Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gelderland

Besluit van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland houdende nadere regels omtrent subsidie Openstellingsbesluit Niet-productieve investeringen water – KRW/Nitraatrichtlijn

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieGelderland
OrganisatietypeProvincie
Officiële naam regelingBesluit van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland houdende nadere regels omtrent subsidie Openstellingsbesluit Niet-productieve investeringen water – KRW/Nitraatrichtlijn
CiteertitelOpenstellingsbesluit Niet-productieve investeringen water – KRW/Nitraatrichtlijn
Vastgesteld doorgedeputeerde staten
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

http://decentrale.regelgeving.overheid.nl/cvdr/xhtmloutput/Historie/Gelderland/CVDR383114/CVDR383114_7.html

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

14-07-201729-10-2020artikel 4

04-07-2017

prb-2017-3212

2017-000406
29-05-201714-07-2017nieuwe regeling

09-05-2017

prb-2017-2179

2017-000406

Tekst van de regeling

Intitulé

Besluit van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland houdende nadere regels omtrent subsidie Openstellingsbesluit Niet-productieve investeringen water – KRW/Nitraatrichtlijn

Bekendmaking van het besluit van 9 mei 2017 - zaaknummer 2017-000406

GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

 

Gelet op artikel 1.3 en paragraaf 6 van de Verordening POP3 subsidies provincie Gelderland

 

BESLUITEN

 

  • I.

    Open te stellen voor het indienen van aanvragen van subsidies op grond van paragraaf 6 van hoofdstuk 2 van de Verordening POP3 subsidies provincie Gelderland (hierna: de Verordening): Niet-productieve investeringen water KRW/Nitraatrichtlijn.

  • II.

    De openstelling te laten gelden voor de periode 29 mei 2017 tot en met 7 juli 2017 voor het indienen van aanvragen om subsidie als bedoeld in artikel 2.6.1, eerste lid, van de Verordening.

  • III

    Het subsidieplafond vast te stellen op € 8.470.000, voor 100% afkomstig uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO).

  • IV

    De bij dit besluit als bijlage gevoegde Nadere regels Niet-productieve investeringen water KRW/Nitraatrichtlijn Gelderland 2017 als integraal onderdeel van dit besluit vast te stellen.

  • V

    Dit besluit treedt in werking op 29 mei 2017.

     

Gepubliceerd te Arnhem

Gedeputeerde Staten van Gelderland

C.G.A. Cornielje - Commissaris van de Koning

P.G.G. Hilhorst - secretaris

Bijlage bij het Openstellingsbesluit NIET-PRODUCTIEVE INVESTERINGEN WATER - KRW/Nitraatrichtlijn  

Nadere regels Niet-productieve investeringen water KRW/Nitraatrichtlijn Gelderland 2017.

Artikel 1 begripsomschrijvingen

In deze nadere regels wordt verstaan onder

 

  • a.

    KRW: Kaderrichtlijn Water; Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1), met als doel de kwaliteit van grond- en oppervlaktewater te verbeteren;

  • b.

    KRW-factsheets: factsheets voor de KRW-oppervlaktewaterlichamen, door Provinciale Staten op 9 juli 2014 vastgesteld als bijlage 30 bij de Omgevingsvisie Gelderland (PS2014-51);

  • c.

    Nitraatrichtlijn: Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 betreffende de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PbEG L 375) met als doel de waterverontreiniging die wordt veroorzaakt of teweeggebracht door nitraten uit agrarische bronnen te verminderen en verdere verontreiniging van dien aard te voorkomen;

  • d.

    DAW: Deltaplan Agrarisch Waterbeheer. Dit plan beschrijft hoe de land- en tuinbouw kan bijdragen aan het oplossen van de wateropgaven, in combinatie met het versterken van de sector. Het is een initiatief van LTO Nederland. De waterschappen, de ministeries van Infrastructuur en Milieu en Economische Zaken, de provincies en drinkwatersector worden bij de uitvoering betrokken. De samenwerking wordt aangestuurd door het Bestuurlijk Overleg Open Teelten en Veehouderij (BOOT);

  • e.

    BOOT-lijst: keuzelijst met DAW-maatregelen, vastgesteld het Bestuurlijk Overleg Open Teelten en Veehouderij op 17 december 2015. De maatregelen op de lijst dragen bij aan het verkleinen van de kwalitatieve en kwantitatieve wateropgave;

  • f.

    Werkprogramma “Wel goed water geven”: het Werkprogramma Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden 2016-2021, dat hoort bij de bestuursovereenkomst Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden 2016-2021, ondertekend door de minister van I&M op 7 september 2015;

  • g.

    Waterbeheerplannen: het Waterbeheerplan 2016-2021 van Waterschap Rijn en IJssel, vastgesteld op 3 november 2015, het Waterbeheerprogramma 2016-2021 “Koers houden, kansen benutten” van Waterschap Rivierenland, vastgesteld 27 november 2015, en het Waterbeheerprogramma 2016-2021 “Partnerschap als watermerk” van Waterschap Vallei en Veluwe, vastgesteld op 30 september 2015;

  • h.

    Niet-productieve investering: investering, die niet leidt tot een aanzienlijke stijging van de waarde of de rentabiliteit van het landbouwbedrijf of een andere onderneming;

  • i.

    Verordening: de Verordening POP3 subsidies provincie Gelderland.

 

Artikel 2 Subsidiabele activiteiten

 

Onverminderd het bepaalde in artikel 2.6.1, eerste lid, van de Verordening wordt subsidie verstrekt voor bovenwettelijke, niet-productieve investeringen, waarvan de resultaten aantoonbaar ten goede komen aan het platteland of de agrarische sector binnen de provincie Gelderland, die een bijdrage leveren aan de doelen van de Kaderrichtlijn Water, de Nitraatrichtlijn of het provinciale klimaatdoel, zoals opgenomen in het Werkprogramma “Wel goed water geven”, en die zijn gericht op uitvoering van maatregelen in de KRW-factsheets voor oppervlaktewaterlichamen, op de BOOT-lijst, in het Werkprogramma “Wel goed water geven” of in de waterbeheerplannen.

 

Artikel 3 aanvrager

 

Op grond van artikel 2.6.2 van de Verordening kan subsidie alleen worden verstrekt aan:

 

  • a.

    waterschappen;

  • b.

    gemeenten;

  • c.

    samenwerkingsverbanden van een waterschap of gemeente met een of meer van de volgende partijen: waterschappen, gemeenten, landbouwers, grondeigenaren, grondgebruikers, landbouworganisaties, natuurorganisaties of landschapsorganisaties.

 

Artikel 4 subsidiabele kosten

 

Subsidie als bedoeld in artikel 2.6.3 van de Verordening wordt slechts verstrekt voor:

 

  • a.

    de kosten van de bouw, verbetering, verwerving of leasing van onroerende goederen;

  • b.

    de kosten van de koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

  • c.

    de kosten van adviseurs, architecten en ingenieurs;

  • d.

    de kosten van adviezen duurzaamheid op milieu en economisch gebied;

  • e.

    niet verrekenbare of niet compensabele BTW;

  • f.

    personeelskosten;

  • g.

    voorbereidingskosten indien zij gemaakt zijn binnen één jaar voordat de aanvraag om subsidie is ingediend.

 

Artikel 5 selectiecriteria

 

Gedeputeerde Staten hanteren voor de rangschikking als bedoeld in artikel 1.15, eerste lid, onderdeel a, van de Verordening de volgende selectiecriteria:

 

  • a.

    de mate van kosteneffectiviteit van het project, die blijkt uit de verhouding tussen de proceskosten en de projectkosten die met de activiteiten zijn gemoeid;

  • b.

    de mate van effectiviteit van het project, i.c. de mate waarin het project bijdraagt aan realisatie van de doelen van de Kaderrichtlijn water, van de Nitraatrichtlijn en van het provinciale klimaatdoel;

  • c.

    de haalbaarheid van het project. In samenhang worden de volgende aspecten bezien:

    • 1.

      de in het projectplan opgenomen vereisten aan de kwaliteit, i.c. de deskundigheid en ervaring, van de projectleider;

    • 2.

      de kwaliteit van het projectplan;

    • 3.

      de mate waarin relevante partijen bij de uitvoering van het plan zijn betrokken;

    • 4.

      de mate waarin de planning, opzet en begroting van het project realistisch zijn;

    • 5.

      mate waarin het project snel in uitvoering kan worden genomen, waarbij wordt gekeken naar het al dan niet verworven zijn van benodigde gronden, het draagvlak bij belanghebbenden en de mate waarin vergunningen al zijn verkregen;

  • d.

    de mate van urgentie van het project, welke wordt bepaald door de mate waarin de uitvoering van de activiteiten op korte termijn nodig is om de doelen van de Kaderrichtlijn water, van de Nitraatrichtlijn en van het provinciale klimaatdoel te kunnen realiseren.

 

Artikel 6 toepassing en weging van de selectiecriteria

 

  • 1.

    Gedeputeerde Staten bepalen het aantal punten voor een aanvraag als volgt: 

a. voor artikel 5 onderdeel a, de mate van kosteneffectiviteit van het project, is de toekenning van de punten als volgt: 

  • I.

    1 punt: de opgevoerde proceskosten, artikel 4 onderdeel c en d, bedragen meer dan 30% van de totale subsidiabele projectkosten;

  • II.

    2 punten: de opgevoerde proceskosten, artikel 4 onderdeel c en d, bedragen tussen de 15 en 30% van de totale subsidiabele projectkosten;

  • III.

    3 punten: de opgevoerde proceskosten, artikel 4 onderdeel c en d, bedragen tussen de 5 en 15 % van de totale subsidiabele projectkosten, of;

  • IV.

    4 punten: de opgevoerde proceskosten, artikel 4 onderdeel c en d, bedragen minder dan 5 % van de totale subsidiabele projectkosten;

 

b. voor artikel 5 onderdeel b, de mate van effectiviteit van het project:

 

dit criterium weegt de mate waarin het project bijdraagt aan de realisatie van de doelen van de Kaderrichtlijn water, van de Nitraatrichtlijn en van het provinciale klimaatdoel. Concreet gaat het om investeringen ter realisatie van de maatregelen die zijn opgenomen:

  • 1.

    in de KRW- factsheets voor oppervlaktewaterlichamen;

  • 2.

    op de BOOT-lijst;

  • 3.

    in het Werkprogramma “Wel goed water geven” of;

  • 4.

    in het waterbeheerplan van het waterschap binnen wiens beheergebied het project wordt uitgevoerd.

 

De toekenning van de punten is als volgt:

 

  • 1.

    1 punt: als het project maatregelen bevat uit één van de genoemde bronnen 1 t/m 4;

  • 2.

    2 punten: als het project maatregelen bevat uit twee van de genoemde bronnen 1 t/m 4;

  • 3.

    3 punten: als het project maatregelen bevat uit drie van de genoemde bronnen 1 t/m 4;

  • 4.

    4 punten: als het project maatregelen bevat uit vier van de genoemde bronnen 1 t/m 4;

 

c. voor artikel 5 onderdeel c, de haalbaarheid van het project:

 

dit criterium weegt de concreetheid en (snelle) uitvoerbaarheid van het projectplan. Hoe beter het project is voorbereid, zowel inhoudelijk als qua timing, des te positiever het oordeel.

Er worden vier aspecten beschouwd waarop een aanvraag positief kan scoren, namelijk:

  • 1.

    in de aanvraag is aangegeven dat de aangewezen of nog aan te wijzen projectleider met betrekking tot de subsidiabele activiteiten over voldoende kwaliteit beschikt. “Voldoende kwaliteit” houdt in voldoende aantoonbare expertise in de vorm van genoten opleiding en (meer dan vijf jaar) relevante ervaring in relatie tot de inhoud van het project;

  • 2.

    het projectplan biedt reëel perspectief op uitvoering van het project binnen de opgegeven projectduur;

  • 3.

    het projectplan bevat een realistische begroting en;

  • 4.

    er bestaat draagvlak (geen weerstand) in de omgeving voor uitvoering van het projectplan.

 

De toekenning van de punten is als volgt:

 

  • I.

    1 punt: bij onvoldoende score op genoemde aspecten, d.w.z. geen of slechts één van de genoemde aspecten is van toepassing op het project;

  • II.

    2 punten: bij redelijke score op genoemde aspecten, d.w.z. twee van de genoemde aspecten zijn van toepassing op het project;

  • III.

    3 punten bij een goede score op genoemde aspecten, d.w.z. drie van de genoemde aspecten zijn van toepassing op het project;

  • IV.

    4 punten bij een zeer goede score op genoemde aspecten, d.w.z. alle vier de genoemde aspecten zijn van toepassing op het project;

 

d. voor artikel 5 onderdeel d, de mate van urgentie van het project, is de toekenning van de punten als volgt:

 

  • I.

    1 punt: als er sprake is van een opgave die met het oog op de realisatie van de doelen van de Kaderrichtlijn water, van de Nitraatrichtlijn en van het provinciale klimaatdoel, ook op langere termijn aangepakt kan worden, d.w.z. na 2021;

  • II.

    2 punten: als het voor de realisatie van de doelen, zoals verwoord in artikel 2 van deze regeling, noodzakelijk is dat het project binnen afzienbare termijn wordt uitgevoerd, d.w.z. in 2020 of 2021;

  • III.

    3 punten: als het voor het realiseren van de doelen, zoals verwoord in artikel 2 van deze regeling, noodzakelijk is dat het project op korte termijn wordt uitgevoerd, d.w.z. in 2019, of;

  • IV.

    4 punten: als het voor het realiseren van de doelen, zoals verwoord in artikel 2 van deze regeling, noodzakelijk is dat het project onmiddellijk wordt uitgevoerd, d.w.z. start in 2017 of 2018.

 

  • 2.

    . Bij de bepaling van het aantal punten per aanvraag wordt de volgende weging toegepast:

    • a.

      criterium a: gewicht 2;

    • b.

      criterium b: gewicht 2;

    • c.

      criterium c: gewicht 1;

    • d.

      criterium d: gewicht 1.

  • 3.

    Om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen, moeten minstens 13 punten behaald zijn.

  • 4.

    Aanvragen worden gerangschikt op basis van het behaalde aantal punten.

  • 5.

    Bij gelijke score van twee of meer projecten worden de scores van de betreffende projecten op criterium b bezien. Het project met de meeste punten op dit criterium krijgt voorrang. Wanneer daarna nog steeds twee of meer projecten met evenveel punten overblijven, dan vindt rangschikking tussen die projecten plaats op basis van loting.

 

Artikel 7 Weigeringsgronden

 

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 van de Verordening wordt subsidie geweigerd als de te verstrekken subsidie lager is dan € 250.000,--.

 

Artikel 8 Adviescommissie

 

Aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen worden voor advies voorgelegd aan een

adviescommissie als bedoeld in artikel 1.14 van de Verordening.

 

Artikel 9 Bevoorschotting

 

Een aanvraag om voorschot als bedoeld in artikel 1.23 van de Verordening kan een keer per jaar worden ingediend.

 

Artikel 10 Citeertitel

 

Deze regeling wordt aangehaald als: Nadere regels Niet-productieve investeringen water – KRW/Nitraatrichtlijn Gelderland 2017.

      

Toelichting bij de Nadere regels Niet-productieve investeringen water – KRW/Klimaatrichtlijn Gelderland 2017

 

1. Inleiding

 

Op 16 februari 2015 heeft de Europese Commissie het derde Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014-2020 goedgekeurd. Het Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP) is een Europees subsidieprogramma, gericht op de versterking van het Nederlandse platteland. POP3 wordt gefinancierd vanuit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) en loopt van 2014-2020.

Onderhavige regeling wordt bekostigd uit de zogenaamde “overgehevelde middelen”. Dat zijn de middelen die zijn overgeheveld binnen POP3 van pijler 1 (inkomensmaatregelen landbouw) naar pijler 2 (fysieke maatregelen). Uit de overgehevelde middelen kan aan projecten 100% subsidie worden toegekend in plaats van de gebruikelijke 50% (met 50% eigen of co-financiering).

Door de waterschappen en provincies is aan het Rijk toegezegd dat ze een vrijwillige financiële tegenprestatie leveren door uit eigen middelen samen eenzelfde bedrag te investeren als ze ontvangen aan subsidie uit de overgehevelde middelen. De tegenprestatie wordt geïnvesteerd in dezelfde doelen als waarvoor de overgehevelde middelen konden worden aangewend. Ten aanzien van de onderhavige subsidieregeling is afgesproken dat de tegenprestatie volledig wordt geleverd door de waterschappen. Concreet: het waterschap, in wiens beheergebied op grond van deze nadere regels een investering uit ELFPO wordt gedaan, doet als tegenprestatie een evengrote investering uit eigen middelen voor dezelfde doelen.

Voorts is door de staatssecretaris EZ bij de behandeling van het Plattelandsontwikkelingsprogramma in de Tweede Kamer toegezegd dat de overgehevelde middelen zullen “landen op het boerenerf”. Bovendien is het een algemene eis binnen POP dat de te subsidiëren maatregelen bovenwettelijk moeten zijn. Op het landen op het boerenerf en de term bovenwettelijk wordt in het vervolg van deze toelichting nader ingegaan.

  

2. Nadere regels Niet-productieve investeringen water – KRW/Nitraatrichtlijn

 

Op basis van de Nadere regels Niet-productieve investeringen water – KRW/Nitraatrichtlijn Gelderland 2017 kan subsidie voor niet-productieve investeringen worden aangevraagd. Een niet-productieve investering is een “investering die niet leidt tot een aanzienlijke stijging van de waarde of de rentabiliteit van het landbouwbedrijf of een andere onderneming” (Verordening artikel 1.1 sub g). Productieve investeringen doen dat wel. Op gebiedsniveau kunnen niet-productieve investeringen echter wel bijdragen aan de bedrijfsvoering en de toekomstbestendigheid van (landbouw) bedrijven, van de agrarische sector of van het bedrijfsleven.

 

De nadere regels zijns gericht op niet-productieve investeringen, die een relatie hebben met het landbouwgebied en die betrekking hebben op de (her)inrichting/transformatie en het beheer van het watersysteem voor landbouw -, water - en klimaatdoelen. Het gaat om investeringen gericht op verbetering van de waterkwaliteit en –kwantiteit om daarmee een bijdrage te leveren aan doelstellingen zoals beschreven in de Kaderrichtlijn Water, de Nitraatrichtlijn en het werkprogramma “Wel goed water geven”. De investeringen dragen bij aan realisatie van de maatregelen die zijn opgenomen in de KRW- factsheets voor oppervlaktewaterlichamen, op de BOOT-lijst, in het Werkprogramma “Wel goed water geven” en in de waterbeheerplannen van de waterschappen, uiteraard voorzover ze aan te merken zijn als “niet-productieve investering”.

 

Meer ingezoomd gaat het bijvoorbeeld om herstel van de natuurlijke toestand van watersystemen, het duurzaam optimaliseren van de waterhuishouding en om maatregelen gericht op voorkomen en/of beperken van watertekorten, wateroverlast, verzilting en bodemdaling waaronder het vergroten van het watervasthoudend vermogen van landbouwgrond en daarvoor noodzakelijke ict- of technische voorzieningen.

Voorbeelden van concrete maatregelen zijn de aanleg- en inrichting van natuurvriendelijk oevers die bijdragen aan realisatie van de doelen van de KRW en tevens een buffer vormen voor emissies van de landbouw naar oppervlaktewater, herstel van watersystemen naar hun natuurlijke toestand, waaronder beekherstel, hermeandering van waterlopen, herstellen van (vis)migratiemogelijkheden, vernatting gronden, aanleg van bufferzones langs watergangen, maatregelen die het waterbergend vermogen van gronden en watersystemen vergroten, b.v. aanleg van helofytenfilters (natuurlijke waterzuiveringsystemen) en waterhuishoudkundige aanpassingen in het watersysteem. Uiteraard moet per maatregel nagegaan worden of in dat specifieke geval sprake is van een “niet-productieve investering”.

Deze investeringen hebben een groot positief effect op de kwaliteit van bodem en water (effectbeoordeling): het schoner worden van het leefmilieu, een betere waterkwaliteit en –kwantiteit en minder wateroverlast. Dit heeft op zijn beurt weer indirecte positieve effecten op onder andere de natuur. De investeringen leiden tot een robuuster watersysteem (bufferfunctie) en dit is positief in het kader van klimaatadaptie.

 

De BOOT-lijstmaatregelen onder IX Hydrologische maatregelen en X Maatregelen langs het watersysteem inclusief zuiveringsprocessen lijken het meest kansrijk voor de onderhavige regeling. Deze maatregelen zullen in veel gevallen voldoen aan de eis dat het om een niet-productieve investering gaat. De BOOT-lijst is te vinden op de DAW-site:

http://agrarischwaterbeheer.nl/document/pop3-financiering-icm-daw-boot-lijst

Meer achtergrondinformatie over het provinciale klinaatdoel en het werkprogramma “Wel goed water geven” zijn te vinden op:

www.overijssel.nl/thema’s/water/waterprojecten/zoetwatervoorziening/

De Waterbeheerplannen van de Gelderse waterschappen zijn vindbaar op hun websites.

 

De nadere regels zijn gericht op investeringen in het landelijk gebied, het platteland of de agrarische sector die betrekking hebben op de (her)inrichting/transformatie en het beheer van het watersysteem voor landbouw-, water- en klimaatdoelen. Activiteiten in kernen met meer dan 30.000 inwoners zijn uitgesloten (artikel 1.2 Verordening).

 

De Nadere regels Niet-productieve investeringen water – KRW/Nitraatrichtlijn Gelderland 2017 zijn een nadere invulling van de algemene bepalingen uit de Verordening POP3 subsidies provincie Gelderland. Aanvragen moeten voldoen aan de criteria uit deze beide regelingen. Daarnaast moeten ze – uiteraard - voldoen aan alle overige toepasselijke wet- en regelgeving.

 

3. Artikelgewijze toelichting

 

Subsidiabele activiteiten (artikel 2)

Twee punten verdienen nadere toelichting:

  • 1.

    de beperking tot “bovenwettelijke” investeringen;

  • 2.

    de resultaten van de subsidiabele activiteiten moeten aantoonbaar te goede komen aan het platteland of de agrarische sector (artikel 1.2 sub 1 Verordening) en hebben een directe link met de landbouw (artikel 2.6.1 sub 2 van de Verordening).

 

In het bestuurlijk overleg van de staatssecretaris van EZ met de landsdelig vertegenwoordigde gedeputeerden van 13 januari 2016 is daar het volgende over besloten (citaat uit het verslag):

 

Ad 1.

Algemeen uitgangspunt is het POP is dat een wettelijk verplichte taak niet kan worden gesubsidieerd vanuit het ELFPO. In POP3 is in het maatregelfiche ‘Niet productieve investeringen’ (dat voor KRW maatregelen wordt ingezet) opgenomen, dat geen subsidie wordt verstrekt voor investeringen “om aan eisen te voldoen die direct voortvloeien uit EU-richtlijnen”.

Omdat deze zin bij nader inzien voor meer dan één uitleg vatbaar was, is in notificatie POP3 (eind november) in overleg met I&M, EZ, UvW, IPO en provincies deze passage scherper geformuleerd, t.w.:

"Voor deze submaatregel is de investering erop gericht verder te gaan dan de eisen, die direct en rechtstreeks voortvloeien uit de KRW of Nitraatrichtlijn, zoals beschreven in de basismaatregelen KRW (artikel 11, lid 3, onder a t/m l, KRW) en omschreven in de ‘Samenvatting maatregelprogramma’ van de stroomgebied-beheerplannen."

 

Met deze tekstuele aanpassing is de onduidelijkheid verholpen. (….)

 

Ad 2.

In het plattelandsontwikkelingscomité heeft de Europese Commissie aangegeven dat bij niet productieve investeringen een directe relatie moet hebben met landbouwactiviteiten. Nederland heeft vervolgens een zestal voorbeeldprojecten voorgelegd met daarin beschreven wat de relatie met landbouwactiviteiten is (zie bijlage 4). De landendesk van DG Agri is akkoord gegaan met deze voorbeeld projecten.

Belangrijk blijft dat bij aanvragen onder de maatregel niet productieve investeringen wordt aangegeven wat de relatie met landbouwactiviteiten is.”

 

Van de zes voorbeeldprojecten zijn er vier genoemd in verband met de openstelling Niet-productief water, namelijk:

 

  • 1.

    het aanleggen van een nieuwe stuw of dam met voorzieningen waardoor vissen kunnen passeren;

  • 2.

    het aanleggen bij een bestaande stuw van voorzieningen waardoor vissen kunnen passeren;

  • 3.

    het geven van een meer natuurlijke vorm aan waterlopen (o.m. verminderen van stroomsnelheid en waterhoeveelheid, ondieper maken, zodoende meer water in het gebied houden, meer ruimte voor vegetatie in het water en op de oevers en zodoende meer biodiversiteit);

  • 4.

    waterevenwicht verbeteren ten behoeve van landbouw en natuurbehoud (bijvoorbeeld in gebied met zowel natuur en landbouw, verminderen van stroomsnelheid en waterhoeveelheid, ondieper maken, zodoende meer water in het gebied houden, meer ruimte voor vegetatie in het water en op de oevers en zodoende meer biodiversiteit)

 

Het gaat vooral over het uitvoeren van deze projecten in agrarisch gebied, of in gemengd agrarisch en natuurgebied.

Bij de projecten 1 en 2 wordt op hoofdlijnen als volgt geredeneerd: het vóórkomen van vis en de daarmee samenhangende vismigratie is een belangrijke (ecologische) doelstelling van de KRW. Ten behoeve van de vismigratie zouden heel wat stuwen moeten verdwijnen. Dat heeft echter weer gevolgen voor de landbouw en andere watergebruikers in de omgeving. Als toch wordt besloten tot plaatsing of handhaving van een stuw, dan vraagt dat om aanleg van een vispassage. Er is een link met de landbouw (want die heeft belang bij de stuw), de vispassage is bovenwettelijk (want aanleg stuw is niet verplicht). Bij de vraag of de aanleg van een vispassage voldoet aan de eis van niet-productieve investering speelt het argument een rol dat de vis in de Nederlandse waterlopen (vrij vertaald) nauwelijks economische waarde vertegenwoordigt (geen onderwerp in het Europese marktbeleid).

Bij de projecten 3 en 4 met aanleg van natuurvriendelijke oevers, het laten meanderen, het ondieper maken en water vasthouden, is volgens Europa de relatie met de landbouw ook sterk genoeg. In de nieuwe situatie kan het gebied het nutriëntenaanbod waarschinlijk beter aan, is de kans op wateroverlast kleiner en is de waterbeschikbaarheid in droge periodes groter.

 

Subsidieaanvrager (artikel 3)

Als aanvrager een samenwerkingsverband van een waterschap of gemeente met een of meer andere partijen is, dan wordt die samenwerking in de aanvraag onderbouwd met documenten (artikel 1.6 Verordening). Samenwerking blijkt uit een ondertekende samenwerkingsovereenkomst tussen tenminste twee partijen, waarin voor minimaal de projectperiode uitvoeringsafspraken zijn vastgelegd.

 

Subsidiabele kosten (artikel 4)

Niet alle in artikel 2.6.3 van de Verordening genoemde kosten zijn subsidiabel. Subsidiëring van sommige van deze kosten wordt niet nodig of niet wenselijk geacht, zoals de aanschaf van tweedehands installaties en de kosten van haalbaarheidsstudies.

Onderdeel van de subsidiabele kosten kan de aankoop van grond zijn. In dat geval zijn de voorwaarden uit artikel 1.10 van de Verordening onverkort van toepassing. Inrichtingsmaatregelen op de (aangekochte) grond vallen onder ‘verbetering’ van de gronden, waarop deze voorwaarden voor de aankoop van grond niet van toepassing zijn.

 

In de Verordening is bepaald dat de subsidie 100% van de subsidiabele kosten bedraagt. En in het Openstellingsbesluit is bepaald dat de middelen volledig afkomstig zijn uit ELFPO (het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling). De provincie draagt niet bij aan de subsidiëring.

 

Selectiecriteria (artikel 5 en 6)

Het Comité van Toezicht (CvT), dat een doeltreffende uitvoering van POP3 waarborgt, heeft onder meer bepaald dat voor niet-productieve investeringen water bij de rangschikking van aanvragen minimaal de volgende selectiecriteria gehanteerd moeten worden (Addenda bij Handboek selectie POP3 projecten, versie 14 oktober 2016):

 

 

Selectiecriterium

Weging

Te behalen punten

Te behalen minimumscore

a.

Kosteneffectiviteit

2 of 3

1 - 4

55% van het maximaal te behalen punten

b.

Mate van effectiviteit van de activiteit

2 of 3

1 - 4

c.

Kans op succes / haalbaarheid

1 of 2

1 - 4

d.

Urgentie

1 of 2

1 - 4

 

De concrete invulling is als volgt:

 

 

Selectiecriterium

Weging

Te behalen punten

Te behalen minimumscore

a.

Kosteneffectiviteit

2

1 - 4

Minimaal 13 punten

b.

Mate van effectiviteit van de activiteit

2

1 - 4

c.

Kans op succes / haalbaarheid

1

1 - 4

d.

Urgentie

1

1 - 4

 

a. Mate van kosteneffectiviteit van de activiteit

De kosteneffectiviteit van de activiteit blijkt uit de verhouding tussen de opgevoerde proceskosten en de totale subsidiabele projectkosten. De bedoeling is dat zoveel mogelijk geld besteed wordt aan fysieke activiteiten. Het CvT gaat ervan uit dat de kosteneffectiviteit hoger is naarmate de opgevoerde proceskosten lager zijn. Proceskosten zijn de kosten die in het project zijn aan te merken als voorbereiding en begeleiding (hier: artikel 4 onderdeel c en d).

 

b. Mate van effectiviteit van de activiteit

Het project (de investering) dient een bijdrage te leveren aan de realisatie van de doelen van de Kaderrichtlijn water en de Nitraatrichtlijn en van het provinciale klimaatdoel, zoals opgenomen in het Werkprogramma “Wel goed water geven” (zie artikel 2 van deze regeling). Uitgangspunten hierbij zijn:

 

  • -

    de KRW-maatregelen (activiteiten) staan in de KRW-factsheets;

  • -

    de maatregelen die bijdragen aan realisatie van de doelen van de Nitraatrichtlijn komen (naast een aantal KRW-maatregelen) voor op de BOOT-lijst;

  • -

    de maatregelen die bijdragen aan realisatie van het provinciale klimaatdoel staan in het Werkprogramma.

 

Maar er is een behoorlijke overlap tussen de genoemde documenten. Naarmate de voorgenomen maatregel/activiteit in meer van de genoemde documenten is opgenomen, wordt aangenomen dat de effectiviteit van die maatregel/activiteit groter is. Ofwel de uitvoering draagt bij aan de realisatie van een breder palet aan doelen. Dergelijke activiteiten krijgen meer punten. En als de maatregel/activiteit ook nog is opgenomen in het waterbeheerplan van het betreffende waterschap, dan levert dat nog eens extra punten op.

 

Voorbeeld: het “plaatsen en beheer stuwtjes en andere maatregelen om water langer vast te houden in waterlopen” is een maatregel onder “X Hydrologische maatregelen” op de BOOT-lijst. Water langer vasthouden kan ook voorkomen in het Werkprogramma “Wel goed water geven”. In sommige gebieden kan het bijdragen aan de doelen van de KRW en als maatregel opgenomen zijn in een KRW-factsheet. Zo kan één maatregel meerdere doelen dienen. Bovendien kan de maatregel/activiteit/investering ook nog genoemd zijn in het waterbeheerplan van het waterschap in wiens beheergebied de maatregel wordt uitgevoerd.

 

c. De haalbaarheid van het project

Uitgangspunt is dat de haalbaarheid van een project groter is, als in het projectplan eisen worden gesteld aan de kwaliteit (deskundigheid, ervaring) van de projectleider, als het projectplan realistisch is, als de relevante partijen bij de uitvoering van het plan zijn betrokken, als planning, opzet en begroting realistisch zijn en als het project snel in uitvoering kan worden genomen. De punten “realistisch projectplan” en “realistische planning, opzet en begroting” zijn in het selectiecriterium samengevoegd.

De adviescommissie heeft bij de beoordeling van deze aspecten een belangrijke rol, omdat zij een eigen afweging maakt.

 

d. Mate van urgentie van de activiteit

Hierbij gaat het erom in hoeverre de opgave die wordt aangepakt noodzakelijk is en op welke termijn die noodzakelijk is. De mate van urgentie van het project wordt bepaald door de mate waarin de uitvoering van de activiteiten op korte termijn nodig is om de doelen tijdig te kunnen realiseren. Tijdig hangt af van de betreffende doelen, aan de realisatie waarvan het project bijdraagt. Soms zijn termijnen genoemd in de diverse plannen en factsheets, soms in de richtlijnen zelf. Om het doel uiterlijk in 2027 te realiseren (KRW-termijn) kan het nodig zijn om de maatregel nu al uit te voeren. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als het na uitvoering van de maatregel nog een aantal jaren duurt voordat bepaalde gewenste plantengroei inderdaad optreedt.

 

Weging

Het CvT stelt voor om het criterium kosteneffectiviteit en de mate van effectiviteit wegingsfactor 2-3 mee te geven. Gelderland kiest voor wegingsfactor 2 voor beide criteria. Projecten moeten bijdragen aan de realisatie van de doelen van de richtlijnen en – vanwege de overlap – aan die van het provinciale klimaatdoel (Werkprogramma). Dit is de reden waarom het subsidie überhaupt beschikbaar wordt gesteld. De effectiviteit van de maatregelen, ofwel de mate waarin ze bijdragen aan de doelen, is misschien wel het belangrijkste inhoudelijke criterium.

Op het vlak van randvoorwaarden is de kosteneffectiviteit het belangrijkste, mede vanwege het grote belang dat vanuit de Europese Unie aan dit criterium wordt toegekend. Als maatregelen niet of onvoldoende kosteneffectief zijn, zouden ze in principe niet gesubsidieerd moeten worden. Vandaar dat deze criteria zwaarder meewegen dan de beide andere criteria. Er is niet gekozen voor een nog zwaardere weging, omdat dan de criteria “kans op succes/haalbaarheid” en “urgentie” naar verhouding weer te weinig zouden meetellen. Deze krijgen wegingsfactor 1.

 

NB: Als aanvragen te weinig bijdragen aan het realiseren van de doelen, i.c. ze scoren niet het vereiste minimumaantal van 13 (afgerond 55%) van de maximaal 24 te behalen punten, dan kunnen ze om die reden geweigerd worden.

 

Weigeringsgronden (artikel 7)

NB: als de aanvrager een samenwerkingsverband is, dan moet de samenwerking worden aangetoond. Samenwerking blijkt uit de aanwezigheid van een ondertekende samenwerkingsovereenkomst tussen tenminste twee partijen voor minimaal de projectperiode waarin afspraken zijn vastgelegd over de uitvoering van het project. Dit is voorgeschreven in artikel 1.6 van de Verordening, niet in onderhavige regeling.

 

Adviescommissie (artikel 8)

Na sluiting van de indieningstermijn worden alle aanvragen door een onafhankelijke adviescommissie beoordeeld. Aanvragen moeten minstens 13 punten (55% van het totaal aantal te behalen punten) behalen om voor subsidie in aanmerking te komen. Als een aanvraag onvoldoende punten scoort, wordt dat bij deze beoordeling duidelijk. Vervolgens worden aanvragen met gebruikmaking van de selectiecriteria in een bepaalde rangorde geplaatst. Het doel van de rangschikking is om de aanvragen/activiteiten onderling te vergelijken en de beste te selecteren en te honoreren.

De systematiek staat het niet toe dat na sluiting van de indieningstermijn de aanvragen alsnog worden gewijzigd. Dit laat onverlet de eventuele mogelijkheid om na de sluitingsdatum onvolledige aanvragen aan te vullen.