Organisatie | Oosterhout |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening geurhinder en veehouderij Oosterhout 2016 |
Citeertitel | Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Oosterhout 2016 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | milieu |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
02-02-2017 | Nieuwe regeling | 24-01-2017 |
Gezien het voorstel van Burgemeester en Wethouders d.d. 18 oktober 2016,
Gelet op artikel 6, derde lid, en artikel 8 van de Wet geurhinder en veehouderij, besluit de raad van de gemeente Oosterhout een Verordening geurhinder en veehouderij vast stellen, met daarin de navolgende regeling:
In afwijking van de afstanden genoemd in artikel. 4, eerste lid, Wet geurhinder en veehouderij en artikel 3.117, eerste lid, van het Activiteitenbesluit, geldt voor een bestaand dierenverblijf dat is gelegen in zone 1 of zone 2, als afstand tussen dat dierenverblijf en een geurgevoelig object ten minste:
TOELICHTING VERORDENING GEURHINDER EN VEEHOUDERIJ GEMEENTE OOSTERHOUT 2016
Het houden van dieren bij een veehouderij in een dierenverblijf(bron) kan geurhinder tot gevolg hebben bij een geurgevoelig object (ontvanger), bijvoorbeeld een woning. Voor de beoordeling van deze geurhinder is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) en het Activiteitenbesluit (Ab) het toetsingskader. Of het Ab van toepassing is, wordt bepaald in het Besluit omgevingsrecht (bijlage I, onderdeel C, cat. 8.3, onder h, i, j en k). Om geurhinder te voorkomen zijn in de Wgv en het Ab geurnormen opgenomen.
De Wgv geeft de gemeenteraad de bevoegdheid om in een Verordening geurhinder en veehouderij (geurverordening) andere geurnormen vast te stellen voor (een deel van) het grondgebied van de gemeente (artikel 6 Wgv). De Wgv, het Ab en de geurverordening moeten in dat geval bij het toetsen van een aanvraag om omgevingsvergunning of een melding Ab voor het wijzigen van de activiteiten van een veehouderij worden toegepast (artikel 2 Wgv en § 3.5.8 Ab).
De geurverordening heeft als doel om grondgebonden veehouderijbedrijven (niet de intensieve veehouderij) meer ontwikkelingsmogelijkheden te bieden, zonder dat het woon- en leefklimaat bij de geurgevoelige objecten rondom de veehouderij verslechtert.
De geurverordening richt zich op die veehouderijen die niet of nauwelijks op een andere wijze de geconstateerde knelpunten kunnen oplossen. Daarom geldt de geurverordening alleen voor veehouderijen waar dieren mogen worden gehouden zonder geuremissiefactor. Dat zijn rundvee- en paardenhouderijen waarvoor vaste afstanden gelden. Tevens is de werking beperkt tot de dierenverblijven in een overbelaste situatie. Dat is een situatie waarbij een dierenverblijf niet aan de wettelijke vastgelegde afstanden tot een geurgevoelig object voldoet. In die situatie is uitbreiding van het vergunde aantal dieren, per diercategorie gerekend, in de inrichting niet toegestaan, zolang er een dierenverblijf in het overbelaste gebied aanwezig is. De geurverordening is niet van toepassing op:
Omdat de geurverordening alleen betrekking heeft op dieren zonder geuremissiefactor wordt de systematiek voor de andere dieren in het vervolg niet verder toegelicht.
Korte inhoud huidige geurwetgeving
De Wgv en het Ab hebben voor het houden van dieren zonder geuremissiefactor bepaald dat de afstand tussen een geurgevoelig object en het emissiepunt van een dierenverblijf ten minste moet voldoen aan een vaste afstand.
De afstand tot een geurgevoelig object (ontvanger) hangt af, van de ligging in of buiten de bebouwde kom1 en de aard van het object (b.v. wel/geen onderdeel van een andere (voormalige) veehouderij). Voor deze geurverordening is artikel 4 en 14, van de Wgv en artikel 3.117 en 3.118 Ab van belang.
Als vaste afstand geldt tussen een veehouderij, waar dieren worden gehouden zonder geuremissiefactor en een geurgevoelig object, dat is gelegen in:
Ten slotte geldt dat een dierenverblijf altijd op een minimumafstand van een geurgevoelig object moet zijn gelegen, ongeacht de andere normen (artikel 5, van de Wgv en 3.119 Ab). Deze afstand bedraagt de helft van de hiervoor genoemde afstanden: 50 meter respectievelijk 25 meter.
Op grond van artikel 6, van de Wgv mogen in een gemeentelijke geurverordening andere afstanden worden vastgesteld. Dat geldt niet voor de minimumafstanden en die in artikel 14, van de Wgv. Het vaststellen en de geurverordening moet voldoen aan de kaders die de Wgv stelt (artikel 6 t/m 9, van de Wgv). Deze afstanden gaan dan doorwerken in het Ab (artikel 3.118 Ab).
De bevoegdheid om geurverordening op te stellen is voorbehouden aan de gemeenteraad. Wel kan, gelet op de Wgv, de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) en de Gemeentewet, in de geurverordening de bevoegdheid tot het vaststellen van andere afstanden aan B&W worden gedelegeerd in de vorm van het stellen van nadere regels (artikel 156 Awb). Dat zijn regels van algemene strekking.
Overbelaste geursituatie vanwege een veehouderij
Omdat de hiervoor beschreven, landelijke milieuregels indertijd van kracht zijn geworden op bestaande bedrijven en met bestaande omliggende woningen, voldoen sommige veehouderijen niet aan de geldende geurnorm. In dat geval is sprake van een overbelaste geursituatie. Het gebied gelegen binnen de vereiste vaste afstand tot een geurgevoelig object is het overbelaste gebied.
Voor de veehouderij betekent dat het volgende (artikel 4, van de Wgv en artikel 3.117, Ab):
Dus zolang in het overbelaste gebied een dierenverblijf is gelegen heerst er een stand-still voor geurhinder voor de gehele inrichting. Omdat het vergunde aantal dieren per diercategorie wordt getoetst mogen diercategorieën niet worden omgewisseld. Voorbeeld: 80 koeien inwisselen voor 40 stuks jongvee of 20 paarden is niet toegestaan, ook als er veel minder ammoniakemissie plaats zal vinden. Binnen de genoemde kaders is het wel mogelijk om minder dieren per diercategorie te houden of een dierenverblijf te verplaatsen van een geurgevoelig object af.
Het voorgaande betekent, dat dergelijke veehouderijen zich minder goed, of niet, kunnen ontwikkelen. Tevens blijft bijvoorbeeld verduurzaming en het toepassen van beschikbare milieuvriendelijke stalsystemen achterwege omdat het niet, of bijna niet, rendabel is. Indien al uitbreiding mogelijk is, dan moeten alle stallen 100 meter (bebouwde kom), respectievelijk 50 meter (buiten de bebouwde kom), van een geurgevoelig object worden geplaatst en daarmee verder het landschap in.
Door in de geurverordening kortere afstanden vast te stellen, voor de afstanden bedoelt in artikel 4, lid 1 Wgv en artikel 3.117, lid 1 Ab wordt het probleem aanzienlijk verminderd.
Als dat zondermeer gebeurd kunnen dierenverblijven in het overbelaste gebied dichterbij een geurgevoelig object worden opgericht en kan het aantal dieren toenemen in dat gebied. Daarom worden in de geurverordening voor het (huidige) overbelaste gebied ook dusdanige voorwaarden gesteld, dat na een wijziging van een veehouderij het woon- en leefklimaat beschouwd ten minste gelijk zal blijven of zal verbeteren.
De geurverordening moet bij het toetsen van een aanvraag om omgevingsvergunning of bij een melding Ab voor het wijzigen van de activiteiten van een veehouderij worden toegepast voor zover de Wgv of het Ab, dat bepaald (artikel 2 Wgv en artikel 3.118). De overige regels van de Wgv en het Ab blijven onverkort van kracht.
Hierin zijn de van de Wgv afwijkende begrippen opgenomen. De overige begrippen zijn bij of krachtens de Wgv of het Ab gegeven2.
Hierin wordt bepaald dat de afwijkende normen uit de geurverordening alleen gelden voor:
Dat zijn vooral rundvee- en paardenhouderijen, met een overbelaste situatie.
Ook worden in dit lid de vaste afstanden tussen een dierenverblijf en een geurgevoelig object vastgesteld, ter vervanging van die in artikel 4, eerste lid, van de Wgv en artikel 3.117, eerste lid, Ab. De afstand bedraagt tot een geurgevoelig object gelegen in de:
Deze afstanden moeten in samenhang met artikel 2, tweede lid van de geurverordening worden toegepast. Voor een dierenverblijf gelegen buiten het (huidige) overbelaste gebied geldt de geurverordening niet.
In artikel 2, tweede lid, van de geurverordening, worden voorwaarden gesteld aan de wijziging van de veehouderij. Bij uitbreiding van het vergunde aantal dieren mogen er na de wijziging geen dieren meer in zone 1 vergund (lees aanwezig) zijn. Het totaal aantal vergunde dieren van een diercategorie in zone 2 mag niet meer bedragen dan die voorheen aanwezig waren in zone 1 en 2. Hiervoor mogen in zone 2 nieuwe stallen worden opgericht voor zover het de huisvesting betreft van dieren van een diercategorie die afkomstig zijn uit zone 13. De afstand van de stal die voorziet in de huisvesting van dieren van een diercategorie die voor de uitbreiding reeds aanwezig waren in zone 2 tot een geurgevoelig object, mag – ongeacht er sprake is van (vervangende) nieuwbouw – niet afnemen. Daarmee zal het woon- en leefklimaat niet verslechteren ten opzichte van de huidige situatie, en meestal verbeteren (de dieren worden immers uit zone 1, naar zone 2 verplaatst).
De geurverordening treedt in werking op de eerste dag na publicatie.
In de bijlage is schematisch weergegeven wat de gevolgen zijn van de regels bij een uitbreiding van een veehouderij.
Voor de toets van de geurverordening aan de wettelijke vereisten en het effect op de geursituatie is een Gebiedsvisie Wet geurhinder en veehouderij van de gemeente Oosterhout (d.d. 21 april 2016) opgesteld. Op basis van deze gebiedsvisie kan geconcludeerd worden dat de hiervoor toegelichte gemeentelijke geurverordening:
generiek positieve effecten zal hebben voor de geursituatie in het gebied, indien gebruik wordt gemaakt van de geurverordening. Dat is vooral het geval indien dierenverblijven dichtbij bestaande woningen (in zone 1)4 buiten gebruik (moeten) worden gesteld.