Organisatie | Kampen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregel Wet taaleis Participatiewet gemeente Kampen |
Citeertitel | Beleidsregel Wet taaleis |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
06-04-2017 | nieuwe regeling | 21-03-2017 | 17ADV00142 |
Wet Educatie en Beroepsonderwijs: de wet van 9 juli 2014 tot wijziging van onder meer de Wet participatiebudget en de Wet educatie en beroepsonderwijs inzake het invoeren van een specifieke uitkering educatie en het vervallen van de verplichte besteding van educatiemiddelen bij regionale opleidingencentra;
Hoofdstuk 2 Kennis van de Nederlandse taal
Artikel 3 Aantonen kennis Nederlandse taal
Belanghebbende die een uitkeringsaanvraag indient, wordt verzocht de beheersing van de Nederlandse taal op referentieniveau 1F aan te tonen door:
Hoofdstuk 3 Overgangsregeling zittend bestand
Artikel 6 Aantonen kennis Nederlandse taal
Het college verzoekt belanghebbenden als bedoeld in artikel 2, tweede lid, om vanaf de ingangsdatum van deze beleidsregel tijdens de bestandsanalyse bewijzen als bedoeld in artikel 3, eerste lid van deze beleidsregel aan het college te overleggen waaruit blijkt dat zij de Nederlandse taal in voldoende mate beheersen.
Hoofdstuk 4 Kennisgeving, bereidverklaring, maatregelregime en aanbod taaltraject
Artikel 9 Kennisgeving en (geen) bereidverklaring
Is de uitkomst van de toets zodanig dat belanghebbende niet aan de Wet taaleis voldoet, dan krijgt belanghebbende de mogelijkheid zich bereid te verklaren om binnen één maand te beginnen met het verwerven van de vaardigheden in de Nederlandse taal op referentieniveau 1F. Wanneer belanghebbende zich niet binnen één maand na de schriftelijke kennisgeving van de uitslag van de taaltoets bereid verklaart, geldt het maatregelenregime van artikel 18b van de Participatiewet.
Hoofdstuk 7 Relatie met andere wetgeving
Artikel 13 Relatie met Wet inburgering
Wanneer belanghebbende begonnen is met een leertraject in het kader van de Wet inburgering, kan dit worden aangemerkt als ‘voldoende inspanning’ van de kant van belanghebbende, zoals bedoeld is in de Wet taaleis.
Artikel 14 Relatie met de Wet educatie en beroepsonderwijs
Wanneer belanghebbende reeds begonnen is met een taaltraject in het kader van de Wet educatie en beroepsonderwijs en dit traject loopt, dan kan dit aangemerkt worden als ‘voldoende inspanning’ van de kant van belanghebbende, zoals bedoeld is in de Wet taaleis.
Aldus vastgesteld in de collegevergadering op 21 maart 2017.
Burgemeester en wethouders van de gemeente Kampen,
J.F. Goedegebure, secretaris drs. mr. B. Koelewijn, burgemeester
Toelichting op de Beleidsregel Wet taaleis Participatiewet gemeente Kampen
De Eerste Kamer heeft op 17 maart 2015 ingestemd met het wetsvoorstel ‘Wet taaleis Participatiewet’ (hierna: Wet taaleis). Dit wetsvoorstel is een uitvloeisel van een aantal afspraken uit het regeerakkoord “Bruggen slaan”.
Het niet voldoende beheersen van de Nederlandse taal is nadrukkelijk géén uitsluitinggrond of toegangsvoorwaarde voor bijstand. De taaleis is alleen van toepassing, als er recht op bijstand bestaat en heeft betrekking op alle bijstandsgerechtigden. De taaleis legt een inspanningsverplichting op aan belanghebbende. Voldoende is, dat de belanghebbende zich inspant om de Nederlandse taal voldoende machtig te worden. Doel van die inspanningsverplichting is om de volgende vaardigheden in de Nederlandse taal op referentieniveau 1F te verwerven:
Met de Wet taaleis krijgt de gemeente de verplichting om van bijstandsgerechtigden te verlangen dat zij actief werken aan hun taalvaardigheid. Zonder Nederlands te begrijpen en te spreken is het immers veel moeilijker om aan het werk te komen en daarmee uit de bijstand te komen. Bovendien draagt kennis van de taal bij aan maatschappelijke participatie.
De Participatiewet kent een brede arbeid- en re-integratieverplichting. Gezien het belang van de beheersing van de Nederlandse taal voor arbeidsinschakeling is ervoor gekozen om de Participatiewet uit te breiden met een taaleis. In artikel 18b is de inlichtingenplicht uitgebreid met de verplichting om aan te tonen dat de aanvrager de Nederlandse taal beheerst.
Dit artikel bevat de begripsbepalingen die op deze beleidsregel van toepassing zijn.
Artikel 3 Aantonen kennis Nederlandse taal
Belanghebbende moet over bewijs beschikken waaruit blijkt dat belanghebbende de Nederlandse taal voldoende beheerst. Deze plicht geldt voor iedere belanghebbende. De bewijslast rust op de belanghebbende.
Wanneer betrokkene in de leerplichtige leeftijd (tussen 5 en 16 jaar) ten minste acht jaren in Nederland heeft gewoond kan ervan uitgegaan worden dan betrokkene gedurende acht jaar Nederlandstalig onderwijs is gevolgd. Dit hoeft niet verder bewezen te worden, omdat dat duidelijk is vanuit basisregistratie. De leerplichtwet was op dat moment van toepassing.
Ook met rapporten of diploma’s van erkende Nederlandse onderwijsinstellingen toont belanghebbende het volgen van Nederlandstalig onderwijs aan (zowel basis- als voortgezet/beroepsonderwijs). Dat kan ook particulier of Nederlandstalig onderwijs in het buitenland zijn.
Voorbeelden van particulier of Nederlandstalig onderwijs in het buitenland zijn:
Naast het diploma inburgering zijn bijvoorbeeld ook de volgende documenten gelijkwaardig aan het diploma inburgering:
Bij een ander document kan bijvoorbeeld worden gedacht aan (deel)certificaten en het Curriculum Vitae, waaruit blijkt dat men de Nederlandse taal op niveau 1F beheerst (taalcursussen). Uitgangspunt is dat door het combineren van verschillende documenten de beheersing van de Nederlandse taal op referentieniveau 1F voldoende kan worden aangetoond.
Hierdoor wordt voorkomen dat de taaltoets overbodig wordt ingezet. Met lokale partijen, Taalpunt Kampen en ROC’s, worden afspraken gemaakt over het proces, rollen en verantwoordelijkheden.
Wanneer er wordt geschat dat het taalniveau van een belanghebbende ruim voldoende is, maar dit niet door middel van documenten kan worden aangetoond, kan de schriftelijke taalmeter op referentieniveau 2F worden afgenomen. Wanneer belanghebbende deze taalmeter op referentieniveau 2F positief afsluit kan worden aangenomen dat hij, naast de leesvaardigheden, ook de andere vaardigheden op referentieniveau 1F beheerst.
In de arbeidsmarktregio IJsselvechtstreek wordt de invoering van de wet taaleis (inclusief de taaltoets) organisatorisch ingebed in de lokale aanpak laaggeletterden. De arbeidsmarktregio heeft in samenwerking met ROC’s regionaal een taaltoets ontwikkeld.
Bij de keuze om geen taaltoets af te nemen is sprake van maatwerk. De omstandigheden van belanghebbende en in de persoon gelegen factoren moeten worden meegewogen in dit besluit.
Belanghebbende valt wel onder de Wet taaleis, dus moet hij moet aan zijn inspanningsverplichting blijven voldoen, totdat hij voldoet aan de Wet taaleis.
Belanghebbende valt wel onder de Wet taaleis, dus moet hij moet aan zijn inspanningsverplichting blijven voldoen, totdat hij voldoet aan de Wet taaleis.
Kortdurende bijstand kan zich bijvoorbeeld voordoen bij op handen zijnde emigratie of bij een ongeneeslijke terminale ziekte
De taaleis staat in direct verband met de arbeidsverplichting. Wie ontheven is van de arbeidsverplichting kan ook worden vrijgesteld van de taaltoets.
Artikel 6 Aantonen kennis Nederlandse taal (zittend bestand)
In de Wet taaleis is niet geregeld wanneer het college aan belanghebbenden uit het zittend bestand vraagt of zij de Nederlandse taal beheersen. Gezien de ingangsdatum van de Wet voor het zittend bestand, is ervoor gekozen om met het opvragen van bewijzen te beginnen vanaf de ingangsdatum van deze beleidsregel. Er wordt geen einddatum gesteld voor het opvragen van de bewijzen.
De bewijzen worden opgevraagd tijdens de bestandsanalyse die in 2017 zal plaatsvinden. In deze analyse wordt de caseload gescreend om de afstand tot de arbeidsmarkt per cliënt inzichtelijk te krijgen.
De taaltoets wordt afgenomen bij belanghebbenden die niet binnen acht weken, na een verzoek hiertoe van het college, bewijzen overleggen aan het college als bedoeld in artikel 3, eerste lid.
Niet is in de wet geregeld wanneer de taaltoets moet worden afgenomen. De taaltoets wordt alleen afgenomen bij bijstandsgerechtigden die geen bewijzen omtrent het voldoende beheersen van de Nederlandse taal kunnen overleggen.
Voor dit artikel geldt dezelfde toelichting als die van artikel 5
Artikel 9 Kennisgeving en (geen) bereidverklaring
Belanghebbende krijgt de mogelijkheid zich bereid te verklaren om binnen één maand na de kennisgeving te beginnen met werken aan het verhogen van de taalbeheersing. Belanghebbende kan zichzelf mondeling of schriftelijk bereid verklaren. Belanghebbende krijgt hiervoor een extra mogelijkheid tijdens het bespreken van de uitslag van de taaltoets met de consulent, waarin belanghebbende ook een taaltraject aangeboden krijgt.
De auteurs van Schulinck zijn van mening dat de verlaging pas moet ingaan op de datum dat een belanghebbende niet meer voldoet aan zijn inspanningsverplichting. Pas vanaf dat moment is sprake van een verlagingwaardige gedraging. De term "het moment, bedoeld in het vierde lid, tweede zin" zoals opgenomen in artikel 18b lid 9, 10 en 11 van de Participatiewet zou dan moeten worden gelezen als "het moment waarop de verlagingwaardige gedraging heeft plaatsgevonden." Tevens zijn zij van mening dat in dat geval altijd moet worden gestart bij de laagste categorie van afstemming. Als een belanghebbende bijvoorbeeld in de 8e maand na de schriftelijke kennisgeving alsnog stopt met het leren van de taal, zou de hoogte van de afstemming 20% moeten bedragen en niet 40% zoals dat bij letterlijke toepassing van artikel 18b Participatiewet de hoogte zou moeten zijn.
In de memorie van toelichting staat het volgende: “Dit artikel [artikel 18b] is volgens de regering niet bedoeld om opzettelijk leed toe te brengen – wat een van de belangrijkste kenmerken is van de zogenoemde «punitieve sanctie»-, maar om de bijstandsontvanger te stimuleren zijn inzetbaarheid op de arbeidsmarkt te vergroten.
De verlaging van belanghebbendes uitkering eindigt als deze alsnog aantoont met het verwerven van de vaardigheden in de Nederlandse taal te zijn begonnen en hij voldoet aan de voortgang die van hem verwacht mag worden bij het verwerven van de vaardigheden in de Nederlandse taal. Hij ontvangt dan weer volledige bijstand.
In de arbeidsmarktregio IJsselvechtstreek zijn de uitgangspunten voor het aanbod van taaltrajecten vastgelegd in het regioplan WEB
In het regioplan wordt een onderscheid gemaakt tussen formeel aanbod (ROC Deltion/W&L Opleidingen) en non-formeel aanbod (Taalpunt Kampen):
Artikel 11 Het volgen van de voortgang van het taaltraject
De, door de educatie-instelling, te leveren voortgangsrapportages zijn vastgelegd in contractafspraken tussen de educatie-instelling en de gemeente Kampen
Artikel 12 Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid
Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid kan op meerdere plaatsen in het werkproces van toepassing zijn. Voorbeelden hiervan zijn bij het beoordelen van wel of geen taaltoets en gedurende het taaltraject. De genoemde vormen zijn niet limitatief.
In het kader van de Wet inburgering kan DUO ontheffing geven van de inburgeringplicht.
Deze ontheffing kan op 3 gronden gegeven worden:
De Centrale Raad van Beroep heeft op 16 augustus 2011 uitgesproken dat Turkse burgers en hun gezinsleden niet inburgeringspichtig zijn. Voor naturalisatie is het inburgeringexamen voor Turken een voorwaarde. In het kader van de Wet taaleis geldt dat Turkse burgers niet anders worden behandeld dan Nederlanders en EU burgers. De Wet taaleis betreft namelijk geen inburgeringeisen, maar eisen gericht op het verhogen van de kans van bijstandsgerechtigden om betaald werk te vinden. Turkse burgers dienen dus net als andere Nederlanders en EU-burgers te voldoen aan de Wet taaleis.
Een leerprobleem dat vastgelegd is met een officiële verklaring van een onafhankelijke deskundige, zoals een dyslexieverklaring.
Belanghebbenden die in het verleden diverse malen een taalcursus hebben gevolgd, zonder direct aantoonbaar resultaat, kunnen bij de educatie-instelling een leerbaarheidtest doen. Als daaruit blijkt dat belanghebbende niet (meer) leerbaar is, is het redelijk om dit te zien als het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid.
Verder ontbreekt bij belanghebbenden bij wie, door een medisch of psychologisch advies, is vastgesteld dat zij op dit moment niet deel kunnen nemen aan activiteiten (ontheffing van de arbeidsplicht) elke vorm van verwijtbaarheid.
Artikel 13 Relatie met Wet inburgering
Voor inburgeringplichtigen op grond van de Wet inburgering geldt dat zij al een verplichting hebben om de Nederlandse taal machtig te worden. Op grond van de Wet inburgering heeft een inburgeraar 3 of 5 jaar de tijd om te voldoen aan het in die wet vereiste taalniveau (A2). Wanneer een belanghebbende begonnen is met een leertraject in het kader van de Wet inburgering, kan dit worden aangemerkt als ‘voldoende inspanning’ van de kant van de belanghebbende, zoals bedoeld is in de Wet taaleis. De belanghebbende krijgt dus niet met twee verschillende trajecten te maken. Wel dient de gemeente te monitoren in welke mate voortgang wordt gemaakt met het inburgeringtraject. Desgevraagd moet de aanvrager het volgen van een dergelijk traject aantonen aan de hand van documenten. Dat geldt ook voor het meten van de voortgang. Laat de aanvrager na de betreffende documenten te overleggen, dan heeft dit nog geen gevolgen voor het recht op algemene bijstand. Gevolg is wel, dat bij het niet verstrekken van een bewijs dat men een inburgeringtraject volgt of voortgang maakt, er een verplichting ontstaat om een toets af te leggen in het kader van de Wet taaleis.
Artikel 14 Relatie met de Wet educatie en beroepsonderwijs
Indien belanghebbenden een aanbod met als doel taalverhoging hebben aanvaard en dit nog volgt op de ingangsdatum van de Wet taaleis, is actief bezig met Nederlandse taalverhoging. Zij leveren daarmee ‘voldoende inspanning’. Voor deze belanghebbenden gelden dezelfde regels voor de voortgang van het traject als voor belanghebbenden die een aanbod hebben vanuit de Wet taaleis.