Organisatie | Utrecht |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Besluit van gedeputeerde staten van Utrecht van 30-05-2017, nr. 81B2266E4, tot openstelling van de regeling Samenwerking voor innovaties in het kader van het Europees Partnerschap voor innovatie (EIP) uit de Verordening subsidies POP3 2014-2020 Provincie Utrecht (Openstellingsbesluit POP3 Samenwerking in het kader van het EIP provincie Utrecht 2017) |
Citeertitel | Openstellingsbesluit POP3 samenwerking in het kader van het EIP provincie Utrecht 2017 |
Vastgesteld door | gedeputeerde staten |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
17-06-2017 | Nieuwe regeling | 30-05-2017 | 81B266E4 |
Gedeputeerde staten van Utrecht;
Gelet op de artikelen 1.3 en paragraaf 8 van hoofdstuk 2 van de Verordening subsidies POP3 2014-2020 Provincie Utrecht;
dat Gedeputeerde Staten met deze subsidieregeling beogen de gestelde doelen in het Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP3) en het provinciaal meerjarenprogramma voor het landelijk gebied, Agenda Vitaal Platteland (AVP) te behalen, waaronder het behoud en het versterken van een economisch rendabele bedrijfsvoering, het versterken van de duurzaamheid en een aantrekkelijke leefomgeving;
Open te stellen: De regeling samenwerking in het kader van het EIP provincie Utrecht 2017 als bedoeld in paragraaf 8 van hoofdstuk 2 van de Verordening subsidies POP3 2014-2020 Provincie Utrecht - verder te noemen de Verordening subsidies POP3.
Artikel 1 Subsidiabele activiteiten
In afwijking van artikel 2.8.1 van de Verordening subsidies POP3 wordt alleen subsidie verstrekt voor de uitvoering van een innovatieproject door een operationele groep mits de activiteiten gericht zijn op de handel in en de voortbrenging van landbouwproducten;
De in het eerste lid bedoelde activiteiten zijn gericht op het praktijkrijp maken van kennis met betrekking tot een geringer grondstoffengebruik en een gesloten kringloop, met als resultaat een vermindering van de emissie van milieubelastende stoffen naar bodem, lucht en grond- en oppervlaktewater en minder uitputting van hulpbronnen en grondstoffen.
In afwijking van artikel 2.8.3 van de Verordening subsidies POP3 wordt subsidie verstrekt aan deelnemers van een operationele groep die uit minimaal 6 deelnemers bestaat.
In afwijking op artikel 2.8.6 van de Verordening subsidies POP3 kan subsidie worden verstrekt voor:
de in het eerste lid onder c bedoelde kosten voor onroerende zaken en in het eerste lid onder d bedoelde kosten van nieuwe machines en installaties zijn subsidiabel als afschrijvingskosten zoals bedoeld in artikel 69 lid 2 van Verordening (EU) Nr. 1303/2013.
Artikel 4 Niet subsidiabele kosten
In aanvulling op artikel 2.8.7 van de Verordening subsidies POP3 wordt geen subsidie verstrekt voor:
In afwijking van artikel 2.8.8 van de Verordening subsidies POP3 bedraagt de hoogte van subsidie:
Artikel 2.8.8, het tweede en derde lid van de Verordening subsidies POP3 is niet van toepassing op de in artikel 1 bedoelde activiteit.
Voor de rangschikking als bedoeld in artikel 1:15 en artikel 2.8.9 van de Verordening subsidies POP3 worden de volgende criteria toegepast voor de onder artikel 1 bedoelde activiteiten:
Na sluiting van de indieningstermijn worden alle tijdig ontvangen aanvragen door een onafhankelijke adviescommissie beoordeeld als bedoeld in artikel 1.14 van de Verordening subsidies POP3. Op basis van de onder artikel 5 bepaalde selectiecriteria worden deze in rangorde op een lijst geplaatst. Het puntentotaal per project wordt samengesteld uit de te behalen punten op basis deze methodiek.
Als twee of meer aanvragen een gelijk aantal punten hebben verkregen en hun plaats in de rangschikking zodanig is dat de som van de toe te kennen maximale subsidiebedragen het subsidieplafond overstijgt, wordt met inachtneming van het subsidieplafond subsidie verleend voor de aanvraag om subsidie met het hoogste aantal punten behaald op het criterium bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.
Indien de aanvragen als bedoeld in het zesde lid een gelijk aantal punten hebben behaald op het criterium bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, wordt de subsidie verleend voor de aanvraag om subsidie met het hoogste aantal punten behaald op het criterium bedoeld in het eerste lid, onderdeel c.
Het toekennen van de scores en de rangschikking vindt plaats door een toetsingscommissie zoals bedoeld in artikel 1.14 van de Verordening subsidies POP3.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1.23 van de Verordening subsidies POP3 wordt maximaal 1 keer per jaar een voorschot verleend op basis van realisatie;
In afwijking van het bepaalde in artikel 1.25 van de Verordening subsidies POP3 worden geen voorschotten verleend vooruitlopend op de realisatie.
Uit de sterkte en- zwakteanalyse van het Nederlandse Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP3) blijkt dat de Nederlandse agrosector – het geheel van toelevering, verwerking en distributie van agrarische goederen – zich heeft ontwikkeld tot een speler van wereldformaat, getuige de sterke exportpositie. Deze exportpositie kon mede ontstaan door sterk geïntegreerde agrarische ketens, een goed samenspel tussen onderwijs, onderzoek en voorlichting én een intensieve productiewijze. De keerzijde is dat dit gepaard gaat met een verlies aan biodiversiteit, een toenemende druk op het milieu en een groeiende schaarste aan natuurlijke hulpbronnen. De grootschalige en intensieve productiewijze van de Nederlandse landbouw leidt tot ongewenste externe effecten op milieu, landschap en samenleving. Sinds de jaren negentig is weliswaar duidelijk sprake van een verlaging van de milieudruk. Toch zal het halen van verschillende milieudoelstellingen de komende jaren nog vragen om vele inspanningen.
De strategie van POP3 richt zich daarom op een realistische, ambitieuze groene groeistrategie. Deze strategie combineert het streven naar economische groei en versterking van de concurrentiepositie met het verbeteren van het milieu. Kennisoverdracht en innovatie zijn hierbij essentieel en tevens een prioriteit vanuit het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) van de Europese Unie, waar het POP3 onderdeel van uit maakt.
De regeling1voor de POP3 maatregel ‘Samenwerking in het kader van het EIP’ draagt hier aan bij. Deze maatregel richt zich op de uitvoering van een projectmatig samenwerkingsverband gericht op het uitvoeren van een innovatieproject of projecten op het gebied van kringlooplandbouw.
Met een innovatie wordt een proces bedoeld waarbij een idee met succes in de praktijk wordt gebracht. Het kan daarbij gaan om de toepassing van een nieuw of verbeterd product, dienst, methode of procedé.
Het Europees Innovatie Partnerschap (EIP)
Het EIP voor de bevordering van de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw slaat bruggen tussen kennis en technologie met betrekking tot het meest geavanceerde onderzoek enerzijds en landbouwers, bosbeheerders, plattelandsgemeenschappen, bedrijven, ngo's en adviesdiensten anderzijds. Daarbij gaat het om innovatie en modernisering van de agrarische sector. Bij deze openstelling gaat het om kringlooplandbouw.
Om dit te realiseren wordt de oprichting bevorderd van projectgerichte operationele groepen (OG’s) in Utrecht die deel uit maken van het Europese EIP-netwerk voor de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw. Deze groepen werken vervolgens op projectbasis aan een innovatieopgave die een antwoord moet geven aan een concrete vraag of kans uit de praktijk. Het betreft met name het verder ontwikkelen, valideren en verfijnen van kennis en innovaties, met als doel dat die uiteindelijk deel uit gaan maken van een groter ontwikkelingsproces dat gericht is op grootschalige toepassing ervan in de praktijk. Dit proces kan bijvoorbeeld gestart worden door kleine actieve (operationele) groepen (living labs) met een schil van koplopers (early adapters). Zolang de activiteiten nog gericht zijn op het praktijkrijp maken van de kennis en innovatie, vallen ze onder deze regeling, maar wanneer het gaat om het doelgericht communiceren over en demonstreren van reeds prakrijkrijpe (geheel beproefde) innovaties vallen ze onder de regeling voor kennisoverdracht
Belangrijk is dat de samenstelling van de OG maximaal is afgestemd op de innovatieopgave die deze groep omarmt, zowel voor wat betreft de ontwikkeling als verspreiding van de innovatie/nieuwe kennis. Voor dat laatste spelen adviseurs een belangrijke rol om tijdens en na de projectperiode de verworven kennis te gebruiken in hun dagelijkse werk. Projectaanvragen worden mede beoordeeld op de mate waarin deskundigen zijn of worden toegevoegd aan de Operationele Groep. De deskundigen kunnen professionele adviseurs zijn, maar ook publieke adviseurs, ondernemers uit een nietagrarische bedrijfstak of onderzoekers.
De operationele groepen verspreiden de resultaten van hun project, in het bijzonder via het EIP netwerk (Artikel 57, derde lid van Verordening (EU) Nr. 1305/2013). Zie: http://ec.europa.eu/eip/agriculture/
Het provinciaal meerjarenprogramma voor het landelijk gebied, Agenda Vitaal Platteland (AVP)2 en POP3 sluiten goed op elkaar aan. De landbouw is één van de sectoren waar AVP zich op richt. Het strategische doel voor de landbouw binnen AVP is het behoud en het versterken van een economisch rendabele bedrijfsvoering, schaalvergroting afgestemd op de kwaliteit van het landschap, het versterken van de duurzaamheid en een aantrekkelijke leefomgeving en het versterken van de relatie tussen platteland en stad. Deze doelstellingen komen voort uit onze Landbouwvisie3.
We willen de milieubelasting vanuit de landbouw verminderen en werken aan een duurzaam bodem- en watersysteem. Samenwerking kan hierbij een rol spelen om praktijkkennis te verbinden met wetenschappelijke kennis en die toe te passen in innovaties.
Voor deze openstelling beperken we ons daarom tot de volgende vier thema’s, een selectie uit Artikel 2.8.1 van de Verordening subsidies POP3:
De bodem is essentieel om op de langere termijn vruchtbaarheid te garanderen en speelt ook een rol bij het vasthouden van water en bij de emissies van nutriënten en gewasbeschermingsmiddelen richting oppervlakte- en grondwater. Aandacht voor duurzaam bodembeheer is belangrijk bij het sluiten van de kringloop op bedrijfsniveau. Het sluiten van de kringloop leidt tot productie met minder verliezen die het milieu belasten. Dit leidt tot vermindering van emissies van ammoniak, nutriënten en bestrijdingsmiddelen en voor de specifieke situatie in de veenweiden met bodemdaling een vermindering van de veenmineralisatie dan wel betere benutting van de nutriënten die als gevolg van mineralisatie vrijkomen.. Daarnaast kan ook het gebruik van functionele agrobiodiversiteit bijdragen aan het sluiten van kringlopen en het verminderen van verliezen naar het milieu.
Toelichting op paragraaf 8 van hoofdstuk 2 van de Verordening subsidies POP3
Met deze openstelling worden, naast de hoogte van het subsidieplafond en de periode van indiening aanvullende vereisten gesteld ten opzichte van hoofdstuk 1 en paragraaf 8 van hoofdstuk 2 van de Verordening subsidies POP3. De aanvullende regels staan in de artikelen 1 tot en met 8 (zie artikelsgewijze toelichting) van dit openstellingsbesluit.
Een aantal relevante bepalingen van deze regeling staan in hoofdstuk 1 en paragraaf 8 van hoofdstuk 2 van de Verordening subsidies POP3.
Artikelsgewijze toelichting van het openstellingsbesluit
Artikel 1 Subsidiabele activiteiten
In de inleiding is de hoofdthema en de te subsidiëren activiteiten toegelicht die in het kader van deze openstelling relevant zijn. Het soort activiteit is bij deze openstelling beperkt tot de uitvoering van een innovatie door een operationele groep (een samenwerkingsverband) in het kader van EIP. Er wordt dus geen subsidie verstrekt voor het oprichten van een operationele groep en het opstellen van een projectplan. De regeling is bedoeld om innovaties te realiseren van bepaalde producten, diensten, methodes of procedés. De activiteiten moeten wel betrekking hebben op de handel in en de voortbrenging van landbouwproducten. Met voortbrenging van landbouwproducten zijn ook de kapitaalgoederen (o.a. landbouwgrond, machines en installaties) van een landbouwbedrijf inbegrepen. De innovaties zijn bij deze openstelling gericht op kringlooplandbouw. Daarmee wordt onder andere gezocht naar innovaties om vermijdbare verliezen naar oppervlakte water en atmosfeer zoveel te verminderen. Dit heeft kan gaan over nutriënten en gewasbeschermingsmiddelen in de kringloop op bedrijfsniveau, maar ook over het op peil houden van organische stof en terugdringen van oxidatie van veen.
De aanvrager is een samenwerkingsverband zonder rechtspersoonlijkheid die in het kader van deze maatregel wordt beschouwd als een operationele groep. Een operationele groep bestaat in het kader van deze openstelling uit minimaal 6 deelnemers. Dit betekent dat alle 6 deelnemers een samenwerkingsovereenkomst hebben ondertekent (zie ook artikle 1.6 van de Verordening subsidies POP3). Minimaal 1 van deze 6 deelnemers heeft een landbouwonderneming. De andere deelnemers kunnen o.a. bestaan uit kennis- en onderzoeksinstituten, andere MKB-ondernemers, overheden of maatschappelijke organisaties. Een operationele groep is een soort regiegroep die één of meerdere innovaties kan besturen.
De aanvrager zal in ieder geval gevraagd worden om de volgende bijlagen:
Subsidie wordt verstrekt voor de volgende kosten:
Voor de samenwerking en kennisverspreiding zijn de volgende kosten subsidiabel:
a. coördinatie kosten voor het samenwerkingsverband;
Het gaat hier om kosten die de operationele groep maakt die verband houden met de samenwerkingsactiviteiten. Het zal met name gaan om de kosten van de coördinator mar ook andere organisatiekosten vallen hier onder.
b. de kosten voor het verspreiden van resultaten van het project;
In het kader van EIP wordt verwacht dat resultaten van de innovaties breed verspreid worden via het EIP netwerk. Kosten die daar mee verband houden zoals kosten voor publicaties en presentaties zijn subsidiabel.
Voor de uitvoering van het innovatieproject of projecten (het kan gaan om een productieve of niet-productieve investering):
De uitvoering van een innovatie project zal met name plaats vinden op locatie van een landbouwbedrijf. Het kan gaan om het gebruik van landbouwgrond, andere onroerende goederen of machines en installaties die gedurende een bepaalde periode worden ingezet voor een experiment , pilot of testopstelling. Daarmee kunnen de volgende investeringskosten gemoeid zijn:
c. de kosten van de bouw, verbetering, verwerving of leasing van onroerende zaken;
d. de kosten van de koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;
Machines en installaties komen alleen voor subsidie in aanmerking voor de looptijd van de innovatie (experiment/pilot/testopstelling). Het kan daarbij gaan om subsidiabele afschrijvingskosten of als een bijdrage in natura. Indien deze middelen zijn aangeschaft met het oog op permanent gebruik door de landbouwonderneming worden deze gezien als productieve investeringen waarvoor 40%van de (afschrijvings)kosten subsidiabel is. Indien de machines en installaties tijdelijk in gebruik worden genomen gedurende de looptijd van het project om een innovatie mogelijk te maken dan is 100% van de van de (afschrijvings)kosten subsidiabel.
e. de kosten van tweedehands zaken tot maximaal de marktwaarde;
Aan de investering zelf kunnen de volgende algemene kosten worden verbonden:
f. Niet verrekenbare of niet compensabele BTW
BTW die vanuit een fonds van gemeente of provincie aan de aanvrager kan worden gecompenseerd is niet subsidiabel. Ook BTW die als voorbelasting kan worden afgetrokken bij de belastingdienst of die via een regeling van de belastingdienst geen last vormt voor de aanvrager, is niet subsidiabel.
Nadere toelichting op de in artikel 4.2 t/m 4.4 genoemde subsidiabele kosten:
Kosten derden zijn kosten waarbij een betaling voor diensten aan een “derde” , een partij buiten de begunstigde- wordt gedaan. U moet kunnen aantonen dat de door u ingediende ‘kosten derden’ redelijk (marktconform) en passend zijn.
De aanvrager kan loonkosten verantwoorden op basis van aan het project bestede uren te vermenigvuldigen met een volgens één van de volgende methodieken berekend tarief:
Bijdragen in natura voor eigen arbeid;
Dit zijn de kosten van eigen arbeid van de aanvrager. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer de ondernemer zelf de werken uitvoert zoals bijvoorbeeld kavelverbeteringswerken, aanleggen van bruggen of dammen.
Bijdragen in natura kunnen uitsluitend uit eigen arbeid bestaan voor diensten waarvoor geen door facturen of documenten met gelijkwaardige bewijskracht gestaafde contante betalingen zijn verricht. Bijdragen in natura zijn subsidiabel:
Bijdragen in natura voor onroerende zaken, machines en installaties zijn subsidiabel. Bijdragen in natura kunnen uitsluitend in het geval er geen door facturen of documenten met gelijkwaardige bewijskracht gestaafde contante betalingen zijn verricht.
Bijdragen in natura zijn subsidiabel:
Een contante betaling kan worden gedaan met het oog op een huurovereenkomst voor een nominaal bedrag per jaar dat niet meer bedraagt dan € 1,–.
Artikel 4 Niet subsidiabele kosten
Deze regeling voorziet uitsluitend in de uitvoering van een innovatieproject door een operationele groep. Daarmee worden geen oprichtingskosten of kosten voor het schrijven van een projectplan voorzien.
De kosten van vrijwilligers zijn niet subsidiabel.
Artikel 5 Hoogte van de subsidie
De subsidie wordt bepaald aan de hand van verschillende steunpercentages die betrekking hebben op deelactiviteiten zoals die worden begroot.
Wat wordt onder productief of niet-productief verstaan?
De definitie van Productieve investeringen ontbreekt in de plattelandsverordening 1305/2013. Wel worden niet-productieve investering gedefinieerd als investering die niet leiden tot een aanzienlijke stijging van de waarde of de rentabiliteit van het landbouwbedrijf of een andere onderneming. In de context van deze maatregel geeft de richtlijn van de Europese Commissie over met betrekking tot artikel 35 van verordening 1305/2013 een aantal handreikingen die als volgt vertaald zijn:
Investeringskosten zoals bij de bouw, verbetering en verwerving van onroerende goederen en bij de aanschaf van machines en installaties zijn alleen voor 100% subsidiabel voor zover zij worden gemaakt in het kader van en gedurende de looptijd van de projectactiviteiten. Het gaat daarbij om kosten voor het gebruik van het onroerend goed, installaties of machines (bijvoorbeeld door afschrijvingskosten in rekening te brengen). De onderliggende argumentatie is dat bij experimentele projecten er onzekerheden bestaan over de resultaten en effecten van de toegepaste investeringen. De output is in ieder geval nieuwe kennis.
Investeringskosten die blijvend onderdeel vormen van de bedrijfsactiva, en daarme (direct/of indirect) bijdragen aan het productieproces van het landbouwbedrijf worden aangemerkt als productieve investeringen. Bij verbeteringen van onroerende goederen is de kans groot dat de investering blijvend onderdeel uitmaakt van de bedrijfsactiva waarbij een steunpercentage van 40% van toepassing is.
Investeringen waarbij een deel van de activa wordt ingezet voor maatschappelijke doelen (bijvoorbeeld natuur en waterdoelen) worden ook gezien als niet-productieve investeringen. Dit is volgens de richtlijn van de Europese Commissie met betrekking tot atikel 17 van verordening 1305/2013 van toepassing op maatregelen op landbouwgrond met het oog op agro-milieu-klimaatdoelen.
In het kader van deze maatregel wordt de steunpercentage opgehoogd naar 60% indien er minimaal 2 landbouwondernemingen kosten maken voor productieve investeringen.
Naast de beperking, uitgedrukt in verschillende percentages van de subsidiabele kosten wordt bij deze openstelling een minimum en een maximum subsidiebedrag bepaald. Het minimumbedrag is € 50.000,- aan subsidiabele kosten. Dit kan betekenen dat een subsidieaanvraag voor een bedrag van € 50.000 toch kan worden geweigerd als na de beoordeling een deel van de kosten niet subsidiabel blijken te zijn. Het maximum bedrag is € 200.000.
Artikel 6 en 7 Selectiecriteria en puntensystematiek
Voor het bepalen van de rangorde van projecten zijn vier selectiecriteria benoemd. Het project met het meest aantal punten krijgt de hoogste ranking. Toetsing vindt plaats door een onafhankelijk toetsingscommissie die Gedeputeerde Staten adviseert. Er worden maximaal 4 punten toegekend pr criterium. Aan elk selectiecriterium is een wegingsfactor toegekend. Innovativiteit krijgt een hogere wegingsfactor (3) in vergelijking met de andere drie criteria, die wegingsfactor 2 hebben. Het criterium, mate van innovativiteit, willen we het meest onderscheidend laten zijn aangezien de maatregel er vooral op gericht is een product, dienst, methode of procedé te ontwikkelen, daar waar het bij andere maatregelen voor gaat om het uitrollen of toepassen van reeds beproefde kennis of maatregelen. In totaal zijn maximaal 36 punten te behalen. De plaats in de rangorde wordt bepaald door het aantal punten dat de toetsingscommissie aan het project toekent. Voor elk project geldt dat een minimum aantal punten dient te worden behaald om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen (60% van 36 punten = minimaal 22 punten). Het doel van deze systematiek is om alle projecten onderling te vergelijken en de beste projecten uit het totaalaanbod te kunnen selecteren.
De mate van de effectiviteit van de innovatie is een beoordeling op de toegevoegde waarde van een verbeterd product, dienst, methode of procedé voor het benaderen van de thematiek (a t/m d) binnen deze openstelling. Dit wordt bepaald op basis van de volgende aspecten:
Meerwaarde van de beoogde innovatie voor de doelen binnen het thema sluiten kringlopen;
Hieronder wordt bedoeld het (potentiële) effect van een geslaagde innovatie (nieuw of verbeterd product, dienst, methode of procedé) op de thema’s. Het gaat dan vooral om het meetbare effect in technische zin in termen van bijvoorbeeld minder nutriënten uitspoeling, uitstoot van broeikasgassen of minder bodemdaling. Voor de meerwaarde is het van belang dat projecten additioneel zijn op lopende programma’s.
Voorbeeldwerking van het innovatieproject in breder verband:
Bij samenwerkingsprojecten gaat het niet alleen om het (potentiele)effect van de innovatie zelf maar ook om de meerwaarde van het samenwerkingsproces op regionaal, nationaal of eventueel mondiaal niveau. Naast de reikwijdte van dergelijke verbanden wordt ook het ontstaan van nieuwe innovatie-verbindingen (zoals cross-overs tussen meerdere sectoren) en nieuw samenspel tussen ketenpartijen positief beoordeeld.
De mate waarin de innovatie breed toepasbaar is;
Onder brede toepasbaarheid wordt verstaan dat er een goede motivatie beschikbaar is wie potentieel de innovatie adopteert. Het is van belang om daarbij de doelgroep goed voor ogen te hebben. Het kan gaan om een selectieve groep van early adaptors of een brede groep (early majority). Voor de toepasbaarheid is het van belang dat projecten additioneel zijn op lopende programma’s.
Kwaliteit communicatieplan tbv kennisdeling
Blijkt er uit het communicatieplan dat de operationele groep kennis gaat uit te wisselen binnen het EIP-netwerk en is er blijk van een actieve opstelling hierbij, bijvoorbeeld is er de bereidheid een buitenlandse presentatie te
verzorgen of een buitenlandse groep belangstellenden te ontvangen?
Met innovativiteit wordt zowel het samenwerkingsproces (samenwerkingsverband) als vernieuwende karakter van het onderwerp van de samenwerking (het idee dat in de praktijk gebracht wordt) beoordeeld.
Het gaat bij dit laatste om de mate waarin verbeteringen of geheel nieuwe producten, diensten, methodes of procedés worden ontwikkeld. Hoe groter de verbetering hoe hoger de score. Als referentie voor het beoordelen van het innovatieve karakter van het beoogde product, dienst, methode of procedé hanteren wij de gangbare praktijk binnen de provincie Utrecht. Innovaties scoren hoger naarmate die die ook op nationaal dan wel Europees of mondiaal niveau als vernieuwend mogen worden beschouwd.
Technisch, sociaal of financieel grensverleggend karakter van de innovatie
Dit is de beoordeling op het feitelijke vernieuwende van het idee dat tot ontwikkeling wordt gebracht. Behalve, de puur landbouw technische kanten van het idee kan het daarbij ook gaan om de sociale en financiële aspecten daarbij. Daarbij kan gedacht worden aan meer consumentenvertrouwen, nieuwe financieringsvormen of betere arbeidsomstandigheden.
Transitie karakter van de innovatie
Met dit aspect beoordelen we de innovatie naar de bijdrage die het kan leveren aan een structurele verandering naar een toekomstbestendige “duurzame landbouw”. De innovatie wordt daarin in samenhang met maatschappelijke ontwikkelingen en institutionele veranderingen (bijvoorbeeld regelgeving) beschouwd.
Indien de innovatie al in concept al is uitgewerkt, er is bijvoorbeeld al een prototype of model ontwikkeld, maar die wordt nog niet toegepast, dan wordt de innovatie beoordeeld op het oplossend vermogen van het samenwerkingsproject en of men in staat is belemmeringen voor verdere uitrol of marktintroductie weg te nemen.
vernieuwde karakter van het samenwerkingsverband naar samenstelling
Op basis van dit aspect wordt gekeken naar de partijen in het samenwerkingsverband. Partijen die nog niet eerder hebben samengewerkt, of partijen die uit andere sectoren (niet landbouw) deel nemen aan de samenwerking maken dat het verband op zich al vernieuwend kan zijn. Ontstaat er bijvoorbeeld nieuwe ketensamenwerking of cross-over samenwerking?
Met de kosteneffectiviteit wordt gekeken naar de verhouding tussen de kosten en de geplande resultaten of prestatie(s) van het innovatieproject.
De verhouding tussen de begrote kosten en de beoogde projectresultaten (prestaties)
Hiermee wordt de redelijkheid van de kosten beoordeeld. De projectprestatie bestaat uit duidelijk omschreven projectresultaten. Het kan bijvoorbeeld gaan om een marktonderzoek, productontwerp, procesomschrijving van een productieproces of een tastbaar product of prototype. Ook een dataset met monitoringsgegevens kan als deelresultaat in een innovatieproces omschreven worden. Deze elementen worden afgewogen tegen de kosten die in de begroting staan. Daarbij wordt ook gekeken naar uurtarieven en het aantal geplande uren. Het totaal wordt ook bezien in relatie tot het potentiële toepassingsbereik van de innovatie binnen de agrarische sector en het beoogde effect binnen het beleidsthema. Met deze aspecten in ogenschouw willen we voorkomen dat er veel kosten worden gemaakt voor een innovatie met een geringe impact.
Mate van efficiënt gebruik van (bestaande) kennis en arbeid
Dit aspect is een maat voor het beoordelen of bestaande kennis en arbeid binnen het samenwerkingsverband goed wordt benut. Ook het aandeel overhead in relatie tot de andere projectactiviteiten wordt bezien en die afgezet tegen de prestatie(s) van het project.
Haalbaarheid; de mate waarin het project haalbaar is vanuit organisatorisch oogpunt en haalbaar vanuit de context van de innovatie,. Hierbij gaat het om het vooraf kunnen beoordelen of de partijen er ook er in geslaagd zijn een innovatie-idee goed uitgewerkt hebben om te kunnen testen of te beproeven. Het gaat om bijvoorbeeld om een uitwerking naar (installatie)technische specificaties, bouwkundig ontwerp, businessmodel of proefopstelling. Ook het procesmatige aspect van de samenwerking zoals onderlinge taakverdeling, planning en inzet van menskracht wordt hierbij beoordeeld. Haalbaarheid wordt beoordeeld aan de hand van de volgende aspecten:
Kwaliteit procesplan voor samenwerking en/of projectplan voor de ontwikkeling van de beoogde innovatie
De kwaliteit van een project- en/of procesplan wordt beoordeeld aan de hand van de beschrijving van het probleem en onderbouwing van de aanpak van activiteiten. Daarnaast dient een proces/projectplan een heldere omschrijving van de beheersmatige aspecten zoals tijdsplanning, kosten, menskracht, organisatie, en risico’s te bevatten.
Blijk van oriëntatie op (technische) haalbaarheid op basis van de kennis die voor handen ligt;
Hieruit moet blijken of het samenwerkingsverband zich in voldoende mate heeft georiënteerd of gaat oriënteren op bestaande kennis, bestaande praktijken, aanbevelingen en dergelijke rond het beoogde innovatiedoel.
Blijk van oriëntatie op businessmodel en marktpotentieel;
Hieruit moet blijken of het samenwerkingsverband zich in voldoende mate heeft georiënteerd op het businessmodel achter de innovatie. Daarin spelen de aspecten die bepalen of de toekomstige aanbieder of leverancier een business case heeft voor de innovatie. Het gaat daarbij om zaken zoals het beoogde marktsegment, klantenrelaties, waarde propositie, kostenstructuur en marktprijs.
In totaal kunnen 36 punten worden behaald. Bij minder dan 20 punten wordt het projectvoorstel afgewezen. Het selectiecriterium innovatie telt zwaarder mee omdat subsidieaanvragen die zich onderscheiden door innovatie het best passen in deze openstelling. De overige criteria hebben een gelijk gewicht.
De aanvrager mag maximaal 1 keer per jaar een betalingsverzoek indienen (aanvraag voorschot op basis van realisatie). Omdat de aanvrager al verplicht is, op basis van artikel 1.17 van de Verordening subsidies POP3, 1 keer per jaar een voortgangsverslag in te dienen is het aan te bevelen om dit te combineren. Een aanvraag om een voorschot voorafgaand aan de realisatie is in ieder geval niet mogelijk. Met realisatie wordt bedoeld dat de kosten ook daadwerkelijk gemaakt zijn en dit aangetoond kan worden met facturen en betaalbewijzen.
Onverminderd het gestelde onder artikel 1.7 van de Verordening subsidies POP3 geldt dat:
aanvragen kunnen worden ingediend via een digitaal loket bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.NL). De link is terug te vinden in de samenvatting van deze regeling via https://www.provincie-utrecht.nl/loket/subsidie/;
U kunt tot en met vrijdag 28 juli 2017 vragen stellen over de openstelling via het e-mailadres subsidies@provincie-utrecht.nl. De antwoorden op de geanonimiseerde vragen zijn uiterlijk op vrijdag 4 augustus 2017 beschikbaar via de website van de provincie Utrecht.
Aanvragen worden eerst beoordeeld op ontvankelijkheid en vervolgens voorgelegd aan een onafhankelijke adviescommissie van deskundigen. De aanvragen worden door de adviescommissie gerangschikt op basis van de scores. Op basis van dit advies neemt het college van Gedeputeerde Staten een besluit. Alle aanvragers ontvangen binnen 22 weken na sluiting van de openstellingsperiode een beschikkingsbrief.
Paragraaf 8 van hoofdstuk 2 van de Verordening subsidies POP3. Zie: https://www.provincie-utrecht.nl/loket/regelgeving-0/regeling/1130/verordening_subsidies_pop3/#regeling
AVP is op 7 december 2015 door provinciale staten van Utrecht vastgesteld. Voor meer informatie over AVP zie: https://www.provincie-utrecht.nl/onderwerpen/alle-onderwerpen/agenda-vitaal/