Organisatie | Assen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Nadere regels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Assen |
Citeertitel | Nadere regels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Assen |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | algemeen |
Eigen onderwerp | Nadere regels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
03-07-2018 | 23-07-2019 | wijziging van de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp | 15-05-2018 | 00412 | |
04-08-2017 | 01-01-2017 | 03-07-2018 | Nadere regels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp | 18-07-2017 | 00412 |
a. adviesinstantie: door het college gecontracteerde adviesinstantie;
b. besluit : Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 zoals laatstelijk gepubliceerd in het Staatsblad;
c. begeleiding: hiermee wordt gedoeld op activiteiten die de zelfredzaamheid van cliënt of jeugdige bevorderen, behouden of compenseren;
d. begeleiding maatschappelijke opvang: begeleiding van jongeren en volwassenen met ernstige problemen op meerdere terreinen van wonen en leven, waarbij de factoren dakloosheid, geweld en/of maatschappelijke uitval feitelijk zijn of een dreigend, daadwerkelijk perspectief vormen. De begeleiding aan deze doelgroep voorkomt dakloosheid en bevordert de doorstroom uit de maatschappelijke opvang;
e. behandeling: het gericht werken aan herstel of het voorkomen van verergering van een aandoening, of het aanleren van vaardigheden of gedrag;
f. bemoeizorg: wanneer begeleiding niet of niet volledig geaccepteerd wordt door de inwoner en deze noodzakelijk is om verder afglijden te voorkomen en waar mogelijk de kwaliteit van leven te verbeteren. Een traject bemoeizorg is erop gericht om zorgmijders naar passende ondersteuning toe te leiden;
g. centrumgemeente: de gemeente Assen die als centrumgemeente de regierol heeft voor Beschermd wonen en maatschappelijke opvang en namens de gemeenten Aa en Hunze, Tynaarlo, Noordenveld, Midden-Drenthe, Meppel, Hoogeveen, De Wolden, Westerveld het mandaat heeft op grond hiervan besluiten te nemen;
h. deskundige(n) / deskundigheid: (externe) deskundigen die beschikken over deskundigheid zoals bedoeld in art. 2.1 besluit Jeugdwet;
i. familiegroepsplan: zoals bedoeld in art. 1.1 van de wet;
j. formele hulp: hulp die geboden wordt door een professional die voor deze hulp wordt betaald en een erkende kwalificatie heeft;
k. hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de Wmo of aan jeugdhulp als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid van de Jeugdwet;
l. hulpvrager: cliënt als bedoeld in de Wmo en jeugdige of zijn ouders als bedoeld in de Jeugdwet;
m. informele hulp: hulp op vrijwillige basis verleend door personen uit het sociale netwerk van de hulpvrager, die niet verleend wordt in het kader van een hulpverlenend beroep;
n. mantelzorger: persoon die mantelzorg verleent als bedoeld in de artikel 1.1.1, onder van de Wmo;
o. melding: melding van een hulpvraag als bedoeld in dit artikel onder i aan het college;
p. MDO: multi disciplinair overleg;
q. onderzoek: onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de Wmo;
r. persoonlijk plan: persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2. van de Wmo;
s. professional: een SKJ geregistreerde die voor of namens het college handelt;
t. sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de hulpvrager een sociale relatie onderhoudt;
u. verordening: Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp van de gemeente Assen als laatstelijk vastgesteld door de gemeenteraad;
v. ZRM: de zelfredzaamheidsmatrix is het instrument waarmee behandelaars, beleidsmakers en onderzoekers in de (openbare) gezondheidszorg, maatschappelijke dienstverlening en gerelateerde werkvelden, de mate van zelfredzaamheid en participatie van hun cliënten eenvoudig en volledig kunnen beoordelen.
PARAGRAAF 2.1 Maatschappelijke ondersteuning
Artikel 2.1.1 Melding hulpvraag
1. Een hulpvraag kan door of namens een cliënt vormvrij bij het college worden gemeld.
2. Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk en maakt een afspraak voor een gesprek.
3. Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het in lid 2 genoemde gesprek, op de mogelijkheid gebruik te maken van onafhankelijke, kosteloze cliëntondersteuning.
4. In vervolg op de melding stelt het college in samenspraak met cliënt een onderzoek in.
Artikel 2.1.2 Toegang beschermd wonen
1. Het college van de centrumgemeente Assen is door regiogemeenten gemandateerd om ondersteuning op het gebied van veilig wonen (en de bijbehorende begeleiding en eventueel dagbesteding) toe te kennen en draagt zorg voor financiering vanuit de Wmo.
2. De cliënt met een ondersteuningsvraag op resultaatgebied ‘V2 Veilig Wonen’ c.q. beschermd wonen woonachtig binnen de regio van de centrumgemeente meldt zich bij de gemeente waar hij ingeschreven staat. Deze gemeente onderzoekt of voorliggende oplossingen mogelijk zijn (zelfstandig wonen met ambulante begeleiding). Is dit niet het geval en wordt Veilig Wonen nodig geacht dan draagt de regiogemeente de cliënt met een onderbouwd advies over aan de centrumgemeente. De centrumgemeente doet indien nodig aanvullend onderzoek en neemt namens de regiogemeente het besluit Veilig Wonen al dan niet toe te kennen. Het onderzoek en advies van de regiogemeente wordt bij dit besluit betrokken.
3. Bij een melding van een ondersteuningsvraag op resultaatgebied ‘V2 Veilig Wonen’ c.q. beschermd wonen van een persoon woonachtig buiten de regio van de centrumgemeente, stelt het college vast waar deze persoon het beste beschermd wonen kan krijgen. Hierbij handelt het college in de geest van de uitgangspunten en model-regels in het Convenant Landelijke Toegang Beschermd Wonen en de bijbehorende handreiking.
4. Het beleid van de centrumgemeente op het gebied van Beschermd Wonen en Maatschappelijke Opvang geldt als uitgangspunt voor de toekenning van een maatwerkvoorziening.
Artikel 2.1.3 Vooronderzoek; indienen persoonlijk plan
1. Het college verzamelt alle voor het onderzoek van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie en maakt zo spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek.
2. Voor het gesprek verschaft de cliënt het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Op verzoek van het college verstrekt de cliënt in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.
3. Als de cliënt genoegzaam bekend is bij de gemeente, kan het college in overeenstemming met de cliënt afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.
4. Het college brengt de cliënt op de hoogte van de mogelijkheid om een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet op te stellen en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.
Artikel 2.1.4 Onderzoek en gesprek
1. Een gesprek maakt deel uit van het onderzoek. Het gesprek wordt gevoerd met de cliënt of zijn vertegenwoordiger, voor zover mogelijk zijn mantelzorger en voor zover nodig zijn familie.
2. De factoren, als genoemd in artikel 2.3.2., vierde lid van de Wmo maken in ieder geval deel uit van het onderzoek en vormen de basis van het gesprek als bedoeld in het eerste lid.
3. Tijdens het gesprek wordt aan cliënt of zijn vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen meegedeeld welke mogelijkheden bestaan om te kiezen voor ondersteuning in de vorm van zorg in natura of een persoonsgebonden budget en wat de gevolgen van die keuze zijn.
4. Het college verstrekt de cliënt dan wel diens vertegenwoordiger een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek en de gevoerde gesprekken door middel van een resultatenplan.
5. Het college vraagt als zij dit nodig acht om advies bij één of meerdere adviesinstanties.
Artikel 2.1.5 Meewerken aan onderzoek
1. Cliënt is verplicht om, voor zover dit noodzakelijk is in het belang van het onderzoek, medewerking te verlenen. Deze medewerking omvat in ieder geval:
1. Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan pas worden gedaan nadat het onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen zes weken na de ontvangst van de melding.
2. Een aanvraag moet worden gedaan binnen 6 maanden na afsluiten van het onderzoek. Na verloop van 6 maanden doet cliënt een nieuwe melding.
3. Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan door of namens een cliënt schriftelijk bij het college worden ingediend.
4. Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.
5. De datum waarop de aanvraag juist en volledig is, geldt als aanvraagdatum.
1. Cliënt ontvangt de beslissing op zijn aanvraag op grond van artikel 2.3.5. van de Wmo binnen 2 weken na de aanvraag, schriftelijk in een beschikking.
2. Het college kan deze beslissing voor ten hoogste 8 weken verdagen.
1. Als sprake is van een spoedeisend geval, als bedoeld in artikel 2.3.3. van de Wmo, wordt als volgt afgeweken van de aanvraagprocedure als bedoeld in dit hoofdstuk:
2. Er is in ieder geval sprake van spoedeisendheid als de aanvraag voor ondersteuning bij het huishouden is ingediend via de transferverpleegkundige van het Wilhelmina ziekenhuis Assen.
Artikel 2.1.9 Voortgang en evaluatie na toekenning
1. Als sprake is van omstandigheden als bedoeld in artikel 2.3.8. (omstandigheden die cliënt verplicht is te melden) en 2.3.9 (omstandigheden op grond van onderzoek van het college) van de Wmo, wijzigt het college de beschikking (ambtshalve ) na onderzoek als bedoeld in artikel 2.1.4 van dit besluit.
2. Cliënt of diens vertegenwoordiger maakt in ieder geval melding van wijziging van de omstandigheden zoals beschreven in de beschikking en het resultatenplan. Afhankelijk van de aard van de wijziging draagt het college zorg voor een gesprek.
3. De termijnen waarbinnen de gesprekken over de voortgang van de te bereiken hoofd- en subresultaten plaatsvinden, worden vooraf en in overleg met cliënt bepaald en vastgelegd in het resultatenplan.
4. Voor afloop van de voorziening vindt een gesprek plaats om de ondersteuning te evalueren. Dit gesprek dient, na een melding voor verlenging van de indicatie door de cliënt, ook als onderzoek voor een eventuele nieuwe aanvraag.
Artikel 2.2.1 Toegang jeugdhulp via de gemeente, melding hulpvraag
1. Een jeugdige of zijn ouders kunnen een aanvraag doen voor jeugdhulp met behulp van een hiervoor door het college vastgesteld aanvraagformulier.
2. Het college bevestigt de ontvangst van de aanvraag schriftelijk en maakt zo spoedig mogelijk een afspraak voor een gesprek. Bij het maken van een afspraak informeert het college de jeugdige of zijn ouders over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure, waaronder de mogelijkheid om een familiegroepsplan op te stellen. Als de jeugdige en zijn ouders daarom verzoeken draagt het college zorg voor ondersteuning bij het opstellen van een familiegroepsplan.
3. In spoedeisende gevallen zet het college zo spoedig mogelijk passende spoedhulp in, waar nodig in combinatie met een passende tijdelijke maatregel en/of een machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Jeugdwet.
1. Het college bepaalt de te hanteren woonplaats, met dien verstande dat
2. Het college verzamelt alle voor het gesprek van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de jeugdige en zijn situatie.
3. Voor het gesprek verschaffen de jeugdige of zijn ouders aan het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen.
4. De jeugdige of zijn ouders verstrekken in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.
5. Het college kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het tweede en derde lid.
1. Het college informeert de jeugdige en/of zijn ouders over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt hen toestemming om hun persoonsgegevens te verwerken dan wel aanvullende gegevens op te vragen bij derden, voor zover het college hier niet al bij wet toe bevoegd is en voor zover noodzakelijk is in verband met de hulpvraag.
2. Het college onderzoekt in een gesprek met de jeugdige of zijn ouders en zo nodig met één of meer deskundigen, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:
3. In de gevallen bedoeld in artikel 8.2.1 van de Jeugdwet informeert het college de ouders dat een ouderbijdrage is verschuldigd en hoe deze bijdrage wordt geïnd.
4. Als de jeugdige en zijn ouders een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet hebben opgesteld, betrekt het college dat als eerste bij het onderzoek, bedoeld in het tweede lid.
5. Het college kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders afzien van een gesprek.
1. Een weergave van de uitkomsten van het gesprek wordt opgenomen in het resultatenplan.
2. Het college verstrekt het resultatenplan aan de jeugdige of zijn ouders.
3. Opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige of zijn ouders worden aan het resultatenplan toegevoegd.
1. Bij besluiten die betrekking hebben op de veiligheid van een jeugdige betrekt het college een gekwalificeerde gedragswetenschapper en legt dit vast. Het betreft in ieder geval besluiten om:
wel of niet een maatregel van kinderbescherming te verzoeken om de bedreiging af te wenden c.q. de noodzakelijke hulp te kunnen bieden;
2. De overwegingen die tot een besluit zoals genoemd onder lid 1 hebben geleid worden vastgelegd, evenals de namen van de bij het besluit betrokken deskundigen en de datum waarop dit besluit is genomen.
HOOFDSTUK 3 RESULTAATGEBIEDEN EN INTERVENTIENIVEAU’S
PARAGRAAF 3.1 Algemene bepalingen
Artikel 3.1.1 Resultaat als uitgangspunt
1. Bij de toekenning van een maatwerk- of individuele voorziening voor ondersteuning of jeugdhulp is het te bereiken resultaat het uitgangspunt.
2. Het college maakt bij de toekenning van een maatwerk- of individuele voorziening gebruik van het afwegingskader ZRM (Zelfredzaamheidsmatrix), zoals opgenomen in bijlage A bij deze nadere regels, om de zelfredzaamheid en participatie te bepalen en zo tot een passende bijdrage te komen als bedoeld in de verordening.
Artikel 3.1.2 Interventieniveau ’s
Het college gebruikt acht interventieniveaus naast de hoofd- en subresultaten om de intensiteit van de ondersteuning aan te duiden.
Artikel 3.1.3 Gebruikelijke hulp
1. Zoals bepaald in de verordening verstrekt het college geen maatwerk- of individuele voorziening voor zover de beperkingen kunnen worden weggenomen met gebruikelijke hulp.
2. Het college beoordeelt in hoeverre de persoon met wie de hulpvrager samenleeft, daadwerkelijk in staat is tot het verlenen van gebruikelijke hulp.
3. Onder gebruikelijke hulp wordt verstaan hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Voor gebruikelijke hulp wordt geen maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp verleend.
4. Alle ondersteuning of hulp die door de partner, ouder, volwassen kind en/of elke andere volwassen huisgenoot geboden wordt, is gebruikelijke hulp als er sprake is van een kortdurende zorgsituatie, met uitzicht op een dusdanig herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de cliënt, dat een maatwerkvoorziening of individuele voorziening daarna niet meer noodzakelijk is. Daarbij gaat het over het algemeen over een periode van drie maanden.
5. In langdurige of chronische situaties zijn algemeen aanvaarde maatstaven bepalend voor de vraag of sprake is van gebruikelijke hulp.
6. Het hangt af van de sociale relatie welke hulp huisgenoten elkaar moeten bieden. Hoe intiemer de relatie, des te meer hulp zij elkaar horen te geven.
7. Het bieden van een beschermende woonomgeving van ouders aan kinderen is tot een leeftijd van 18 jaar gebruikelijke hulp, zowel in kortdurende als langdurige situaties.
8. Voor zover de cliënt zich in de terminale levensfase bevindt, wordt geen gebruikelijke hulp verwacht van een partner of ouder.
Artikel 3.1.4 Gebruikelijke hulp bij het huishouden
1. Partners, ouders en volwassen kinderen / huisgenoten, worden geacht naast bezigheden zoals een (fulltime) baan of studie gebruikelijke hulp te verlenen.
2. In geval van fysieke afwezigheid van de huisgenoot van wie gebruikelijke hulp verwacht mag worden, kan het college een voorziening toekennen voor niet uitstelbare taken indien de betreffende huisgenoot gedurende enkele dagen of nachten per week afwezig is en daardoor niet in staat is gebruikelijke hulp te verlenen.
3. Bij hulp door inwonende kinderen wordt acht geslagen op het vermogen van het desbetreffende kind om huishoudelijk werk te verrichten. Meegenomen wordt leeftijd, ontwikkelingsfase en feitelijk vermogen van de jeugdige.
4. Onder gebruikelijke hulp bij het huishouden verstaat het college in ieder geval regie voeren over het huishouden en/of het uitvoeren van huishoudelijke (schoonmaak)taken.
Artikel 3.1.5 Gebruikelijke hulp ouders voor kinderen
1. Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen. Zij dienen te zorgen voor de opvoeding van hun kinderen en hun geestelijke en lichamelijke welzijn, de ontwikkeling van hun persoonlijkheid te bevorderen als ook voor hen te zorgen bij kortdurende ziekte. De zorgplicht vervalt niet bij echtscheiding of beëindigen van de relatie. Het college houdt in dat geval wel rekening met de eventueel door de rechtbank vastgelegde afspraken.
2. Het college beoordeelt in hoeverre de hulp van de ouder(s) voor de jeugdige in vergelijking tot gezonde kinderen van dezelfde leeftijdscategorie substantieel wordt overschreden. Hierbij houdt het college rekening met de volgende factoren:
3. Er is sprake van gebruikelijke hulp zolang de omvang van de benodigde hulp de bovengrens van de hulp aan kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel niet overschrijdt. Deze bovengrens ligt op maximaal één uur per etmaal.
4. Bij de beoordeling wordt de in dit artikel opgenomen richtlijn ‘gebruikelijke zorg van ouders voor kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel per leeftijd’ als uitgangspunt gehanteerd.
Artikel 3.1.6 Ouderlijk toezicht
1. Ouderlijk toezicht ten aanzien van kinderen is gebruikelijke hulp.
2. Bovengebruikelijk toezicht is toezicht dat nodig is wegens aandoeningen, stoornissen of beperkingen van de jeugdige en is aanvullend op gebruikelijk ouderlijk toezicht.
Paragraaf 3.2 V1 Veilige huiselijke relatie
1. Ondersteuning met als doel het resultaat Veilige huiselijke relatie wordt geboden aan volwassenen indien sprake is van huiselijk geweld in welke vorm dan ook of verwaarlozing, dan wel een dreiging daartoe.
2. Het resultaat is een veilige huiselijke relatie(s) waarbij huisgenoten open met elkaar communiceren en elkaar ondersteunen.
3. De volgende subresultaten kunnen worden toegekend:
Dit resultaat wordt toegekend op grond van de Wmo. Het afwegingskader zoals vermeld in artikel 2.3.2 Wmo, en de verordening is van toepassing. Daarnaast hanteert het college het uitgangspunt dat dit hoofdresultaat geldt voor volwassen echtparen en samenwonenden zonder kinderen, maar ook voor echtparen en samenwonenden met volwassen kinderen (18+). Dit resultaat is niet van toepassing als er kinderen betrokken zijn.
1. Ondersteuning met als doel het resultaat Veilig wonen wordt geboden aan cliënten die in verband met psychische of psychosociale problemen niet in staat zijn zich op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit het sociale netwerk te handhaven in de samenleving. Het betreft een voorziening die wordt geboden in het kader van beschermd wonen zoals bedoeld in art 1.1.1. lid 1 en art. 1.2.1 onder b van de Wmo.
2. Het resultaat is (tijdelijke) veilige en toereikende huisvesting in een beschermde omgeving.
3. De volgende subresultaten kunnen worden toegekend:
1. De ondersteuning bestaat uit het wonen in een accommodatie van een instelling of onder eindverantwoordelijkheid van een instelling met bijbehorend toezicht en/of achterwacht.
2. Als veilig wonen noodzakelijk is, wordt geïndiceerd:
1. Van het resultaatgebied veilig wonen is alleen sprake als cliënt door een psychiatrische aandoening/ beperking is aangewezen op:
2. Onder toezicht wordt verstaan dat een hulpverlener 24 uur per dag aanwezig is in het gebouw. De hulpverlener kan ongevraagde hulp bieden aan de cliënt indien hij dit nodig acht.
3. Onder achterwacht wordt de door cliënt gevraagde ondersteuning van de hulpverlener bedoeld.
4. Het college kent 4 arrangementen van toezicht / achterwacht:
5. De beschermde woonomgeving is een veilige en afgeschermde woon- en leefomgeving waar samenhangende ondersteuning wordt geboden aan cliënten die door hun beperkingen niet in staat zijn zelfstandig te leven en een mogelijk gevaar voor zichzelf of anderen vormen. De bescherming richt zich primair op de cliënt zelf, niet op zijn omgeving of de maatschappij. Dit mogelijke gevaar ontstaat omdat:
1. Dit resultaat wordt toegekend op grond van de Wmo. Het afwegingskader zoals vermeld in artikel 2.3.2 Wmo, en de verordening is van toepassing.
2. De noodzaak voor het bieden van ondersteuning om het resultaat Veilig wonen te bereiken bepaalt het college op basis van de ZRM en de wegwijzer GGZ-Wmo van Phrenos/Andersson, Elffers en Felix.
3. Het college hanteert daarnaast de volgende uitgangspunten bij het toekennen van het hoofdresultaat:
4. Het college hanteert de volgende uitgangspunten bij het toekennen van de subresultaten en bijbehorende arrangementen:
subresultaat b wordt ingezet ingeval iemand niet langer in staat wordt geacht zelfstandig te kunnen wonen maar nu wel zelfstandig woont. Arrangement b is het arrangement waarin cliënt in beginsel start. Vanuit dit arrangement wordt bekeken of iemand doorgeleid moet worden naar een ander arrangement of dat arrangement b passend is.
Artikel 3.3.6 Vergoeding wooninitiatieven beschermd wonen
1. Het college kan een vergoeding verstrekken voor kleinschalige wooninitiatieven beschermd wonen. Het college verstaat onder kleinschalig wooninitiatief een woonsituatie waarbij:
de bewoners verblijven op één woonadres als bedoeld in artikel 1 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, of op meerdere woonadressen binnen een straal van 100 meter, waarin ten minste één gemeenschappelijke verblijfsruimte aanwezig is die geschikt is voor het ontplooien van gezamenlijke activiteiten.
2. Het college kent een voorziening toe onder de voorwaarde dat cliënt tevens een voorziening voor begeleiding is toegekend.
3. De omvang van het recht wordt bepaald door de totale kosten van de gemeenschappelijke verblijfsruimte te delen door het aantal cliënten van het initiatief.
Paragraaf 3.4 Z1 Zelfstandig wonen
1. Ondersteuning met als doel het resultaat zelfstandig wonen is gericht op het groeien naar zelfstandige huisvesting of behouden van deze huisvesting.
2. Het resultaat is dat de cliënt een veilige en toereikende huisvesting heeft. Dat wil zeggen een regulier (huur)contract en autonome huisvesting.
3. De volgende subresultaten kunnen worden toegekend:
De ondersteuning bestaat uit (ambulante) begeleiding. De begeleiding kan zich richten op het voeren van regie op de dagelijkse activiteiten, het oefenen van vaardigheden, ondersteuning bij dagelijkse levensverrichtingen, leren omgaan met een beperking, leren structuur aan te brengen in de dag. Het oplossend vermogen van de cliënt, jeugdige en/of het gezin wordt versterkt.
1. Dit resultaat wordt toegekend op grond van de Wmo en de Jeugdwet. Het afwegingskader zoals vermeld in artikel 2.3.2 Wmo resp. artikel 2.3 Jeugdwet en de verordening is van toepassing.
2. Het college hanteert daarnaast de volgende uitgangspunten:
Voor subresultaat c is een zelfstandigheidstraining voor de jeugdige. Het betreft zorg op maat bij het leren een zelfstandig leven op te bouwen. Zelfstandigheidstraining of begeleid kamerwonen kan op de locatie van aanbieder, dan wel een door de aanbieder te organiseren locatie dichter bij de eigen context.
Paragraaf 3.5 Z2 Financiën op orde
1. Ondersteuning met als doel het resultaat Financiën op orde wordt geboden ingeval de financiële situatie van de cliënt niet op orde is.
2. Het resultaat is een cliënt die in staat is zijn financiën te beheren.
3. De volgende subresultaten kunnen worden toegekend:
De ondersteuning bestaat uit (ambulante) begeleiding gericht op het bereiken van het resultaat. De begeleiding kan zich richten op het voeren van regie op de financiën, het oefenen van vaardigheden, het leren omgaan met een beperking en het aanbrengen van structuur. De cliënt, jeugdige en/of het gezin wordt versterkt.
1. Dit resultaat wordt toegekend op grond van de Wmo en de Jeugdwet. Het afwegingskader zoals vermeld in artikel 2.3.2 Wmo resp. artikel 2.3 Jeugdwet en de verordening is van toepassing.
2. Het college hanteert daarnaast de volgende uitgangspunten:
a. Een cliënt is financieel redzaam en kan zijn geld goed beheren indien:
• cliënt inzicht heeft in zijn administratie en financiën
• cliënt zijn post opent, leest, begrijpt en beantwoordt
• de administratie van de cliënt op orde is
• cliënt de juiste financiële keuzes maakt (beheert zijn (huishoud)geld) en kan betalen, pinnen en/of overmaken
• cliënt maakt gebruik van regelingen, uitkeringen en toeslagen waar hij voor in aanmerking komt .
b. Het verwerven van inkomen maakt geen onderdeel uit van dit resultaat.
c. Bewindvoering en mentorschap maakt geen onderdeel uit van dit resultaat (zowel een bewindvoerder als een zorgmentor worden aangesteld door de rechtbank).
d. Subresultaat c moet afgestemd worden met de GKB of andere schuldhulpinstantie, waarbij de taken duidelijk worden verdeeld. Daarnaast valt ondersteuning door de GKB niet binnen de ondersteuning vanuit de maatwerkvoorziening.
Paragraaf 3.6 Z3 Omgang met instanties op orde
1. Ondersteuning met als doel het resultaat Omgang met instanties wordt geboden indien cliënt een onvoldoende beeld heeft welke instanties er zijn, wat hij er mee moet doen en hoe hij deze moet benaderen.
2. Het resultaat is dat cliënt voldoende kennis heeft van welke instanties er zijn, waarvoor zij er zijn en hoe hij deze moet benaderen.
3. De volgende subresultaten kunnen worden toegekend:
De ondersteuning bestaat uit (ambulante) begeleiding gericht op het bereiken van het resultaat. De begeleiding kan zich richten op het voeren van regie, het oefenen van vaardigheden, het bieden van ondersteuning, het leren omgaan met een beperking en het aanbrengen van structuur. Het oplossend vermogen van de cliënt, jeugdige en/of het gezin wordt versterkt.
Paragraaf 3.7 Z4 Activiteiten dagelijks leven op orde
1. Ondersteuning met als doel het resultaat Activiteiten dagelijks leven op orde wordt geboden indien cliënt onvoldoende mogelijkheden heeft om de dagelijkse activiteiten in het leven zelfstandig te organiseren.
2. Het resultaat is een voldoende regelvermogen, besluitvaardigheid en initiatief om zelfregie en dagstructuur te ontwikkelen en te behouden.
3. De volgende subresultaten kunnen worden toegekend:
De ondersteuning bestaat uit (ambulante) begeleiding gericht op het bereiken van het resultaat. De begeleiding kan zich richten op het voeren van regie, het oefenen van vaardigheden, het bieden van ondersteuning, het leren omgaan met een beperking en het aanbrengen van structuur. Het oplossend vermogen van de cliënt, jeugdige en/of het gezin wordt versterkt.
1. Dit resultaat wordt toegekend op grond van de Wmo en de Jeugdwet. Het afwegingskader zoals vermeld in artikel 2.3.2 Wmo resp. artikel 2.3 Jeugdwet en de verordening is van toepassing.
2. Het college hanteert daarnaast de volgende uitgangspunten:
a. voor jeugdigen tot 18 jaar valt onder dit resultaat tevens ondersteuning op het gebied van persoonlijke verzorging. Voor volwassenen valt persoonlijke verzorging en verpleging onder de Zorgverzekeringswet.
b. de activiteiten van het dagelijks leven zijn op orde indien:
• cliënt zichzelf en de kinderen verzorgt
• cliënt zelfstandig beslissingen neemt
• cliënt de gevolgen van zijn beslissingen overziet
• cliënt praktische problemen die buiten de dagelijkse routine vallen herkent en deze oplost
• cliënt kan plannen en zijn agenda bij kan houden
Paragraaf 3.8 Z5 Schoon en leefbaar huis
1. Ondersteuning met als doel het resultaat Schoon en leefbaar huis wordt geboden indien de eigen mogelijkheden van cliënt om het huishouden te organiseren ontoereikend zijn en er sprake is van aantoonbare beperkingen bij het voeren van regie op het huishouden.
2. Het resultaat is dat cliënt zelfstandig zorg kan dragen voor een schoon en leefbaar huis.
3. De volgende subresultaten kunnen kunnen worden toegekend:
1. De ondersteuning bestaat uit (ambulante) begeleiding gericht op het schoon en leefbaar houden van de ruimtes binnen het huis, die de cliënt regelmatig gebruikt. Voorbeelden zijn: toilet, badkamer, keuken, huiskamer, slaapkamer of eventueel hobbykamer.
2. De begeleiding wordt afgestemd op de persoonlijke situatie van cliënt en kan bestaan uit meewerken, begeleiden waarbij de cliënt zelf de taken uitvoert, oefenen van (regie)vaardigheden, signaleren en/of initiatief nemen.
Artikel 3.8.3 Voortzetten ondersteuning na overlijden huisgenoot
Wanneer cliënt overlijdt en een huisgenoot achterblijft, zal de ondersteuning bij het organiseren van het huishouden maximaal twee weken worden voortgezet. In deze periode zal namens het college contact opgenomen worden met de huisgenoot, om de ondersteuningsbehoefte in de nieuwe situatie te onderzoeken.
1. Dit resultaat wordt toegekend op grond van de Wmo en de Jeugdwet. Het afwegingskader zoals vermeld in artikel 2.3.2 Wmo resp. artikel 2.3 Jeugdwet en de verordening is van toepassing. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van de Richtlijn indicatieadvisering hulp bij het huishouden, de MO-Zaak, 2011.
2. Het college hanteert de volgende uitgangspunten:
Indien de algemene voorziening schoonmaak in het geval van cliënt geen passende ondersteuning biedt, dan beoordeelt het college of cliënt in aanmerking komt voor de maatwerkvoorziening schoon en leefbaar huis. Hiervan is onder meer sprake als de activiteiten die, gelet op de beperkingen die cliënt ervaart, noodzakelijk zijn, meer tijd vergen dan de drie uur die via de AVS beschikbaar is.
Paragraaf 3.9 M1 Arbeidsmatige dagbesteding
1. Ondersteuning met als doel het resultaat Arbeidsmatige dagbesteding wordt geboden indien sprake is van het ontbreken van structuur en/of het hebben van de behoefte aan het invullen van een dagritme. De cliënt is vanwege beperkingen (nog) niet in staat om regulier werk te verrichten.
2. Het resultaat is dat de cliënt al dan niet met ondersteuning regulier werk kan verrichten.
3. De volgende subresultaten kunnen worden toegekend.
De ondersteuning bestaat uit activiteiten in groepsverband op locatie gericht op het aanbrengen van een dagstructuur en indien mogelijk het aanleren van vaardigheden waarmee de kans op werk wordt vergroot.
1. Dit resultaat wordt toegekend op grond van de Wmo en de Jeugdwet. Het afwegingskader zoals vermeld in artikel 2.3.2 Wmo resp. artikel 2.3 Jeugdwet en de verordening is van toepassing.
2. Het college hanteert daarnaast de volgende uitgangspunten:
Arbeidsmatige dagbesteding betreft ondersteuning van de cliënt in groepsverband. Er is sprake van arbeidsmatige dagbesteding op het moment dat werken bij een werkgever binnen het toekomstperspectief van de cliënt binnen enkele jaren mogelijk lijkt. Het gaat niet om een fulltime baan, maar om enkele dagen in de week.
Paragraaf 3.10 M2 Educatieve dagbesteding
1. Ondersteuning met als doel het resultaat educatieve dagbesteding wordt geboden indien de cliënt vanwege beperkingen (nog) niet in staat is om zelfstandig te werken, maatschappelijke te participeren of een opleiding te volgen.
2. Het resultaat is dat de cliënt in staat is om zelfstandig vrijwilligerswerk te verrichten of een opleiding te volgen.
3. De volgende subresultaten kunnen worden toegekend:
De ondersteuning bestaat uit activiteiten in groepsverband op locatie gericht op het ontwikkelen van talenten en vaardigheden van de cliënt die op hun beurt gericht zijn op het maken van de stap naar arbeidsmatige dagbesteding, maatschappelijke participatie of opleiding.
Paragraaf 3.11 M3 Dagbesteding
1. Ondersteuning met als doel het resultaat Dagbesteding wordt geboden indien er is sprake van het ontbreken van structuur en/of het hebben van de behoefte aan het invullen van een dagritme.
2. Het resultaat is dat cliënt een zinvolle daginvulling heeft.
3. De volgende subresultaten kunnen worden toegekend:
De ondersteuning bestaat uit belevingsgerichte activiteiten in groepsverband op locatie. De activiteiten zijn van eenvoudig niveau met extra aandacht voor sfeer, geborgenheid, veiligheid, ritme en regelmaat.
Paragraaf 3.12 M4 Sociaal netwerk
1. Ondersteuning met als doel het resultaat Sociaal netwerk wordt geboden indien het sociaal netwerk van cliënt niet op orde is. Er is geen of weinig steun van familie en/ of vrienden, er zijn nauwelijks contacten buiten de deur. De cliënt trekt zich passief of actief terug.
2. Het resultaat is een gezond sociaal netwerk waar de cliënt steun van ondervindt.
3. De volgende subresultaten kunnen worden toegekend:
De ondersteuning bestaat uit (ambulante) begeleiding gericht op het bereiken van het resultaat. De begeleiding richt zich niet uitsluitend op cliënt maar ook op de andere leden van het systeem waar hij deel van uitmaakt.
1. Dit resultaat wordt toegekend op grond van de Wmo en de Jeugdwet. Het afwegingskader zoals vermeld in artikel 2.3.2 Wmo resp. artikel 2.3 Jeugdwet en de verordening is van toepassing.
2. Het college hanteert daarnaast de volgende uitgangspunten ten aanzien van het subresultaat d (logeren), interventieniveau 8:
Paragraaf 3.13 M5 Maatschappelijke participatie
1. Ondersteuning met als doel het resultaat Maatschappelijke participatie wordt geboden indien de cliënt niet of nauwelijks participeert in de maatschappij. Er is ofwel gebrek aan motivatie, ofwel gebrek aan sociale vaardigheden om deel te nemen aan de maatschappij.
2. Het resultaat is dat de cliënt actief participeert in de maatschappij.
3. De volgende subresultaten kunnen worden toegekend:
1. Ondersteuning of behandeling met als doel het resultaat Gezondheid wordt geboden met het oog op het geestelijk welbevinden van cliënt.
2. Het resultaat is dat de symptomen van de problematiek beperkte invloed hebben op het dagelijks functioneren en het functioneren bij diverse activiteiten.
3. De volgende subresultaten kunnen worden toegekend:
1. De begeleiding is gericht op het stabiel houden van de mentale toestand van de cliënt of jeugdige en de cliënt of jeugdige leert om te gaan met zijn beperkingen in het dagelijks functioneren.
2. De behandeling is gericht op het stabiel houden van de mentale toestand van de jeugdige en de jeugdige leert om te gaan met zijn beperkingen in het dagelijks functioneren. De jeugdige kan ten behoeve van de behandeling voor korte of langere tijd intramuraal worden opgenomen.
1. Dit resultaat wordt toegekend op grond van de Wmo en de Jeugdwet. Het afwegingskader zoals vermeld in artikel 2.3.2 Wmo resp. artikel 2.3 Jeugdwet en de verordening is van toepassing.
2. Behandeling wordt alleen aangeboden aan jeugdigen op grond van de Jeugdwet. Hiervoor gelden de volgende voorwaarden:
3. Verblijf met bed (interventieniveau 8) wordt alleen aangeboden aan jeugdigen op grond van de Jeugdwet. Hiervoor gelden de volgende voorwaarden:
• er is sprake van een intensieve verstoring in het psychiatrische ziektebeeld (psychisch, sociaal en somatisch functioneren), ernstige beperking in de sociale redzaamheid en/of ernstige gedragsproblemen waardoor er een noodzaak is tot (crisis-)opname om de zorg te kunnen leveren. Permanente begeleiding is noodzakelijk;
• dit resultaatgebied omvat mede de dagelijkse verzorging van de jeugdige, zoals het bieden van een slaapplaats en voeding en de dagelijkse opvoeding en begeleiding bij onderwijs en vrijetijdsbesteding. Ook het specifiek opvoeden gelet op de problematiek maakt onderdeel uit van dit resultaatgebied;
• behandeling is altijd een onderdeel van dit resultaatgebied. Er dient sprake te zijn van een behandelperspectief;
• er is sprake van een evidence based behandelmethodiek;
• de behandeling is gericht op herstel van het gewone leven, bij voorkeur terugkeer van de jeugdige in het gezin om daar binnen zijn/haar mogelijkheden succesvol op te groeien. Verblijf in de 24-uurs behandelgroep is daarom tijdelijk en vaak onderdeel van een traject.
1. Ondersteuning met als doel het resultaat Verslaving wordt geboden aan jeugdigen of volwassenen met verslavingsproblematiek.
2. Het resultaat is dat er geen sprake is van middelengebruik dan wel middelenmisbruik.
3. De volgende subresultaten kunnen op grond van de Wmo aan volwassenen worden toegekend:
4. De volgende subresultaten kunnen op grond van de Jeugdwet aan jeugdigen worden toegekend:
1. De ondersteuning bestaat uit (ambulante) begeleiding gericht op het verminderen dan wel het stabiel houden van de verslavingsproblematiek in brede zin. De cliënt of jeugdige leert omgaan met zijn beperkingen in het dagelijks functioneren. Het betreft de afhankelijkheid van middelen en het kunnen omgaan met de eventuele gevolgen van deze afhankelijkheid.
2. De ondersteuning voor jeugdigen omvat eveneens behandeling van verslavingsproblematiek in brede zin. De behandeling is gericht op de afhankelijkheid van middelen en het kunnen omgaan met de eventuele gevolgen van deze afhankelijkheid.
1. Dit resultaat wordt toegekend op grond van de Wmo en de Jeugdwet. Het afwegingskader zoals vermeld in artikel 2.3.2 Wmo resp. artikel 2.3 Jeugdwet en de verordening is van toepassing.
2. Het college hanteert daarnaast de volgende uitgangspunten voor het toekennen van behandeling aan de jeugdige:
Paragraaf 3.16 G3 Gezond opgroeien/ opvoeden
1. Ondersteuning met als doel het resultaat Gezond opgroeien en opvoeden wordt geboden als er behoefte is aan opvoedondersteuning van de ouders of behandeling/ begeleiding van de jeugdige met gedragsproblematiek.
2. Het resultaat is dat er slechts sprake is van alledaagse herkenbare opvoedingsvragen die gaan over enkelvoudige en praktische problemen. De ouders kunnen de situatie goed aan. Jeugdige verblijft in een positief en veilig opvoedklimaat.
3. De volgende subresultaten kunnen worden toegekend:
De ondersteuning bestaat uit (ambulante) begeleiding gericht op het bereiken van het resultaat. Het gaat om (ambulante) behandeling of begeleiding van de jeugdige en/of de ouders als er behoefte is aan opvoedingsondersteuning van de ouders of behandeling/begeleiding van de jeugdige met gedragsproblematiek.
1. Dit resultaat wordt toegekend op grond van de Jeugdwet. Het afwegingskader zoals vermeld in artikel 2.3 Jeugdwet en de verordening is van toepassing.
2. Het college hanteert daarnaast de volgende uitgangspunten:
De gemeente kiest ervoor om ook ouders die opvoedondersteuning nodig hebben te ondersteunen bij opvoedvraagstukken. Hierbij is het niet noodzakelijk dat er voor de jeugdige een individuele voorziening op grond van de Jeugdwet is toegekend . Een toekenning voor de ouders op grond van de Wmo is niet noodzakelijk.
Daghulp: het dagprogramma betreft een integraal aanbod, gebaseerd op een multidisciplinair behandelplan. Onderwijs en behandeling worden zoveel als mogelijk op elkaar afgestemd. Aan de gezinssituatie wordt intensieve ambulante hulpverlening geboden, waarbij het doel is het gezin beter toe te rusten om een antwoord te geven op het specifieke gedrag van de jeugdige.
3. Hulp op interventieniveau 8 (Verblijf met bed) kan worden toegekend indien:
4. Voor hulp op interventieniveau 8 (Verblijf met bed) geldt daarnaast het volgende:
1. Ondersteuning met als doel het resultaat dyslexie wordt geboden aan jeugdigen ten behoeve van de diagnosestelling en behandeling van dyslexie.
2. Het resultaat is dat de jeugdige in staat is om in het dagelijks functioneren zelfstandig om te gaan met de beperkingen die hij ervaart vanwege zijn dyslexie.
3. De volgende subresultaten kunnen worden toegekend:
De behandeling is gericht op het vergroten van leesvaardigheid, het opheffen of verminderen van de beperking, het omgaan met de beperking en het voorkomen van nadelige gevolgen ervan.
HOOFDSTUK 4 PERSOONSGEBONDEN BUDGET
1. De tarieven voor het PGB worden door het college jaarlijks bekendgemaakt in het Financieel besluit PGB Jeugdwet en Wmo.
2. Het professionele tarief wordt gehanteerd wanneer sprake is van formele hulp.
3. De hoogte van het PGB is toereikend voor een kwalitatief goede ondersteuning of jeugdhulp.
4. Een PGB voor een hulpmiddel wordt bepaald op ten hoogste de kost-/huurprijs van het hulpmiddel die de aanvrager op dat moment zou hebben ontvangen als hulpmiddel in natura zou zijn verstrekt.
5. Uit het PGB worden niet betaald:
1. Voor een aanvraag voor een PGB moet gebruik worden gemaakt van het door het college vastgestelde formulier, met daarin een PGB-plan.
2. De verplichting uit lid 1 geldt niet voor aanvragen voor een PGB voor een hulpmiddel in de zin van de Wmo 2015.
Artikel 4.3 Voorwaarden om voor een PGB in aanmerking te komen
1. Bij de beoordeling of een aanvrager in aanmerking komt voor een PGB, hanteert het college het volgende beoordelingskader:
a. Ten aanzien van de bekwaamheid van de aanvrager onderzoekt het college of de aanvrager in staat is de eigen situatie te overzien en zelf de benodigde hulp kan kiezen, regelen en aansturen. Daarbij wordt nagegaan of de aanvrager de aan het PGB verbonden taken op verantwoorde wijze kan uitoefenen. Hierbij is het volgende van belang:
De volgende omstandigheden kunnen wat betreft de bekwaamheid een contra-indicatie voor een PGB zijn:
b. Ten aanzien van de kwaliteit van de ondersteuning of jeugdhulp beoordeelt het college op:
Artikel 4.4 Voorwaarden uitvoering PGB
1. De uitvoerder van een PGB is:
2. Een PGB voor ondersteuning of jeugdhulp verleend door een persoon uit het sociale netwerk wordt alleen verleend wanneer dat leidt tot aantoonbaar betere en efficiëntere ondersteuning of Jeugdhulp dan met het aanbod van zorg in natura.
3. Bij de beoordeling van inzet vanuit het sociale netwerk moet voldaan worden aan de volgende voorwaarden:
4. Wanneer sprake is van een of meer van de volgende omstandigheden kan dat een reden zijn voor toekenning van een PGB in plaats van zorg in natura in het kader van de Wmo en de Jeugdwet:
Artikel 4.6 Besteding PGB buiten Assen
1. De budgethouder kan het PGB voor ten hoogste 13 weken per kalenderjaar inzetten voor betaling van hulp of ondersteuning, te verlenen tijdens verblijf buiten de gemeente Assen.
2. Binnen deze periode van 13 weken, kan de budgethouder het PGB voor ten hoogte zes weken per kalenderjaar inzetten voor betaling van hulp of ondersteuning, te verlenen tijdens verblijf buiten Nederland.
3. Het college kan op aanvraag de in het eerste en tweede lid bedoelde termijn verlengen.
4. Op besteding buiten Assen zijn overigens alle verplichtingen met betrekking tot het PGB van toepassing.
Artikel 4.7 Verantwoordelijkheden van de cliënt
De cliënt aan wie een PGB is toegekend is verantwoordelijk voor:
Artikel 4.8 De zorgovereenkomst
1. De cliënt aan wie een PGB is verleend komt met de aanbieder een PGB-zorgovereenkomst overeen.
2. De overeenkomst bedoeld in het eerste lid, behoeft de goedkeuring van het college en de Sociale verzekeringsbank (SVB).
3. De zorgovereenkomst voldoet aan de door de SVB opgestelde modelovereenkomsten.
4. Wijziging van de zorgovereenkomst moet onmiddellijk met een modelformulier aan de SVB kenbaar worden gemaakt.
HOOFDSTUK 5 BIJDRAGE IN DE KOSTEN BIJ MAATWERKVOORZIENINGEN OP GROND VAN DE WMO
Artikel 5.1 Hoogte bijdrage in de kosten maatwerkvoorziening
1. De cliënt betaalt een bijdrage in de kosten voor een maatwerkvoorziening gelijk aan het bedrag in hoofdstuk 3 van het besluit.
2. Maatwerkvoorzieningen waarvoor het gestelde in het eerste lid niet van toepassing is zijn :
Artikel 5.2 De duur van de bijdrage in de kosten en perioden
1. Voor een maatwerkvoorziening in de vorm van dienstverlening is de periode waarvoor cliënt een bijdrage in de kosten is verschuldigd gelijk aan de looptijd van de toegekende maatwerkvoorziening.
2. Onder dienstverlening als genoemd in het eerste lid verstaat het college ondersteuning geboden met het oog op de resultaten zoals benoemd in hoofdstuk 3 van deze nadere regels.
3. Voor een maatwerkvoorziening in de vorm van materiële ondersteuning die wordt gehuurd en/ of in bruikleen wordt verstrekt, is de periode waarvoor cliënt een bijdrage in de kosten is verschuldigd gelijk aan de looptijd van de toegekende maatwerkvoorziening. Voor een maatwerkvoorziening in de vorm van materiële ondersteuning die wordt gekocht en in bruikleen wordt verstrekt, is de periode waarvoor cliënt een bijdrage in de kosten is verschuldigd gelijk aan de staffel in lid 6.
4. Voor een maatwerkvoorziening in de vorm van materiële ondersteuning in eigendom van de cliënt geldt dat cliënt een bijdrage in de kosten is verschuldigd gelijk aan de staffel in lid 6.
5. Onder materiële ondersteuning als genoemd in het derde en vierde lid verstaat het college hulpmiddelen, vervoersvoorzieningen en woningaanpassingen.
6. Het aantal in rekening te brengen perioden is afhankelijk van de kostprijs van de voorziening:
Artikel 5.3 Eigen bijdrage maatschappelijke opvang
1. Het college bepaalt de hoogte van de eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening maatschappelijke opvang aan de hand van de richtlijn als genoemd in artikel 3:20 van het besluit.
2. Het college wijkt af van het bepaalde in het eerste lid als:
het netto-inkomen hoger is dan de bijstandsuitkering of inkomensvoorziening waarop cliënt recht zou hebben wordt de hoogte van de eigen bijdrage vastgesteld op de bijstandsnorm, respectievelijk inkomensvoorziening waarop cliënt recht zou hebben, vermeerderd met 15% van het verschil tussen het netto -inkomen en de betreffende uitkering, onder aftrek van de norm persoonlijke uitgaven.
3. De gecontracteerde partners voor de kortdurende opvang innen de eigen bijdrage.
Artikel 5.4 Tijdelijke vrijstelling eigen bijdrage
1. Het college legt geen eigen bijdrage op indien sprake is van een omstandigheid als beschreven in artikel 3.8, lid 4 onder c, f en g van het besluit.
2. Het college beoordeelt de betalingscapaciteit aan de hand van een door een schuldhulpverlener opgestelde draagkrachtberekening.
3. Het vorige lid geldt niet indien de minister gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om op grond van artikel 3.8, lid 6 van het besluit om bij ministeriële regeling regels te stellen over de wijze waarop de betalingscapaciteit door het college wordt beoordeeld.
4. Van een omstandigheid als bedoeld in artikel 3.8, lid 4 onder g van het besluit is in ieder geval sprake als:
a. cliënt begeleiding krijgt in het kader van maatschappelijke opvang, of
b. sprake is van bemoeizorg en door het bieden van begeleiding overlast voor de omgeving zoveel mogelijk wordt voorkomen.
5. Om voor vrijstelling in aanmerking te komen, dient de cliënt of diens wettelijk vertegenwoordiger bij de aanvraag voor MO-begeleiding of een Wmo-maatwerkvoorziening hiertoe gemotiveerd een verzoek in.
6. De vrijstelling wordt verleend voor de duur van de periode waarvoor de ondersteuning genoemd in lid 3 van dit artikel is toegekend.
7. De vrijstelling geldt niet voor de eigen bijdrage beschermd wonen.
HOOFDSTUK 6. HULPMIDDELEN, ROLSTOELEN ,VERVOERSVOORZIENINGEN EN WOONVOORZIENINGEN
Het college verbindt de volgende voorwaarden aan de verstrekking van een maatwerkvoorziening:
Artikel 6.1.2 Vorm maatwerkvoorziening
Voorzieningen in natura worden in eigendom of in bruikleen verstrekt.
1. De kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura wordt als volgt vastgesteld:
als er sprake is van een maatwerkvoorziening in natura die door de gemeente wordt gehuurd, is de kostprijs gelijk aan de huur die de gemeente voor de voorziening verschuldigd is aan de verhuurder van de voorziening;
als er sprake is van een maatwerkvoorziening in natura die door de gemeente wordt of zou worden ingekocht, wordt de kostprijs vastgesteld op het bedrag dat de gemeente hiervoor verschuldigd is of zou zijn als zij deze had ingekocht.
2. De kostprijs voor de overige maatwerkvoorzieningen in natura is gelijk aan het tarief dat de gemeente voor de maatwerkvoorziening verschuldigd is.
3. De kostprijs van een PGB is gelijk aan het verstrekte bedrag.
Paragraaf 6.2 Rolstoelen en vervoersvoorzieningen
1. Het college verstaat onder een rolstoel een handbewogen-, elektrische- of duwrolstoel.
2. Het college kent een voorziening in de vorm van een rolstoel toe aan cliënten die zijn aangewezen op een rolstoel om zich te kunnen verplaatsen.
3. De voorziening stelt de cliënt in staat om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer (het kunnen ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan) en zich zelfstandig te kunnen verplaatsen in en om de woning.
4. Het college verstrekt een rolstoel voor ‘incidenteel’ gebruik alleen als dit bijdraagt aan het ontmoeten van medemensen en het aangaan van sociale verbanden.
5. De sportrolstoel wordt niet gerekend tot een rolstoel voor het verplaatsen in en rond de woning.
6. Bij het onderzoek naar de verstrekking van de voorziening houdt het college rekening met de belangen van betrokken mantelzorgers.
1. Het college kent een voorziening in de vorm van vervoer toe om de cliënt in staat te stellen om te kunnen deelnemen aan het maatschappelijk verkeer en zich in de eigen woon- en leefomgeving te kunnen verplaatsen.
2. Het college verstaat onder ‘het verplaatsen in de eigen woon- en leefomgeving’ een verplaatsing in en binnen een straal van maximaal 25 kilometer rondom de woning.
3. Voor verplaatsingen boven het bereik als genoemd onder het tweede lid kan cliënt gebruik maken van de mogelijkheden van het bovenregionaal vervoer.
4. Het college bepaalt de omvang van het recht aan de hand van het afwegingskader rolstoel en vervoer.
5. Het college verstrekt de volgende collectieve vervoersvoorziening: voorziening in collectief aanvullend vervoer.
Artikel 6.2.3 Reizigersbijdrage
De cliënt met recht op een voorziening in collectief aanvullend vervoer betaalt als algemeen gebruikelijke kosten per rit een reizigersbijdrage die gelijk is aan het voltarief voor reizen met de OV-chipkaart in de bus in Drenthe en Groningen.
1. Het college verstrekt een PGB voor de aanschaf van een eigen auto als het collectief vervoer, individueel (rolstoel)taxivervoer en/of andere vervoersvoorzieningen geen compenserende oplossing bieden voor het vervoersprobleem van cliënt en als een eigen auto niet als algemeen gebruikelijk gezien kan worden.
2.De hoogte van het PGB voor de aanschaf van een eigen auto wordt vastgesteld aan de hand van een goedgekeurde offerte voor de aanschaf van een auto, waarbij rekening gehouden wordt met de volgende voorwaarden:
3. Cliënt is zelf verantwoordelijk voor aanschaf, onderhoud, reparatie, wegenbelasting en verzekering van de auto.
1. Het PGB voor een autoaanpassing wordt éénmalig verstrekt voor een periode van minimaal 7 jaar.
2. Cliënt kan na deze periode van 7 jaar opnieuw in aanmerking komen voor een PGB voor een autoaanpassing als:
Paragraaf 6.3 Woonvoorzieningen
1. Het college bepaalt de omvang van het recht aan de hand van het afwegingskader woonvoorzieningen.
2. Een minderjarige cliënt van wie de ouders zijn gescheiden en ieder afzonderlijk woonruimte bewonen, komt voor een woningaanpassing aan deze beide woonruimten in aanmerking als:
Artikel 6.3.3 Verhuizing en/of herinrichting
1. Als de kosten van een verbouwing van de woning meer dan € 5.000,- bedragen, beoordeelt het college of het doel als bedoeld in artikel 6.3.1 sub a te bereiken is via een verhuizing.
2. Het college verstrekt verhuis- en herinrichtingskosten uitsluitend in de vorm van een PGB.
1. Het college verstrekt uitsluitend in de volgende situaties een PGB in de kosten van huurderving:
2. Het college verstrekt de financiële bijdrage uitsluitend in de vorm van een PGB.
Artikel 6.3.5 Terugbetaling bij verkoop woning
1. Bij verkoop van de aangepaste woning kan het college verzoeken om terugbetaling van (een gedeelte van) de kosten van aanpassingen.
2. Als bij woningaanpassingen sprake is van waardevermeerdering van de woning, kan een terugbetalingsregeling van toepassing zijn. Dit wordt besproken met cliënt en vastgelegd in de beschikking.
3. Eventuele waardevermindering van de woning door woningaanpassingen kan niet verhaald worden op het college.
Artikel 6.3.6 Voorziening woonruimte geschikt maken voor bezoek
1. Woonruimte geschikt maken van bezoek is het bereikbaar maken van de woonkamer en één toilet in de woonruimte.
2. Een cliënt komt in aanmerking voor een voorziening ‘woonruimte geschikt maken voor bezoek’ als:
1. Het college verstaat onder een uitraaskamer een verblijfsruimte waarin een cliënt, die vanwege een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen.
2. Het college verstrekt een voorziening voor een uitraaskamer als:
3. De uitraaskamer is uitsluitend bedoeld voor de cliënt en dus niet om de hinder voor andere (inwonende) personen weg te nemen.
1. Het college verstaat onder woningsanering het vervangen van de in de slaapkamer aanwezige vloerbedekking door glad, afneembaar materiaal.
2. Het college verstrekt deze voorziening als:
3. Bij een cliënt in de leeftijd tot vier jaar kan ook vloerbedekking van de woonkamer worden vervangen.
Artikel 6.3.9 Bijzondere weigeringsgronden voor een woonvoorziening
Het college weigert een woonvoorziening als:
Artikel 6.3.10 Onderhoud en reparatie
Het college verbindt de volgende voorwaarden aan de verstrekking van een woonvoorziening:
HOOFDSTUK 7 MAATSCHAPPELIJKE OPVANG
Artikel 7.1 Maatschappelijke opvang
1. Het college verstaat onder kortdurende opvang een tijdelijk verblijf gedurende een volledig etmaal of langer, voor mensen die dak- of thuisloos zijn gedurende maximaal 6 maanden.
2. De maatwerkvoorziening als bedoeld in het eerste lid kan ambtshalve worden verlengd op advies van de uitvoerende instanties voor kortdurende opvang.
3. Het college verstrekt een maatwerkvoorziening kortdurende opvang in de vorm van:
4. Het college bepaalt het recht op een maatwerkvoorziening als bedoeld in het eerste lid aan de hand van de volgende criteria:
de cliënt heeft gedurende drie jaar voorafgaand aan het moment van aanmelding minimaal twee jaar aantoonbaar zijn of haar hoofdverblijf in de regio van de centrumgemeente gehad. Dit moet blijken uit inschrijving in de basisregistratie personen of het bekend en geregistreerd zijn bij zorginstellingen;
5. Het college bepaalt het recht op een maatwerkvoorziening als bedoeld in het eerste lid tevens aan de hand van de mate van zelfredzaamheid van cliënt en doet dit aan de hand van de ZRM.
6. Het college beëindigt het recht op kortdurende opvang als:
Artikel 7.2 Begeleiding maatschappelijke opvang
1. Begeleiding Maatschappelijke Opvang betreft ondersteuning aan volwassenen met ernstige problemen op meerdere terreinen van wonen en leven (dak- en thuisloosheid, geweld, maatschappelijke uitval). Het gaat om ambulante begeleiding van zelfstandig wonende mensen gericht op preventie (dakloosheid voorkomen) of nazorg (cliënt is uitgestroomd uit de maatschappelijke opvang voorziening en woont weer op zichzelf).
2. Begeleiding Maatschappelijke Opvang wordt namens de regiogemeenten georganiseerd door centrumgemeente Assen.
3. Begeleiding Maatschappelijke Opvang omvat verschillende hoofdresultaten. Het gaat om begeleiding gericht op (een combinatie van) de volgende hoofdresultaten: V1, Z1, Z2, Z3, Z4, M4, M5, G1 en G2.
1. Voor zorg in natura gelden de kwaliteitseisen zoals opgenomen in het Kwaliteitskader sociaal domein Drenthe.
2. Voor de door de PGB-houder gecontracteerde professionele zorgaanbieder gelden eveneens de kwaliteitseisen zoals opgenomen in het Kwaliteitskader sociaal domein Drenthe. Het college toetst of aan deze eisen wordt voldaan aan de hand van het PGB-plan.
HOOFDSTUK 9. WAARDERING EN ONDERSTEUNING MANTELZORGERS
1. De uitvoering van de ondersteuning van mantelzorgers als bedoeld in artikel 14 van de verordening, gebeurt via Vaart Welzijn (via de buurtteams) en het Contactpunt Mantelzorg Assen.
2. Onder ondersteuning van mantelzorgers wordt in ieder geval verstaan:
Artikel 9.2 Jaarlijkse waardering
Elk jaar waardeert de gemeente haar mantelzorgers met een bedrag van € 100,- in de vorm van een voucher, welke zij kunnen besteden bij lokale aanbieders. Daarnaast worden mantelzorgers in het zonnetje gezet tijdens de dag van de mantelzorg in november. In aanvulling hierop worden er ook uitjes en activiteiten georganiseerd voor jonge mantelzorgers. Deze worden veelal aangeboden door serviceclubs en/of via ondernemers in het kader van maatschappelijk ondernemen.
HOOFDSTUK 11. INWERKINGTREDING EN CITEERTITEL
Artikel 11.1 Inwerkingtreding en intrekking en citeertitel
1. Dit besluit treedt in werking op de eerste dag na die van de bekendmaking.
2. Het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Assen 2015, zoals laatst vastgesteld op 9 december 2014, inclusief alle bijlagen wordt ingetrokken.
3. De nadere regeling jeugdhulp gemeente Assen 2015, zoals vastgesteld op 16 december 2014, wordt ingetrokken.
4. Dit besluit kan worden aangehaald als “Nadere regels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Assen”.
Aldus vastgesteld in de vergadering van burgemeester en wethouders van ………………
M.L.J. Out, voorzitter
T. Dijkstra, secretaris
Bijlagen behorend bij dit besluit:
B. Afwegingskader rolstoel en vervoer
C. Afwegingskader woonvoorzieningen
Het Besluit maatschappelijke ondersteuning en de Nadere regels jeugdhulp zijn samengevoegd in één besluit: de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Assen.
Waar mogelijk zijn de bepalingen voor Wmo en Jeugd in één hoofdstuk samengevoegd, waar nodig zijn ze apart gehouden. Zo geldt bijvoorbeeld hoofdstuk 5 (Bijdrage in de kosten) alleen voor de maatwerkvoorzieningen (Wmo )en niet voor individuele voorzieningen (Jeugdwet).
De nadere regels moeten in samenhang met Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gelezen worden, die in december vorig jaar door de raad is vastgesteld. Dit betekent dat zaken die in de verordening geregeld worden, niet herhaald worden in de nadere regels. Met de nadere regels geeft het college uitvoering aan de (wettelijke) opdracht om bepaalde onderwerpen ‘bij nadere regels’ uit te werken . Het gaat dan bijvoorbeeld om de toegangsprocedure (hoofdstuk 2).
Geheel nieuw is hoofdstuk 3 ‘Resultaatgebieden en interventieniveau ’s’. Dit hoofdstuk sluit aan bij de resultaatgerichte aanpak op basis waarvan ook de inkoop is georganiseerd. Bepaalde maatwerkvoorzieningen die met naam genoemd werden in het vorige besluit maatschappelijke ondersteuning, zijn in de nadere regels niet meer onder die noemer terug te vinden. Het gaat dan om de voorzieningen begeleiding, dagbesteding, logeren, ondersteuning bij het huishouden en beschermd wonen. Deze vormen van ondersteuning zijn nu terug te vinden onder de verschillende resultaten. Begeleiding wordt bijvoorbeeld geboden onder de verschillende resultaatgebieden die in hoofdstuk 3 worden beschreven.
De nadere regels Jeugd waren in vergelijking met de procedureregels die voor de Wmo golden beperkt qua omvang. Op dat moment bestond nog onduidelijkheid over de vraag in hoeverre eenzelfde procedure gehanteerd kon worden als voor de Wmo (melding/ onderzoek / aanvraag). Inmiddels is duidelijk dat voor de Jeugdwet de aanvraagprocedure van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geldt. Dit is ook de reden waarom deze procedures niet samen kunnen worden gevoegd.
In hoofdstuk 3 is het onderwerp ‘gebruikelijke hulp’ uitgebreid om meer duidelijkheid te bieden over de vraag wat onder gebruikelijke ondersteuning of hulp wordt verstaan en wanneer sprake is van boven gebruikelijke ondersteuning / hulp. De uitwerking van dit onderdeel is gebaseerd op de CIZ richtlijnen en wat in den lande gebruikelijk is.
Hoofdstuk 4 (PGB’s) is duidelijker gestructureerd en er zijn toevoegingen gedaan met het oog op het voorkomen van oneigenlijk gebruik . Zo is bijvoorbeeld een artikel toegevoegd over besteding van het PGB buiten Assen.
In hoofdstuk 6 stonden voorheen alle hulpmiddelen en voorzieningen die konden worden toegekend bij problemen met lokale verplaatsingen en wonen. Omdat de Wmo niet meer uitgaat van de aanspraak op een voorziening maar op het vinden van een passende oplossing voor een probleem, zijn de voorzieningen niet meer opgenomen in de nadere regels. Alleen de algemene en bijzondere voorwaarden bij het verstrekken van voorzieningen en bepaalde begrippen (zoals wat is een bepaalde verplaatsing?) zijn nog opgenomen.
Hoofdstuk 7 bevat een vrijwel ongewijzigde bepaling over maatschappelijke opvang. Daaraan is toegevoegd een bepaling over begeleiding bij maatschappelijke opvang.
Bij het voorstel zit ook een (zeer beknopte) toelichting op die artikelen die naar onze verwachting extra uitleg behoeven. De toelichting kan naar behoefte worden uitgebreid.
Hoofdstuk 3 Resultaatgebieden en interventieniveau ’s
Toelichting systematiek van het hoofdstuk
Naast enkele algemene bepalingen worden in dit hoofdstuk de verschillende resultaten beschreven die kunnen worden toegekend. Elk resultaat heeft een eigen paragraaf waarin standaard de volgende onderwerpen aan bod komen:
Resultaat: beschrijving voor wie de voorziening bestemd is.
Activiteiten: beschrijving van welke activiteiten met het oog op genoemd resultaat kunnen worden geboden.
Afwegingskader: uitgangspunten die door het college gehanteerd worden bij het toekennen van het resultaat.
Bij cliënt is sprake van psychische of psychosociale problemen waardoor frequente begeleiding en toezicht is nodig. De ondersteuning vindt plaats op relevante (onverwachte) momenten bij de oordeelsvorming over essentiële zaken in het dagelijkse bestaan van cliënt.
Cliënt kan de consequenties van eigen handelen niet overzien. Er is risico op verwaarlozing en op overvraging door de omgeving die niet herkent dat de cliënt bepaalde zaken niet begrijpt.
Cliënt erkent niet altijd de behoefte aan ondersteuning en is psychisch niet (altijd) in staat tijdig een begeleider op te roepen. Er doen zich dagelijks ongeplande zorgmomenten voor, waarbij de begeleider het initiatief moet nemen om op deze momenten de ondersteuning te verlenen.
Cliënt komt niet in levensgevaar als hij de komst van de zorgverlener afwacht bij ongeplande zorgmomenten.
Dit betekent dat allereerst wordt onderzocht of sprake is van psychische problematiek. Hiertoe wordt een diagnose opgevraagd bij een ter zake kundige. De problematiek is meervoudig complex, de problematiek loopt op meerdere leefgebieden door elkaar heen en beïnvloed elkaar. In tegenstelling tot interventieniveau 6 kan echter niet met ambulante begeleiding worden volstaan, omdat cliënt met alleen ambulante begeleiding zou verwaarlozen, overlast zou veroorzaken of een gevaar zal vormen voor zichzelf en voor anderen. De beschermde woonomgeving die wordt geboden door het wonen in een accommodatie van instelling met het daarbij behorende toezicht, achterwacht en begeleiding is noodzakelijk om dit risico te verkleinen. Deze ondersteuning wordt geboden in arrangementen b, c en d. Arrangement a is bestemd om de overgang naar zelfstandig wonen vanuit deze arrangementen of vanuit een andere beschermde omgeving (ouderlijk huis, GGZ instelling) te versoepelen.
Hoofdstuk 4 Persoonsgebonden Budget
Lid 1: In de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp is bepaald dat de hoogte van de PGB-tarieven afhankelijk is van de tarieven in de zorg in natura (ZIN). De nadere concretisering van de PGB-tarieven vindt plaats in het jaarlijks vast te stellen Financieel besluit PGB Jeugdwet en Wmo. De in dit besluit uitgewerkte PGB-tarieven worden door de gemeente jaarlijks doorgegeven aan de SVB.
Lid 2: Wanneer sprake is van formele hulp (de hulp wordt geboden door een professional, die een erkende kwalificatie heeft en ingeschreven staat bij de Kamer van Koophandel, wordt het professionele tarief gehanteerd.
Het in dit artikellid bedoelde formulier betreft een door het college vastgesteld format PGB plan. In dit format staan de volgende onderwerpen:
• Verantwoording voor de keuze voor een PGB
• Overzicht van doelen en begeleidingstaken
• Waarborgen kwaliteit van de ondersteuning of jeugdhulp
Wanneer het een aanvraag voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo betreft, wordt de wens om de maatwerkvoorziening als PGB te krijgen gemotiveerd.
Wanneer het een aanvraag voor een maatwerkvoorziening op grond van de Jeugdwet betreft, moet gemotiveerd worden waarom de individuele voorziening die wordt geleverd door een aanbieder, voor de aanvrager niet passend is. Uit de argumenten van de aanvrager moet duidelijk blijken dat de aanvrager zich voldoende heeft georiënteerd op de mogelijke voorzieningen in natura. Deze argumentatie geeft de gemeente de nodige informatie waarom aanvragers voor een PGB kiezen, of dit samenhangt met de gecontracteerde jeugdhulp en of het nodig is in dit aanbod bij te sturen.
Artikel 4.3 Voorwaarden om voor een PGB in aanmerking te komen
In artikel 2.3.6 Wmo en artikel 8.1.1 van de Jeugdwet worden een drietal voorwaarden gesteld om in aanmerking te komen voor een PGB. Een PGB wordt verstrekt indien:
1. de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociaal netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een PGB verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren.
2. de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat de individuele voorziening die wordt geleverd door de aanbieder, door hem niet passend wordt geacht (Jeugdwet);
de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als PGB geleverd wenst te krijgen (Wmo);
3. naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp en andere maatregelen die tot de voorziening behoren en die de cliënt van het budget wil betrekken van goede kwaliteit (veilig, doeltreffend en cliëntgerichtheid) zijn.
De tweede voorwaarde wordt benoemd in het derde lid van artikel 4.2. Het is aan de gemeente om invulling te geven aan de toetsing die plaats vindt op grond van de eerste en de derde voorwaarde. In artikel 4.3 beschrijven wij dit beoordelingskader.
Wat daarin wordt aangegeven voor de cliënt, geldt in zelfde mate voor een persoon die namens de cliënt de verantwoordelijkheden inzake het PGB overneemt. Bij jongeren onder 16 jaar gaat het niet om de bekwaamheid van de jongere zelf maar van zijn ouders/gezagdragers.
Zorgverleners mogen niet namens de aanvrager de regietaken met betrekking tot het PGB uitvoeren. Dit levert een onwenselijke vermenging van taken en verantwoordelijkheden op.
De omstandigheden die opgenoemd worden in het eerste lid van artikel 4.3 zijn niet limitatief. Ook andere omstandigheden kunnen van invloed zijn op de beslissing om wel of geen PGB toe te kennen.
Artikel 4.5 Weigeringsgronden PGB
Wanneer het door de aanvrager beoogde PGB-aanbod duurder is dan het door het college voorgestelde en ingekochte aanbod, kan het college op die grond het PGB weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod.
Artikel 4.6 Besteding PGB buiten Assen
Maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp dienen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving plaats te vinden. In de wet en de memorie van toelichting wordt niet uitgelegd wat precies bedoeld wordt met ‘eigen leefomgeving’. Maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp in het buitenland verleend, lijkt in beginsel niet onder de vergoedingsplicht van beide wetten te vallen.
De gemeente Assen wil niet te rigide omgaan met dit uitgangspunt. Daarom staan in artikel 4.6 uitzonderingsgevallen op dit hoofdbeginsel omschreven.
Artikel 4.8 De zorgovereenkomst
Lid 3: De SVB heeft (digitaal) modelovereenkomsten opgesteld. Deze overeenkomsten moeten als basis worden gebruikt door de budgethouders en de zorgverleners. De bepalingen van de modelovereenkomst mogen niet worden geschrapt of aangepast. Er blijft wel ruimte om aanvullende afspraken in de overeenkomst op te nemen.
Lid 4: Een wijziging van de zorgovereenkomst moet door middel van een modelformulier aan de SVB kenbaar worden gemaakt. De wijziging moet in overeenstemming blijven met de toekenningsbeschikking.