Organisatie | Utrecht |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Besluit van Gedeputeerde Staten van Utrecht van 11 april 2017, nr. 81AB37E1, tot publicatie van de Beleidsregel bestuurlijke boetes Wet lokaal spoor 2015 (nr. 81AA4C1C) |
Citeertitel | Beleidsregel Bestuurlijke boetes Wet lokaal spoor 2015 |
Vastgesteld door | gedeputeerde staten |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
25-04-2017 | 01-12-2015 | Nieuwe regeling | 11-04-2017 | 81AB37E1 |
Deze beleidsregel is van toepassing op alle overtredingen die als beboetbaar feit zijn aangemerkt bij of krachtens artikel 44, eerste lid, van de Wet lokaal spoor.
De boete kan hoger of lager dan het normbedrag worden vastgesteld indien de zwaarte van de overtreding daartoe aanleiding geeft. Daarbij geldt dat de hoogte van het door de overtreding veroorzaakte veiligheidsrisico en de mate waarin het doelmatige gebruik van het spoor is belemmerd als boeteverhogende dan wel boeteverlagende omstandigheden gelden.
De categorie-indeling, bedoeld in het vorige lid, luidt als volgt:
De boete kan hoger of lager dan het normbedrag na vermenigvuldiging met de factor genoemd in lid 3 worden vastgesteld indien de zwaarte van de overtreding daartoe aanleiding geeft. Daarbij geldt dat de hoogte van het door de overtreding veroorzaakte veiligheidsrisico en de mate waarin het doelmatige gebruik van het spoor is belemmerd als boeteverhogende dan wel boeteverlagende omstandigheden gelden.
behorende bij artikel 2 Beleidsregel bestuurlijke boetes Wet lokaal spoor 2015, met boetebedragen ter zake van overtredingen als bedoeld in artikel 44 van de Wet lokaal spoor begaan door een natuurlijke persoon, niet zijnde een onderneming
behorende bij artikel 3 Beleidsregel bestuurlijke boetes Wet lokaal spoor 2015, met boetenormbedragen ter zake van overtredingen als bedoeld in artikel 44 van de Wet lokaal spoor begaan door een onderneming
Met dit besluit wordt invulling gegeven aan de bevoegdheid van artikel 44 Wet lokaal spoor, tot het opleggen van een boete in de in het eerste lid van dat artikel bedoelde gevallen. Artikel 44, tweede lid, geeft de maximale boetebedragen voor natuurlijke personen, niet zijnde een onderneming, en voor ondernemingen.
Het toezicht op de naleving van de Wet lokaal spoor is belegd bij de Inspectie Leefomgeving en Transport (hierna: ILT). Handhaving is de verantwoordelijkheid van de decentrale overheden die bevoegd gezag zijn met betrekking tot het lokale spoor.
Bij het, met deze beleidsregel, vaststellen van de hoogte van de bestuurlijke boetes spelen de volgende factoren:
Uit jurisprudentie en literatuur vloeit voort dat de hoogte van een bestuurlijke boete in redelijke verhouding moet staan tot het beoogde doel in termen van preventie (afschrikwekkende werking). De hoogte moet derhalve toereikend zijn om volgende overtredingen door dezelfde overtreder te voorkomen (speciale preventie), alsmede om potentiële overtreders te weerhouden van nieuwe, soortgelijke overtredingen (generale preventie). Artikel 44, tweede lid, van de Wet lokaal spoor bepaalt welke boetes ten hoogste mogen worden opgelegd. Aan een natuurlijke persoon, niet zijnde een onderneming, mag ten hoogste een boete van € 5.700,– worden opgelegd. Aan een onderneming mag ten hoogste een boete van € 225.000,– worden opgelegd.
Daarnaast schrijft het derde lid van artikel 44 van de Wet lokaal spoor voor dat, wanneer het een onderneming betreft, de hoogte van de boete moet zijn afgestemd op de omzet van de onderneming.
Met deze beleidsregel is een categorie-indeling naar omzet van de onderneming vastgesteld. Bij de keuze van de boetebedragen is onderscheid gemaakt naar de ernst van de overtreding. De wettelijke maxima betekenen dat de boetes, die in de praktijk kunnen worden opgelegd, de bedragen van € 5.700,– respectievelijk € 225.000,– nooit kunnen overschrijden. Rekening houdend met deze bepalingen zijn de bijlagen 1 en 2 bij de beleidsregel opgesteld.
Omdat alle in deze beleidsregel genoemde boetebedragen hoger zijn dan het bedrag, genoemd in artikel 5:53 van de Algemene wet bestuursrecht (€ 340,–), wordt van de overtreding steeds een rapport of proces-verbaal opgemaakt en wordt de overtreder steeds in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.
Normadressaat en hoogte van de boete
Aan de hand van de normadressaat wordt bepaald welke bijlage bij deze beleidsregel van toepassing is. Is de overtreding begaan door een natuurlijke persoon, niet zijnde een onderneming, dan is bijlage 1 bij de beleidsregel van toepassing. Hierbij is voor wat betreft de hoogte van de boetes uitgegaan van de mate van risico voor de lokale spoorveiligheid en/of de ernst van de inbreuk op het doelmatige gebruik van het lokale spoor. Afhankelijk van de zwaarte van deze twee variabelen kan het normbedrag naar boven of beneden worden bijgesteld.
Is de overtreding begaan door een onderneming, dan is bijlage 2 bij de beleidsregel van toepassing. Ook met betrekking tot ondernemingen wordt gewerkt met een normbedrag. Om te kunnen vaststellen wat de hoogte van het normbedrag is, moet eerst gebruik worden gemaakt van de tabel in artikel 3, derde lid, van de beleidsregel, waarin wordt bepaald in welke gevallen het boetenormbedrag met welke factor moet worden vermenigvuldigd. Indien de omzet van een onderneming niet bekend is, kan die worden opgevraagd bij de onderneming. Indien de onderneming de gegevens niet binnen de genoemde termijn levert, wordt op grond van artikel 44, vierde lid, van de Wet lokaal spoor de maximale boete van € 225.000,– opgelegd. Afgezien van deze boete, geldt ook voor ondernemingen dat het normbedrag naar boven of beneden kan worden bijgesteld, afhankelijk van de mate van risico voor de lokale spoorveiligheid en/of de ernst van de inbreuk op het doelmatige gebruik van het lokale spoor
In artikel 5:41 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat een bestuursorgaan geen bestuurlijke boete mag opleggen voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten. Uit jurisprudentie blijkt dat bij het ontbreken van enige, al dan niet geobjectiveerde schuld, geen bestuurlijke boete mag worden opgelegd. En in situaties waarin sprake is van het volledig ontbreken van verwijtbaarheid, behoort van boeteoplegging te worden afgezien.