Organisatie | Oosterhout |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Algemene Plaatselijke Verordening Oosterhout 2017 |
Citeertitel | Algemene Plaatselijke Verordening Oosterhout 2017 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp |
geen
N.v.t.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
10-08-2017 | 24-03-2018 | wijzigingsregeling | 27-06-2017 | BI.0170265 | |
15-02-2017 | 10-08-2017 | 24-01-2017 |
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
de bebouwde kom of kommen waarvan gedeputeerde staten de grenzen hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 27, tweede lid, van de Wegenwet;
In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een ontheffing als bedoeld in artikel 2:10, derde lid of een vergunning als bedoeld in artikel 4:11.
Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de artikelen 2:25, 2:28, 2:72, 3:4 en 5:11 in deze verordening.
Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.
Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:
De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.
Afdeling 1. Bestrijding van ongeregeldheden
Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden
Hij die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.
Artikel 2:1a Verblijfsontzegging
De burgemeester kan, in het belang van de openbare orde of veiligheid, een verbod opleggen aan degene die de openbare orde of veiligheid heeft verstoord om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak te bevinden op in dat verbod aangewezen plaatsen. Dit verbod geldt gedurende de in de bekendmaking van het verbod genoemde periode die ten hoogste twaalf weken kan bedragen.
De burgemeester kan gebieden aanwijzen, waarvoor een verblijfsontzegging kan gelden, of kan overtredingen omschrijven die tot een verblijfsontzegging kunnen leiden, zoals bedoeld in artikel 13, lid 1 van de Politiewet 2012.
http://modelverordeningen.sdu.nl/modelverordeningen/modelverordening/Model-Algemene_Plaatselijke_Verordening.jsp[vervallen]
[Vervallen; opgenomen in artikel 2:3]http://modelverordeningen.sdu.nl/modelverordeningen/modelverordening/Model-Algemene_Plaatselijke_Verordening.jsp
Afdeling 5. Bruikbaarheid en aanzien van de weg
Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg of op andere openbare plaatsen in strijd met de publieke functie ervan
Het is verboden de weg, een weggedeelte of een openbare plaats anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.
In afwijking van het derde lid kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j of k, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg
Het is verboden zonder vergunning van het college ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:
Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of de provinciale wegenverordening.
In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:
markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5:22 van deze verordening;
kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;
het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;
betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;
In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8, lid 2 bedraagt de termijn voor het indienen van de aanvraag om een evenementenvergunning 8 weken voor kleinschalige, niet risicovolle evenementen en 12 weken voor grootschalige of risicovolle evenementen. Indien een vergunningaanvraag te laat wordt ingediend kan de burgemeester de aanvraag weigeren.
Afdeling 8. Toezicht op horecabedrijven
Artikel 2:27 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was aan derden logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een horecabedrijf wordt in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis. Onder horecabedrijf wordt tevens verstaan een bij dit bedrijf behorend terras en andere aanhorigheden.
Artikel 2:28 Exploitatievergunning horecabedrijf
Bij de toepassing van de in het derde lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van het horecabedrijf en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie.
Het eerste lid geldt niet voor een horecabedrijf in een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de horeca een nevenactiviteit is van de winkelactiviteit;
Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd
Het in het tweede lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 13b van de Opiumwet.
Afdeling 8A Bijzondere bepalingen over horecabedrijven als bedoeld in de Drank- en Horecawet
In deze afdeling wordt verstaan onder:
dat wat daaronder wordt verstaan in de Drank- en Horecawet.
Artikel 2:34b Regulering paracommerciële rechtspersonen
De burgemeester kan aan een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet nadere voorschriften verbinden.
Artikel 2:34c Beperkingen voor horecabedrijven
Het in het eerste lid gestelde verbod om anders dan om niet sterke drank te verstrekken, is ten aanzien van de onder a. bedoelde inrichtingen niet van toepassing indien de verstrekking plaats heeft in een lokaliteit die binnenshuis niet rechtstreeks in verbinding staat met het onderdeel waarin geringe eetwaren worden verkocht en die vanaf de straatzijde een aparte ingang heeft.
De burgemeester kan in het belang van de handhaving van de openbare orde, de veiligheid, de zedelijkheid of de volksgezondheid aan een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet voorschriften verbinden en de vergunning beperken tot het verstrekken van zwak-alcoholhoudende drank.
Artikel 2:34d Verbod ‘happy hours’
Het is verboden in een horecalokaliteit of op een terras bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende drank te verstrekken voor gebruik ter plaatse tegen een prijs die voor een periode van 24 uur of korter lager is dan 60% van de prijs die daar gewoonlijk voor wordt gevraagd.
Afdeling 11. Maatregelen tegen overlast en baldadigheid
Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal
Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.
Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.
Artikel 2:44 Inbrekerswerktuigen en hulpmiddelen voor winkeldiefstal
Het is verboden op een openbare plaats te vervoeren of bij zich te hebben: lopers, valse sleutels, touwladders, lantaarns of enig ander gereedschap, voorwerp of middel, dat ertoe kan dienen zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.
Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen
Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Artikel 2:48 Verboden drankgebruik
Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor:
een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;
de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank en Horecawet.
Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten
Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.
Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur
http://modelverordeningen.sdu.nl/modelverordeningen/modelverordening/Model-Algemene_Plaatselijke_Verordening.jsp[vervallen]
Afdeling 12. Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;
Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht
De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:
Artikel 2:71 Begripsbepalingen
Deze afdeling geeft regels omtrent de verkoop en het bezigen van consumentenvuurwerk rond en tijdens de jaarwisseling, in aanvulling op het Vuurwerkbesluit
Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen
Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college van de gemeente waar het bedrijf is of zal worden gevestigd.
Artikel 2:73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling
De in de voorgaande leden gestelde verboden gelden niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2:74 Drugshandel op straat
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan een openbare plaats post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
Artikel 2:74a Openlijk drugsgebruik
Het is verboden om op of aan een openbare plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw, middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen en/of stoffen voorhanden te hebben.
Afdeling 15. Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen
Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 2.1, 2.10, , 2.47, 2.48, 2.49, 2.50, 2.73 en 5.34 van de Algemene plaatselijke verordening groepsgewijs niet naleven.
Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.
Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op openbare plaatsen, in de gehele gemeente Oosterhout en kan daartoe gebieden voor aanwijzen.
Hoofdstuk 3. Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of gelegenheid wordt gegeven tot het verrichten van seksuele handelingen, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.
Afdeling 2. Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke
Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder
Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en de beheerder niet:
met toepassing van de artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;
binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, inclusief de drie openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint-Eustatius, Aruba, Curaçao en Sint Maarten, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;
binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:
bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;
de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 252, 250a (oud), 273f, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;
de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;
Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:
vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;
De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.
Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting
Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder
De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:
geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en
geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.
De burgemeester kan met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid bij besluit verbieden zich gedurende een bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen en op de tijden bedoeld in het eerste lid.
Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.
Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke
Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.
Afdeling 3. Beslissingstermijn; weigeringsgronden
Artikel 3:13 Weigeringsgronden
De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:
er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.
Afdeling 4. Beëindiging exploitatie; wijziging beheer
Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.
Hoofdstuk 4. Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente
Afdeling 1. Geluidhinder en verlichting
http://modelverordeningen.sdu.nl/modelverordeningen/modelverordening/Model-Algemene_Plaatselijke_Verordening.jspIn deze afdeling wordt verstaan onder:
Artikel 4:3 Kennisgeving individuele festiviteiten
Het is een inrichting toegestaan maximaal zes individuele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit niet van toepassing zijn mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan schriftelijk in kennis heeft gesteld.
In afwijking van lid 1 geldt dat in het gebied aan de Klappeijstraat, Leijsenhoek, Mathildastraat en Markt, maximaal 1 festiviteit per maand, met een maximum van 6 festiviteiten per kalenderjaar mogen plaatsvinden, waarbij de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit niet van toepassing zijn.
Het is een inrichting toegestaan maximaal zes individuele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij artikel 3.148, lid 1 van het Besluit niet van toepassing is mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan schriftelijk in kennis heeft gesteld.
Artikel 4:6 Overige geluid- en lichthinder
Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit toestellen, geluidsapparaten of verlichting(sapparatuur) in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluid- en of lichthinder wordt veroorzaakt.
Afdeling 3. Het bewaren van houtopstanden
Het is verboden zonder vergunning van het college ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, een houtopstand op gemeentegrond dan wel een boom (bomen) die op de lijst van monumentale bomen is (zijn) opgenomen, te vellen of te doen vellen.
Bijzondere vergunningsvoorschriften
Van de vergunning mag geen gebruik worden gemaakt binnen een termijn van zes weken na bekendmaking van de vergunning. Indien binnen deze termijn door één of meer belanghebbenden een verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in Titel 8.3 van de Algemene wet bestuursrecht is ingediend, mag van de vergunning geen gebruik worden gemaakt totdat op dat verzoek is beslist.
De afstand als bedoeld in artikel 5:42 van het Burgerlijk Wetboek wordt vastgesteld op 1,0 meter voor bomen en nihil voor heggen en heesters.
Hoofdstuk 5. Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente
In deze afdeling wordt verstaan onder:
voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals: kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;
parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).
een onderkomen of voertuig, zoals een tent, tentwagen, kampeerwagen of caravan, dat geen vergunningsplichtig bouwwerk is in de zin van artikel 2.1, lid 1 onder a Wabo in samenhang met artikel 3, lid 2 van Bijlage II bij het besluit Omgevingsrecht, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,7 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.
Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen
Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.
Onder standplaats wordt niet verstaan:
een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;
Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt;
Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Provinciale vaarwegenverordening Noord-Brabant.
Afdeling 8. Verbod vuur te stoken
Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken
Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben, uitgezonderd
mits dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert.
Hoofdstuk 6. Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie: artikel 2:1 t/m 2:41, 2:51 t/m 2:62, 2:64 t/m 2:68, 2:72, 2:74, 2:74a, 3:4 t/m 5:37.
In afwijking van het eerste en tweede lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtredingen van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2:10, vierde lid, 2:12, eerste lid en artikel 4.10, lid 3.
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn, naast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, belast de als buitengewoon opsporingsambtenaar of -ambtenaren beëdigde ambtenaren zoals bedoeld in artikel 142 van het Wetboek van Strafvordering en de toezichthouders van de afdeling Informatie- en Servicecentrum, voor zover dat uit hun taakomschrijving blijkt.
Artikel 6:3 Binnentreden woningen
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
Door ontwikkelingen in landelijke regelgeving, ontwikkelingen in de praktijk en voortschrijdende inzichten moet de APV van tijd tot tijd worden aangepast. In deze toelichting worden de belangrijkste wijzigingen van de afgelopen actualisaties besproken. Ook wordt hier en daar een toelichting gegeven op artikelen waarover vaker vragen worden gesteld. Deze toelichting is slechts informatief. De tekst van de verordening is doorslaggevend. Voor een uitputtende toelichting wordt verwezen naar de toelichting met achtergrondinformatie van de VNG bij de model-APV.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In dit hoofdstuk zijn de algemeen geldende bepalingen opgenomen.
Omdat de APV meestal betrekking heeft op openbare plaatsen in de ruime zin van het woord is het begrip ‘openbare plaats’ apart omschreven in de begripsomschrijving en is in alle bepalingen het begrip ‘weg’ vervangen door openbare plaats, behalve wanneer uitsluitend de weg in de zin van de Wegenverkeerswet wordt bedoeld.
Lex silencio positivo (LSP): Positieve fictieve beslissing
Op 1 januari 2010 is de Dienstenwet in werking getreden, waarin de Lex Silencio Positivo (LSP) is opgenomen voor vergunningenstelsels die betrekking hebben op het verlenen van diensten. LSP betekent dat als de beslistermijn wordt overschreden, deze vergunningen van rechtswege worden verleend. In lid 4 is aangegeven wanneer LSP niet van toepassing is.
Artikel 1.3 Indiening aanvraag (buiten behandeling stellen)
Om administratieve lasten te beperken worden vergunningen waar mogelijk voor onbepaalde tijd verleend. Dit geldt uiteraard alleen als de aard van de vergunning zich daartoe leent.
Omdat het doel van de meeste APV-vergunningen hetzelfde is, namelijk het beschermen van de openbare orde en het voorkomen van overlast, zijn de toetsingscriteria meestel dezelfden. Daarom zijn deze opgenomen in dit algemene hoofdstuk. Daar waar (tevens) andere criteria meespelen, is dat in de desbetreffende artikelen opgenomen.
De wetgever heeft in de Awb een sluitend systeem neergelegd voor de afhandeling van aanvragen: die worden ingewilligd of geweigerd. In artikel 4:5 van de Awb is daarop één uitzondering gemaakt: een aanvraag die zo gebrekkig is dat die moet worden aangevuld voor ze kan worden afgehandeld kan buiten behandeling worden gelaten. Wel moet de aanvrager de kans krijgen om de aanvraag aan te vullen. Gemeenten kunnen bij verordening geen aanvullende gronden stellen waarmee een aanvraag buiten behandeling kan worden gelaten, zoals voorheen was gedaan in artikel 1:3 ten aanzien van aanvragen die werden ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig had.
Het is echter weinig zinvol – voor zowel de gemeente als de aanvrager – om te beginnen met een inhoudelijk toetsing van een aanvraag als door het (late) tijdstip van indienen van de aanvraag een – volledige en – goede beoordeling hiervan niet redelijkerwijs mogelijk is vóór de beoogde datum van de activiteit waarvoor de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft. Een vergunning of ontheffing zal in dergelijke gevallen niet (tijdig) verleend kunnen worden. Zie in dit verband ook artikel 3:2 van de Awb. Een (snelle) weigering schept (snel) duidelijkheid voor de aanvrager en voorkomt een onnodige inspanning aan de kant van de gemeente.
In artikel 2.25 is voor de evenementenvergunning voor grootschalige of risicovolle evenementen van deze termijn afgeweken.
In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen die bedoeld zijn om zowel het gebruik als de bruikbaarheid van de weg in goede banen te kunnen leiden en de openbare orde op andere openbare plaatsen te waarborgen. De diverse functies van de openbare ruimte, onder andere voor demonstraties, optochten en feesten, vraagt om een scheiding ofwel regulering van het gebruik.
Afdeling 1 Bestrijding van ongeregeldheden
Artikel 2.1 Samenscholing en ongeregeldheden
Deze bevoegdheid bevat een aanvulling op de artikelen 141 (geweld plegen in vereniging), 300 (mishandeling) en 306 (mishandeling met meerdere personen) van het Wetboek van Strafrecht op grond waarvan pas kan worden opgetreden als er sprake is van letsel of aangifte.
Artikel 2.1a en 2.1b Verblijfsontzegging, maskers en vermommingen
In afwijking van de model-APV zijn bepalingen opgenomen over de verblijfsontzegging en het tegengaan van het dragen van maskers en vermommingen. Hiervoor is in het verleden een weloverwogen keuze gemaakt. In de tussentijd hebben zich geen omstandigheden voorgedaan die tot een andere afweging moeten leiden.
Voor de verblijfsontzegging heeft de burgemeester in april 2006 een protocol opgesteld, waarin is vastgelegd voor welk gebied het geldt (het zogenaamde KLM-gebied: Klappeijstraat tot kruising Mathildastraat, Leijsenhoek tot Waterloostraat, Markt, neergelegd op een plattegrond), voor welke feiten het geldt en welke termijn eraan wordt verbonden. Dit protocol is nog steeds van kracht en is volgens het overgangsrecht nu gebaseerd op artikel 2.1a.
Opgemerkt wordt dat het artikel over vermommingen slechts is opgenomen om preventief te kunnen optreden als het vermoeden bestaat dat de vermomming wordt gebruikt om strafbare feiten te plegen zonder te worden herkend.
Afdeling 3 Verspreiden van gedrukte stukken
Artikel 2.6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen
In het proces van deregulering van de APV in december 2016 is dit artikel vervallen.
In de deregulering van de APV in december 2016 is besloten het flyerverbod te schrappen. De gemeente beroept zich hiervoor op de eigen verantwoordelijkheid van burgers en ondernemers. Een vergunningstelsel of uitzonderingen binnen de stad zal leiden tot hogere administratieve last.
Door zowel burgers, ondernemers als interne adviseurs worden signalen afgegeven over overlast met betrekking tot flyeren. Hoewel dit soort signalen juist aanleiding zouden kunnen geven tot het opnemen van een flyerverbod en/of vergunning of ontheffing in de APV vindt u deze niet terug.
De ervaren overlast heeft voornamelijk betrekking op activiteiten waarbij kranten, flyers of andersoortig drukwerk aangeboden wordt met al dan niet de mogelijkheid tot inschrijven voor een abonnement. Deze activiteiten zijn juridisch gezien grondwettelijk beschermd. Een (algeheel) verbod op deze activiteiten is dan ook niet toegestaan.
Afdeling 5 Bruikbaarheid en aanzien van de weg
Artikel 2.10 Het plaatsen van voorwerpen op de weg
Zowel de VNG als de stuurgroep van het project Administratieve Lastenverlichting hebben voorgesteld de vergunningplicht te vervangen door algemene regels. Dit voorstel was overgenomen, maar in de praktijk werden geen algemene regels opgesteld en wordt van geval tot geval bekeken of het plaatsen van een object in de openbare ruimte acceptabel is en of er bijzondere voorschriften moeten worden gesteld. Ook moet er steeds een beoordeling plaatsvinden of precariorechten moeten worden betaald. Dit is het geval voor zover bij het gebruik van openbare grond beslag wordt gelegd op een openbare parkeerplaats of wanneer het gaat om het inrichten van een bouwplaats of een terras. Daarom moet altijd een ontheffing worden aangevraagd.
Onder ‘weg’ wordt volgens de begripsomschrijving in artikel 1.1 onder b van de APV slechts verstaan de weg in de zin van de Wegenverkeerswetgeving. Dit artikel geldt ook voor andere openbare plaatsen, dat daarom expliciet wordt vermeld.
In het proces van deregulering van de APV in december 2016 is dit artikel herschreven en de verwijzing naar de Welstand geschrapt.
Artikel 2.11 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
Deze vergunning is afgeschaft in navolging van het project Administratieve Lastenverlichting.
Artikel 2.12 Maken, veranderen van een uitweg
De VNG heeft voorgesteld de vergunningplicht voor een uitweg te vervangen door algemene regels. In Oosterhout is de praktijk dat de gemeente zelf na vergunningverlening de uitweg aanlegt, om grip te houden op de locatie, de afmetingen en de kwaliteit van de uitvoering. In 2012 is als weigeringsgrond expliciet opgenomen de situatie dat al een uitweg op een perceel aanwezig is. Bij een aanvraag voor een tweede uitweg zal in ieder geval worden gekeken naar de noodzaak om deze tweede uitrit te hebben. De achterliggende gedachte is dat elke uitweg een reservering is van de openbare ruimte, waar geen parkeergelegenheid, groenvoorziening of verkeersmeubilair meer kan worden geplaatst. Daarnaast betekent elke uitweg een extra kruising van verkeer en dus een toename van verkeersonveiligheid.
Deze vergunning valt onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Afdeling 6 Veiligheid op de weg
Artikel 2.13 Veroorzaken van gladheid.
In navolging van de model-APV is dit artikel verwijderd omdat het onderwerp is geregeld in artikel 427 van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2:18 Rookverbod in bossen
In het proces van deregulering van de APV in december 2016 is dit artikel vervallen.
De meeste bossen en terreinen zijn privéterrein, eigenaren hebben dus een verantwoordelijkheid om zelf een verbod regelen. In de andere gevallen is Staatsbosbeheer beheerder, in tijden van droogte hebben zij de mogelijkheid om een verbod in te stellen. Daarnaast is het verbod al deels geregeld in het strafrecht: artikel 429 lid 3E.
Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp
Dit onderwerp is geregeld in artikel 2.10.
Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn
Het verbod om te bouwen onder hoogspanningslijnen is in Oosterhout geregeld in het bestemmingsplan en is om die reden verwijderd uit de APV.
Deze begripsomschrijving sluit aan bij de model-APV met uitzondering van muziek. Het maken van muziek op straat valt van oudsher niet onder de vergunningplicht. Het is niet gebleken dat het nodig is daar verandering in aan te brengen.
Voor de evenementenvergunning is voor grootschalige of risicovolle evenementen een ruimere aanvraagtermijn van 12 weken opgenomen, omdat in de praktijk is gebleken dat de termijn van 8 weken, o.a. met het oog op het organiseren van de politie-inzet, niet haalbaar is. Daarnaast is ten opzichte van de model-APV de beperking aangebracht dat er bij evenementen waarvoor geen vergunning hoeft worden aangevraagd, maar waar wel een melding voor moet worden gedaan slechts achtergrondmuziek ten gehore mag worden gebracht. Voor een tent waar meer dan 50 mensen in kunnen moet een gebruiksvergunning worden aangevraagd op grond van de Brandbeveiligingsverordening.
Afdeling 8 Toezicht op horecabedrijven
Artikel 2:27 Begripsbepalingen
In afwijking van de VNG bepaling is toegevoegd ‘aan derden’ omdat anders alle bedrijfskantines onbedoeld onder de vergunningplicht komen te vallen.
Het terras maakt deel uit van een horecabedrijf en wordt opgenomen in de exploitatievergunning. Daardoor kan de aanvrager volstaan met één aanvraag voor zowel het horecabedrijf als het daarbij behorende terras. Als een terras is gelegen op gemeentegrond wordt de aanvraag tevens getoetst aan de eisen die gelden voor het in gebruik nemen van gemeentegrond. Zie verder de toelichting op artikel 2:10.
Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd
Op grond van lid 1 kan door middel van een vergunningvoorschrift voor een afzonderlijk horecabedrijf van het sluitingstijdstip worden afgeweken. Dit kan zowel een verruiming als een beperking zijn. De burgemeester kan hiervoor (beleids-)regels opstellen.
Lid 2 omvat een algemene bevoegdheid die zich tot één, enkele of alle horecabedrijven kan uitstrekken. Deze afwijking van de normale sluitingstijden is slechts mogelijk voor bepaalde tijd.
Artikel 2:32 Handel in horecabedrijven
De Drank- en Horecawet verbiedt al het uitoefenen van kleinhandel in een horeca-inrichting (artikel 14). In het wetboek van strafrecht is al geregeld dat handelen in de zin van artikel 437, lid 1 strafbaar is. Daarbij is een verbod reeds geregeld in bestemmingsplan. Om deze redenen is het artikel tijdens de deregulering van de APV in december 2016 geschrapt.
Afdeling 8A Bijzondere bepalingen over horecabedrijven als bedoeld in de Drank- en Horecawet
Deze afdeling bevat medebewindbepalingen die zijn gebaseerd op de artikelen 4, 25a en 25d van de Drank- en Horecawet (DHW). Hoewel de APV voor het overgrote deel uit autonome bepalingen bestaat is er voor gekozen om deze medebewindbepalingen daarin op te nemen, omdat dit vanuit praktisch oogpunt een logische stap is. Immers, de APV regelt al aanverwante zaken zoals de horeca-exploitatievergunning, sluitingstijden en dergelijke.
De op basis van artikel 4 van de DHW door gemeenten te stellen regels met betrekking tot de paracommerciële horecabedrijven dienen ter voorkoming van oneerlijke mededinging. Uit de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2008/09, 32 022, nr. 3, blz. 10) blijkt dat de regering ervan uitgaat dat de gemeenten de belangrijke maatschappelijke functie van de verschillende paracommerciële instellingen in acht zullen nemen en geen onnodige beperkingen zullen opleggen daar waar de mededinging niet in het geding is en er geen sprake is van onverantwoorde verstrekking van alcohol, met name aan jongeren.
Concreet komt het er op neer dat de gemeentelijke uitwerking moet leiden tot regels die op z’n minst in enige mate bijdragen aan het voorkomen van oneerlijke mededinging. Of in bepaalde gevallen sprake zal zijn van oneerlijke mededinging is sterk afhankelijk van de lokale situatie. Bij de aanzienlijke ruimte die dit uitgangspunt biedt zal de gemeentelijke uitwerking verder overeenkomstig de algemene beginselen van behoorlijk bestuur plaats moeten vinden. Er is dus aanzienlijke ruimte voor een afweging van belangen, die enerzijds niet tot het volledig uitbannen van oneerlijke mededinging hoeft te leiden en anderzijds niet tot het volledig ongemoeid laten van oneerlijke mededinging mag leiden.
Verplichte en niet verplichte bepalingen
Een regeling op grond van artikel 4 van de DHW, in deze modelverordening uitgewerkt in artikel 2:34b, is verplicht. Dat geldt niet voor de artikelen 2:34c en 2:34d, die gebaseerd zijn op de artikelen 25a en 25d van de DHW. Daarnaast hebben deze bepalingen niet als doel het tegengaan van oneerlijke mededinging, maar het tegengaan van onverantwoorde verstrekking van alcohol, met name aan jongeren.
De begripsbepalingen uit de DHW werken door in de op de DHW gebaseerde regelgeving. Ter verduidelijking is een uitdrukkelijke verwijzing opgenomen, waaruit tevens blijkt dat deze begripsomschrijvingen enkel voor afdeling 8A gelden. Het gaat om de volgende begripsomschrijvingen:
– inrichting: de lokaliteiten waarin het slijtersbedrijf of het horecabedrijf wordt uitgeoefend, met de daarbij behorende terrassen voor zover die terrassen in ieder geval bestemd zijn voor het verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse, welke lokaliteiten al dan niet onderdeel uitmaken van een andere besloten ruimte.
– paracommerciële rechtspersoon: een rechtspersoon niet zijnde een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, die zich naast activiteiten van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard richt op de exploitatie in eigen beheer van een horecabedrijf.
– slijtersbedrijf: de activiteit bestaande uit het bedrijfsmatig of anders dan om niet aan particulieren verstrekken van sterke drank voor gebruik elders dan ter plaatse, al dan niet gepaard gaande met het bedrijfsmatig of anders dan om niet aan particulieren verstrekken van zwak-alcoholhoudende en alcoholvrije drank voor gebruik elders dan ter plaatse of met het bedrijfsmatig verrichten van bij algemene maatregel van bestuur aangewezen andere handelingen.
Artikel 2:34b Regulering paracommerciële rechtspersonen
Artikel 4 van de DHW verplicht gemeenten ter voorkoming van oneerlijke mededinging regels te stellen waaraan paracommerciële rechtspersonen zich te houden hebben wanneer zij alcoholhoudende drank verstrekken. Op grond van artikel 4, eerste en derde lid, onder a, van de DHW moet geregeld worden gedurende welke tijden in de betrokken inrichting alcoholhoudende drank mag worden verstrekt. Met andere woorden, de schenktijden voor alcoholhoudende dranken moeten geregeld worden. Op grond van artikel 4, eerste en derde lid, onder b en c, van de DHW moeten regels gesteld worden met betrekking tot door paracommerciële rechtspersonen in de inrichting te houden bijeenkomsten van persoonlijke aard en bijeenkomsten die gericht zijn op personen welke niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn. Uiteraard alleen voor zover er tijdens deze bijeenkomsten alcoholhoudende drank wordt verstrekt door de paracommerciële rechtspersoon.
Op grond van artikel 4, vierde lid, van de DHW heeft de burgemeester de bevoegdheid om voor ten hoogste twaalf aaneengesloten dagen ontheffing te verlenen van de hier door de raad gestelde regels voor schenktijden en voor de verschillende soorten bijeenkomsten. Het gaat om bijzondere gelegenheden van zeer tijdelijke aard. Uit deze bewoordingen van de wet blijkt dat hier zeer terughoudend mee moet worden omgegaan. Te denken valt aan kampioenschappen en dergelijke grotendeels onvoorziene gebeurtenissen, maar het kan ook gaan om feestelijkheden die wel te voorzien zijn, zoals carnaval en Koningsdag. Omdat de burgemeester deze bevoegdheid rechtstreeks aan de wet ontleent, kan de raad hier verder geen beperkingen aan stellen. De burgemeester kan hiervoor zelf uiteraard wel beleidsregels opstellen (artikel 4:81 van de Awb).
Artikel 2:34c Beperkingen voor horecabedrijven en slijtersbedrijven
Deze modelbepaling is een uitwerking van artikel 25a van de DHW. Het verbiedt de verstrekking van sterke of alcoholhoudende drank in inrichtingen die gelegen zijn in bepaalde aangewezen gebieden en/of die beschikken over nader aangegeven aard en/of gedurende nader bepaalde tijdsruimten. De nadere invulling van een verbod dient, in zoverre daar voor gekozen wordt, in de verordening zelf te gebeuren en kan niet aan de burgemeester gedelegeerd worden. In het tweede lid wordt overeenkomstig artikel 25a, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van de DHW de burgemeester de bevoegdheid verleend om voorschriften aan de vergunning te verbinden of deze te beperken tot zwakalcoholhoudende drank, als dit vanwege de handhaving van de openbare orde, de veiligheid, de zedelijkheid en de volksgezondheid nodig is.
Afdeling 9 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf
Afdeling 9 is bedoeld om de gemeente een overzicht te verschaffen van de in de gemeente aanwezige inrichtingen voor nachtverblijf.
De artikelen zijn in het proces van deregulering van de APV in december 2016 vervallen, omdat misbruik van dit onderwerp al beschreven is in het Wetboek van strafrecht.
Afdeling 10 Toezicht op speelgelegenheden
In Oosterhout geldt een aparte verordening met betrekking tot speelautomaten en speelautomatenhallen.
Afdeling 11 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid
Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal
Dit artikel regelt de rechtsgevolgen van een op basis van artikel 174a van de Gemeentewet of artikel 13b van de Opiumwet opgelegd verbod.
Artikel 2:44 Inbrekerswerktuigen en hulpmiddelen voor winkeldiefstal
De toegevoegde waarde van deze bepaling is dat hiermee het tegengaan van winkeldiefstal niet alleen bij de winkeliers wordt neergelegd, maar dat ook de gemeente (en de politie) hun verantwoordelijkheid kunnen nemen. Handhaving hierop vindt in principe alleen plaats door de politie.
In overleg met de politie zijn bij de herijking van de APV in 2014 de bedoelde inbrekerswerktuigen en hulpmiddelen voor winkeldiefstal nader omschreven. Ook de handelingen die met deze werktuigen en hulpmiddelen verricht kunnen worden zijn omschreven. Deze nadere omschrijving vergroot de mogelijkheden om in dergelijke gevallen op te treden.
Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen
Om preventief te kunnen optreden wanneer een vechtpartij dreigt is het vechtverbod opgenomen in de APV (art 2.1). Daarnaast is het wenselijk dat de politie de bevoegdheid krijgt om, analoog aan de bevelsbevoegdheid van artikel 2.1 lid 2, die geldt bij samenscholingen, personen die zich hinderlijk gedragen op een bepaalde plaats te bevelen zich te verwijderen.
In een brief van 2 december 2009 hebben de ministers van Binnenlandse zaken en Justitie de burgemeesters verzocht een bevelsbevoegdheid op te nemen omdat dit volgens een uitspraak van de Hoge Raad van 29 januari 2008 (LJN BB4108), niet onder de algemene taakomschrijving van de politie valt. Om bevelen te kunnen geven ter voorkoming van een vechtpartij stellen de ministers voor de artikelen in de APV die gaan over hinderlijk gedrag op openbare plaatsen (artikel 2.47), bij of in gebouwen (artikel 2.49) en in voor het publiek toegankelijke ruimten (artikel 2.50) aan te vullen met een bevelsbevoegdheid voor de politie.
Artikel 2:48 Verboden drankgebruik
Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen
Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten
Artikel 2:57 Het uitlaten van honden
In het gemeentelijk hondenuitlaatbeleid zijn in de openbare ruimte hondenuitlaatplaatsen en losloopgebieden aangewezen, die door de gemeente zijn aangelegd en worden onderhouden en schoongehouden.
Afdeling 12 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen
De afdeling over het tegengaan van heling is opgenomen als aanvulling op de desbetreffende bepalingen in het Wetboek van Strafrecht. Volgens artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht is het verplicht voor handelaren van bepaalde goederen om een inkoopregister bij te houden. In de APV kan worden geregeld dat er ook een verkoopregister moet worden bijgehouden.
Bij de herijking van de APV in 2014 is het begrip verkoopregister opgenomen in de begripsbepaling.
Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister
In lid 2 is opgenomen dat de burgemeester voor bepaalde categorieën van goederen kan bepalen dat deze niet in het verkoopregister hoeven te worden opgenomen met als doel het verkoopregister te beperken. Bij toepassing hiervan dient door de burgemeester een afzonderlijk besluit te worden genomen. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan over goederen met een waarde van minder dan vijftig euro.
Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht
Bij de herijking van de APV in 2014 is dit artikel tekstueel aangescherpt en de termijn van bewaring is van drie dagen verhoogd vijf dagen.
Deze afdeling is gebaseerd op artikel 149 van de Gemeentewet en bevat aanvullende bepalingen op het Vuurwerkbesluit.
Artikel 2:71 Begripsbepalingen
Deze definitie is ontleend aan het Vuurwerkbesluit van 22 januari 2002. Het Vuurwerkbesluit is gebaseerd op de Wet milieugevaarlijke stoffen en regelt de gehele keten van productie tot het gebruiken van alle vuurwerk. Voor de APV zijn alleen de regels voor consumentenvuurwerk van belang. Het consumentenvuurwerk moet voldoen aan de Regeling aanwijzing consumenten- en theatervuurwerk 2010.
Iemand die buiten de tijden waarop rond oud en nieuw vuurwerk mag worden afgestoken wordt betrapt op het afsteken van professioneel of theatervuurwerk, is strafbaar voor overtreding van het Vuurwerkbesluit.
Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen en Artikel 2:73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling
De vergunningplicht voor het verkopen van vuurwerk biedt het college de mogelijkheid een spreidingsbeleid te voeren en het aantal verkooppunten te reguleren. Op 16 december 2013 is het ‘Aanwijzingsbesluit verbod op bezigen consumentenvuurwerk’ in werking getreden. Met dit besluit wijst het college de Klappeijstraat aan als plaats waar het verboden is om consumentenvuurwerk te bezigen. Dit in verband met onveilige situaties die kunnen ontstaan als daar tijdens de jaarwisseling vuurwerk wordt gebezigd, omdat de straat nauw is en er tijdens de jaarwisseling veel publiek op straat aanwezig is. De ondernemers van de Klappeijstraat ondersteunen dit.
Tijdens de deregulering van de APV in december 2016 is dit artikel ‘carbidschieten’ verplaatst van hoofdstuk 6, afdeling 8, naar dit hoofdstuk, omdat carbidschieten gerelateerd is aan oud en nieuw en vuurwerk. Reeds enkele jaren zijn op oudjaar incidenten gesignaleerd met het zgn. carbidschieten. Als dit te dicht bij woningen plaatsvindt, ondervinden omwonenden daar overlast van. Daarom is op 17 mei 2011 besloten dit te verbieden in de bebouwde kom. Het college kan in uitzonderingsgevallen een ontheffing verlenen.
Afdeling 15. Bestuurlijke ophouding en veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen
Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden
Dit artikel schept voor de officier van justitie de mogelijkheid bagage en kleding van mensen te onderzoeken op de aanwezigheid van wapens en munitie als daar aanleiding toe is.
Artikel 2:77 cameratoezicht op openbare plaatsen
Op grond van artikel 151c van de Gemeentewet kan de gemeenteraad aan de burgemeester bij APV de bevoegdheid verlenen tot het uitvoeren van cameratoezicht op openbare plaatsen in gebieden in het belang van de handhaving van de openbare orde.
Het besluit van de burgemeester tot plaatsing van camera’s op een openbare plaats is een besluit van algemene strekking waartegen op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor belanghebbenden bezwaar en beroep openstaat.
Het kan voorkomen dat beelden worden gemaakt van personen die een pand binnengaan of verlaten. De eigenaren van dergelijke panden zijn aan te merken als belanghebbenden in de zin van de Awb, evenals bijvoorbeeld degenen die in zo’n pand werken of wonen (huurders) of anderszins regelmatige bezoekers van zo’n pand zijn.
Gemeentelijk cameratoezicht op grond van artikel 151c van de Gemeentewet mag uitsluitend plaatsvinden voor het handhaven van de openbare orde. Dit begrip omvat ook de algemene bestuurlijke voorkoming van strafbare feiten die invloed hebben op de orde en rust in de gemeentelijke samenleving. Dit hoofddoel laat onverlet dat deze vorm van cameratoezicht ook subdoelen mag dienen. Zo biedt artikel 151c lid 7 van de Gemeentewet de mogelijkheid om de opgenomen beelden te gebruiken voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Daarnaast mogen camera’s worden gebruikt om de politie en andere hulpdiensten efficiënter en effectiever in te zetten. De preventieve werking van cameratoezicht vergroot bovendien hun veiligheid.
In artikel 151c lid 4 van de Gemeentewet is vastgelegd dat het gebruik van camera’s kenbaar moet zijn. Burgers moeten in elk geval in kennis worden gesteld van de mogelijkheid dat zij op beelden kunnen voorkomen zodra zij het gebied betreden dat valt binnen het bereik van de camera’s. Aan het kenbaarheidsvereiste moet niet alleen worden voldaan als er beelden worden vastgelegd, maar ook als sprake is van monitoring en er dus geen opnames worden gemaakt. Door het goed zichtbaar plaatsen van borden, waarop wordt aangeven dat in het betrokken gebied met camera’s wordt gewerkt, kan het publiek op deze mogelijkheid worden geattendeerd. Overigens houdt het kenbaarheidsvereiste niet in dat camera’s altijd zichtbaar moeten zijn of dat de burgers op de hoogte moeten worden gesteld van de precieze opnametijden.
De gemeenteraad heeft op grond van artikel 151c lid 1 van de Gemeentewet de bevoegdheid om ook andere plaatsen, die zonder enige vorm van beperking publiek toegankelijk zijn, aan te wijzen als openbare plaats en zo onder de reikwijdte van de wet te brengen. Het gaat dan om plaatsen, zoals parkeerterreinen, die vanwege het doel gebonden verblijf niet onder de definitie van openbare plaats uit de Wet openbare manifestatie vallen. De wetgever heeft hiermee beoogd dat gemeenten snel kunnen inspelen op gebleken lokale behoeften. Het uitgangspunt blijft te allen tijde dat het cameratoezicht noodzakelijk moet zijn met het oog op de handhaving van de openbare orde.
Hoofdstuk 3 Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.
Hoewel in de gemeente Oosterhout, voor zover bekend geen seksinrichtingen aanwezig zijn, wordt dit hoofdstuk gehandhaafd om een preventieve toets op eventuele ondernemers in deze branche mogelijk te maken.
Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente
Afdeling 1 Geluid en verlichting
Op de meeste (milieu-)inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer zijn de algemene milieuregels van het Activiteitenbesluit milieubeheer (verder: Besluit) van toepassing. Bij niet reguliere activiteiten (festiviteiten) kan meestal niet worden voldaan aan de normen voor geluid (artikel 2.17 en artikel 2.20 van het Besluit) en verlichting (artikel 3.148 van het Besluit). In de APV mogen ‘collectieve’ festiviteiten worden aangewezen waarvoor de genoemde normen niet gelden. Daarbij mogen wel voorwaarden worden gesteld. Voor die milieu-inrichtingen is in deze afdeling de uitwerking opgenomen van de zogenaamde 12-dagenregeling uit het Besluit, dat is gebaseerd op de Wet milieubeheer.
In afwijking van de model-APV is ervoor gekozen om geen geluidnormen op te nemen in de APV. In de eerste plaats zou dit juist voor het gebied waar het meeste geluid vandaan komt (het zgn. KLM gebied, zie de toelichting bij 4.3) niet meetbaar zijn vanwege het achtergrondgeluid. In de tweede plaats is het streven erop gericht om administratieve lasten te verlichten.
In het Besluit wordt onderscheid gemaakt tussen type A- en B-inrichtingen. De genoemde artikelen 2.17, 2.19, 2.20 en 3.148 van het Besluit gelden alleen voor type A- en B-inrichtingen. Daarom heeft de 12-dagenregeling in deze afdeling alleen betrekking op deze inrichtingen.
Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten
Aangezien allerlei soorten inrichtingen onder het Besluit vallen is voor wat betreft de aangewezen collectieve festiviteiten bepaald dat deze alleen gelden voor de type inrichtingen die onder het oude Besluit Horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen ook onder de toenmalige 12-dagenregeling vielen. Dit om te voorkomen dat andere soorten inrichtingen met geraasmakende activiteiten tijdens deze collectieve dagen ook ontheffing van de geluidsnormen krijgen.
Artikel 4:3 Kennisgeving individuele festiviteiten
Hierin is bepaald dat naast de collectieve festiviteiten er voor individuele festiviteiten door iedere inrichting voor nog maximaal zes dagen per kalenderjaar een ontheffing van de geluid- en verlichtingsnormen van het Besluit kan gelden.
Bij het houden van individuele festiviteiten is het voor het gebied gelegen aan de Klappeijstraat, Leijsenhoek, Mathildastraat en Markt (KLM-gebied) vanwege het aantal horeca-inrichtingen niet wenselijk dat elke horeca-inrichting afzonderlijk zes individuele festiviteiten kan organiseren. Dit zou er in de praktijk toe kunnen leiden dat er elk weekend wel ergens een ontheffing zou gelden, wat ten koste zou gaan van de woon- en leefsituatie in de omgeving. Daarom is in het verleden, in overleg met de horecaondernemers, besloten om de onderhavige regeling op te nemen. Dit betekent dat er bij alle horeca-inrichtingen gelegen in het KLM-gebied gezamenlijk in totaal maximaal zes individuele festiviteiten mogen worden gehouden, waarbij de geluidnormen van het Besluit niet gelden.
Als gevolg van het proces om de APV te dereguleren is dit artikel beter leesbaar opgesteld.
We hebben los gelaten dat twee of meer inrichtingen gezamenlijk een kennisgeving moeten doen.
We hebben echter toegevoegd dat er maximaal 1 festiviteit per maand mag plaatsvinden.
Daarentegen hebben we de sluitingstijden verruimd, waardoor de horeca-ondernemer meer ruimte krijgt om binnen die ruime sluitingstijden leuke activiteiten te kunnen ontwikkelen.
Artikel 4:6 Overige geluid- en lichthinder
In dit artikel wordt geluids- en lichtoverlast bedoeld waarin de andere regelingen niet voorzien.
Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden
De VNG stelt voor de regeling voor de velvergunning te vereenvoudigen door een bomenlijst op te stellen en de vergunningplicht nog slechts te handhaven voor bomen op deze lijst. Het college heeft
in het kader van het project Administratieve Lastenverlichting op 11 februari 2008 besloten om deze werkwijze te gaan hanteren. Dit besluit heeft echter nog niet geleid tot het opstellen van een bomenlijst. Wel bestaat er op dit moment een lijst met monumentale bomen, maar dat betreft slecht een klein deel van de beschermenswaardige bomen. Om die reden werd de oude regeling voor de velvergunning vooralsnog gehandhaafd. De gemeenteraad heeft echter na een initiatiefvoorstel van de raad op 1 november 2016 besloten om deze bomenlijst te hanteren en de artikelen 4.10 en 4.11 te wijzigen.
Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking getreden, waar de velvergunning sindsdien onder valt.
Gelet op het initiatiefvoorstel tot het beperken van de velvergunning van gemeentelijke bomen zijn
de bepalingen geschrapt die betrekking hebben op bomen die niet in gemeentelijk eigendom zijn.
In artikel 4:10 lid 3 is aangegeven dat het alleen voor het college verboden is zonder vergunning
een houtopstand te vellen of te doen vellen. Het verbod geldt tevens voor een particulier, waarbij een boom (bomen) op de lijst van monumentale bomen is (zijn) opgenomen. De bepaling over iepen is toegevoegd..
Gelet op het initiatiefvoorstel tot het beperken van de velvergunning tot gemeentelijke bomen zijn
de bepalingen geschrapt die betrekking hebben op bomen die niet in gemeentelijk eigendom zijn.
In artikel 4:12 was het volgende opgenomen:
Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende door de toepassing van de velvergunningplicht of de aan de velvergunning verbonden voorschriften of door herplant / instandhoudingsplicht, schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te komen en waarvan de vergoeding niet anderszins is verzekerd, kent het college hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
Deze bepaling is door het initiatiefvoorstel van de raad vervallen.
De bepaling over iepen is vereenvoudigd en toegevoegd aan artikel 4:10 sub d bij de uitzonderingen. De inhoud van dit artikel kan vervallen.
Afdeling 4. Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast
Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen
Dit artikel is geschrapt omdat het uitrijden van mest is geregeld in de Meststoffenwet.
Artikel 4:15 Vergunningsplicht reclame
Voor een reclame van enige omvang of betekenis is doorgaans een bouwvergunning nodig, waardoor al toetsing plaatsvindt. Een reclame waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of overlast wordt veroorzaakt voor omwonenden komt relatief zo weinig voor dat het moeilijk valt te rechtvaardigen om voor die gevallen een vergunningplicht voor alle reclames in stand te houden.
Daarom is in het proces van deregulering van de APV in december 2016 dit artikel vervallen.
Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterreinen
Op 1 januari 2008 is de Wet op de openluchtrecreatie afgeschaft. Sindsdien wordt het inrichten van een kampeerterrein geregeld in het bestemmingsplan. Deze bepalingen zijn overbodig.
Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente
Artikel 5.2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.
Het begrip weg is weggelaten omdat dit is opgenomen in artikel 1.1. De begrippen voertuig en parkeren sluiten aan de bij de wegenverkeerswetgeving.
Artikel 5:6 Kampeermiddelen, aanhangers e.a.
Deze bepaling richt zich tegen het langer dan nodig plaatsen of hebben van voertuigen die voor recreatie e.d. worden gebruikt. Hieronder vallen in ieder geval: caravans, campers, kampeerwagens, aanhangwagens, magazijnwagens, keetwagens e.d. op de weg. In deze bepaling zijn de woorden “parkeren” gewijzigd in “te plaatsen of te hebben” om de handhaving van deze bepaling eenvoudiger te maken. Met het steeds een paar meter verplaatsen van een caravan, aanhangwagentje e.d. op de openbare weg wordt handhaving van deze bepaling niet langer meer voorkomen. Met de zinsnede “of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt” is beoogd aan te geven dat alle soorten (aanhang)wagens en voertuigen, die niet “dagelijks” worden gebruikt als vervoermiddel onder deze bepaling kunnen vallen.
Voorheen was in de verordening bepaald dat het verbod slechts geldt voor door het college aan te wijzen wegen. Het college heeft op 20 februari 2001 de bebouwde kom aangewezen. Sindsdien is het niet nodig gebleken dit te wijzigen. Daarom is er uit praktisch oogpunt voor gekozen de gebieden waarvoor het verbod geldt in de tekst van de APV op te nemen.
In lid 3 stond dat het verbod in lid 1 niet geldt voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Provinciale landschapsverordening. Deze verordening is komen te vervallen en daarmee is bij de herijking van de APV in 2014 ook deze tekst in lid 3 komen te vervallen.
Als gevolg van het proces van deregulering van de APV in december 2016 is lid 3 vervallen, omdat daarin verwezen werd naar wanneer het verbod van artikel 5.6 niet geldig zou zijn, namelijk in die situaties dat hogere wetgeving van toepassing is. Het is overbodig om dit te vermelden in de verordening.
Artikel 5.8 Parkeren van grote voertuigen
In 2012 is lid 3 aangepast in die zin dat het college de tijden waarop het parkeerverbod van lid 2 niet geldt kan verruimen.
Artikel 5.11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen
Dit verbod heeft betrekking op het parkeren in gemeentelijke groenvoorzieningen. Onder groenvoorzieningen wordt niet begrepen de berm van de weg omdat de berm onderdeel is van de weg in de zin van de wegenverkeerswetgeving. Het parkeren in de berm wordt door de verkeerswetgeving gereguleerd. Volgens artikel 10 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens (RVV) mag er in principe op de rijbaan en op andere weggedeelten (dus ook de berm) worden geparkeerd. Op plaatsen waar dat onwenselijk is kan een parkeerverbod op grond van het RVV worden ingesteld.
Artikel 5.12 Overlast van fiets of bromfiets
Dit artikel geeft het college de mogelijkheid om in aanvulling op de wegenverkeerswetgeving plaatsen aan te wijzen waar het verboden is fietsen en bromfietsen te plaatsen. De motieven voor deze aanvullende regeling zijn andere dan die van de wegenverkeerswetgeving. Volgens de wegenverkeerswetgeving kan het plaatsen van fietsen worden verboden als de veiligheid of de vrijheid van het verkeer in het gedrang komt. Op grond van de APV is dit mogelijk om overlast of schade aan de openbare gezondheid te voorkomen.
Artikel 5.13 Inzameling van geld of goederen
De bepalingen inzake het collecteren zijn ongewijzigd ten opzichte van de vorige APV. Op 16 april 1989 heeft het college vrijstelling verleend voor inzamelingen die voorkomen op het collecterooster.
Wat betreft de inzamelingsvergunning wordt een doorlopende vergunning verstrekt voor de instellingen die voorkomen op het collecterooster van het CBF (Centraal Bureau voor de fondsenwerving). De VNG heeft hiervoor een model gemaakt. Daarin zijn voorwaarden opgenomen zoals het melden bij de gemeente wanneer daadwerkelijk ingezameld gaat worden.
Voor instellingen die niet voorkomen op het collecterooster wordt, voor de collectevrije periode, een vergunning voor bepaalde tijd afgegeven, mits zij beschikken over een verklaring van geen bezwaar of een certificaat van het CBF.
Als het gaat om een plaatselijk doel wordt de controle op de betrouwbaarheid van de collectant onderzocht door deze achteraf een zgn. collectestaat te laten overleggen. Dat is een overzicht van inkomsten en uitgaven van de collecte waarvoor de vergunning was verleend. Voor bijvoorbeeld een lokale sportclub die huis-aan-huis wil collecteren voor een nieuw clubhuis, zal doorgaans een vergunning worden afgegeven. Om overlast te voorkomen mag slechts eenmaal per week huis-aan-huis worden gecollecteerd.
In de deregulering van de APV in december 2016 is besloten het ventverbod te schrappen. De gemeente beroept zich hiervoor op de eigen verantwoordelijkheid van burgers en ondernemers. Een vergunningstelsel of uitzonderingen binnen de stad zal leiden tot hogere administratieve last.
Door zowel burgers, ondernemers als interne adviseurs worden signalen afgegeven over overlast met betrekking tot venten. Hoewel dit soort signalen juist aanleiding zouden kunnen geven tot het opnemen van een ventverbod en/of ventvergunning in de APV vindt u deze niet terug.
De ervaren overlast heeft voornamelijk betrekking op activiteiten waarbij kranten, flyers of andersoortig drukwerk aangeboden wordt met al dan niet de mogelijkheid tot inschrijven voor een abonnement. Deze activiteiten vallen juridisch gezien niet onder de definitie van venten en zijn ook nog eens grondwettelijk beschermd. Een verbod op deze activiteiten is dan ook niet toegestaan. Daadwerkelijke verkopen door bijvoorbeeld ‘Hello Fresh’ en vergelijkbare aanbieders vallen evenmin onder de noemer venten. Ook die activiteiten worden niet beperkt middels een ventverbod/ vergunning. Op eventuele onregelmatigheden of overlast binnen deze laatste categorie kan gehandhaafd worden op grond van het standplaatsenbeleid.
De oplossingsrichting voor deze vorm van overlast moet veel eerder gezocht worden in , enerzijds, zelfredzaamheid van burgers en ondernemers bij eventuele overlast en anderzijds op de kunst van in gesprek gaan met burgers en ondernemers door de handhavers.
Dit laatste sluit goed aan bij de bestuurlijke wens de handhavers meer als ‘gastheren/vrouwen’ in te zetten.
Artikel 5.17 Begripsbepaling e.v.
In 2012 is ook het inkopen opgenomen onder de opsomming van activiteiten die kunnen plaatsvinden vanaf een standplaats aangezien dit in de praktijk bleek voor te komen.
Bij de totstandkoming van het standplaatsenbeleid is een afweging gemaakt tussen de belangen van hen die in Oosterhout wonen en verblijven, en de belangen van hen die in Oosterhout ambulante handel uitoefenen. Door de economische recessie is de druk op de ambulante handel toegenomen, waardoor getracht is de (nadelige) effecten van dit geactualiseerde standplaatsenbeleid tot een minimum te beperken.
Artikel 1:7 bepaalt dat de vergunning of ontheffing in beginsel voor onbepaalde tijd geldt. Dit vloeit mede voort uit artikel 11 van de Dienstenrichtlijn, dat stelt dat vergunningen geen beperkte geldingsduur mogen hebben, tenzij:
Over punt b: Uit de Europese Dienstenrichtlijn volgt dat een vergunning in beginsel voor onbepaalde tijd geldt. Maar wanneer het aantal vergunningen logischerwijs beperkt is, bijvoorbeeld omdat de gemeente geen onbeperkt grondgebied heeft, mag de economische markt juist niet gesloten blijven voor nieuwe aanbieders omdat de bestaande aanbieders voor onbepaalde tijd alle beschikbare vergunningen in handen hebben. In dat geval moet geregeld een transparante en onpartijdige “herverdeling” van de schaarse vergunningen worden georganiseerd.
In het proces van deregulering van de APV in december 2016 zijn deze bepalingen opgenomen in artikel 2.24 van de APV.
Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water
In de praktijk doen situaties als geschetst in dit artikel zich nauwelijks voor. Dit voorschrift is uitsluitend van toepassing op het openbaar water van ‘De Zwaaikom’. Het overige water (de vaarweg) valt onder het beheer van de Rijksoverheid. Om deze redenen is het artikel tijdens de deregulering van de APV in december 2016 komen te vervallen.
Artikel 5.25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen
Het college heeft op 29 november 1994 in dit verband het merendeel van het openbaar water binnen de gemeentegrenzen aangewezen als locatie waar het verboden is ligplaats in te nemen. Een algeheel verbod om ligplaats in te nemen is niet toegestaan. In Oosterhout worden enkele ligplaatsen ingenomen.
Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats
Door in artikel 5.25 lid 2 het woord ‘veranderen’ toe te voegen is dit artikel als gevolg van het proces van deregulering van de APV in december 2016 komen te vervallen.
Afdeling 7. Crossterreinen en gemotoriseerd- en ruiterverkeer in natuurgebieden
In het proces van deregulering van de APV in december 2016 is deze bepaling opgenomen in artikel 2.24 van de APV.
Afdeling 8. Verbod vuur te stoken
Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken
Voor het verbranden van (afval)stoffen gelden verschillende wettelijke regimes. In de Wet milieubeheer is bepaald dat het stoken buiten een inrichting niet is toegestaan behalve wanneer daar een ontheffing voor is verleend (artikel 10.63, lid 2). Het stoken binnen een inrichting wordt meestal verboden in de milieuvergunning of in de op de Wet milieubeheer gebaseerde algemene voorschriften. Het doel van de Wet milieubeheer is het beschermen van het milieubelang. Het doel van het APV-voorschrift is het beschermen van de openbare orde, veiligheid, woon- en leefomgeving en flora- en fauna.
Van de burger of de ondernemer verwachten we een pro-actieve houding als het gaat om overleg met de brandweer.
Dit artikel is ondergebracht in artikel 2.73a.
Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Volgens artikel 142, lid 1 sub c van het Wetboek van Strafvordering moeten de medewerkers met opsporingsbevoegdheid direct in de APV worden aangewezen. De opsporingsbevoegdheid van de buitengewone opsporingsambtenaren (BOA’s) is gekoppeld aan deze aanwijzing als toezichthouder in de APV.
Politieambtenaren zijn op grond van artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering bevoegd tot het opsporen van strafbare feiten. Ter verduidelijking van het feit dat zij daarmee tevens met het toezicht op de naleving van de APV zijn belast, worden de betreffende ambtenaren na herijking van de APV in 2014 expliciet benoemd in dit artikel.
Naast de opsporingsambtenaren kunnen volgens het tweede lid door het college personen worden aanwijzen als toezichthouder. Deze toezichthouders kunnen geen opsporingsbevoegdheid krijgen.
Op 17 mei 2011 is dit artikel aangepast aan de laatste organisatiewijziging van januari 2011.