Organisatie | Meierijstad |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW en IOAZ Meierijstad 2017 |
Citeertitel | |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
28-01-2017 | 01-01-2017 | nieuwe beleidsregel | 03-01-2017 |
Het college van burgemeester en wethouders;
gelet op artikel 18a van de Participatiewet, de artikelen 20a van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, en de artikelen 4:81 tot en met 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht;
vast te stellen de volgende: Beleidsregels bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW en IOAZ Meierijstad 2017
Artikel 2. Hoogte van de boete
De hoogte van de boete wordt vastgesteld aan de hand van de volgende regels:
Artikel 3. Verlagen van de bestuurlijke boete bij verminderde verwijtbaarheid
In het geval van een verminderde verwijtbaarheid van het betreffende gedrag van de belanghebbende kan de bestuurlijke boete worden verlaagd. Dit wordt beoordeeld naar de omstandigheden waarin de belanghebbende verkeerde op het moment dat hij de inlichtingenplicht had moeten nakomen. Bij de beoordeling van de mate waarin de gedraging aan de belanghebbende kan worden verweten, leiden, zoals opgenomen in artikel 2a van het Boetebesluit socialezekerheidswetten, de volgende criteria tot verminderde verwijtbaarheid:
de belanghebbende verkeerde in onvoorziene en ongewenste omstandigheden, die niet tot het normale levenspatroon behoren en die hem weliswaar niet in de feitelijke onmogelijkheid brachten om aan de inlichtingenverplichting te voldoen, maar die emotioneel zo ontwrichtend waren dat hem niet volledig valt toe te rekenen dat inlichtingen niet tijdig of onvolledig zijn verstrekt;
de belanghebbende heeft wel inlichtingen verstrekt, die echter onjuist of onvolledig waren, of heeft anderszins een wijziging van omstandigheden niet onverwijld gemeld, maar uit eigen beweging alsnog de juiste inlichtingen verstrekt voordat de overtreding is geconstateerd, tenzij de belanghebbende deze inlichtingen heeft verstrekt in het kader van toezicht op de naleving van een inlichtingenverplichting;
er is sprake van een verwijtbaarheid waarvoor de belanghebbende niet geheel verantwoordelijk is. De verwijtbaarheid kan ook gedeeltelijk veroorzaakt zijn door de gemeente als gevolg van tekortkomingen, onvolkomenheden of onvoorziene effecten in de uitvoering waardoor een onrechtmatigheid is ontstaan.
Artikel 4. Verlagen van de bestuurlijke boete bij bijzondere omstandigheden
Naast verminderde verwijtbaarheid kunnen er omstandigheden zijn die aanleiding zijn om de bestuurlijke boete te verlagen. Het gaat dan om omstandigheden die voor betrokkene of het gezin zódanig zijn dat het toepassen van de regels de grenzen van redelijkheid en billijkheid zouden overschrijden. In het bijzonder valt hierbij te denken aan het voorkomen van ongewenste gevolgen voor inwonende minderjarige kinderen. Het verlagen van de bestuurlijke boete bij bijzondere omstandigheden is altijd maatwerk.
Artikel 5. Afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete wegens dringende redenen
Van het opleggen van een bestuurlijke boete kan worden afgezien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Wat dringende redenen zijn, is afhankelijk van de concrete situatie en kan niet op voorhand worden vastgelegd. Dit wordt individueel beoordeeld. Het moet echter wel gaan om zeer uitzonderlijke gevallen. Het enkele feit dat het de belanghebbende aan financiële middelen ontbreekt om in het bestaan te voorzien, is onvoldoende om te kunnen spreken van dringende redenen (TK 2011-12, 33 207, nr.3, p. 47. Vergelijk ook CRvB 14-02-2012, nr. 09/4506 Wwb, LJN: BV6355).
Het afgeven van een beschikking dat het college afziet van het opleggen van een bestuurlijke boete wegens dringende redenen is van belang in verband met eventuele recidive.
Artikel 6. Het geven van een schriftelijke waarschuwing
In de volgende situaties van schending van de inlichtingenplicht wordt volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing:
De belanghebbende heeft binnen een redelijke termijn na verstrijken van de periode van vijf werkdagen (ongevraagd) of een andere, schriftelijk meegedeelde periode, aan de inlichtingenplicht voldaan. Binnen deze redelijke termijn wordt het verzuim niet aangemerkt als een schending van de inlichtingenplicht. Er is dan geen sprake van een boetewaardige gedraging. De redelijke termijn is één maand gerekend vanaf het moment van wijziging in de persoonlijke situatie van de belanghebbende.
Artikel 7. Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien
Inzake de onderwerpen die vallen onder de discretionaire bevoegdheid van het college waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist het college.
Aldus vastgesteld in zijn vergadering van 3 januari 2017
Burgemeester en wethouders van de gemeente Meierijstad,
De secretaris, De burgemeester,
Drs. M.G.C. Wilms-Wils RA M.A. Fränzel MSc
In dit artikel zijn een aantal begrippen nader omschreven. Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, IOAW, IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze beleidsregels. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze beleidsregels.
Artikel 2. Hoogte van de boete
Eerste lid: De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 november 2014 wijzigt de te bepalen hoogte van de boete. De bestaande boetesystematiek vervalt. Nieuw is dat moet worden uitgegaan van vier categorieën maten van verwijtbaarheid. De uitspraak betekent een grotere aandacht voor maatwerkbeoordeling.
De minimumboete van € 150,- bij een benadelingsbedrag lager dan € 150,- is vervallen. Ook de bepaling dat voor alle benadelingsbedragen hoger dan € 150 de boete maximaal gelijk is aan het benadelingsbedrag, vervalt.
Er zijn twee vastgestelde maximale boetebedragen overgebleven: die van € 81.000,- bij opzet. En een van € 8.100,- voor de andere drie categorieën van maten van verwijtbaarheid. Deze twee bedragen zijn ontleend aan artikel 23 lid 4 van het Wetboek van Strafrecht. De wetgever laat de boeten in de sociale zekerheid zo aansluiten op aftoppingsgrenzen uit dat wetboek.
De grens voor het doen van aangifte bij het Openbaar Ministerie blijft vanaf € 50.000 aan benadelingsbedrag.
Tweede lid: Bij herhaling van de schending van de inlichtingenplicht kan de boete nog ongewijzigd worden bepaald op maximaal 150% van het benadelingsbedrag. Wél dient in de bepaling van de hoogte toetsing aan de vier categorieën van mate van verwijtbaarheid te volgen.
Uitgangspunt in de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid is de ‘normale, gemiddelde verwijtbaarheid’. De gemeente dient opzet en grove schuld te bewijzen en heeft dus een verzwaarde onderzoeksplicht.
Aspecten stelplicht en bewijslast:
Het benadelingsbedrag is het bedrag dat belanghebbende ten onrechte heeft ontvangen. Het gaat bij de Participatiewet om het nettobedrag, waarbij ook onterecht verleende bijzondere bijstand (waaronder de individuele inkomenstoeslag) meetelt. Voor de IOAW/IOAZ gaat het om het bruto bedrag (het betreft een bruto-uitkering) zonder de door het college verschuldigde sociale premies.
Verder geldt dat alle schendingen van de inlichtingenplicht waarbij het benadelingsbedrag lager is dan € 50.000,- bestuursrechtelijk worden afgehandeld. Ligt het benadelingsbedrag hoger dan volgt aangifte bij het OM met een strafrechtelijke afdoening.
Artikel 3. Verlagen van de bestuurlijke boete bij verminderde verwijtbaarheid
Het college kan de boete verlagen als er sprake is van verminderde verwijtbaarheid als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. In het Boetebesluit socialezekerheidswetten staan een aantal criteria (niet limitatief) voor het aannemen van verminderde verwijtbaarheid.
Het begrip verminderde verwijtbaarheid is geregeld bij AMvB (artikel 2a van het Boetebesluit socialezekerheidswetten) en is ook van toepassing verklaard op de door de gemeente uit te voeren uitkeringsregelingen. Daardoor is van verminderde verwijtbaarheid in ieder geval sprake in de volgende situaties:
Belanghebbende verkeerde in onvoorziene en ongewenste omstandigheden die niet tot het normale levenspatroon behoren. Hij/zij kon feitelijk wel aan de inlichtingenplicht voldoen, maar de omstandigheden waren emotioneel ontwrichtend. Hierdoor valt het belanghebbende niet helemaal te verwijten dat hij/zij de inlichtingen niet tijdig of volledig heeft doorgegeven.
Aan de drie situaties zijn onder d en e twee toegevoegd in deze beleidsregels. Doel hiervan is de uitvoering te ondersteunen en uniformiteit in de uitvoering te bevorderen. Deze twee toevoegingen maken een meer gewogen beoordeling van de verwijtbaarheid in veelvoorkomende situaties mogelijk.
Aansluiting wordt gezocht bij deze niet limitatief gestelde regels en de geboden ruimte voor een bredere, individueel bepaalde toepassing.
Er is geen sprake van verminderde verwijtbaarheid als belanghebbende de brieven van de gemeente niet begrijpt, bijvoorbeeld omdat belanghebbende de taal niet voldoende beheerst. Of als belanghebbende langere tijd niet in staat is om zijn belangen te behartigen. Hij zal er in dat geval voor moeten zorgen dat een ander zijn zaken regelt.
Om vast te kunnen stellen dat er sprake is van verminderde verwijtbaarheid wordt gekeken naar het moment van de gedraging (toetsing ex tunc).
Artikel 4. Verlagen van de bestuurlijke boete bij bijzondere omstandigheden
De bestuurlijke boete kan worden verlaagd indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid of bijzondere omstandigheden. Hiervoor worden geen specifieke regels vastgesteld. Het gaat om zeer uitzonderlijke gevallen waarvan de omstandigheden voor belanghebbende of het gezin (inwonende minderjarige kinderen) zo bijzonder zijn dat het toepassen van de regels de grenzen van redelijkheid en billijkheid zouden overschrijden. Er vindt een individuele beoordeling plaats met toepassing van het ‘maatwerk-principe’.
Artikel 5. Afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete wegens dringende redenen
Het afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete kan bij uitzonderlijk dringende redenen. Dit is het geval als de boete zou leiden tot onaanvaardbare gevolgen voor betrokkene of het gezin.
Omdat er mogelijkheden zijn om de boete te verlagen bij verminderde verwijtbaarheid en bijzondere omstandigheden zal het afzien van een boete niet vaak nodig zijn. De mogelijkheid om dit toch te kunnen doen komt het maatwerk ten goede. Verder kan belanghebbende door deze beleidsregel een beroep doen op een hardheidsclausule. Het afgeven van een beschikking dat het dagelijks bestuur afziet van het opleggen van een bestuurlijke boete wegens dringende redenen is van belang in verband met eventuele recidive.
Artikel 6. Het geven van een schriftelijke waarschuwing
Er is sprake van uitkeringsfraude als een verwijtbare overtreding van de inlichtingenverplichting resulteert in een onverschuldigde betaling van uitkering (benadelingsbedrag). Schenden van de inlichtingenplicht zonder benadelingsbedrag heet 0-fraude. Bij de eerste constatering kan worden volstaan met mondelinge communicatie. Daarmee kan besef van de verplichting worden versterkt en een betere naleving van de verplichting. De eerste schending zonder benadelingsbedrag wordt geregistreerd als een formele waarschuwing.
Daarnaast is er de situatie die vaak voorkomt waarbij een formele waarschuwing te zwaar is en niet past bij de aard van de geconstateerde verwijtbare gedraging. Dit komt veelvuldig voor en gaat vaak om onbewust niet opgeven van wijzigingen of omdat het gewoonweg is vergeten. Een voorbeeld is het niet tijdig inleveren van een formulier. Een meer persoonlijke benadering zal een beter preventief effect hebben. Als blijkt dat deze benadering niet werkt, wordt een formele waarschuwing gegeven.
Bij herhaling van 0-fraude, nadat een formele waarschuwing is afgegeven, wordt een boete beoordeeld zoals beschreven in artikel 2 tweede lid van deze beleidsregels.
Dit artikel voorziet ook in het geven van een schriftelijke waarschuwing in geval van een kruimelbedrag. De vastgestelde € 100 sluit aan bij het bedrag in het terug- en invorderingsbeleid.
Artikel 7. Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien
Hierin is bepaald dat het college besluit in gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien.
Artikel 8. Inwerkingtreding en citeertitel