van de tegemoetkoming een voorwaardelijke aanspraak op de tegemoetkoming tot een maximumbedrag. De aanspraak is voorwaardelijk omdat op het moment dat de beschikking wordt gegeven nog niet zeker is dat de ouder daadwerkelijk gebruik zal maken van kinderopvang en zich aan de opgelegde verplichtingen houdt. Ondanks het voorwaardelijke karakter schept de subsidieverlening wel een rechtens afdwingbare aanspraak.
De tweede stap is de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming. In deze beschikking wordt vastgesteld in hoeverre de ontvanger aan de gestelde voorwaarden heeft voldaan en hoeveel het uiteindelijke bedrag van de tegemoetkoming is. Met het vaststellen van de tegemoetkoming wordt de tegemoetkoming definitief. Voordat de tegemoetkoming wordt vastgesteld kan de gemeente onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindercentrum of gastouderbureau op te vragen.
HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE BEPALINGEN
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
De overige begripsbepalingen uit artikel 1 en 2 van de Wet kinderopvang zijn ook van toepassing op deze verordening.
HOOFDSTUK 2 DE BEOORDELINGSCRITERIA
Artikel 2 Doelgroepen die een gemeentelijke tegemoetkoming kunnen aanvragen
In dit artikel zijn samengevat de categorieën genoemd die een gemeentelijke tegemoetkoming kunnen aanvragen. Dit zijn:
lid 1 sub a: de categorieën zoals deze in de wet zijn opgenomen onder artikel 22. Het wetsartikel is gedetailleerder; daarin wordt onderscheid gemaakt in de gezinssituatie van de aanvragende ouder. De hoogte van de te verstrekken tegemoetkoming is afhankelijk van de vraag of de aanvragende ouder al dan niet een partner heeft, en of die partner al dan niet tot een wettelijke doelgroep behoort. Voor deze verordening voerde het te ver om hier nader op in te gaan.
lid 1 sub b en c: de categorie mensen met een vermeende sociaal-medische indicatie. De omschrijving van deze doelgroep is overgenomen uit artikel 6 lid 1 onderdeel k en l. De grondslag voor een gemeentelijke tegemoetkoming voor deze doelgroep is niet de wet, maar deze verordening.
In lid 2 is aangegeven dat het college een onafhankelijke deskundige aanwijst die aanvragen op grond van een sociaal-medische indicatie beoordeelt. Ten eerste dient deze deskundige te beoordelen of de ouder, de partner en/of het kind daadwerkelijk tot de doelgroep behoort (de feitelijke indicatie of sprake is van sociale of medische omstandigheden). Ten tweede dient de deskundige te beoordelen of professionele kinderopvang de meest geschikte of de enige voor handen zijnde noodzakelijke oplossing is om de sociale of medische omstandigheden te verlichten.
Lid 3 geeft aan dat het college een indicatieprotocol met nadere inhoudelijke en procedurele richtlijnen voor de onafhankelijke deskundige kan opstellen, aan de hand waarvan deze deskundige een advies aan het college kan uitbrengen.
Besloten is om de mogelijke aanspraak op een tegemoetkoming door mensen met een vermeende sociaal-medische indicatie te beperken tot hen die een gezamenlijk netto inkomen hebben dat niet hoger is dan 110% van de voor hen geldende bijstandsnorm inclusief toeslagen op grond van de Wet werk en bijstand.
Met dit besluit wordt enerzijds één lijn getrokken met de inkomenscriteria om in aanmerking te kunnen komen voor bijzondere bijstand. Anderzijds maakt de inkomenstoets het risico voor de gemeente klein dat het beschikbare gemeentelijke budget voor tegemoetkomingen voor deze doelgroep sterk overschreden zal worden.
Artikel 4 Voorliggende voorziening
Dit lid geeft aan dat ouders alleen aanspraak kunnen doen op een tegemoetkoming in de
kosten van kinderopvang wegens een sociaal-medische noodzaak als zij niet behoren tot de andere categorieën die op grond van de Wet kinderopvang aanspraak kunnen doen op een gemeentelijke tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang.
Dit lid is een verder verscherping van lid 1. Mocht een ouder niet tot de wettelijke doelgroepen behoren, dus alleen op grond van een vermeende sociaal-medische indicatie een aanvraag voor een gemeentelijke tegemoetkoming indienen, dan zal de gemeente beoordelen of er geen alternatieven bestaan om de specifieke situatie van de ouder of het kind te verlichten. Te denken valt aan:
- Dagcentra die bekostigd worden via de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten
- Inkopen van diensten met een beschikbaar Persoonsgebonden Budget
- Medische kinderdagverblijven
Dit lid geeft aan dat het college de advisering ten aanzien van de in lid 2 genoemde alternatieven overlaat aan een aan te wijzen onafhankelijke deskundige zoals genoemd in artikel 2 lid 2.
Artikel 5 De hoogte van de tegemoetkoming per uur
De maximum hoogte van de gemeentelijke tegemoetkoming voor de wettelijk bepaalde doelgroepen is bij wet bepaald en nader uitgewerkt in artikel 24 van de wet. De hoogte van de gemeentelijke bijdrage is globaal 1/6 of 1/3 van de kosten, gebaseerd op een bij wet gemaximeerd uurtarief.
Naast de vaste gemeentelijke tegemoetkoming kunnen ouders uit deze doelgroepen bij de belastingdienst een inkomensafhankelijke tegemoetkoming aanvragen. De daarna resterende kosten dient de ouder zelf te betalen.
Voor de doelgroep sociaal-medisch geïndiceerden heeft de gemeente beleidsvrijheid om de hoogte van de tegemoetkoming te bepalen. De aanvragers uit deze doelgroep kunnen geen tegemoetkoming bij de belastingdienst aanvragen.
De gemeente Leusden heeft bepaald dat de werkelijke kosten van de kinderopvang voor deze categorie worden vergoed, maar daarbij wel het maximum uurtarief te hanteren dat in artikel 4 van het Besluit Tegemoetkoming Kosten Kinderopvang wordt genoemd. (2005: € 5,68 per uur voor kinderdagopvang, en € 6,13 per uur voor gastouderopvang en buitenschoolse opvang)
Wanneer de ouder en/of partner daarnaast een werkgever heeft, gaat de gemeente Leusden er zonder meer van uit dat deze werkgever(s) zijn/hun verantwoordelijkheid nemen en (gezamenlijk) 1/3 deel van de kinderopvangkosten voor hun rekening nemen. Ook als de werkgever hier geen gevolg aan geeft, wordt 1/3 deel van de gemeentelijke bijdrage afgetrokken.
Artikel 6 Het te bekostigen aantal uren kinderopvang per week
De Wet kinderopvang regelt uitsluitend de aanspraak van ouders op een tegemoetkoming van de gemeente voor de kosten van kinderopvang en niet de omvang van die aanspraak. Wanneer een ouder op basis van de criteria die de wet geeft tot een gemeentelijke doelgroep behoort heeft deze recht op een gemeentelijke tegemoetkoming. De wet stelt geen beperkingen aan het aantal uren kinderopvang waarvoor de tegemoetkoming wordt verstrekt. Dit past in het systeem van de wet waarin de ouder zélf bepaalt hoeveel kinderopvang hij nodig heeft in verband met de combinatie van arbeid en zorg.
Voor bepaalde wettelijke doelgroepen is de eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang nihil. Voor deze groepen wordt de inkomensafhankelijke eigen bijdrage door de gemeente gecompenseerd (zie artikel 24, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, onderdeel a, Wet kinderopvang). Ditzelfde geldt voor de gemeentelijke categorie Sociaal-Medisch geïndiceerden, omdat de gemeente voor hen de volledige kosten van de opvang betaalt (behoudens een eventuele werkgeversbijdrage)
Bij de ouders uit deze categorieën zet de hoogte van de eigen bijdrage dus geen rem op de vraag naar kinderopvang. Dat in tegenstelling tot ouders die wél een (inkomensafhankelijke) eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang moeten betalen en de hoogte van die bijdrage zullen laten meewegen in hun vraag naar kinderopvang.
Om de kosten voor de gemeente te kunnen beheersen, is deze bepaling in de verordening opgenomen die de aanspraak op een tegemoetkoming enigszins beperkt.
Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om bij de groep ouders uit de wettelijke doelgroepen die geen eigen bijdrage hoeven te betalen, per geval te beoordelen hoeveel kinderopvang de ouder redelijkerwijs nodig heeft om de arbeid die hij verricht te kunnen combineren met zorgtaken.
Ook bij het bepalen van de omvang van de kinderopvang die redelijkerwijs nodig is om arbeid en zorg te combineren, zal ook rekening moeten worden gehouden met omstandigheden als een handicap of chronische ziekte van de ouder(s) of een beperking die de huiselijke situatie meebrengt voor de goede en gezonde ontwikkeling van het kind.
Het college kan beleidsregels opstellen waarin wordt aangegeven hoe men wil omgaan met deze bevoegdheid. Op deze wijze wordt deze beoordeling zoveel mogelijk geobjectiveerd.
Lid 3 geeft aan dat voor de beoordeling van de benodigde omvang kinderopvang in ieder geval een extern deskundig advies wordt ingewonnen wanneer sprake is van een aanvraag op grond van een sociaal-medische indicatie.
HOOFDSTUK 3 DE AANVRAAG VAN DE TEGEMOETKOMING
Artikel 7 Te verstrekken gegevens bij de aanvraag voor een tegemoetkoming
De tegemoetkoming wordt door de ouder aangevraagd bij het college (artikel 26 Wk). Het moet dan gaan om het college van de gemeente waar de ouder woont (artikel 22, derde lid, Wk)
Een aanvraag wordt door de gemeente in ontvangst genomen wanneer deze voldoet aan de vormvereisten van artikel 4.1 en 4.2 Awb.
Dit betekent dat een aanvraag:
Omdat een tegemoetkoming voor de duur van een kalenderjaar wordt verstrekt (artikel 4.4) moet deze elk jaar opnieuw worden aangevraagd. Om de lasten voor de ouders zo beperkt mogelijk te houden, verdient het aanbeveling dat de gemeente het aanvraagformulier voor een vervolgaanvraag aan de ouders toestuurt. waarbij het formulier reeds is ingevuld met de gegevens die bij de gemeente bekend zijn. De ouders hoeven dan alleen de mutaties op het aanvraagformulier aan te geven.
Een verhoging van de tegemoetkoming in verband met een verhoging van het aantal uren of dagdelen kinderopvang per week, zal ook moeten worden aangevraagd. Een verlaging van de tegemoetkoming in verband met een vermindering van de omvang van de kinderopvang hoeft niet te worden aangevraagd. De ouder moet hiervan wel onmiddellijk mededeling doen aan het college (artikel 28 derde lid, Wk en artikel 16, eerste lid)
Dit lid bepaalt dat bij de aanvraag een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen moet worden gevoegd.
Dit betekent dat de aanvraag voor een tegemoetkoming pas bij de gemeente kan worden ingediend als de ouder over een offerte of contract beschikt. Op basis van de offerte of het contract kan de gemeente de hoogte van de tegemoetkoming vaststellen.
Het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen, moet ingeschreven staan in het gemeentelijk register (art. 5 eerste lid Wk).
Dit lid bepaalt dat bij de aanvraag gegevens of een verwijzing naar gegevens wordt gevoegd waaruit blijkt dat de ouder behoort tot een gemeentelijke doelgroep. In een aantal gevallen kan de ouder volstaan met een verwijzing naar die gegevens omdat de gemeente al over die gegevens beschikt:
In andere gevallen zal de ouder de volgende gegevens aan de gemeente moeten verstrekken:
In dit lid is specifiek vermeld dat een ouder die een aanvraag voor een tegemoetkoming op grond van een vermeende sociaal-medische indicatie indient, ook gegevens moet aanleveren over de hoogte van het netto inkomen. Dit is nodig om te bepalen of de aanvrager voldoet aan de inkomensgrens zoals genoemd in artikel 3.
Verder moet deze aanvrager voldoende relevante informatie geven over de aard van de beperking bij de aanvrager of partner, of van de specifieke omstandigheden van het kind. Deze gegevens zijn nodig ter beoordeling van de aanvraag door de onafhankelijke deskundige indicator.
Het college zal immers eerst moeten vaststellen of er daadwerkelijk sprake is van een noodzaak tot kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie. Pas na ontvangst van het advies van de indicerende instelling kan het college de aanvraag voor een tegemoetkoming afwegen en afhandelen.
In het vierde lid wordt bepaald dat indien de ouder een partner heeft, deze partner de aanvraag mede ondertekent. Deze bepaling is volledigheidshalve in de verordening opgenomen. De verplichting is reeds neergelegd in artikel 26, derde lid, Wk
HOOFDSTUK 4 VERLENING VAN DE TEGEMOETKOMING
Artikel 8 Het besluit tot verlenen van de tegemoetkoming
De termijn waarbinnen het college een besluit moet nemen over de aanvraag van een tegemoetkoming geldt voor alle aanvragen voor een tegemoetkoming. Dus niet alleen voor nieuwe aanvragen, maar ook voor aanvragen die een voortzetting van een tegemoetkoming betreffen en voor aanvragen voor een hogere tegemoetkoming in verband met verhoging van de uurprijs van kinderopvang of uitbreiding van de omvang van de kinderopvang.
Binnen de beslistermijn valt ook het uitbrengen van advies door een onafhankelijke deskundige in het geval van een aanvraag op grond van sociale of medische omstandigheden. Om de doorlooptijd van een dergelijke adviesaanvraag te bespoedigen, worden 'harde' afspraken gemaakt met de adviserende organisatie over de termijn waarbinnen adviezen worden uitgebracht.
De beslistermijn van acht weken heeft ook gevolgen voor de datum waarbinnen aanvragen voor een voortgezette tegemoetkoming moeten worden aangevraagd. Om er zeker van te zijn dat de tegemoetkoming na 1 januari kan worden voortgezet, zullen ouders hun aanvraag minimaal acht weken vóór 1 januari bij de gemeente moeten indienen. (Zie overigens ook artikel 9 over de ingangsdatum van de tegemoetkoming)
Het feit dat het college een termijn van acht weken heeft om te beslissen over een aanvraag voor een tegemoetkoming, wil uiteraard niet zeggen dat het college deze termijn ook altijd moet benutten.
De gemeente Leusden streeft ernaar de behandelingstermijn van aanvragen zo kort mogelijk te houden en met name aanvragen waar spoed mee geboden is direct af te handelen. Door middel van mandatering van de beslissingsbevoegdheid kan de besluitvorming worden versneld.
Artikel 9 Ingangsdatum van de tegemoetkoming
Dit artikel bepaalt de ingangsdatum van verstrekking van de tegemoetkoming.
In lid 1 is als algemene regel opgenomen dat de datum waarop het college de aanvraag voor een tegemoetkoming in ontvangst heeft genomen, tevens de ingangsdatum van de tegemoetkoming is. Hierbij zijn de volgende twee situaties mogelijk:
De ouder heeft reeds een kinderopvangvoorziening op het moment dat hij de aanvraag voor een tegemoetkoming aanvraagt. Lid 2 van het artikel bepaalt dat het college in dat geval met een maximale terugwerkende kracht van 1 maand voorafgaand aan de ontvangstdatum van de aanvraag een tegemoetkoming in de kosten verleent.
De ingangsdatum van de tegemoetkoming heeft betrekking op het moment waarop de
aanspraak op een tegemoetkoming ontstaat. De uitbetaling van de tegemoetkoming vindt pas plaats vanaf het moment dat het besluit tot verlening van de tegemoetkoming is genomen.
De betaling vindt dan met terugwerkende kracht plaats tot:
Deze ingangsdata van verstrekking van de tegemoetkoming zijn ook van toepassing op aanvragen voor uitbreiding van het aantal uren kinderopvang. De verhoogde tegemoetkoming wordt verstrekt vanaf het moment dat de aanvraag daarvoor door het college in ontvangst is genomen c.q. vanaf een moment maximaal één maand voorafgaand aan die ontvangstdatum.
Lid 3 van het artikel geeft aan dat de tegemoetkomingen slechts worden verstrekt voor kinderopvang die vanaf januari 2005 plaatsvindt. Dit artikel is toegevoegd om te voorkomen dat ouders op grond van de hierboven genoemde terugwerkende kracht-bepaling ook aanspraak kunnen maken op een gemeentelijke tegemoetkoming voor kinderopvang die in december 2004 heeft plaatsgevonden.
Artikel 10 De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend
De tegemoetkoming wordt in principe voor een heel kalenderjaar verleend. Voor aanvragen die in de loop van een jaar worden toegekend, geldt dat de tegemoetkoming wordt verstrekt tot 31 december van het betreffende jaar. Dit betekent dat een ouder elk jaar vóór 1 januari opnieuw een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente zal moeten indienen.
Het college kan de tegemoetkoming voor een andere periode vaststellen. Dit is bijvoorbeeld het geval als de ouder voor een bepaalde periode recht heeft op de tegemoetkoming, bijvoorbeeld als deze een reïntegratietraject voor een bepaalde periode volgt. Door de periode van verstrekking van de tegemoetkoming te koppelen aan de duur van het reïntegratietraject (of een andere vorm van arbeid), hoeft de ouder geen actie te ondernemen om de verstrekking van de tegemoetkoming stop te zetten of hoeft de gemeente geen eventueel ten onrechte uitgekeerde bedragen terug te vorderen.
Artikel 11 Inhoud van de beschikking tot verlening van een tegemoetkoming
Onderdeel e bepaalt dat in de beschikking wordt aangeven hoe het bedrag van de tegemoetkoming wordt vastgesteld. In de beschikking moet onder andere de wijze van uitbetaling van de tegemoetkoming worden vermeld (onderdeel f). Artikel 12 bepaalt dat de uitbetaling plaatsvindt in de vorm van maandelijkse voorschotten.
Onderdeel g schrijft voor dat in de beschikking de verplichtingen van de ouder worden opgenomen. Daarbij moet aan de volgende verplichtingen worden gedacht:
Een specifieke situatie betreft een beschikking op een aanvraag op grond van een sociaal-medische indicatie. Bij de wettelijke doelgroepen volgt automatisch een verlening van een tegemoetkoming, zuiver omdat men tot de doelgroep behoort.
Bij de categorie Sociaal-medisch geïndiceerden hoeft dit niet per definitie een automatisme te zijn, omdat het indicatieadvies op basis waarvan het college het besluit neemt niet bindend is.
Dit betekent dat het college van dat advies kan afwijken. Als het college een beschikking geeft die afwijkt van het uitgebrachte advies, zal het college de redenen voor de afwijking in de beschikking moeten motiveren (artikel 4:20 Awb). De motiveringverplichting geldt vooral voor het geval waarin een positief advies wordt gegeven en het college een afwijzend besluit neemt.
Artikel 12 De bevoorschotting van de tegemoetkoming
De subsidieverstrekking vindt plaats in de vorm van maandelijkse declaraties. De declaraties is op basis van de factuur van de kinderopvangorganisatie. De declaraties worden door de ouder ingediend.
De gemeente betaalt de tegemoetkoming uit aan de ouder. De ouder kan, al dan niet op verzoek van het kindercentrum of het gastouderbureau, de gemeente machtigen om de betalingen rechtstreeks aan dan kindercentrum of gastouderbureau te doen. Deze machtiging verandert juridisch gezien niets aan de verhouding tussen de gemeente en de ouder. Ook al wordt het bedrag gestort op de rekening van het kindercentrum of gastouderbureau, er blijft sprake van een betaling van de tegemoetkoming van de gemeente aan de ouder.
Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om nadere voorschriften te stellen over de wijze van betaling.
HOOFDSTUK 5 VASTSTELLING VAN DE TEGEMOETKOMING
Artikel 13 Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming
Het college stelt de tegemoetkoming binnen acht weken na afloop van het tegemoetkomingsjaar vast. Elke maand wordt door de ouder een declaratie ingediend, naar aanleiding van deze declaratie vindt uitbetaling plaats. Na afloop van het tegemoetkomingsjaar stelt het college de uiteindelijke tegemoetkoming vast. De berekeningswijze die is opgenomen in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming geldt als het uitgangspunt voor het vaststellen van de tegemoetkoming. Dit betekent dat de tegemoetkoming wordt vastgesteld op basis van het aantal uren kinderopvang dat in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming is vastgelegd. Dat is het maximum aantal uren. In de beschikking tot vaststelling van de tegemoetkoming kan wel worden uitgegaan van een lager aantal uren, maar niet van een hoger aantal.
Als de aanvrager de gegevens niet verstrekt, kan het college de tegemoetkoming op een lager bedrag vaststellen. Lager vaststellen kan ook betekenen op nul vaststellen. Het college heft deze bevoegdheid op grond van artikel 4:46, tweede en derde lid Awb. Op grond van het tweede lid kan de subsidie lager worden vastgesteld indien:
Het derde lid van artikel 4:46 Awb luidt: ‘Voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking genomen.
Als de gemeente een ouder een hoger bedrag heeft uitgekeerd dan waarop deze recht heeft, kan de gemeente het te veel betaalde bedrag terugvorderen. Terugvordering is geregeld in artikel 38 Wet kinderopvang (zie ook de toelichting bij artikel 15).
HOOFDSTUK 6 VERPLICHTINGEN VAN DE AANVRAGER
Artikel 15 Inlichtingenplicht en sancties
Deze verplichtingen staan in ongeveer dezelfde bewoordingen ook in artikel 28, eerste tot en met derde lid Wet kinderopvang. Volledigheidshalve wordt deze verplichting hier herhaald.
Het vierde lid van artikel 28 bevat de inlichtingenplicht voor houders van een kindercentrum of gastouderbureau. Deze bepaling luidt: 'De houder verstrekt desgevraagd aan het college van burgemeester en wethouders alle gegevens en inlichtingen die voor de aanspraak van een ouder op de tegemoetkoming van belang zijn'.
Er kunnen twee vormen van schending van de inlichtingenplicht worden onderscheiden:
Als een ouder de inlichtingenplicht schendt en als gevolg hiervan ten onrechte een tegemoetkoming heeft ontvangen of een te hoog bedrag, kan het college de beschikking tot het verlenen of tot het vaststellen van de tegemoetkoming intrekken of wijzigen en het te veel betaalde bedrag terugvorderen. Ook is mogelijk om in aanvulling hierop een bestuurlijke boete aan de betreffende ouder op te leggen.
Hieronder wordt op de twee maatregelen nader ingegaan.
Intrekken van de beschikking en terugvorderen van de tegemoetkoming
In de Awb is geregeld op welke gronden een subsidie (een tegemoetkoming in de terminologie van de Wet kinderopvang) kan worden ingetrokken en teruggevorderd.
Daarbij moeten twee situaties worden onderscheiden:
Ad a. de tegemoetkoming is nog niet vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming (artikel 4:48 Awb)
Zolang de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld kan het college de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming intrekken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming wijzigen, indien:
De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.
Opschorten van de bevoorschotting (artikel 4:56 Awb)
Het college hoeft niet te wachten met het treffen van een maatregel tot dat het besluit tot verlening van de tegemoetkoming is ingetrokken of gewijzigd. Het college kan al eerder besluiten de betaling van de tegemoetkoming op te schorten. Op grond van artikel 4:56 Awb kan het college de verplichting tot betaling van een voorschot opschorten met ingang van de dag waarop het college aan de ouder schriftelijk kennis geeft van het ernstige vermoeden dat er grond bestaat om de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming in te trekken of te wijzigen. Deze opschorting duurt tot en met de dag waarop de beschikking omtrent de intrekking of wijziging is bekendgemaakt of de dag waarop sedert de kennisgeving van het ernstige vermoeden dertien weken zijn verstreken.
Ad b. de tegemoetkoming is wel vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot subsidievaststelling (artikel 4:49 Abw)
Ook als de tegemoetkoming is vastgesteld, is het college in bepaalde gevallen bevoegd de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming in te trekken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming te wijzigen. Het gaat om de volgende gevallen:
De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd, indien vijf jaren zijn verstreken sinds de dag waarop zij is bekendgemaakt.
Terugvordering (artikel 38 Wet kinderopvang):
Indien de beschikking tot het verlenen of het vaststellen van de tegemoetkoming is ingetrokken of ten nadele van de ouder is gewijzigd, kan de gemeente het reeds betaalde bedrag van de ouder terugvorderen.
In artikel 38 Wet kinderopvang worden de bepalingen in de Wet werk en bijstand (WWB) over de terugvordering van bijstand van overeenkomstige toepassing verklaard op het terugvorderen van een tegemoetkoming. Dit betekent bijvoorbeeld dat het bedrag dat wordt teruggevorderd kan worden verrekend met de tegemoetkoming die aan de ouder wordt verstrekt. In het besluit tot terugvordering moet de wijze waarop zal worden teruggevorderd worden vermeld (artikel 60, eerste lid WWB).
Naast het intrekken en terugvorderen van de tegemoetkoming kan het college in bepaalde gevallen ook een bestuurlijke boete opleggen. De bestuurlijke boete is geregeld in hoofdstuk 5 van de Wet kinderopvang. Een bestuurlijke boete is een bestuurlijke sanctie, inhoudende een onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom, die gericht is op bestraffing van de overtreder (artikel 1, eerste lid, onderdeel t, Wet kinderopvang). Het betreffende bedrag komt toe aan de gemeente (artikel 72, vierde lid Wet kinderopvang).
Het college kan een bestuurlijke boete opleggen indien een ouder zijn inlichtingenplicht niet nakomt. Het gaat daarbij om het schenden van de volgende verplichtingen:
De hoogte van de bestuurlijke boete bedraagt maximaal € 2269,-- (artikel 72, eerste lid, onderdeel c, Wet kinderopvang). Bij het vaststellen van de hoogte van de bestuurlijke boete zal het college maatwerk moeten leveren. Artikel 72, tweede lid, Wet kinderopvang bepaalt dat de hoogte van de boete wordt afgestemd op de ernst van de overtreding, de mate waarin de overtreding de ouder verweten kan worden en de omstandigheden waarin die persoon verkeert. Van het opleggen van een bestuurlijke boete wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van
In de Wet kinderopvang is geregeld in welke gevallen het college géén bestuurlijke boete mag opleggen. Dit is het geval in de volgende situaties:
De procedure van het opleggen van een bestuurlijke boete is geregeld in de artikelen 77 tot en met 84 van de Wet kinderopvang.
Dit artikel spreekt voor zich.
Ook dit artikel spreekt voor zich.
De verordening treedt in werking op 1 januari 2007. Om deze versnelde inwerkingtreding van de verordening mogelijk te maken, is artikel 25 van de Tijdelijke referendumwet (Trw) van overeenkomstige toepassing verklaard. Op grond hiervan hoeft de inwerkingtreding van de verordening niet te worden voorafgegaan door de door die wet vereiste termijn van 6 weken.