Organisatie | Losser |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Losser houdende regels omtrent de uitvoering van de WMO Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Losser 2017 |
Citeertitel | Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Losser 2017 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Losser 2016.
Deze regeling bevat de vroegst mogelijke datum van inwerkingtreding.
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
18-02-2017 | 04-07-2018 | nieuwe regeling | 20-12-2016 | 16.0026548 |
Deze beleidsregels vormen samen met de verordening en het besluit van de gemeente Losser het kader waaronder de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015) in Losser wordt uitgevoerd. De verordening, het besluit en de beleidsregels geven uitvoering aan de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo 2015).
De Wmo 2015 maakt onderdeel uit van de bestuurlijke decentralisatie naar gemeenten van een aantal taken uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ). Deze taken zijn toegevoegd aan het takenpakket dat al bij gemeenten lag onder de ‘oude’ Wet maatschappelijke ondersteuning. Hierbij wordt deels voortgeborduurd op de weg die met die wet al was ingezet. Er wordt bekeken wat redelijkerwijs verwacht mag worden van de cliënt en zijn sociaal netwerk, vervolgens zal waar nodig het college van burgemeester en wethouders in aanvulling hierop de cliënt in staat stellen gebruik te kunnen maken van een algemene voorziening of – als dat niet volstaat – kan er (eventueel) in aanvulling op het gebruik van een algemene voorziening een maatwerkvoorziening worden toegekend. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de mogelijkheden van onze inwoners om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer en zelfstandig functioneren in de maatschappij.
Er dient telkens een zorgvuldige toegangsprocedure doorlopen te worden om de hulpvraag van de cliënt, zijn behoeften en de gewenste resultaten helder te krijgen. Tevens dient er gekeken te worden wat de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, mantelzorg of met hulp van zijn sociaal netwerk dan wel door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten kan doen om zijn zelfredzaamheid en participatie te handhaven of verbeteren. Hierdoor kan bepaalt worden of zo nodig met gebruikmaking van een algemene voorziening kan worden volstaan, of dat een maatwerkvoorziening nodig is, en of sprake is van een voorliggende of andere voorziening die niet onder de reikwijdte van de Wmo 2015 valt. De Wmo 2015 en de verordening en deze beleidsregels leggen deze toegangsprocedure daarom vast. Een dergelijke procedure die bovendien goed wordt uitgevoerd, zal telkens tot een juist besluit moeten leiden; ondersteuning waar ondersteuning nodig is.
De Wmo 2015 en de Verordening leggen veel bevoegdheden bij het college. De uitvoering hiervan zal echter in de regel namens het college gedaan worden (in mandaat) door deskundige ambtenaren. Waar in de Verordening en in de wet ‘het college’ staat, kan het college deze bevoegdheid namelijk mandateren aan ondergeschikten op grond van de algemene regels van de Algemene wet bestuursrecht.
Wij werken met het regisseursmodel. In het regisseursmodel is een onafhankelijk regisseur (Wmo consulent) verantwoordelijk om met zijn cliënt een bepaald resultaat te bereiken. Dat resultaat kan bereikt worden door de eigen kracht van de cliënt te benutten, gebruik te maken van informele zorg en door algemene voorzieningen of een maatwerkvoorziening in te zetten. Uitgangspunt daarbij is om de ondersteuning zo dicht mogelijk bij de cliënt te organiseren.
De onafhankelijk regisseur stelt samen met de cliënt (in zijn/haar sociale omgeving indien de cliënt hiertoe niet zelf in staat is) een ondersteuningsplan op. Het plan beschrijft het resultaat dat bereikt moet worden en de elementen die de regisseur hiervoor wil inzetten. Na goedkeuring van de cliënt is het de taak van de regisseur om de kwaliteit van de uitvoering van het ondersteuningsplan te bewaken, de tevredenheid van betrokkenen periodiek te evalueren en het plan bij te stellen wanneer dit nodig is.
De aanbieder van de maatwerkvoorziening maakt met cliënten duidelijke werkafspraken over de levering van de ondersteuning neergelegd in een zorgplan. Basis voor dit zorgplan is het maatschappelijk ondersteuningsplan dat samen met de cliënt door het college wordt opgesteld. Bij verandering van de situatie zal de regisseur opnieuw moeten beoordelen of en zo ja welke maatwerkvoorziening moet worden verstrekt. Aanbieders mogen geen aanvragen indienen namens cliënten.
Het streven is naar beperking van het aantal professionals per cliënt. Er wordt gestuurd op zo min mogelijk verschillende aanbieders / professionals per cliënt. Het is aan de regisseur van de gemeente om hier sterk en gericht op te sturen.
Wanneer een cliënt behoefte heeft aan ondersteuning kan hij/ zij bij het zorgloket of het sociaal team zijn vraag stellen. Ook kan de cliënt een meldingsformulier invullen op de gemeentelijke website. Soms blijkt na een korte vraagverheldering dat informatie en advies voldoende is voor cliënt om het probleem op te lossen. Wanneer verdere vraagverheldering of verdieping nodig blijkt zal het “keukentafelgesprek” gevoerd worden. Zowel het Wmo-team als de medewerkers van het sociaal team zijn geschoold in het voeren van “het keukentafelgesprek”. Hierdoor maakt het niet uit of cliënt zich meldt bij het sociaal team of bij het zorgloket; overal wordt het “keukentafelgesprek” gevoerd.
Indien het sociaal team het keukentafelgesprek voert zal van het gesprek door de gespreksvoerder aantekeningen worden gemaakt die zo nodig uitgewerkt worden tot een ondersteuningsplan. Dit ondersteuningsplan zal na goedkeuring van de cliënt aan de Wmo consulent ter beschikking worden gesteld. Dit om te voorkomen dat zaken dubbel worden gedaan.
Ongeacht welke hulp- of dienstverlener het eerste contact heeft gehad, op het moment dat de hulpvraag leidt tot een melding neemt de Wmo consulent het over.
De cliënt ontvangt binnen 5 werkdagen een ontvangstbevestiging van de melding, waarin aangegeven wordt dat de cliënt de mogelijkheid heeft om vóór het gesprek, uiterlijk binnen 5 werkdagen na de melding, schriftelijk een persoonlijk plan in te leveren bij de consulent. Hierin wordt gemotiveerd aangegeven welke ondersteuning volgens de cliënt nodig is.
Het keukentafelgesprek is het uitgangspunt tijdens het uitgebreide onderzoek naar de situatie van cliënt. Daarbij is aandacht voor:
De Wmo consulent doet op basis van de gegevens uit het gesprek nader onderzoek om te bepalen of cliënt een maatwerkvoorziening of dienst op grond van de Wmo 2015 nodig heeft. Het aanvragen van een medisch-, ergonomisch- en of bouwkundig advies, bij het door de gemeente gecontracteerde bureau voor advies, kan onderdeel uitmaken van het onderzoek. Dit onderzoek wordt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen 6 weken afgerond. Indien er sprake is van een moeilijk objectiveerbare aandoening zal er altijd medisch advies ingewonnen worden. Het onderzoek wordt afgesloten met het opstellen van een ondersteuningsplan.
De Wmo consulent zal samen met cliënt verder uitzoeken welke voorziening het meest geschikt is in de situatie van cliënt. Een passing van een voorziening (bijvoorbeeld een rolstoel), een haalbaarheidstraining, het inmeten of een offerte opmaken door een bedrijf dat woningaanpassingen verstrekt kan ook onderdeel uitmaken van het onderzoek.
1.5 Onafhankelijk cliëntondersteuning
Cliëntondersteuning is er op gericht om cliënten te ondersteunen bij het formuleren en beantwoorden van hun ondersteuningsvraag. De cliëntondersteuning is:
Iedere cliënt kan gebruik maken van cliëntondersteuning. Ook kan een consulent van de gemeente cliëntondersteuning adviseren aan een cliënt. In ieder geval worden alle cliënten die een melding doen bij de gemeenten gewezen op de mogelijkheid van cliëntondersteuning.
Cliëntondersteuning kent drie niveaus:
Cliëntondersteuning werkt twee kanten op, namelijk cliënten helpen bij het realiseren van een zo goed mogelijke maatwerkvoorziening, maar ook verwijzen naar de mogelijkheden van algemene voorzieningen.
Na ontvangst van het ondersteuningsplan dient de cliënt het ondersteuningsplan binnen 5 werkdagen terug te sturen voorzien van een handtekening en een datum. Cliënt heeft de mogelijkheid in het ondersteuningsplan correcties en aanvullingen aan te brengen. Deze komen niet in de plaats van het oorspronkelijke ondersteuningsplan, maar worden aan het oorspronkelijke ondersteuningsplan toegevoegd. Dit ondersteuningsplan kan fungeren als aanvraagformulier voor een maatwerkvoorziening; als dat (mede) de uitkomst is van het gesprek.
Een aanvraag kan alleen door het college in behandeling worden genomen wanneer een aanvraagformulier of gespreksverslag voorzien van naam, BSN, geboortedatum en ondertekening door cliënt (of gemachtigde) bij het college is ingeleverd. De datum waarop de aanvraag juist en volledig is ontvangen, geldt als aanvraagdatum.
Indien het college een aanvraag ontvangt die door een ander bestuursorgaan behandeld moet worden, heeft het college doorzendplicht (art. 2:3 Awb).
De cliënt ontvangt op grond van de Wmo 2015 binnen 2 weken na het indienen van de aanvraag schriftelijk de beslissing op de aanvraag middels een beschikking. Deze termijn mag verlengd worden op grond van de Awb 4:14 met maximaal 8 weken. In de beschikking staat: de aanvraagdatum, de beslissing, de motivering van de beslissing en informatie over de effectuering van het besluit. Tegen deze beslissing zijn bezwaar en beroep volgens de Awb 6:23 mogelijk. Cliënt moet van een eventuele verlenging van de afhandelingstermijn telefonisch en schriftelijk op de hoogte worden gesteld.
1.8 Wijzigingen in de situatie
Degene aan wie een maatwerkvoorziening is verleend, is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening. De cliënt wordt hierop gewezen in de beschikking.
1.9 Heronderzoek en herindicatie
Het college is bevoegd een heronderzoek te verrichten naar de gegevens die van belang zijn voor de voortzetting van het recht op een maatwerkvoorziening. Bij ondersteuning maatschappelijke deelname vindt er één keer in het jaar een heronderzoek plaats en bij ondersteuning zelfstandig leven is dit één keer per drie jaar. Een heronderzoek kan leiden tot een herindicatie.
1.10 Intrekking en beëindiging
Het college trekt een besluit genomen op grond van de verordening geheel of
1.11 Inherente afwijkingsbevoegdheid
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager of de woningeigenaar
afwijken van wat bij of krachtens de verordening en het beleid is bepaald, indien strikte toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. Het gebruik maken van deze bepaling moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Ter voorkoming van precedentwerking moet duidelijk worden aangegeven waarom er in een bepaalde situatie van wordt afgeweken.
2 Criteria voor een maatwerkvoorziening
Een voorwaarde om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening is dat cliënt zijn hoofdverblijf in de gemeente Losser heeft. Cliënt moet ingeschreven staan in de basisregistratie personen (BRP) van de gemeente Losser. Hoofdverblijf betekent volgens jurisprudentie meer dan alleen ingeschreven staan in het BRP; cliënt moet daadwerkelijk het grootste deel van de tijd in de gemeente verblijven. Als cliënt kan aantonen dat hij op korte termijn in de gemeente Losser komt wonen, kan -als hij nog niet staat ingeschreven in het BRP- de melding in ontvangst worden genomen. Het onderzoek kan alvast gestart worden. Er wordt dan wel een termijn afgesproken waar binnen de inschrijving in het BRP geregeld moet zijn. Op het moment dat cliënt is ingeschreven in de gemeente Losser kan de aanvraag in behandeling worden genomen.
Hotels, pensions, trekkerswoonwagens, vakantiewoningen en tweede woningen kunnen niet worden aangemerkt als hoofdverblijf.
Voor beschermd wonen en maatschappelijke opvang geldt deze bepaling niet. Daarvoor geldt dat een maatwerkvoorziening verstrekt moet worden door het college van de gemeente tot welke hij zich wendt of waar hij/zij volgens de Basisregistratie Personen (BRP het laatst ingeschreven staat.
De maatwerkvoorzieningen of diensten moeten langdurig noodzakelijk zijn ter compensatie van beperkingen. Dat wil zeggen dat er een noodzaak voor compensatie moet zijn. Er moet worden vastgesteld dat er sprake is van participatieproblemen waardoor cliënt niet kan deelnemen aan het leven van alle dag. De consulent bepaalt of (maatwerk)voorzieningen (medisch) noodzakelijk zijn of dat deze juist anti-revaliderend werken. De consulent kan tevens uitsluitsel geven over de vraag of er sprake is van een langdurige noodzaak. Onder ‘langdurig’ wordt over het algemeen verstaan langer dan 6 maanden of dat het een blijvende situatie betreft. Onder een ‘blijvende situatie’ wordt ook de terminale levensfase verstaan. Voor (huishoudelijke) ondersteuning kan het ook om een kortere periode gaan, bijvoorbeeld na ontslag uit het ziekenhuis. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurend zal per situatie verschillen. Als de verwachting is dat cliënt na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag van kortdurende (medische) noodzaak worden uitgegaan. Hulpmiddelen die korter dan 6 maanden noodzakelijk zijn kunnen via de zorgverzekeringswet worden geleend.
Bij een wisselend ziektebeeld, waarbij verbetering in de toestand opgevolgd wordt door periodes van terugval, kan uitgegaan worden van een langdurige medische noodzaak.
2.3.1 Voorliggende voorzieningen
Voorliggend op de Wmo 2015 is een voorziening/dienst op grond van een andere wettelijke regeling, zoals de Wet langdurige zorg (Wlz), Zorgverzekeringswet of het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV). Indien dit het geval is, zal er op grond van de Wmo 2015 geen voorziening/dienst worden verstrekt. Voorliggende voorzieningen vanuit de zorgverzekeringswet zijn bijvoorbeeld loophulpmiddelen. Zorgverzekeraars hebben afspraken met hulpmiddelendepots van thuiszorgaanbieders voor tijdelijk gebruik van bijvoorbeeld een rolstoel en met hulpmiddelenleveranciers voor permanent gebruik van andere loophulpmiddelen. Het aanbod is afhankelijk van het verzekeringspakket. Vanuit het UWV en de werkgever kan er aanspraak gedaan worden op hulpmiddelen in de werksituatie en voor vervoer van en naar het werk. De Wlz is verantwoordelijk voor woningaanpassingen en diensten in een Wlz-instelling.
Wanneer blijkt dat een cliënt niet op eigen kracht of met hulp van het sociaal netwerk tot een oplossing kan komen, wordt beoordeeld of er zogenaamde algemene voorzieningen zijn die de problemen die cliënt ervaart (gedeeltelijk) kunnen oplossen. Een algemene voorziening is een breed begrip. Het betreft voorzieningen waar iedereen, zonder indicatie of andere vorm van toegang, gebruik van kan maken. Algemene voorzieningen kunnen commerciële diensten zijn zoals een wasserette/stomerij of een boodschappenbezorgdienst van een supermarkt maar ook diensten zonder winstoogmerk, zoals het restaurant van een verzorgingshuis waar buurtbewoners tegen een geringe vergoeding kunnen eten. De bedoeling is dat er steeds meer algemene voorzieningen komen zodat inwoners minder een beroep doen op (duurdere) maatwerkvoorzieningen.
Indien de aanvrager op grond van een andere regeling aanspraak kan maken op de voorziening wordt geen maatwerkvoorziening verstrekt. Het kan daarbij gaan om een andere wettelijke regeling maar ook om privaatrechtelijke aanspraken (bijvoorbeeld aansprakelijkheidsverzekeringen).
In de Wmo 2015 is een artikel over regres opgenomen (artikel 2.4.3.). Het regresrecht stelt de gemeente Losser in staat om de kosten voor maatwerkvoorzieningen te verhalen op een derde bij wettelijke aansprakelijkheid voor een ongeval dat tot de beperkingen heeft geleid. De VNG heeft hierover een overeenkomst getekend met het Verbond van Verzekeraars over de afkoop van het regresrecht. De gemeente Losser neemt voor 2017 deel aan de regresovereenkomst.
Het regresrecht stelt de gemeente in staat om verhaal te plegen in geval een derde aansprakelijk is voor een ongeval waardoor de gemeente op grond van de Wmo voorzieningen moet verstrekken aan degene die door het ongeval met beperkingen te maken krijgt.
2.4 Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Het is onder de Wmo 2015 niet de bedoeling dat er voorzieningen worden verstrekt, waarover de aanvrager, gezien zijn individuele situatie, ook zonder zijn handicap of beperking, zou kunnen beschikken.
Deze voorzieningen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd. Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening die voldoet aan de volgende criteria:
Heel duidelijk zijn deze criteria niet. De jurisprudentie verwoordt het zo: “een voorziening
waarvan aannemelijk is te achten dat cliënt daarover ook zou hebben beschikt als hij niet gehandicapt was” (zie o.a. CRvB 14-07-2010, nr. 09/562). Bovendien blijkt uit
jurisprudentie dat een voorziening voor de ene persoon wel algemeen gebruikelijk kan zijn en voor de ander niet. Zo kunnen beugels in het toilet voor een persoon van boven de 70 jaar algemeen gebruikelijk zijn, maar voor een jongere persoon die na een ongeluk gehandicapt is geraakt, niet.
Uitzonderingen op deze criteria kunnen zijn situaties waarin:
Er is geen complete lijst van voorzieningen die algemeen gebruikelijk zijn, maar voorbeelden
2.5 Goedkoopst adequate maatwerkvoorziening
De verstrekking is altijd gebaseerd op de goedkoopst adequate voorziening. Er zijn vaak meerdere geschikte oplossingen, maar er wordt gekozen voor de oplossing die naar objectieve maatstaven de goedkoopste is. Indien cliënt een duurdere voorziening wil (die eveneens adequaat is) komen de meerkosten voor rekening van cliënt. In dergelijke situaties zal de verstrekking plaatsvinden in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) gebaseerd op de goedkoopst compenserende voorziening.
Collectieve voorzieningen zijn voorzieningen die individueel worden verstrekt, maar die door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Tot nu toe is het collectief vraagafhankelijk vervoer met een kortingspasje (in Losser regiotaxi genoemd) het meest duidelijke voorbeeld van een collectieve voorziening. Bij participatieproblemen op het gebied van vervoer ligt het primaat bij de regiotaxi. Dat wil zeggen dat wanneer men geen gebruik kan maken van het reguliere openbaar vervoer, men in aanmerking kan komen voor een kortingspasje van de regiotaxi. Andere collectieve voorzieningen kunnen zijn een scootmobielpool en een rolstoelpool. Deze zijn tot op heden nog niet gerealiseerd.
2.7 Verantwoordelijkheden cliënten versus college
In de verordening wordt uitgebreid de verantwoordelijkheid van het college en de
verantwoordelijkheid van cliënt benoemt. In de Wmo 2015 wordt uitgegaan van wederzijdse inspanningen van zowel gemeente als cliënt. Er wordt een beroep gedaan op de gemeente om zeer uitgebreid alle mogelijkheden om tot oplossingen te komen onderzoeken. Daarnaast wordt er beroep gedaan op de eigen kracht van de cliënt van wie wordt verwacht eerst zelf naar oplossingen te zoeken voordat er bij het college om ondersteuning wordt gevraagd. Het college kan ook ondersteunen bij het zoeken naar oplossingen.
Als een cliënt een vergoeding vraagt over kosten die voorafgaand aan het moment van beschikken reeds zijn gemaakt zal er gewezen worden op de eigen verantwoordelijkheid en zal er geen vergoeding worden toegekend. Tenzij uitdrukkelijk hiervoor toestemming is verleend of als het achteraf nog te beoordelen is door de gemeente Losser.
Hierdoor wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen
uiteindelijk niet overeenstemt met wat het college als de goedkoopst adequate voorziening
beschouwt. Het college kan immers ook factoren mee laten wegen die buiten de woonruimte
van de aanvrager gelegen zijn, zoals een beschikbare aangepaste woning elders, waardoor een woningaanpassing wellicht niet noodzakelijk is.
3 Regels voor een persoonsgebonden budget (pgb) bij een maatwerkvoorziening
Een persoonsgebonden budget (pgb) kan een geschikt instrument zijn voor de cliënt om zijn leven naar eigen wensen en behoeften in te vullen. Het is een verstrekkingsvorm die bij uitstek geschikt is voor mensen die zelf de regie over hun leven kunnen voeren. Het college streeft ernaar dat een pgb niet noodzakelijk is, omdat bijna alle gewenste voorzieningen op lokaal niveau aanwezig zijn. Het college vindt het van belang dat mensen eigen regie over hun leven kunnen voeren en dat zij, indien zij dit wensen, hiervoor een pgb inzetten.
Alleen maatwerkvoorzieningen komen voor de keuze van een pgb in aanmerking. Voor algemene voorzieningen geldt die keuzevrijheid niet.
3.1 Voorwaarden om in aanmerking te komen voor een pgb
In de Wmo 2015 (art. 2.3.6) worden drie voorwaarden beschreven waar personen aan moeten voldoen, willen zij aanspraak kunnen maken op een pgb. Een pgb wordt verstrekt, indien:
de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;
Een extra eis die het college stelt is:
Als de kosten van de maatwerkvoorziening bij een pgb hoger uitpakken dan dat van zorg in natura, moet de cliënt de meerkosten zelf betalen of overstappen naar zorg in natura.
3.1.1 Bekwaamheid van de aanvrager
Allereerst wordt van een burger verwacht dat deze zelfstandig een redelijke waardering kan maken van zijn belangen ten aanzien van de zorgvraag. Het college vraagt de inwoner duidelijk te maken welke problemen hij heeft, hoe deze zijn ontstaan en welke resultaten de aanvrager met de ondersteuning beoogd.
Daarnaast wordt van de aanvrager verwacht dat deze de aan het pgb verbonden taken op een verantwoorde wijze kan uitvoeren. Bij deze taken kan gedacht worden aan het kiezen van een zorgverlener die in de zorgvraag voldoet, het aangaan van een contract, het in de praktijk aansturen van de zorgverlener en het bijhouden van een juiste administratie. De cliënt dient immers ook een zorgovereenkomst te overleggen met de SVB voordat de SVB tot betalingen over kan gaan naar de zorgverleners.
De bekwaamheid voor het hebben van een pgb wordt in samenspraak met de aanvrager getoetst. Het oordeel van het college is hierin leidend. Mocht het college van oordeel zijn dat de persoon (dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger) niet bekwaam is voor het houden van een pgb, dan kan het college het pgb gemotiveerd weigeren. Dat is een beslissing van het college waarop een aanvrager vervolgens bezwaar kan maken.
3.1.2 Gemotiveerd persoonlijk plan
Volgens de Wmo 2015 dient de aanvrager gemotiveerd aan te geven dat hij de maatwerkvoorziening als pgb geleverd wenst te krijgen. De cliënt moet motiveren dat het bestaande aanbod van zorg in natura niet passend is. In het plan moet duidelijk worden aangetoond dat de verstrekking van een pgb aantoonbaar leidt tot betere en effectievere ondersteuning. Ook dient de ondersteuning aantoonbaar doelmatiger te zijn. Een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt alleen verstrekt indien de cliënt dit gemotiveerd, aan de hand van een opgesteld plan vraagt conform het door het college opgestelde format. Het college vraagt de cliënt om een persoonlijk plan te maken. Dit persoonlijk plan wordt gekoppeld aan het maatschappelijk ondersteuningsplan dat hij samen met de regisseur of specialist maakt. Hierin wordt inzichtelijk gemaakt waar hij zijn ondersteuning zal inkopen, op welke manier deze ondersteuning bijdraagt aan zijn participatie en zelfredzaamheid en hoe de veiligheid, doeltreffendheid en cliëntgerichtheid van de ondersteuning is gewaarborgd. Na ‘akkoord’ hierop wordt een beschikking inclusief een pgb afgegeven op basis van het ondersteunings- en persoonlijkplan.
Door het opstellen van een persoonlijk plan wordt de cliënt gestimuleerd na te denken over zijn zorgvraag, deze uit te werken en te concretiseren, en tevens het doelbereik en daarmee de kwaliteit van de zorg te evalueren.
Met deze argumentatie moet duidelijk worden dat de aanvrager zich voldoende heeft georiënteerd op de maatwerkvoorziening in natura. Wanneer een persoon de onderbouwing in redelijkheid heeft beargumenteerd mag het college de aanvraag niet weigeren. Het geeft het college wel de nodige informatie waarom mensen voor het pgb kiezen, of dit samenhangt met de gecontracteerde ondersteuning en of het nodig is op de kwaliteit, flexibiliteit of cliëntgerichtheid van de gecontracteerde ondersteuning bij te sturen. Niet het oordeel van het college is leidend, maar het oordeel van de aanvrager. Dit geldt ook wanneer het college in haar ogen een kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod in natura heeft gedaan aan de cliënt. In deze gevallen kan het college het pgb omwille van de motivering niet weigeren.
Enkele concrete voorbeelden (niet uitputtend) van argumenten die aanvragers redelijkerwijs in het kader van hun motivering kunnen aanvoeren om een pgb te willen ontvangen, zijn:
tot slot dienen gemeenten rekening te houden met de behoeften van personen op het gebied van godsdienstige gezindheid, levensovertuiging of culturele achtergrond. Deze kunnen een reden vormen voor cliënten om te kiezen voor een pgb, omdat zij met het budget een aanbieder kunnen contracteren passend bij de eigen levensovertuiging.
In het geval van de Wmo 2015 heeft de cliënt zelf de regie over de ondersteuning die hij met het pgb contracteert. Daarmee krijgt hij ook de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de geleverde ondersteuning en kan hij deze zo nodig bijsturen. Het college kan op basis van deze bepaling vooraf toetsen of de veiligheid, doeltreffendheid en cliëntgerichtheid voldoende is gegarandeerd.
De kwaliteitseisen die gelden voor de ingekochte ondersteuning in natura kunnen niet één op één worden toegepast op het pgb. Bij het beoordelen van de kwaliteit weegt de consulent mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.
In het maatschappelijk ondersteuningsplan spreken cliënt en gemeente af op welke termijn ze de behaalde resultaten met het pgb en de daaraan verbonden voorwaarden evalueren, waaronder de vraag of de ingekochte ondersteuning aan de kwaliteitseisen voldoet.
Uiteindelijk ligt de keuze om wel of geen pgb af te geven bij de gemeente. Als het college weigert ondersteuning in de vorm van een pgb te verstrekken, dan is dat een besluit waartegen een aanvrager in bezwaar kan gaan. Een pgb wordt geweigerd wanneer:
Indien de cliënt een voorstel doet dat zou leiden tot een hoger pgb dan het vergelijkbare zorg in natura aanbod, bieden we de cliënt de mogelijkheid het verschil in budget zelf te financieren.
We weigeren daarmee een pgb alleen voor dat deel dat het budget hoger is dan het toegekende budget voor een vergelijkbare hulpvraag. We weigeren het hele pgb als de cliënt niet bereid is het verschil in budget zelf te financieren.
Het is belangrijk dat cliënten vooraf goed weten wat het pgb inhoudt en welke verantwoordelijkheden ze daarbij hebben. Deze voorlichting wordt bij het moment van aanvragen worden gegeven. Tijdens het gesprek en in de beschikking zal cliënt door de Wmo consulent worden geïnformeerd over het pgb. Daarnaast verzorgt het servicecentrum pgb van de sociale verzekeringsbank (SVB) voorlichting voor en ondersteuning van budgethouders.
3.4 Eigen verantwoordelijkheden van de budgethouder
De budgethouder is zelf verantwoordelijk voor:
Als de cliënt kiest voor een pgb, wordt in de toekenningbeschikking opgenomen:
De toekenning eindigt wanneer:
In het kort komt trekkingsrecht op het volgende neer: het college parkeert het pgb op de rekening van de SVB. De budgethouder geeft het te betalen bedrag aan de SVB door. Vervolgens verzorgt de SVB, na diverse checks, de betalingen aan de zorgverlener of zorginstelling.
Het reguliere proces verloopt als volgt:
De SVB controleert en registreert de declaraties en betaalt deze uit bij voldoende budget. In geval van onvoldoende budget kan de budgethouder een vrijwillige storting doen: het aanvullen van het budget vanuit eigen middelen. De SVB neemt contact op met de budgethouder als blijkt dat er een vrijwillige storting nodig is.
Zowel de budgethouder als het college krijgt inzicht in de besteding van het pgb en beide kunnen dit inzien via de website van de SVB, waarin de betalingen en de declaraties zijn opgenomen. Zo wordt duidelijk hoeveel van het pgb waaraan is besteed en wat er nog over is. Budgethouders hebben via Mijn pgb toegang tot deze gegevens.
Achter de schermen deelt de SVB gegevens met de Belastingdienst. Hierbij gaat het om de fiscale afdrachten waarvoor men inhoudingsplichtig is. Dit zijn de zorgverleners waarvoor de SVB de salarisadministratie uitvoert. Daarnaast geeft de SVB aan de Belastingdienst door welke bedragen namens de budgethouder aan individuele zorgverleners zijn betaald. Dit betreft alle betalingen waarbij de budgethouder niet inhoudingsplichtig is, maar waar de zorgverlener zelf bij zijn/ haar opgave inkomstenbelasting het juiste ontvangen inkomen aangeeft bij de Belastingdienst.
Vooralsnog geldt dat éénmalige pgb’s voor bijvoorbeeld hulpmiddelen en vervoersvoorzieningen wel rechtstreeks door het college aan de cliënt betaald worden.
Een pgb is gemiddeld genomen goedkoper dan zorg in natura omdat er minder overheadkosten hoeven te worden meegerekend. Het college maakt onderscheid tussen ondersteuning die wordt geleverd door het sociale netwerk, professionals en niet professionals. Tussenpersonen of belangbehartigers mogen niet uit het pgb betaald worden.
De hoogte en omvang van de voorziening worden nader geregeld in het Besluit
3.8 Inzetten sociaal netwerk of mantelzorgers
Op grond van artikel 2.3.6 vierde lid van de wet wordt in artikel 5 van de verordening een onderscheid gemaakt in het tarief voor ondersteuning door professionals en ondersteuning door het sociaal netwerk of breder gezegd: niet-professionals.
Onder een professionele zorgverlener wordt verstaan degene die als professional van een instelling, freelancer of ZZP-er behoort tot een beroepsgroep en van daaruit beroepsmatig en gekwalificeerd werkzaamheden uitvoert gericht op de betreffende ondersteuning of zorg. Aanknopingspunten hierbij zijn inschrijving bij de Kamer van Koophandel, Big-registratie, diploma’s, kwaliteitscriteria bij de aanbieders die zorg in natura leveren.
Bij verordening kan worden bepaald onder welke voorwaarden de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de mogelijkheid heeft de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen te betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk, of breder gezegd: niet-professionele ondersteuning. Het uitgangspunt van de wetgever hierbij is dat het pgb voor niet-professionele zorgverleners beperkt dient te blijven tot die gevallen waarin dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is. Daarom is aan het pgb een maximum tarief gesteld dat mag worden uitbetaald aan niet-professionele zorgverleners. Dit maximumtarief voor niet-professionele zorgverlening of ondersteuning is van toepassing wanneer:
Een familielid uit de tweede graad, niet behorende tot gezinsleven van de cliënt, en gediplomeerd voor de toegekende ondersteuning kan onder voorwaarden in aanmerking komen voor het tarief van een professionele zorgverlener. De zorg of ondersteuning door deze persoon dient aantoonbaar beter en effectiever te zijn voor de cliënt. Daarbij moet de hulp of ondersteuning beroepsmatig worden uitgevoerd en deze persoon staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.
De hoogte van de verschillende tarieven worden vastgesteld in het financieel besluit Wmo. De tarieven zoals vermeld zijn een all-in tarief. Dat wil zeggen dat alle kosten zoals salaris, vervanging tijdens vakantie, verzekering(en) en reiskosten zijn opgenomen in dit tarief.
Het pgb zal door de SVB maandelijks achteraf uitbetaald worden aan de hulpverlener. Aan de uitbetaling zitten de volgende voorwaarden:
De cliënt mag geen eigen bijdrage uit het pgb betalen. De cliënt dient de gemaakte kosten te declareren bij de SVB. Op het moment dat het pgb teruggevorderd dient te worden gaat de gemeente over tot incasso.
3.10 Het pgb voor de verschillende voorzieningen en diensten
Een cliënt kan voor een pgb kiezen bij een maatwerkvoorziening. Hierbij is de indicatie die het college afgeeft leidend.
3.10.1 Pgb voor (huishoudelijke) ondersteuning
De Wmo 2015 stelt dat de cliënt met zijn pgb een gelijkwaardige voorziening moet kunnen treffen vergelijkbaar met zorg in natura. Voor ondersteuning betekent dit dat er een zorgverlener van betaald moet kunnen worden voor tenminste het minimum loon (en dat er zo nodig werkgeverslasten uit betaald moeten kunnen worden).
Eventuele ondersteuning wordt door het pgb servicecentrum van de SVB voor de cliënt gratis geboden; hier zijn geen kosten voor opgenomen in het pgb. Het college keert een “bruto” pgb uit aan de SVB, hierop is geen eigen bijdrage in mindering gebracht. Het toegekende pgb dient te worden aangewend voor de inkoop van de ondersteuning.
De cliënt dient schriftelijk een zorgovereenkomst af te sluiten met de persoon of de instantie bij wie de huishoudelijke ondersteuning wordt afgenomen. Deze overeenkomst dient opgestuurd te worden naar de SVB. De SVB vraagt de goedkeuring aan de Wmo consulent.
Omzetten van het pgb naar zorg in natura
In het geval dat de cliënt aangeeft geen pgb meer te willen ontvangen en kiest voor een verstrekking in natura, blijft het recht op (huishoudelijke) ondersteuning (bij ongewijzigde omstandigheden) bestaan. Hierbij wijzigt de vorm en krijgt de cliënt een nieuwe beschikking. Cliënt kan bij een herindicatie of maximaal één keer per jaar wisselen tussen een pgb en verstrekking in natura.
3.10.2 Pgb bij rolstoelen, losse woonvoorzieningen en vervoersvoorzieningen
De Wmo 2015 stelt dat de cliënt met zijn pgb een gelijkwaardige voorziening moet kunnen treffen. Het toegekende pgb dient te worden aangewend voor het resultaat wat is benoemd door de Wmo consulent in de beschikking. Wanneer cliënt kiest voor een pgb krijgt hij bij de beschikking een programma van eisen (PvE) van de maatwerkvoorziening waaraan het resultaat moet voldoen. De cliënt kan op basis van dit programma van eisen zelf de voorziening aanschaffen.
De voorziening in de vorm van pgb wordt toegekend voor een periode welke gelijk is aan de technische levensduur. Als de voorziening tussentijds niet blijkt te voldoen en er geen sprake is van veranderde omstandigheden, kan er geen beroep worden gedaan op een vervangende voorziening.
De leverancier verstrekt producten met een technische levensduur van minimaal 7 jaar, gereknd vanaf de datum van nieuw levering van het hulpmiddel, met uitzondering van:
Na ontvangst van de beschikking heeft de cliënt 6 maanden de tijd om de voorziening aan te schaffen. De factuur dient ingeleverd te worden bij de SVB. De SVB zal de factuur betalen aan de leverancier. Vooralsnog is de gemeente gemandateerd door de SVB om eenmalige betalingen zelf uit te voeren. Hiervoor zal de cliënt de factuur moeten leveren aan het college. Deze zal dan overgaan tot uitbetaling.
Omzetting pgb in voorziening in natura
Een omzetting van het pgb in een voorziening in natura is niet mogelijk nadat het pgb reeds is besteed aan een voorziening. De cliënt moet dan tenminste 7 jaar wachten met het doen van een nieuwe aanvraag. Een voorziening of een pgb voor een voorziening wordt immers maar één keer per 7 jaar verstrekt.
4 Regels voor een eigen bijdrage
De Wmo maakt een onderscheid tussen (eigen) bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen. De bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen mag het college bepalen en dit mag kostendekkend zijn. De eigen bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen mag nooit hoger zijn dan de kostprijs van de voorziening.
4.1 Eigen bijdrage maatwerkvoorzieningen
Voor maatwerkvoorzieningen verstrekt vanuit de Wmo 2015 wordt een eigen bijdrage opgelegd. De gemeente mag de hoogte van de eigen bijdrage aan de hand van de wettelijke parameters aanpassen. Aanpassing van de wettelijke parameters mag alleen tot een lagere eigen bijdrage leiden. Voor 2017 heeft het kabinet besloten om de eigen bijdrage te verlagen. Deze verlaging is opgenomen in het Financieel Besluit maatschappelijke ondersteuning 2017.
Uitzonderingen op het heffen van de eigen bijdrage zijn:
Wettelijk is geregeld dat het CAK (Centraal Administratie Kantoor) de eigen bijdrage vaststelt, oplegt en int. Vervolgens vindt afdracht van het CAK aan het college plaats.
De hoogte van de eigen bijdrage is afhankelijk van:
De duur van de eigen bijdrage:
Voor alle maatwerkvoorzieningen geldt de termijn conform de gebruiksperiode. De eigen bijdrage mag niet hoger zijn dan de werkelijke kosten van de voorziening.
4.2 Eigen bijdrage woningaanpassing voor kinderen
Als de eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een nagelvaste woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd, is de bijdrage verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders
4.3 Bijdrage algemene voorzieningen
Voor algemene voorzieningen kan een bijdrage vastgelegd worden die kostendekkend mag zijn. Het college is van mening dat de hoogte van de kosten van een algemene voorziening niet mogen leiden tot niet-gebruik van cliënten of tot een opstapeling van kosten.
Er zal per algemene voorziening bekeken moeten worden wat de hoogte is van de eigen bijdrage van de cliënten. Dit zal worden vastgelegd in een afzonderlijke regeling.
5 Huishoudelijke ondersteuning
De visie vanuit het Rijk op hulp bij het huishouden is volledig gewijzigd. De veranderingen zijn wettelijk verankerd in de nieuwe Wmo 2015. Doel van de nieuwe wet is dat de cliënt kan participeren en zo veel mogelijk zelfredzaam is. In de nieuwe wet wordt onder zelfredzaamheid verstaan: “in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden”. De term “schoon en leefbaar huis” is dus volledig verdwenen in de nieuwe wet. De smallere formulering “gestructureerd huishouden” heeft daarmee een veel mindere reikwijdte dan het “verzorgen van een huishouden”. Bij het participeren mag de huishouding geen obstakel zijn. Het hoeft niet overal “spic en span” te zijn, maar het huishouden moet “op orde” zijn. Het vormt een basis, waar de inwoner mensen kan ontvangen en van waaruit de inwoner kan participeren in de samenleving.
Onder een gestructureerd huishouden wordt verstaan huishoudelijke ondersteuning waarmee iedereen gebruik kan maken van een opgeruimde en functionele huiskamer, slaapvertrek, keuken en douche/toilet en verkeersruimte (hal, gang, overloop, trap) gericht op het vergroten van de maatschappelijke participatie en zelfredzaamheid. Uitgezonderd zijn de logeerkamer, hobbykamer, zolder, kelder, buitenruimten en de verzorging van dieren.
Vanaf 2015 is vanuit het rijk minder geld beschikbaar voor de huishoudelijke ondersteuning. Het college zal deze dienst anders moeten gaan organiseren. In Losser zullen er algemene voorzieningen ontwikkeld worden waar burgers een beroep op kunnen doen voor de huishoudelijke ondersteuning.
Om dit te realiseren zijn er algemene voorzieningen op het gebied van onder andere een huishoudelijke dienst voor het licht en zwaar huishoudelijke werk, was- en strijkservice, alarmering, glazenwasser, hondenuitlaatservice, klussendienst, maaltijdservice (warm en koud) en een boodschappendienst. Aanbieders worden hier actief op gewezen. De sociale teams zullen hier ook een belangrijke rol in spelen.
Op het moment dat er een algemene voorziening aanwezig is, is deze voorziening voorliggend aan een maatwerkvoorziening.
5.2 Gebruikelijke ondersteuning
Indien de cliënt huisgenoten heeft (partner, kind, familielid) die wel in staat zijn huishoudelijk werk te verrichten, komt men niet in aanmerking voor huishoudelijke ondersteuning. Dit wordt gebruikelijke ondersteuning genoemd. Gebruikelijke ondersteuning heeft een verplichtend karakter en hierbij wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, gezinssamenstelling, drukke werkzaamheden of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden. Iedere volwassene wordt geacht ook naast een drukke baan of gezin een huishouden te voeren. Jong volwassenen in de leeftijd van 18 tot 23 jaar worden geacht een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren. Vanaf 23 jaar wordt iemand geacht een meerpersoonshuishouden te kunnen voeren.
Van kinderen in de leeftijd tussen 12 en 18 jaar wordt verwacht dat zij hun eigen kamer schoonhouden en een bijdrage leveren in de licht huishoudelijke taken (zoals tafel afruimen, afwassen, kleding in de wasmand doen, kleine boodschappen doen).
Aangezien bij iedere vraag een onderzoek naar de individuele kenmerken en mogelijkheden van de aanvrager wordt gedaan is het mogelijk om af te wijken van gebruikelijke ondersteuning. Uit jurisprudentie van de Wmo 2015 en AWBZ is bekend dat als een huisgenoot regelmatig in aaneengesloten perioden van 7 etmalen vanwege werk afwezig is (bijvoorbeeld een vrachtwagenchauffeur voor internationaal transport) kan er geen gebruikelijke ondersteuning worden verwacht
Redenen als 'niet gewend zijn om’ of ‘geen huishoudelijke werk willen en/of kunnen verrichten” leiden niet tot een indicatie voor het overnemen van huishoudelijke taken. Indien hiervoor motivatie aanwezig is, kan er een indicatie worden gesteld voor maximaal 6 weken zorg voor het aanleren van huishoudelijke taken en/of het leren (efficiënter) organiseren van het huishouden.
In situaties korter dan drie maanden moet alle zorg door de gebruikelijke zorger worden geboden. Het uitgangspunt hier is dat de cliënt kortdurende hulp via het eigen netwerk kan regelen en/of in combinatie van algemeen gebruikelijke voorzieningen zoals huishoudelijke ondersteuning en was- en strijkservice.
5.2.1 Gezondheidsproblemen of (dreigende) overbelasting
Een Wmo-consulent kan concluderen, dat een huisgenoot of partner geen gebruikelijke ondersteuning kan leveren als deze zodanige gezondheidsproblemen en/of beperkingen heeft, dat redelijkerwijs de betreffende taken niet door hem uitgevoerd kunnen worden.
Een Wmo-consulent moet altijd onderzoeken of een leefeenheid, gegeven de voor die leef-
eenheid geldende gebruikelijke ondersteuning, door de (chronische) uitval van een gezinslid niet alsnog onevenredig belast wordt en overbelasting dreigt.
Wanneer partner of huisgenoot gezondheidsproblemen en/of beperkingen heeft of door de
combinatie van een (volledige) werkkring of opleiding en het voeren van het huishouden
overbelast dreigt te raken, zullen de (medische) gegevens ter onderbouwing daarvan door de betrokkene moeten worden aangeleverd. Het college moet zich daar dan een geobjectiveerd oordeel over vormen. Wanneer de dreigende overbelasting wordt veroorzaakt door een combinatie van werk en gebruikelijke ondersteuning en andere activiteiten dan werk en huishouden, gaan werk en gebruikelijke ondersteuning voor.
Het beoefenen van vrijetijdsbesteding kan op zich geen reden zijn om een indicatie te geven voor huishoudelijke ondersteuning.
In geval de leden van een leefeenheid overbelast dreigen te raken door de combinatie van
werk en verzorging van de zieke partner/huisgenoot, kan een indicatie worden gesteld op de
onderdelen die normaliter tot de gebruikelijke ondersteuning worden gerekend. In eerste instantie zal de indicatie van korte duur zijn om de leefeenheid de gelegenheid te geven de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen. Hetzelfde geldt als een partner/ouder
ten gevolge van het plotselinge overlijden van de andere ouder dreigt overbelast te raken
door de combinatie van werk en verzorging van de inwonende kinderen.
Van cliënt en huisgenoot wordt dan verwacht dat zij (eventueel met ondersteuning van de mantelzorgconsulent of andere cliëntondersteuner) onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om de overbelasting te verminderen, zodat op den duur de huishoudelijke taken weer door het gezin kunnen worden overgenomen. Alleen wanneer blijkt dat -na een tijdelijke indicatie- ondanks aantoonbare pogingen van betrokkenen om tot andere oplossingen te komen het niet mogelijk is om de overbelasting te reduceren, kan voor een langere periode huishoudelijke ondersteuning worden ingezet.
Op het moment dat iemand niet in staat is om, met behulp van algemene en/of voorliggende voorzieningen en zijn netwerk, te participeren in de samenleving omdat de woning niet op orde is, kan er een indicatie afgegeven worden voor huishoudelijke ondersteuning.
Deze indicatie wordt uitgedrukt in een resultaat, niet in uren of klassen. Deze resultaten worden doorgegeven aan de aanbieder. De aanbieder gaat in gesprek met de cliënt welke taken overgenomen dienen te worden en welke de cliënt zelf kan doen samen met het sociale netwerk. De aanbieder legt deze afspraken vast in een zorgplan.
De indicatieduur is afhankelijk van de situatie en kan in maanden afgegeven worden, maar ook voor onbepaalde tijd (minimaal 3 maanden).
Op basis van de gemeentelijke indicatie en het ondersteuningsplan wordt door de zorgaanbieder een zorgplan opgesteld (bij zorg in natura) of een uitvoeringsplan door de cliënt (bij pgb). Deze plannen zijn aanvullend op de gemeentelijke indicatie en het ondersteuningsplan. Het zorgplan of het uitvoeringsplan geeft aan op welke wijze invulling wordt gegeven aan het behalen van de resultaten.
De Wmo heeft als doel dat de cliënt ondersteund wordt in zijn zelfredzaamheid en kan participeren in de samenleving. De inzet van ondersteuning in het huishouden kan op één of meerdere specifieke resultaatsgebieden van het huishouden plaatsvinden waardoor de cliënt en eventuele gezinsleden ondersteund worden in het voeren van het huishouden.
De maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning omvat zo nodig ondersteuning om te komen tot de volgende resultaten:
Het kunnen beschikken over een leefbaar huishouden heeft betrekking op de ruimten die nodig zijn voor het normale gebruik van de woning en die daadwerkelijk dagelijks in gebruik zijn. Uitgezonderd zijn de zorg voor dieren en werkzaamheden die buiten de woning plaatsvinden, zoals ramen lappen buiten en tuinonderhoud.
Het kunnen beschikken over een schoon en leefbaar huishouden houdt in dat de woning schoon moet zijn volgens algemeen gebruikelijke hygiënische normen.
Iedereen in de leefeenheid moet gebruik kunnen maken van schone ruimten zoals hieronder benoemd. Daarnaast moet het huis opgeruimd en functioneel zijn, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen. Van de cliënt wordt verwacht dat de huishouding zo wordt ingericht dat een schoon en leefbaar huishouden zo efficiënt mogelijk gerealiseerd kan worden.
Om te kunnen beschikken over een schoon en leefbaar huis worden, niet limitatief, de volgende activiteiten in de woonkamer, keuken, slaapkamer, badkamer, toilet, trap uitgevoerd:
5.4.2 Schone draagbare kleding
Het kunnen beschikken over schone en draagbare kleding houdt in dat de aanbieder de cliënt ondersteunt om over schone en draagbare kleding te kunnen beschikken.
De ondersteuning voor de feitelijke wasverzorging is niet opgenomen in het resultaat van de maatwerkvoorziening. Voor de feitelijke wasverzorging mag de betreffende dienstverlener/algemene voorziening de met de cliënt overeengekomen kosten bij de cliënt in rekening brengen.
Het kunnen beschikken over schone en draagbare kleding houdt in dat, indien nodig, de cliënt ondersteuning ontvangt zodat deze over schoon en draagbare kleding kan beschikken. Onder schoon en draagbare kleding wordt ook het bed- en linnengoed verstaan.
Het kunnen beschikken over de benodigde dagelijkse maaltijden houdt in dat de aanbieder de cliënt ondersteunt zodat deze over de benodigde dagelijkse maaltijden kan beschikken. De kosten voor de aanschaf van de maaltijden c.q. de maaltijdvoorziening komen ten laste van de cliënt.
Om te kunnen beschikken over de benodigde dagelijkse maaltijden worden, niet limitatief, de volgende activiteiten uitgevoerd:
Het verzorgen van de boodschappen en de bereiding van de warme maaltijd behoort niet tot de uit te voeren activiteiten.
Het ‘pluspakket huishoudelijke ondersteuning’ is een onderdeel binnen de maatwerkvoorziening dat aanvullend op het onderdeel ‘huishoudelijke ondersteuning’ wordt ingezet. Dit ‘pluspakket’ wordt ingezet indien verzorging van minderjarige kinderen aan de orde is en/of indien er sprake is van een regieproblematiek ten aanzien van het huishouden. De aanbieder krijgt dan bovenop de standaard vergoeding een extra vergoeding.
Het kunnen zorgen voor minderjarige kinderen, als onderdeel van het ‘pluspakket huishoudelijke ondersteuning’ houdt in dat de aanbieder de cliënt zodanig ondersteunt dat met of voor de kinderen in het huishouden de dagelijks in het gewone leven te verrichten handelingen zijn uitgevoerd, daarbij rekening houdend met de leeftijd en de ontwikkelingsfase van de kinderen.
De verantwoordelijkheid voor het thuis kunnen zorgen voor minderjarige kinderen ligt primair bij de ouder(s)/ voogd(en). Kan/ kunnen de ouder(s)/ voogd(en) tijdelijk deze rol niet vervullen, dan kan ondersteuning ingezet worden. De noodzakelijke activiteiten die leiden tot ondersteuning regievoering op het huishouden, en de frequentie van deze, is maatwerk. Benodigde activiteiten zullen zich voornamelijk afspelen op ondersteuning bij de persoonlijke hygiëne, aan- en uitkleden en maaltijdondersteuning van het minderjarige kind.
Gebruikelijke zorg voor ouders ten opzichte van hun kinderen is omschreven in bijlage I.
5.5.2 Ondersteuning en regievoering
Indien er sprake is van (gedeeltelijk) disfunctioneren in bijvoorbeeld de organisatie van het huishouden kan ondersteuning geleverd worden. De noodzakelijke activiteiten die leiden tot ondersteuning regievoering op het huishouden, en de frequentie van deze, is maatwerk.
Benodigde activiteiten zullen zich voornamelijk afspelen bij administratieve werkzaamheden en organisatorische bezigheden ten behoeve van de cliënt met betrekking tot het huishouden.
5.6 Voortzetten hulp na overlijden huisgenoot
Wanneer cliënt overlijdt kan de huisgenoot die achterblijft huishoudelijke ondersteuning blijven ontvangen gedurende maximaal 4 weken. Zo heeft de achterblijvende huisgenoot maximaal 4 weken de tijd om de hulp op een andere manier te organiseren of de (veranderende) indicatie op zijn/haar naam te kunnen laten zetten. De indicatie zal dan door het college ambtshalve omgezet worden en doorgegeven worden aan de aanbieder. De cliënt is zelf verantwoordelijk om dit verzoek in te dienen.
5.7 Invloed van de woning of woonvorm op de huishoudelijke ondersteuning
Een grotere woning leidt niet vanzelfsprekend tot een andere indicatie. Er wordt uitgegaan van het niveau van sociale woningbouw. Dus bijvoorbeeld: een inpandig zwembad wordt niet schoongemaakt, ook de zorg voor dieren en buitenruimtes valt niet onder de huishoudelijke ondersteuning.
Bij kamerverhuur wordt de huurder van de betreffende ruimte niet als een huisgenoot gezien van wie gebruikelijke hulp wordt verwacht. Dat er sprake is van kamerhuur moet met een huurovereenkomst worden aangetoond. Als mensen zelfstandig samenwonen op één adres en gemeenschappelijke ruimte delen wordt verwacht dat het aandeel in het schoonmaken van de gedeelde ruimtes bij uitval van één van de bewoners wordt overgenomen door een andere bewoner. Huishoudelijke ondersteuning wordt dan alleen geleverd aan de gangbare ruimtes van de cliënt waar de huurder geen gebruik van maakt.
In vakantiewoningen, tweede woningen, hotels/pensions, kamerhuur wordt in beginsel geen huishoudelijke ondersteuning verstrekt. Aangezien een vakantie doorgaans van korte duur is, is er sprake van uitstelbare taken of kan de schoonmaak worden ingekocht bij de verhuurder.
Indien door ernstige vervuiling een sanering van de woning noodzakelijk is om een hygiënische en werkbare situatie te creëren, kan voorafgaand aan de inzet van huishoudelijke ondersteuning de woning worden gesaneerd. De kosten zullen indien mogelijk in rekening worden gebracht bij de cliënt.
De afspraken over de te realiseren resultaten worden beschreven in een tussen aanbieder en cliënt op te stellen zorgplan. Het opgestelde zorgplan van de aanbieder voldoet in ieder geval aan de volgende eisen:
De uiteindelijke invulling wordt tussen cliënt en aanbieder vastgesteld.
Een keuze voor Zorg in natura betekent, dat de cliënt kan kiezen uit één van de leveranciers die door het college zijns gecontracteerd. Door middel van een aanbesteding worden met een aantal leveranciers contracten gesloten zodat er sprake is van keuzevrijheid voor de cliënt.
Het voordeel van Zorg in natura is dat de cliënt geen enkele vorm van administratieve verplichting heeft. Het college en de leverancier zijn verantwoordelijk voor betaling en verantwoording. Een nadeel is dat de keuzevrijheid beperkt wordt tot de leveranciers die door het college geselecteerd zijn. Bovendien kan een cliënt die kiest voor Zorg in natura niet bepalen door wie de hulp wordt geleverd.
5.10.2 Persoonsgebonden budget
Het persoonsgebonden budget stelt cliënten in staat om zélf professionele huishoudelijke ondersteuning in te kopen. Cliënten moeten gebruik maken van de zorgovereenkomst van de SVB. De cliënt sluit met een medewerker of leverancier een zorgovereenkomst waarin onder andere afspraken gemaakt worden over het tarief, de werktijden, etc.
Als gevolg hiervan krijgt de cliënt te maken met administratieve verantwoordelijkheden en de verplichting om de inzet van zijn persoonsgebonden budget te verantwoorden naar het college.
5.11 Huishoudelijke Hulp Toelage
Om zoveel mogelijk volwaardige werkgelegenheid te behouden wordt in 2017 gebruik gemaakt van de Huishoudeiljke Hulp Toelage (HHT). De toelage wordt beschikbaar gesteld door middel van kortingsbonnen. Eén kortingsbon staat voor één uur huishoudelijke ondersteuning. De afname kan alleen in hele uren benut worden. Er mogen maximaal 104 kortingsbonnen per jaar afgenomen worden.
Wie komen er in aanmerking voor de kortingsbonnen:
De uitvoering van de Huishoudelijke Toelage dient uitgevoerd te worden door een gecontracteerde aanbieder voor huishoudelijke ondersteuning van de gemeente Losser.
De aanbieder factureert één keer per periode van 4 weken in hele uren, aansluitend aan de perioden van het CAK. Bij de facturatie van de aanbieder aan de gemeente worden de gegevens van de cliënt en het aantal daadwerkelijk verzilverde uren aan de gemeente doorgegeven.
Het college kan voorzieningen verstrekken voor het wegnemen van aantoonbare
beperkingen die een persoon ondervindt bij het zich verplaatsen in en om de
Jezelf kunnen verplaatsen is essentieel bij zelfredzaamheid en participatie. Een rolstoelvoorziening kan bestaan uit een algemene voorziening. Hiermee wordt gedoeld op
b.v. een rolstoelpool. Hiervan kan gebruik gemaakt worden indien een rolstoel niet dagelijks
nodig is voor verplaatsingen maar slechts incidenteel, bv. bij wandelen of winkelen. Een
dergelijke voorziening is op dit moment nog niet voorhanden. Indien een dergelijke voorziening voorhanden is zal eerst bekeken worden of de aanvrager hiervan gebruik kan maken.
Er worden de volgende rolstoelvoorzieningen onderscheiden:
Voor een elektrische rolstoel geldt dat indien er gewenningslessen nodig zijn deze vergoedt worden tot een maximum van drie lessen. Indien er blijkt dat haalbaarheidslessen nodig zijn dient cliënt zich te vervoegen tot de 1elijns ergotherapie.
Voorwaarden om in aanmerking te komen voor een rolstoel:
Cliënten die in een WLZ-instelling verblijven kunnen voor een rolstoel beroep doen op de Wet langdurige zorg (Wlz). Indien een cliënt een indicatie heeft voor een WLZ- instelling inclusief behandeling maar kan deze behandeling niet verzilveren, dient de rolstoel verzilverd te worden door de Wmo.
Met aanpassingen wordt bedoeld; extra onderdelen die niet standaard op een rolstoel zitten (zoals comfort beensteunen of een werkblad), maar wel medisch noodzakelijk zijn voor de cliënt. Accessoires zoals een boodschappenmand, schootskleed en een spiegel zijn doorgaans niet noodzakelijk, maar wenselijk en worden daarom niet vergoed.
De voorziening kan zowel in de vorm van een pgb als in natura worden verstrekt. Indien de voorziening in natura wordt verstrekt zal deze altijd in bruikleen worden geleverd. Er dient dan een bruikleenovereenkomst te worden ondertekend door zowel de cliënt als het college. De leverancier heeft opdracht gekregen de bruikleenovereenkomst namens het college te ondertekenen.
6.1.4 Onderhoud en verzekering
Alleen voor voorzieningen, waar op grond van de Wmo 2015 recht op bestaat, komen in aanmerking voor vergoeding van onderhoud, keuring en reparatie.
Als de voorziening in natura is verstrekt dient er, tenzij anders afgesproken met de leverancier, eerst een offerte ingediend te worden bij de gemeente Losser. De Wmo consulent zal dan beoordelen of het noodzakelijk is dat hiervoor kosten worden gemaakt.
Als de indicatie is afgegeven voor een pgb kan de cliënt jaarlijks de kosten achteraf, declareren bij de gemeente. In de beschikking zal aangegeven worden wat de maximale hoogte is van de uitbetaling.
Voor kindervoorzieningen en elektrische rolstoelen wordt een afschrijvingstermijn van 5 jaar gehanteerd. Voor overige rolstoelvoorzieningen geldt een afschrijvingstermijn van 7 jaar.
6.1.6 Voorliggende wetgevingen
Een rolstoel die uitsluitend voor woon- werkverkeer wordt gebruikt valt niet onder de Wmo 2015 (de rolstoel voor woon- werkverkeer wordt verstrekt door het UWV). Rolstoelen die ook op het werk gebruikt kunnen worden vallen wel binnen de Verordening. Speciale rolstoelen voor de werksituatie worden verstrekt door de UWV. Voor een rolstoelvoorziening is geen eigen bijdrage verschuldigd.
Sporten kan een belangrijk middel tot participatie zijn. De cliënt kan in aanmerking komen voor een sportvoorziening wanneer:
De sportvoorziening kan een sportrolstoel zijn maar ook een andere maatwerkvoorziening. Op grond van eerdere regelgeving Wmo 2015 en jurisprudentie kan worden gesteld dat het redelijk is om maximaal eens per drie jaar hiervoor een vergoeding te verstrekken. De aanvrager moet aantonen dat er sprake is van een actieve sportbeoefening. De ervaring leert dat sportclubs, sponsors of fondsen vaak bereid zijn een deel van de kosten te vergoeden. Bovendien kost sporten zonder beperking ook geld dus mag van de aanvrager ook worden verwacht dat hij een deel van de kosten draagt. Deze maatwerkvoorziening kan alleen gecompenseerd worden in de vorm van een pgb. De verstrekking van sportvoorzieningen vindt plaats in de vorm van toekenning van de werkelijke kosten van de sportvoorziening. De cliënt is zelf verantwoordelijk voor het uitzoeken en bestellen van een passende maatwerkvoorziening. De kosten voor de verstrekking van een sportvoorziening worden betaald door de gemeente.
Om langer zelfstandig te kunnen blijven wonen in de eigen leefomgeving zijn er veel voorzieningen die dit mogelijk maken. In dit hoofdstuk een toelichting op verschillende soorten woonvoorzieningen en een aantal begrippen die bij de beoordeling van de noodzaak van een voorziening en in de jurisprudentie over dit onderwerp een rol spelen.
Het college onderscheidt de volgende woonvoorzieningen:
Voor kortdurend gebruik (maximaal 6 maanden) zijn losse woonvoorzieningen te leen via het uitleendepot van thuiszorgaanbieders of hulpmiddelen-leveranciers. Deze kosten worden niet vergoed door de Wmo 2015, vaak worden ze wel vergoed via de zorgverzekering.
Woonvoorzieningen zijn alleen bedoeld voor ondervonden problemen die in direct verband staan met de bouwkundige of woontechnische aspecten van de woning zelf. Omgevingsfactoren als lawaai, stank, onveiligheidsgevoelens, overlast of het te groot zijn van de woning zijn dus niet van belang en kunnen niet leiden tot een woonvoorziening.
Bij woonvoorzieningen kunnen een aantal algemene voorwaarden gehanteerd worden. Voorwaarden zijn:
Uit de criteria voor een maatwerkvoorziening in artikel 3.5 van de verordening blijkt dat de cliënt alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt als de noodzaak tot ondersteuning redelijkerwijs niet vermijdbaar was, de voorziening niet voorzienbaar was of van cliënt niet verwacht kon worden dat hij maatregelen getroffen zou hebben die de hulpvraag overbodig hadden gemaakt. Dit betekent bijvoorbeeld dat wanneer de cliënt verhuist naar een woning waarvan bij verhuizing duidelijk is dat deze niet geschikt is, dan komt de cliënt niet in aanmerking voor woningaanpassingen.
Cliënten die voor het eerst zelfstandig gaan wonen kunnen geen indicatie krijgen voor een verhuiskostenvergoeding. Deze kosten zijn voorzienbaar, alle mensen die voor het eerst zelfstandig gaan wonen hebben deze kosten.
8.1.2 Algemeen gebruikelijke woonvoorzieningen
Niet vergoed worden zaken die als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Welke zaken daartoe behoren, hangt af van de maatschappelijke ontwikkelingen. Veel woonvoorzieningen zijn tegenwoordig in de reguliere handel te koop. Deze voorzieningen worden ook door mensen zonder beperkingen gebruikt en worden daarom als algemeen gebruikelijk beschouwd. Voorbeelden hier van zijn (zie ook paragraaf 3.5):
Er wordt vanuit gegaan dat elke badkamer of keuken eens in de zoveel jaar vernieuwd wordt. Bij een aanvraag voor een woningaanpassing van een badkamer of keuken
wordt rekening gehouden met de leeftijd van de badkamer of keuken. Als een keuken of badkamer ouder is dan onderstaande termijnen, is er sprake van een normale renovatie. De kosten van deze renovatie zijn voor de cliënt zelf.
Deze afschrijvingstermijnen zijn gebaseerd op de afschrijvingstermijnen die door de Vereniging Overleg Voorzitters Huurcommissie zijn vastgesteld in het Beleid Huurverhoging na Woonverbetering.
8.1.3 Normaal gebruik van de woning
Uit jurisprudentie blijkt dat een woningaanpassing als doel heeft normaal gebruik van de woning mogelijk te maken. Voor de zelfredzaamheid van mensen zijn de volgende algemene dagelijkse levensverrichtingen van belang:
Er worden geen hobby- of studeerruimtes aangepast of bereikbaar gemaakt, omdat het hier geen elementaire woonfuncties betreft. Ook worden geen aanpassingen vergoed voor voorzieningen met een therapeutisch doel zoals dialyseruimte en therapeutisch baden.
Een voorziening wordt geweigerd als een voorziening betrekking heeft op een hoger niveau dan het niveau van de sociale woningbouw. Zo zal een voorziening voor het gebruik van de kelder of de zolder geweigerd worden.
8.2 Woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of woontechnische aard
Losse voorzieningen hebben als voordelen dat ze vaak snel kunnen worden ingezet, soms voordeliger zijn, vaak voor meerdere doeleinden kunnen worden ingezet (bijvoorbeeld: een douchestoel kan ook gebruikt worden om aan de wastafel te zitten of om op te zitten bij het aankleden) en meegenomen kunnen worden in geval van verhuizing.
Losse voorzieningen zijn daarom veelal voorliggend op bouwkundige woonvoorzieningen Een losse tillift is bijvoorbeeld te verkiezen boven een plafondlift.
Losse woonvoorzieningen kunnen zowel in bruikleen als in eigendom worden verstrekt. Relatief goedkope hulpmiddelen zoals douchestoelen en toiletstoelen (waarvan de kosten van transport en reiniging voor herverstrekking niet opwegen tegen de kosten van verstrekking van een nieuw hulpmiddel), zullen in eigendom worden verstrekt.
Woningaanpassingen zijn bouwkundige of woontechnische ingrepen, die gericht zijn op
compensatie van beperkingen, die de aanvrager ondervindt bij het normale gebruik van de
woonruimte of die een uitraasruimte betreffen. Het gaat om onroerende, dus aard- en/of
De uitraasruimte is een verblijfsruimte waarin een gehandicapte die vanwege een
gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Bij het realiseren van een uitraasruimte is het ontbreken van ergonomische belemmeringen geen afwijzingsgrond voor toekenning. Het betreft hier geen slaapkamer.
Wanneer de cliënt in een Wlz-instelling woont kan eenmalig één woning in de gemeente Losser, waar hij regelmatig op bezoek komt (bijvoorbeeld van de ouders) bezoekbaar gemaakt worden. Bezoekbaar houdt in dat de cliënt toegang heeft tot de woning, en één verblijfsruimte (bijvoorbeeld de woonkamer) en het toilet kan bereiken en gebruiken. Er worden geen aanpassingen vergoed om logeren mogelijk te maken.
Op het moment dat iemand beperkingen ervaart in de woning wordt er gekeken naar de goedkoopst adequate oplossing. In een aantal gevallen is het goedkoper om te verhuizen naar een andere woning. Hier ligt ook het primaat. Het stimuleert de doorstroming van de woningen. Daarnaast hoeven er dan minder woningen aangepast te worden. Om te verhuizen naar een geschikte woning kan het zijn dat de cliënt een medische verhuisurgentie nodig heeft, in sommige gevallen gebeurt dit in combinatie met een verhuiskostenvergoeding.
Vaak hebben mensen een medische urgentie nodig om sneller te kunnen verhuizen naar een andere woning. Het zijn over het algemeen gelijkvloerse woningen waar veel vraag naar is en waarvan het aanbod in de gemeente Losser laag is.
Door het verkrijgen van de medische urgentie kunnen mensen sneller een woning toegewezen krijgen. De cliënt dient dan de beschikking van de gemeente in te leveren bij Woningcorporatie Domijn in Losser.
Deze medische urgentie geldt ook voor mensen die naar een andere gemeente verhuizen, Het is aan de woningcorporatie of zij deze medische urgentie ook accepteren.
Het kan zijn dat mensen alleen een medische urgentie nodig hebben en dat ze de verhuizing op eigen kracht kunnen bekostigen. Op het moment dat mensen gaan verhuizen naar een andere woning als gevolg van het afgeven van een medische urgentie kunnen ze in aanmerking komen voor een verhuiskostenvergoeding. Dit is alleen als mensen dit niet op eigen kracht kunnen betalen.
De cliënt heeft de keuze voor zorg in natura of een pgb.
Om de kosten voor de verhuizing te vergoeden en om cliënten te stimuleren om te verhuizen in plaats van de woning aan te laten passen krijgen de cliënten een aantal vouchers. Hiermee kunnen ze gratis een verhuiswagen lenen op de dag dat ze gaan verhuizen. Ook krijgen ze korting bij de aanschaf voor het herinrichten en bekleden van de woning. Hiervoor kunnen mensen contact opnemen met een aantal Losserse ondernemers.
Cliënten kunnen ook kiezen voor een pgb. De cliënt dient dan voorafgaand aan de verhuizing een bestedingsplan in te dienen. De consulent zal door middel van een beschikking vooraf aangeven wat de hoogte is van het pgb. Kosten die vergoed kunnen worden zijn:
De cliënt dient achteraf de rekeningen te overhandigen van de kosten die zijn gemaakt bij het verhuizen. De maximale hoogte van het pgb is vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning.
8.4.4 Verlaten van een aangepaste woning
Er kan een indicatie afgegeven worden voor een verhuiskostenvergoeding wanneer een cliënt of zijn huisgenoten een aangepaste woning op verzoek van het college verlaat. Het betreft een situatie waarbij de persoon voor wie de woning was aangepast bijvoorbeeld is verhuisd naar een instelling voor langdurige zorg of wanneer een partner is overleden waarvoor de aangepaste woning noodzakelijk was. Hierdoor zijn er meer aangepaste woningen beschikbaar in de gemeente Losser. De hoogte van de tegemoetkoming is vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning.
8.5 Gereedmelding, vaststelling en uitbetaling van een pgb
Uiterlijk binnen zes maanden na het verlenen van een nagelvaste voorziening verklaart de ontvanger van het pgb dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid. Deze gereedmelding gaat vergezeld met een verklaring en onderliggende bewijsstukken. Uit deze bewijsstukken blijkt dat er is voldaan aan de voorwaarden waaronder de voorziening is verleend. Dit is ook het verzoek om vaststelling en uitbetaling van de voorziening. De termijn van 6 maanden is opgenomen om te voorkomen dat onnodig lang een verplichting tot uitbetaling blijft bestaan. Het college controleert of aan de voorwaarden bij de verlening van de voorziening is voldaan. Het overleggen van een verklaring dient ertoe om te voorkomen dat iedere voorwaarde daadwerkelijk moet worden gecontroleerd. Indien later alsnog zou blijken dat niet aan alle voorwaarden is voldaan kan de verleende voorziening alsnog worden ingetrokken en eventueel worden teruggevorderd.
De uitbetaling van het pgb zal plaatsvinden door het college aan de cliënt.
In uitzonderlijke situaties kan een indicatie afgegeven worden voor tijdelijke dubbele woonlasten (maximaal 3 maanden). Dit is wanneer de cliënt gedurende de uitvoering van de woningaanpassing niet in de (toekomstige) eigen woning kan wonen. Deze voorziening kan het bedrag (€ 710,68) per maand genoemd in artikel 13 lid 1 onder a van de Wet op de huurtoeslag niet te boven gaan.
8.7 Voorziening voor huurderving
Aan de eigenaar van een woning kan een voorziening voor huurderving worden toegekend met het doel deze woning ter beschikking of opnieuw ter beschikking van een persoon met een beperking te laten komen. Deze voorziening kan alleen uitbetaald worden in de vorm van een pgb aan de eigenaar van de woning.
Indien de verhuurder een vergoeding wenst voor huurderving, dient hij hiervoor schriftelijk een verzoek in te dienen.
Wanneer er sprake is van aantoonbare beperkingen ten gevolge van het ontstaan van COPD, astma of allergie, waardoor vervanging van vloerbedekking of gordijnen noodzakelijk is kan hiervoor (onder voorwaarden) een indicatie worden afgegeven. Verwacht wordt dat de aanvrager (of diens verzorger) zich in het vervolg bij de aanschaf van nieuwe materialen aan het PvE voor de woninginrichting zal houden. Ook mag verwacht worden dat betrokkene zelf maatregelen treft ter voorkoming van klachten.
Een woningsanering kan alleen in de vorm van een pgb worden toegekend.
In de regel kan een vergoeding worden verstrekt indien:
Geen pgb wordt verstrekt indien:
De hoogte van het pgb is afhankelijk van de afschrijvingstermijn van de te saneren artikelen:
In aanmerking voor vergoeding komen:
Hierbij worden alleen de gangbare verblijfsruimten (woonkamer en eigen slaapkamer) gesaneerd.
Bedragen worden vastgesteld op basis van Nibud prijzen (vloerbedekking vinyl en jaloezieën).
8.9 Grote woningaanpassingen versus verhuizen
Een cliënt kan uitsluitend voor een aanpassing van de woning in aanmerking komen als verhuizing niet mogelijk is, of niet de goedkoopst adequate oplossing is. Hierbij dient nadrukkelijk gekeken te worden naar de persoonskenmerken en de mate waarin de aanvrager de noodzaak tot hulp of voorzieningen had kunnen voorzien. Als uiteindelijk een maatwerkvoorziening nodig is wordt wel - onveranderd- de goedkoopst adequate voorziening verstrekt.
Bij met name grote woningaanpassingen dient de afweging worden gemaakt of dit de goedkoopst adequate oplossing is. Om te objectiveren wat grote woningaanpassingen zijn en richting te geven zal nog steeds het verhuisprimaatbedrag (zie Besluit maatschappelijke ondersteuning) worden gehanteerd. Als de kosten boven dit bedrag komen en er geen sprake is van zwaarwegende redenen, worden geen woningaanpassingen toegekend. De cliënt wordt geadviseerd te verhuizen naar een geschikte woonruimte en wordt eventueel – indien nodig- ondersteuning geboden bij het vinden van geschikte woonruimte. Er wordt een medische urgentie afgegeven. Ook zal er beoordeeld worden of de cliënt in aanmerking komt voor een onkostenvergoeding om te verhuizen.
Kenmerken waarnaar gekeken moet worden bij de afweging of de verhuisplicht kan worden toegepast zijn:
Indien het een woningaanpassing betreft boven de in het Besluit maatschappelijke ondersteuning genoemd bedrag of een woningaanpassing waarvan de kosten niet precies vooraf te bepalen zijn, kan de eigenaar gevraagd worden meerdere offertes in te dienen. Het aantal offertes is afhankelijk van de kostprijs van de voorziening (zie besluit maatschappelijke ondersteuning).
8.11 Onderhoud, keuring, reparatie en verzekering
Alleen voor voorzieningen, waar op grond van de Wmo 2015 recht op bestaat, kunnen de kosten voor onderhoud, keuring en reparatie vergoed worden. Indien bijvoorbeeld in een woning een traplift aanwezig is die in eigendom is verstrekt, maar de aanvrager is overleden of verhuisd, dan kan bij onderhoud of reparatie geen vergoeding meer verstrekt worden.
Als de voorziening in natura is verstrekt dient er, tenzij anders afgesproken met de leverancier, eerst een offerte ingediend te worden bij de gemeente Losser. De Wmo consulent zal dan beoordelen of het noodzakelijk is dat hiervoor kosten worden gemaakt.
Als de indicatie is afgegeven voor een pgb kan de cliënt jaarlijks de kosten achteraf, vooralsnog in 2016 declareren bij de gemeente. In de beschikking zal aangegeven worden wat de maximale hoogte is van de uitbetaling.
Voor onderhoud, keuring en reparatie betaalt de cliënt geen eigen bijdrage. Dit geldt ook bijvoorbeeld voor het vervangen van een motor bij een traplift of bij de accu van een scootmobiel.
Voorwaarden om in aanmerking te komen voor een vergoeding onderhoud, keuring, reparatie en verzekering zijn:
8.12 Afschrijving van woningaanpassing
De eigenaar van de woning, die een pgb heeft ontvangen voor uitbreiding van de woning hoger dan het bedrag wat is genoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning en die binnen een periode van tien jaar na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden de woning in eigendom overdraagt, is gehouden om binnen een week na het passeren van de akte het college hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen. De meerwaarde die door het treffen van de voorziening is ontstaan dient, te worden teruggestort (anti- speculatiebeding). De meerwaarde wordt bepaald op het moment van toekenning van de voorziening.
Deze meerwaarde kan door de bouwkundige worden vastgesteld en moet in de beschikking worden opgenomen. Ingeval van twijfel kan voor de bepaling van de meerwaarde ook een taxateur worden ingeschakeld. In geval de woningaanpassing wordt toegekend ten behoeve van een huurder wordt ook het anti-speculatiebeding aan de verhuurder opgelegd. Immers, indien er sprake is van een (particuliere) verhuurder kan ook hij, bij verkoop van de woning, profijt hebben van de meerwaarde.
Het terug te storten bedrag bedraagt in alle gevallen maximaal het bedrag van de verleende vergoeding minus de eigen bijdrage die voor rekening van de eigenaar van de woonruimte is gekomen.
De Wmo 2015 heeft tot doel om cliënten te laten participeren in de samenleving. Vervoer speelt hierbij een belangrijke rol. Wanneer een cliënt problemen ervaart op het gebied van vervoer zal worden onderzocht of en welke beperkingen de cliënt heeft en welk resultaat de betrokkene wil bereiken. Hierbij wordt als eerste gekeken naar de eigen mogelijkheden en de mogelijkheden van het eigen netwerk. Tevens wordt er gekeken of de cliënt gebruik kan maken van algemene voorzieningen, zoals het openbaar vervoer.
De cliënt moet in staat worden gesteld zijn wezenlijke sociale contacten te onderhouden, boodschappen te kunnen doen en deel te kunnen nemen aan sociale en culturele activiteiten.
Om beperkingen en de vervoersbehoefte inzichtelijk te maken onderscheiden we 3 soorten afstanden:
Bij deze afstanden is geen absolute grens aan te geven. Wat de ene persoon bijvoorbeeld een normale fietsafstand vindt is voor de ander een afstand om met de auto of het openbaar vervoer te gaan. Daarom zal individueel onderzocht worden op welke afstanden men beperkingen ondervindt en hoe deze het beste op te lossen zijn.
Uit jurisprudentie blijkt dat om te kunnen participeren de cliënt de mogelijkheden moet hebben om jaarlijks lokaal en regionaal (tot ongeveer 15 tot 20 km afstand vanaf de woning van cliënt) 1500 tot 2000 km moet kunnen reizen. Alle boven regionale vervoersdoelen vallen buiten de reikwijdte van de Wmo 2015. Hiervoor is Valys door de wetgever aangewezen. Om Valys aan te vragen moet cliënt beschikken over het volgende:
9.1 Voorliggende voorzieningen
Voor vervoer van en naar school is men zelf verantwoordelijk, maar er kan in bepaalde gevallen (bijvoorbeeld bij speciaal onderwijs verder dan 6 km vanaf de woning) leerlingenvervoer bij het college worden aangevraagd op grond van de verordening leerlingenvervoer.
Als bij vervoer naar werk beperkingen worden ervaren kan men hiervoor een beroep doen op de werkgever of het UWV.
De zorgverzekeraar vergoedt vanuit de basisverzekering de kosten voor het gebruik van de auto, taxi of het openbaar vervoer wanneer de cliënt:
Bij de zorgverzekeraar kan een aanvraag worden ingediend. De verzekeraar bepaalt of er een vergoeding wordt gegeven. Daarna zal deze bepalen welk soort vervoer betrokkene krijgt: openbaar vervoer met begeleiding of ziekenvervoer met of zonder begeleiding.
Regiotaxi Twente is openbaar vervoer voor iedereen welke van deur tot gaat. Het is bedoeld voor vervoer binnen en buiten de gemeentegrenzen van Losser, waarbij de reis altijd moet beginnen of eindigen binnen de gemeentegrenzen van Losser. Hierbij mag de rit niet langer zijn dan 7 zones van het openbaar vervoer. Hierbij geldt voor een rit tot en met 5 zones van het openbaar vervoer een gesubsidieerd tarief. De taxi’s zijn op afroep beschikbaar, zeven dagen per week, waarbij de mensen worden vervoerd in auto’s of busjes.
Op het moment dat cliënten (vanaf 12 jaar) als gevolg van hun beperkingen het openbaar vervoer niet kunnen bereiken of gebruiken en de Regiotaxi zonder korting is geen passende oplossing, kunnen ze in aanmerking komen voor een kortingspasje ten behoeve van de Regiotaxi. Met dit kortingspasje kunnen de mensen tegen een gereduceerd tarief reizen voor minimaal 50 en maximaal 500 zones per jaar. Het toegekend aantal zones kan per cliënt verschillen, maar worden toegekend in stappen van 100 zones.
De toekenning van het aantal zones is onder andere afhankelijk van:
Bij de te verstrekken voorziening wordt bij de vervoersbehoefte voor maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag.
9.2.2 Hulpmiddelen meenemen in Regiotaxi
De cliënt kan een hulphond, loophulpmiddel, rolstoel of scootmobiel meenemen in de Regiotaxi. Hierbij mag een cliënt alleen een hulpmiddel meenemen in de taxi als de cliënt een indicatie heeft waaruit blijkt dat het meenemen van het hulpmiddel medisch noodzakelijk is.
De indicatie om een hulpmiddel mee te mogen nemen wordt door de Wmo consulent afgegeven als:
Iemand die een kortingspasje ten behoeve van de Regiotaxi heeft mag altijd een sociaal begeleider meenemen. De sociaal begeleider betaalt hetzelfde tarief. Op het moment dat de cliënt tijdens de taxirit (medische) hulp nodig heeft (bijvoorbeeld door gedrag of bijvoorbeeld epilepsie) kan een indicatie afgegeven worden voor een medisch begeleider. Dit is niet naam gebonden en kan in principe iedereen zijn. De cliënt krijgt hiervoor geen extra pas. Deze medische begeleider mag gratis meereizen. Voor medische begeleiding moet een indicatie worden gesteld door de Wmo consulent. Als men een indicatie voor een medische begeleider heeft mag de cliënt niet meer zonder begeleiding reizen.
9.2.4 Collectief vervoer versus individueel vervoer
Wanneer een cliënt problemen ervaart op het gebied van vervoer die hij niet zelf of met hulp van zijn sociale omgeving kan oplossen wordt eerst beoordeeld of de Regiotaxi (eventueel met kortingspasje) een geschikte oplossing biedt voordat een maatwerkvoorziening wordt overwogen. De Regiotaxi is hiermee voorliggend op maatwerk vervoersvoorzieningen, zoals individueel taxivervoer. Alleen wanneer is vastgesteld dat de Regiotaxi voor deze cliënt niet voldoet (bijvoorbeeld in geval van onbeheersbare incontinentie van faeces of ernstige gedragsproblemen) kan de cliënt een indicatie krijgen voor individueel (rolstoel)taxivervoer. De cliënt kan met deze indicatie per jaar 1500 tot 2000 km reizen in de gemeente Losser en omgeving (zelfde afstanden als bij de Regiotaxi). De voorziening kan in natura of als persoonsgebonden budget worden verstrekt.
De cliënt dient een vervoersplan in te dienen. Aan de hand van het vervoersplan zal de hoogte van het aantal kilometers worden vastgesteld. De vergoeding per kilometer en de maximale hoogte van het aantal kilometers wordt jaarlijks vastgesteld in het Besluit maatschappelijke ondersteuning.
De maximale hoogte van het pgb wordt per jaar vastgesteld in het Besluit maatschappelijke ondersteuning en gaat in op de eerste dag van de maand waarop de aanvraag is ingediend (bijvoorbeeld als de aanvraag 20 september is ingediend wordt de indicatie gestart op 1 september).
De uitbetaling van het pgb van het gebruik van de individuele (rolstoel)taxi vindt jaarlijks achteraf plaats op declaratiebasis. De cliënt stuurt de factuur of het aantal gereden kilometers naar de gemeente. De gemeente betaalt in 2016 aan de taxiondernemer of aan de cliënt aan de hand van het goedgekeurde vervoersplan.
Er is een breed scala aan vervoersmiddelen voor mensen met een beperking, dat tegenwoordig niet alleen via bedrijven voor revalidatietechniek maar ook steeds meer rechtsreeks aan cliënten wordt aangeboden (bijvoorbeeld alle reclames op televisie en in andere media voor scootmobielen). Hierdoor zijn deze voorzieningen toegankelijker geworden, mensen kunnen zelf kiezen hoeveel geld ze er aan willen besteden, of ze kiezen voor uitgebreid advies of dat ze het middel via internet aanschaffen. Door deze ontwikkelingen worden steeds meer van deze voorzieningen als algemeen gebruikelijk beschouwd en komen niet meer voor vergoeding in aanmerking.
Voorbeelden hiervan zijn (zie ook paragraaf 3.5):
Het geven van een advies over waar op te letten bij de aanschaf en wijzen op de mogelijkheden van rijles en dergelijke is wel een taak van de gemeente. Het doel van de vervoersvoorziening is het leveren van een bijdrage in de vervoersbehoefte van
de aanvrager. Niet in alle vervoersbehoeften of vervoerskosten hoeft te worden voorzien. Welke vervoersbehoefte bestaat, is van persoon tot persoon verschillend. Er moet dus sprake zijn van regelmatige verplaatsingen, niet van incidentele bezoeken. Daarbij kan er van worden uitgegaan dat voor bewoners van een Wlz-instelling in een aanzienlijk gedeelte van hun bestemmingen in het kader van het leven van alledag is voorzien.
Een aantal veel gevraagde vervoermiddelen wordt hieronder nader toegelicht.
Een fiets met (extra) lage instap, fiets met hulpmotor of elektrische fiets zijn niet speciaal ontworpen voor mensen met een beperking en worden in de reguliere handel verkocht. Daarom worden deze als algemeen gebruikelijk beschouwd, ook al zijn de aanschafkosten hoger dan van een normale fiets.
Daarnaast zijn er fietsen zoals de driewielfiets en een duofiets, deze zijn speciaal ontworpen en bestemd zijn voor mensen met een beperking en alleen bij gespecialiseerde bedrijven worden verkocht. Deze laatste fietsen kunnen in voorkomende gevallen als maatwerkvoorziening worden verstrekt.
Een scootmobiel is bedoeld voor het vervoer van de korte en middellange afstanden en kan worden gebruikt als aanvulling op het collectief vervoer. Aangezien scootmobielen in toenemende mate ook in de reguliere handel worden verkocht is de verwachting dat deze op termijn als algemeen gebruikelijk zullen worden beschouwd. Niet iedereen heeft dagelijks een scootmobiel of rolstoel nodig. Het college onderzoekt de mogelijkheden om een scootmobielpool te realiseren als algemene voorziening. Zodra deze voorziening is gerealiseerd, geldt deze als voorliggende voorziening voor de maatwerkvoorziening scootmobiel. Indien blijkt dat de cliënt gewenningslessen nodig heeft worden deze vergoed tot een maximum van drie lessen.
Een gesloten buitenwagen, ook wel gehandicaptenvoertuig genoemd, is een overdekt voertuig dat niet harder dan 45 km rijdt en waarvoor aparte (verkeers)regels gelden. Canta is een bekend merk dat daarom ook wel als soortnaam wordt gebruikt. De gesloten buitenwagen dient onderscheiden te worden van de brommobiel, die eveneens niet harder dan 45 km rijdt maar waarvoor geen aparte verkeersregels gelden. De brommobiel is niet specifiek voor gehandicapten bedoeld en wordt als algemeen gebruikelijk beschouwd. Een gesloten buitenwagen wordt door de cliënt vaak als gewenste oplossing voor het vervoersprobleem beschouwd maar is niet de goedkoopst adequate oplossing. Alleen als op basis van medisch advies is vastgesteld dat geen van de voorliggende voorzieningen voldoet, wordt een gesloten buitenwagen overwogen.
Als een cliënt zonder autoaanpassingen geen gebruik kan maken van zijn eigen auto en het openbaar vervoer, de regiotaxi of het individuele taxivervoer niet voldoen, kunnen autoaanpassingen worden vergoed. Bij autoaanpassingen wordt beoordeeld of de aanpassing algemeen gebruikelijk is (dus geen stuurbekrachtiging of cruise controle). Er wordt uitgegaan van een levensduur van minimaal vijf jaar van de aanpassingen (uiteraard rekening houdend met de persoonskenmerken van de aanvrager op dat moment). Bij verstrekking van een autoaanpassing is het daarom noodzakelijk om van de aanvrager te verlangen dat hij aantoont dat de aan te passen auto de investering nog waard is en de cliënt daar zelf nog minimaal vijf jaar gebruik van kan maken.
9.3.5 Een al dan niet aangepaste (bruikleen) auto
Voor een aangepaste (bruikleen) auto komt iemand in aanmerking die, na een medische
beoordeling, voor zijn verplaatsing beslist op een eigen auto is aangewezen en waarvoor geen andere goedkoopst adequate oplossing getroffen kan worden.
Aanvullende voorwaarden voor deze voorziening zijn:
Als de gevraagde (bruikleen) auto reeds eerder krachtens deze verordening is vergoed en de normale afschrijvingsduur (in principe 7 jaar) nog niet is verstreken, dan wordt de bruikleenauto alleen opnieuw vergoed als het geheel of gedeeltelijk verloren gaan van de bruikleenauto het gevolg is van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen;
9.3.6 Een ander verplaatsingsmiddel
Naast de beschreven vervoersvoorzieningen zijn er andere verplaatsingsmiddelen die op grond van het gemeentelijke beleid in natura of als persoonsgebonden budget kunnen worden verstrekt.
Te denken valt hierbij aan driewielfietsen, rolstoelfietsen, handbikes (fietsdeel gekoppeld aan een rolstoel), aanpassingen aan (elektrische) fietsen, maar ook (fiets) zitjes voor kinderen in speciale uitvoering. Een ander verplaatsingsmiddel kan onder zeer
9.3.7 Verzekering en onderhoud
Alleen voor voorzieningen, waar op grond van de Wmo 2015 recht op bestaat, kunnen de kosten voor onderhoud, keuring en reparatie vergoed worden.
Als de voorziening in natura is verstrekt dient er, tenzij anders afgesproken met de leverancier, eerst een offerte ingediend te worden bij de gemeente Losser. De Wmo consulent zal dan beoordelen of het noodzakelijk is dat hiervoor kosten worden gemaakt.
Als de indicatie is afgegeven voor een pgb kan de cliënt in 2016 jaarlijks de kosten achteraf declareren bij de gemeente. In de beschikking zal aangegeven worden wat de maximale hoogte is van de uitbetaling.
Voor kindvoorziening wordt een afschrijvingstermijn van 5 jaar gehanteerd. Voor overige voorzieningen geldt een afschrijvingstermijn van 7 jaar.
Ondersteuning kan zowel individueel als in een groep worden geboden.
Ondersteuning betreft activiteiten gericht op het bevorderen of behouden van de zelfredzaamheid en maatschappelijke deelname en ter voorkoming van opname of verwaarlozing van de cliënt.
Ondersteuning maatschappelijke deelname. (inclusief vervoer wanneer inwoner en zijn omgeving niet in een oplossing kunnen voorzien). |
Als hetzelfde resultaat wordt beoogd en als de geboden ondersteuning een adequate oplossing is voor de cliënt, dan is ondersteuning maatschappelijke deelname voorliggend op ondersteuning zelfstandig leven.
Nadat vastgesteld is dat een maatwerkvoorziening (al dan niet tijdelijk) noodzakelijk is om de maatschappelijke deelname te realiseren wordt deze maatwerkvoorziening geïndiceerd in dagdelen of uren.
10.1 Voorliggende voorzieningen
Het is van belang dat de mogelijkheden van behandeling eerst worden onderzocht, voordat er ondersteuning wordt verstrekt.. De stelregel is dat als verbetering van functioneren of handelen (vaardigheden) nog mogelijk is, wordt eerst behandeling ingezet. Behandeling kan worden geboden door bijvoorbeeld: ergotherapeut, psycholoog, specialist ouderen geneeskunde of in een revalidatiecentrum of een centrum gespecialiseerd in bepaalde problematiek (zoals een reuma-centrum). De behandeling is gericht op het verbeteren van de aandoening, stoornis en/of beperking, het aanleren van nieuwe vaardigheden of gedrag of nadere functionele diagnostiek.
Hierbij is de diagnose niet leidend maar een diagnose is doorgaans wel vereist om behandeling in te kunnen zetten en om te bepalen hoe ondersteuning de behandeling eventueel kan versterken (en niet contra- productief is). Ondersteuning kan wel worden ingezet om de tijdens behandeling geleerde vaardigheden te oefenen of in te slijten.
Soms kan ondersteuning en behandeling ook tegelijkertijd worden ingezet.De ondersteuner neemt dan de taak tijdelijk over, totdat deze tijdens behandeling is aangeleerd. Hierover vindt een goede afstemming tussen behandelaar en begeleider plaats.
10.1.2 (Wettelijk) voorliggende voorzieningen
Voordat de maatwerkvoorziening “ondersteuning” wordt afgegeven dient de cliënt in eerste instantie een beroep te doen op (wettelijke) voorliggende voorzieningen. (Wettelijk) voorliggende voorzieningen zijn bijvoorbeeld:
Jeugdwet: Opvoedingsondersteuning voor alle ouders en ouders van kinderen met een beperking medisch kinderdagverblijf, specialistische hulp thuis, ondersteuning maatschappelijke deelname en zelfstandig leven tijdelijke opname worden op grond van de Jeugdwet geboden aan kinderen tot 18 jaar. Ondersteuning kan in sommige gevallen geboden worden bij opvoedingsondersteuning thuis ter bevordering van de zelfredzaamheid van de ouders.
Arbeidsvoorzieningen: op grond van ziektewet, WIA, Wajong en WSW zijn mogelijkheden voor aangepast werk. Het uitgangspunt is dat als aangepast werk of speciaal onderwijs op grond van genoemde regelingen niet mogelijk is dat dan ondersteuning maatschappelijke deelname (dagbesteding) kan worden overwogen.
10.1.3 Algemeen gebruikelijke voorzieningen en gebruikelijke hulp
Wanneer mensen een beperking hebben en problemen ondervinden in de maatschappelijke deelname of het zelfstandig leven wordt van ze verwacht dat ze eerst kijken naar eigen mogelijkheden, mogelijkheden van het eigen netwerk of algemeen gebruikelijke voorzieningen. Er zijn veel algemeen beschikbare en redelijke oplossingen voorhanden (die mensen zonder beperking ook zelf moeten regelen of betalen). Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen:
Net als bij huishoudelijke ondersteuning wordt ook hier gekeken of gebruikelijke hulp aanwezig is. Gebruikelijke hulp is hulp die verwacht wordt van huisgenoten, die “normaal” wordt geacht in de relatie tussen huisgenoten. Deze is niet structureel meer dan wanneer de huisgenoot geen beperking zou hebben.
Ondersteuning door partner, ouder, volwassen inwonend kind of andere volwassen huisgenoot wordt als gebruikelijke hulp beschouwd:
10.2 Ondersteuning Maatschappelijke Deelname (OMD)
De cliënt wordt ondersteund bij het behalen van de deelresultaten. De OMD kan onder andere gericht zijn op de volgende resultaten (niet limitatief):
Er dient een zorgplan opgezet te worden door de aanbieder. In dit zorgplan worden de afspraken tussen aanbieder en cliënt vastgelegd. Als blijkt dat er op meerdere resultaten ondersteuning noodzakelijk is wordt in eerste instantie verwacht dat de aanbieder dit opvangt binnen de toegekende indicatie.
Ondersteuning maatschappelijke deelname kent twee niveaus met de volgende kernbegrippen:
10.2.1 Vervoer bij maatschappelijke deelname
Bij een indicatie voor OMD zal worden onderzocht of de cliënt in staat is om de locatie van de maatschappelijke deelname te bereiken. Als een cliënt zelfstandig of met behulp van anderen (vrijwilliger of mantelzorger) met het openbaar vervoer, de fiets of een ander vervoersmiddel kan reizen en de dagbesteding kan bereiken is dat een voorliggende voorziening.
Op het moment dat een cliënt hiertoe niet in staat is zal er gekeken worden of de cliënt de dagbesteding op een andere locatie kan krijgen die wel bereikt kan worden.
Alleen wanneer een cliënt niet in staat is om vervoer zelfstandig te organiseren of te betalen en een andere dagbesteding die wel bereikbaar is, is niet voorhanden, kan aangesloten worden bij de maatwerkvoorziening voor vervoer.
Toezicht in het vervoer wordt niet geïndiceerd omdat word aangenomen dat het niveau van het vervoer naar dagbesteding is aangepast aan de gebruikers.
10.3 Ondersteuning Zelfstandig Leven (OZL)
OZL wordt geïndiceerd op basis van inspanning en activiteiten. Het ondersteuningsplan geeft input voor de afspraken tussen de aanbieder en de cliënt.
De cliënt wordt ondersteund bij het behalen van de deelresultaten. De ondersteuning kan onder andere gericht zijn op de volgende resultaten (niet limitatief):
De ondersteuning is gericht op het bevorderen, het behoud van of het compenseren van de zelfredzaamheid van de cliënt.
Bij zelfredzaamheid gaat het om de lichamelijke, cognitieve en psychische mogelijkheden die de cliënt in staat stellen om binnen de persoonlijke levenssfeer te functioneren. Het kan gaan om het compenseren of actief herstellen van het beperkte of afwezige regelvermogen van de cliënt, waardoor hij/zij onvoldoende of geen regie over het eigen leven kan voeren. Het kan dan gaan om zaken als het helpen plannen van activiteiten, regelen van dagelijkse zaken, het nemen van besluiten en het structureren van de dag. Maar ook om het bieden van praktische hulp en ondersteuning bij het uitvoeren of eventueel ondersteunen bij het oefenen van handelingen/vaardigheden die zelfredzaamheid tot doel hebben. De persoonlijke verzorging, die in het verlengde ligt van bovengenoemde ondersteuning, maakt deel uit de van de ondersteuning zelfstandige leven.
Ondersteuning zelfstandig leven kent twee niveaus met de volgende kernbegrippen:
De ontwikkeling van ‘zorgen voor de OZL zou in sommige situaties ook in een groep kunnen worden gegeven bijvoorbeeld bij activiteiten als thuisadministratie of geldbeheer. De begeleider kan dan een paar cliënten in het buurthuis ontvangen in plaats van iedere cliënt apart thuis te bezoeken.
Er zal tevens worden gezocht naar mogelijke combinaties van maatwerkvoorzieningen OZL naar ‘zorgen dat’ betekent dat de professional steeds meer het netwerk rondom de cliënt ondersteunt. Het netwerk neemt op haar beurt de uitvoering van de begeleiding over. In geval geen netwerk aanwezig is of indien dit niet sterk genoeg is, kan de begeleiding ook ingezet worden om te zorgen dat het netwerk rondom de cliënt wordt opgebouwd c.q. versterkt.
Ondersteuning maakt vaak deel uit van een heel pakket van zorg van behandeling en persoonlijke verzorging. De omvang van de hulp wordt hierdoor sterk bepaald. In de Wmo 2015 zullen de indicaties voor behandeling en persoonlijke verzorging meegewogen worden bij de indicatiestelling voor ondersteuning en zal de hulp met behandelaars en thuiszorg (persoonlijke verzorging) worden afgestemd.
10.3.1 Persoonlijke verzorging
“Persoonlijke verzorging omvat de activiteiten op het gebied van psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid”. Het betreft hier verzorging die samenhangt met begeleiding in plaats van met verpleging. Verzorging wordt dan meer in het verlengde van begeleiding geleverd. Voor deze mensen geldt dat er over het algemeen geen sprake is van een somatische aandoening en/of primaire medische problematiek, maar in de regel behoefte aan ondersteuning bij de activiteiten in het Algemene Dagelijkse Leven (ADL), in plaats van het overnemen ervan. Alleen deze vorm van persoonlijke verzorging valt onder de Wmo 2015. Deze persoonlijk verzorging hangt dus samen met de begeleiding. Om deze reden is er voor gekozen deze vorm van persoonlijke verzorging onder te brengen in de maatwerkvoorziening ondersteuning zelfstandig leven. Het gaat om ondersteuning bij de ADL en niet om het overnemen ervan.
10.4 Omvang en indicatie duur van de ondersteuning OMD en OZL
Per cliënt zal er gekeken worden wat de omvang en de duur van de indicatie zal zijn. Het gaat hierbij om maatwerk. De indicatie kan afgegeven worden in weken, maanden, jaren, maar ook voor onbepaalde tijd. De omvang wordt afgegeven in uren of dagdelen, dit is afhankelijk van de soort ondersteuning.
10.4.1 Omvang Zelfstandig Leven
De indicatie OZL wordt vastgesteld in halve of hele uren, minimaal 1 maximaal 15 uur per week. Meer uren per week zijn indien nodig en duidelijk gemotiveerd mogelijk. De omvang van de indicatie (het aantal uren ondersteuning) is gebaseerd op de optelsom van de duur van de betreffende activiteiten. Dus welke activiteiten zijn nodig, hoeveel tijd kosten deze activiteiten, hoe vaak per week en zijn de activiteiten planbaar of niet planbaar of is er ook vaak toezicht nodig?
10.4.2 Omvang Maatschappelijke Deelname
De indicatie OMD wordt vastgesteld in dagdelen. Het minimum is 1 dagdeel. Het maximum is 9 dagdelen wat gelijk is aan een 36-urige werkweek. Het aantal dagdelen dat wordt geïndiceerd is afhankelijk van:
Algemeen doel van kortdurend verblijf (KDV)is het ontlasten van mantelzorgers en stimuleren dat cliënten zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen. Een logeersituatie in verschillende varianten om de thuissituatie te ontlasten, kan als maatwerkvoorziening worden ingezet. Kortdurend verblijf kan worden aangevuld met een zorgtoewijzing OZL of OMD.
Bij kortdurend verblijf logeert iemand (maximaal 3 etmalen dus 72 uur per week) in een instelling. Bijvoorbeeld in een gehandicapteninstelling, verpleeghuis of verzorgingshuis. Hierdoor wordt de mantelzorg ontlast, zodat deze de zorg langer kan volhouden en de cliënt thuis kan blijven wonen.
De omvang van kortdurend verblijf is 1, 2 of 3 etmalen per week. Dit is afhankelijk van wat noodzakelijk is in de specifieke situatie van de cliënt.
Er is een maximum van 3 etmalen per week gesteld. Bij meer dan 3 etmalen in een instelling is er sprake van opname en is er sprake van een indicatie op grond van de Wlz. In specifieke situaties maken we hier een uitzondering op waarbij verblijf van maximaal twee weken per jaar mogelijk is. Zo kan de mantelzorg op vakantie. Dan moet wel vaststaan dat andere oplossingen, zoals respijtzorg vergoed door de zorgverzekeraar geen optie is.
In de instelling waar de cliënt kortdurend verblijft wordt de dagelijkse zorg overgenomen. Het KDV omvat in ieder geval bed, bad, maaltijden (3 per dag) en verblijf. Wanneer persoonlijke verzorging en/of verpleging nodig is, moet hiervoor apart een zorgtoewijzing worden gevraagd (en afgegeven). Behandeling behoort nadrukkelijk niet bij kortdurend verblijf. Wel kan er behalve het kortdurend verblijf (de overnachting) in voorkomende gevallen ook OMD en OZL geïndiceerd worden.
De cliënt is in beginsel zelf verantwoordelijk voor vervoer van en naar de instelling voor kortdurend verblijf. Hij kan hiervoor gebruik maken van eigen vervoer, algemeen gebruikelijk vervoer hulp uit het eigen netwerk danwel, wanneer voorstaande geen oplossing biedt, kan een beroep worden gedaan op de maatwerkvoorziening vervoer.
10.6 Voorliggende voorzieningen
Er zijn veel manieren om de mantelzorg op een andere manier te ontlasten, bijvoorbeeld door een vrijwilliger in te schakelen om een paar uur de zorg voor een cliënt over te nemen. Ook dagbesteding kan als belangrijk neveneffect of zelfs doel hebben de mantelzorg te ontlasten. Soms is dat niet voldoende om het langdurig vol te kunnen houden of is de zorg die een vrijwilliger kan bieden onvoldoende vanwege de beperkingen van de cliënt. Alleen als er sprake is van de combinatie van voortdurend zorg, toezicht van de cliënt, dreigende overbelasting van de mantelzorger en als andere voorliggende voorzieningen niet voldoen kan kortdurend verblijf worden geïndiceerd.
Naast de ondersteuning wordt het college ook voor andere taken verantwoordelijk. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld cliëntondersteuning, inloop GGZ, beschermd wonen en de ondersteuning bij mantelzorg
Bij beschermd wonen gaat het om het bieden van onderdak en begeleiding aan cliënten met een psychische aandoening. Het gaat om cliënten bij wie op participatie gerichte ondersteuning vanuit een beschermde woonomgeving centraal staat.
Onder beschermd wonen wordt verstaan:
11.1.1. Doelgroep beschermd wonen
Beschermd wonen onder de Wmo is bedoeld voor mensen waarvan verwacht mag worden dat zij, onder voorwaarden, in een meer zelfstandige vorm kunnen fnctioneren. Mensen die (begeleid) zelfstandig kunnen wonen, moeten voldoen aan een aantal voorwaarden zoals:
Andere belangrijke factoren zijn:
De toegang tot beschermd wordt geregeld via Centrale Toegang opvang en beschermd wonen Twente (CIMOT). Het Zorgloket verwijst door naar het Cimot.
Het Cimot wordt gefinancierd en gemandateerd door centrumgemeente Enschede. Voorafgaand aan een opname toets het CIMOT of de cliënt is aangewezen op beschermd wonen (in een accommodatie van een instelling) en waar een plaats beschikbaar is c.q. kan komen, waarbij rekening wordt gehouden met de voorkeuren van de cliënt (meer informatie over de toekenning Beleidskader Beschermd wonen regio Twente).
De Wmo 2015 geeft huidige cliënten beschermd wonen een overgangstermijn van maximaal 5 jaar tot 2019.
Onder Maatschappelijke opvang wordt onder de Wmo 2015 verstaan: onderdak en begeleiding voor personen die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
Het betreft, net als bij beschermd wonen, de meest kwetsbare mensen in de samenleving ofwel ‘zij die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving’. In de praktijk bestaan er bij een deel van deze doelgroepen sterke overeenkomsten. De toegang tot de maatschappelijke opvang wordt net zoals bij beschermd wonen geregeld vanuit het Cimot. Als uit het onderzoek zoals beschreven in paragraaf 2.3 blijkt dat de ingezetene opvang nodig heeft, wordt deze situatie gemeld bij het Cimot. Deze beoordeelt, samen met de gemeente van herkomst en de melder, de noodzaak en zorgt voor plaatsing.
Net als bij het beschermd wonen is de gemeente Losser inhoudelijk verantwoordelijk, maar de uitvoering ligt bij de centrumgemeente Enschede, die ook het budget ontvangt.
In de gemeente Losser is een inloop ggz georganiseerd onder de verantwoordelijkheid van de sociale teams. Het grootste deel van de doelgroep van de inloop ggz heeft ernstige psychische problematiek en daarmee samenhangende beperkingen. Zij hebben bijvoorbeeld moeite met het organiseren van de dagelijkse behoeften zoals bed, bad en maaltijd. Dit betekent bijvoorbeeld dat ze vaak geen standaard dag- en nachtritme hebben en dat vele moeite hebben om zich staande te houden in de maatschappij. Veel bezoekers bevinden zich in een sociaal isolement en hebben een laag zelfvertrouwen.
In de gemeente Losser is een inloop ggz georganiseerd onder de verantwoordelijkheid van de sociale teams. De inloopfunctie ggz is de meest laagdrempelige vorm van dagactiviteit voor mensen met een psychiatrische problemen. De inloopfunctie is geen doel op zichzelf maar een middel om mensen te activeren.
De inloop ggz in de gemeente Losser biedt lotgenotencontact, toeleiding naar zorg, eenzaamheidspreventie en vroegtijdige signalering van problemen.
Voor veel bezoekers is de inloop een veilige haven en voor andere is het een brug naar de maatschappij. De inloop ggz zorgt voor laagdrempelig contact door middel van een kopje koffie en het maken van een praatje. Door het contact met de aanwezige activiteitenbegeleider, mede cliënten en vrijwilligers wordt de psychische gezondheid bewaakt en opname in een instelling voorkomen. De inloop ggz is een algemene voorziening, waar inwoners zonder indicatie gebruik van kunnen maken.
11.4 Telefonische hulpdiensten
Op ieder moment van de dag is voor de inwoners van Losser telefonisch of elektronisch een luisterend oor en advies beschikbaar. Dit wordt “anonieme hulp op afstand” genoemd.
Er is een landelijke regeling voor de doventolk welke namens alle gemeenten ondergebracht is bij de VNG (landelijke coördinatie).
De dienstverlening bestaat uit:
11.6 Zintuiglijk gehandicapten (ZG)
Het college is in het kader van de Wmo 2015 ook verantwoordelijk voor de ondersteuning van cliënten met een zintuiglijke beperking (ZG). Van deze groep heeft een aantal cliënten vanwege de aard van de aandoening een structurele behoefte aan specialistische ondersteuning. Deze behoefte is er omdat deze mensen vaak, naast de zintuigelijke beperking, te maken hebben met andere (vaak verstandelijke en/of psychiatrische) beperkingen. Vaak volstaat reguliere begeleiding niet. In veel gevallen is het noodzakelijk specialistische begeleiding in te zetten door een aanbieder die gespecialiseerd is in het werken met deze doelgroep.
Mantelzorg wordt in de Wmo 2015 gedefinieerd als “hulp ten behoeve van de zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zvw die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en niet wordt verleend in het kader van hulpverlenend beroep”. Mantelzorg overstijgt gewoonlijk de gebruikelijke zorg en wordt bovengebruikelijke zorg genoemd.
In de Wmo 2015 blijft mantelzorg in principe vrijwillig. Wel krijgen gemeenten vanuit de Wmo 2015 de opdracht om eerst na te gaan of het probleem van de cliënt met inzet van eigen netwerk kan worden opgelost. Dat zou kunnen inhouden dat met het eigen sociaal netwerk of de mantelzorger wordt afgesproken dat deze bovengebruikelijke zorg levert. Bij deze afweging dient het college de belangen en de draagkracht van de mantelzorger mee te wegen. Inzet van respijtzorgvoorzieningen kan de draagkracht van de mantelzorger versterken.
Een mantelzorger heeft onder de Wmo 2015 geen eigenstandig recht op een
maatwerkvoorziening. De maatwerkvoorziening wordt altijd toegekend aan degene met de
beperking. Wel dient de mantelzorger(s) betrokken te worden bij het gesprek en na te gaan of zij behoefte hebben aan ondersteuning vanuit algemene voorzieningen.
Om het mantelzorgbeleid in de gemeente Losser vorm te geven is een plan van aanpak mantelzorgbeleid vastgesteld. De vier aandachtpunten bij de uitvoering van ons beleid zijn het vinden, versterken, verlichten en verbinden van mantelzorg.
Om de mantelzorger te ontlasten kan respijtzorg worden ingezet. Respijtzorg kan worden ingezet door algemene voorzieningen. Respijtzorg heeft als doel om overbelasting van de mantelzorger te voorkomen.
Mogelijke overbelasting van de mantelzorger vormt dan ook de grondslag voor respijtzorg. Respijtzorg door de inzet van algemene voorzieningen krijgt bijvoorbeeld vorm door middel van een vrijwilliger die de taak van de mantelzorger tijdelijk overneemt.
De respijtmogelijkheden die al voorhanden zijn voor de ontlasting van de mantelzorger zijn de hht-regeling en kortdurend verblijf. De gemeente Losser is samen met haar partners bezig om meer ontlastingsmogelijkheden voor de mantelzorger te ontwikkelen.
Sinds 2016 heeft de gemeente Losser een mantelzorgconsulent. De mantelzorgconsulent is werkzaam bij Stichting Fundament. De mantelzorgconsulent richt zich op alle terreinen waarop mantelzorgers problemen kunnen ondervinden: de sociale emotionele kant van het zorgen, respijt van de zorg, afstemming met professionele zorg, de combinatie zorg en werk.
Naast het organiseren en begeleiden van groepsactiviteiten ondersteunt de mantelzorgconsulent ook individuele mantelzorgers. De mantelzorgconsulent kan, op aanvraag, een gesprek hebben met mantelzorgers die willen praten over hun situatie. De problemen worden op een rij gezet en de weg naar mogelijke oplossingen verkend.
Mantelzorg is van grote waarde voor degene die deze hulp krijgt, maar ook voor de maatschappij. Alle, soms langdurige en zware inzet voor een naaste kan niet worden gecompenseerd, maar er kan wel een maatschappelijke waardering worden geuit.
In de gemeente Losser zullen we de jaarlijkse ‘Dag van de Mantelzorg’ in november gebruiken om de mantelzorgers te waarderen en in het zonnetje te zetten.
Doel en wettelijke taken van Veilig Thuis zijn: één meldpunt instellen voor burgers en professionals voor (vermoedens van) huiselijk geweld en kindermishandeling en meer samenhang creëren in de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling.
Elke burger die een vermoeden heeft van huiselijk geweld of er zelf mee wordt geconfronteerd kan dit (zonder kosten) telefonisch of digitaal voorleggen aan het meldpunt Veilig Thuis Twente.
De Participatiewet, de Jeugdwet en de Wet Sociale Werkvoorziening schrijven voor dat gemeenten een verordening vaststellen. Hierin wordt de wijze waarop ingezetenen of hun vertegenwoordigers worden betrokken bij de ontwikkeling van het gemeentelijk beleid geregeld. Omdat de gemeente Losser een integrale werkwijze binnen het sociale domein nastreeft, is er gekozen voor de oprichting van één integrale Participatieraad voor het sociale domein. Op 30 juni 2015 is de verordening Participatieraad Sociaal Domein gemeente Losser 2015 vastgesteld. De leden van de Participatieraad zijn per 1 september 2015 benoemd voor een periode van 4 jaar. De Participatieraad is een adviesorgaan van het college en brengt gevraagd en ongevraagd advies uit in verband met het door het college voorgenomen beleid.
Het college vraagt over relevante beleidsontwikkeling en beleidsvoornemens advies aan de Participatieraad op een dusdanig tijdstip dat dit advies van invloed kan zijn op het vast te stellen beleid.
12.1 Wet Langdurige Zorg (Wlz) – Wmo 2015
Het uitgangspunt van de Wlz is dat een persoon met een indicatie voor de Wlz niet meer onder de Wmo 2015 of de Jeugdwet valt. Dat geldt in ieder geval voor de maatwerkvoorzieningen. Cliënten met een Wlz indicatie kunnen wel in aanmerking komen voor sociaal recreatief vervoer uit de Wmo 2015 en kunnen een beroep blijven doen op algemene voorzieningen.
Mensen met een Wlz indicatie hoeven niet per definitie intramurale zorg te krijgen. Ze kunnen ook een volledig pakket thuis (VPT), een Modulair Pakket Thuis (MPT) of een pgb krijgen. Maar de woningaanpassingen kunnen in dat geval niet uit de Wmo 2015 worden gefinancierd.
Inmiddels heeft het kabinet besloten dat alleen hulpmiddelen en woningaanpassingen voor mensen met een Wlz indicatie die nog thuis wonen in 2017 nog onder de Wmo 2015 blijven vallen. Voor thuiswonende cliënten met een WLZ-indicatie en een modulair pakket thuis gaan vanaf 1 januari 2017 over naar de WLZ. Deze clienten krijgen dus geen huishoudelijke ondersteuning meer op grond van de WMO.. Voor 2018 blijven we onverkort vasthouden aan het principe dat een cliënt met een Wlz indicatie voor al zijn voorzieningen onder de Wlz moet vallen, zodat hier geen onduidelijkheid over bestaat.
12.2 Zorgverzekeringswet (Zvw) –Wmo 2015
Cliënten die wel in staat zijn zelf op te staan, zichzelf te wassen en aan te kleden maar de regie en structuur missen om dit regelmatig en op de juiste momenten te doen kunnen in aanmerking komen voor een indicatie zelfstandig leven. De cliënten zullen dan moeten worden aangespoord en begeleid. Zodra cliënten de handelingen
met betrekking tot opstaan, wassen en aankleden om somatische redenen niet meer zelf
kunnen doen, dan moeten ze persoonlijke verzorging uit de Zvw krijgen.
De middelen voor de begeleiding, kortdurend verblijf en persoonlijke verzorging voor jeugdigen tot en met 18 jaar worden in de Jeugdwet ondergebracht.
De hulpmiddelen en rolstoelen voor jongeren blijven onder de Wmo 2015 vallen. Woningaanpassingen voor jeugdigen onder de 18 die thuis wonen blijven eveneens onder de Wmo 2015. De ouders van de jongeren betalen daarvoor een eigen bijdrage.
Afbakeningsproblematiek zou zich kunnen voordoen bij de doelgroep 18 tot en met 23 jaar, die soms nog gebruik kan maken van de Jeugdwet en soms moet overstappen naar de Wmo 2015.
Om te voorkomen dat jongeren tussen wal en schip vallen kan er ook verlengde jeugdzorg ingezet worden waarin de jongere langer onder de jeugdwet blijft vallen en dat dit beter is om aan te sluiten bij de ontwikkeling en voortgang van de jongere zodat de overgang naar de Wmo geleidelijker kan plaatsvinden. Deze toewijzing van zorg gebeurt altijd op aangeven van de jeugdconsulent. Daarnaast zijn er bredere mogelijkheden voor jeugdigen gecreëerd in Twente met complexe hulpvragen waar meerdere partijen bij betrokken zijn.
Doel hiervan is het versterken van de ontwikkeling van jongeren, die in hun ontwikkeling gestagneerd zijn en die vanwege hun complexe hulpvragen buiten de reguliere hulpverlening vallen. Het betreft jongeren in de leeftijd van 12 tot 27 jaar met complexe problematiek die zich op het snijvlak van Jeugdhulpverlening, Gehandicaptenzorg en Geestelijke Gezondheidszorg bevinden. Hierbij valt te denken aan (een combinatie van) opgroei- en opvoedproblemen, gedragsproblemen, een verstandelijke beperking, psychiatrische kwetsbaarheid en/of psychosociale problemen. Deze vorm van zorg wordt in een samenwerkingsverband van aanbieders geleverd waarin ieder zijn eigen expertise inbrengt. De inzet kan dus ook ook maatwerkvoorziening betreffen in het kader van de Wmo 2015”.
Voor jeugdreclassering geldt dat indien een delict is gepleegd, vóór de jeugdige de leeftijd van 23 bereikt, hij veroordeeld kan worden via het jeugdstrafrecht. De jeugdreclassering die dan wordt opgelegd en de jeugdhulp die uit de strafrechtelijke beslissing voortvloeit, loopt dan door tot het einde van de van de titel Jeugdreclassering en jeugdhulp die voortvloeit uit een strafrechtelijke beslissing .
Jeugdreclassering en jeugdhulp die voortvloeit uit een strafrechtelijke beslissing kan hierdoor doorlopen tot ná het 23ste levensjaar, indien de hulp niet onder een ander wettelijk kader valt en mits het voldoet aan daarvoor geldende voorwaarden.
Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders op 20 december 2016
de secretaris,
drs. J. van Dam
de burgemeester,
mr. drs. M. Sijbom
Bijlage 1: Maatwerkvoorziening onder de Wmo 2015 of de Wet Langdurige Zorg
Vervoersvoorziening[1] Woonvoorzieningen[2] | ||
Vervoersvoorziening[3] | ||
WLZ intramuraal zonder behandeling[4] | ||
[1] Denk aan scootmobiel of aangepaste fiets e.d.
[2] Denk aan douchestoel, tillift en drempelhulp e.d.
[3] Denk aan scootmobiel of aangepaste fiets e.d.
[4] Hierbij is de instelling waar cliënt blijft leidend, niet de indicatie
AWB: Algemene wet bestuursrecht
BRP: Basis registratie personen
CIMOT: Centrale Toegang opvang en beschermd wonen Twente
COPD: Chronic obstructive pulmonary disease
GGZ: Geestelijke gezondheidszorg
HHT: Huishoudelijke hulp toelage
HO: Huishoudelijke ondersteuning
OMD: Ondersteuning maatschappelijke deelname
OZL: Ondersteuning zelfstandig leven
UWV: Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekering
WMO: Wet maatschappelijke ondersteuning