Organisatie | Leusden |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels Verordening maatschappelijke ondersteuning Leusden 2017 |
Citeertitel | |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | algemeen |
Eigen onderwerp |
Deze Beleidsregels vervangen de oude Beleidsregels per 1-1-2016 betreffende verordening maatschappelijke ondersteuning Leusden 2015
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2017 | 01-01-2018 | Nieuwe regeling | 20-12-2016 | 277729 |
Vast te stellen de volgende beleidsregels:
Beleidsregels Verordening maatschappelijke ondersteuning Leusden 2017
Alle begrippen in deze beleidsregels (en haar toelichting) die niet nader omschreven worden hebben dezelfde betekenis als binnen Awb, de Wmo en de Verordening maatschappelijke ondersteuning Leusden 2017.
Melding hulpvraag en Persoonlijk plan (PP)
De hulpvraag voor opvang als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo 2015 wordt gemeld bij een door de centrumgemeente Amersfoort aan te wijzen instelling voor opvang.
Onderzoek, verslag en aanvraag
In de fase van onderzoek (gesprek, vraagverheldering en aanvullend onderzoek) komen in ieder geval aan de orde:
De onderwerpen in artikel 2.3.2 lid 4 van de Wmo 2015
Artikel 11: Hulp bij het huishouden (HH)
De maatwerkvoorziening HH bestaat uit de volgende categorieën:
Het resultaat van de ondersteuning is gericht op een schoon en leefbaar huis. Het huis dient zodanig schoon te zijn dat het niet vervuilt. Daarmee wordt een basisniveau van schoonhouden van het huis gerealiseerd.
Bij de beoordeling van de vraag of een woonvoorziening van bouwkundige of woontechnische aard nodig is, geldt het primaat van verhuizen naar een passende of goedkopere aanpasbare woning in gemeente Leusden of in de nabijheid van gemeente Leusden liggende gemeenten, waarbij rekening zal woren gehouden met het sociale netwerk van cliënt;
Artikel 15: Aanvragen van een PGB
Onverminderd het hiervoor gestelde kan het beheer van het PGB niet worden opgedragen aan de professional of organisatie die zelf het PGB verzilvert. Bij twijfel aan de geschiktheid van cliënt of zijn sociaal netwerk om de taken die aan een PGB zijn verbonden op verantwoorde wijze uit te voeren kan het college verplichten, de door Per Saldo opgestelde PGB-zelftest uit te voeren.
Als er sprake is van ondersteuning in een spoedeisende situatie, als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet;
Artikel 16: Professionele en niet professionele ondersteuning
Er is sprake van professionele ondersteuning als één van de in dit artikel genoemde situaties zich voordoet en de hulpverlener/zorgverlener beschikt over een Verklaring Omtrent Gedrag die na of maximaal 2 maanden voor indiensttreding bij zijn werkgever of de start van de zorg/ondersteuning is afgegeven:
Artikel 18: PGB bij vergoeding van vervoerskosten
Het college bepaalt jaarlijks de budgetten per vervoermiddel (zie bijlage 1).
Artikel 22: Financiële tegemoetkoming meerkosten
Op basis van artikel 21 Verordening maatschappelijke ondersteuning Leusden 2017, kan op aanvraag een financiële tegemoetkoming worden verstrekt aan personen met een beperking of chronische of psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie.
Artikel 23: Wijze waarop de hoogte van het PGB wordt vastgesteld
De hoogte van een PGB wordt bepaald aan de hand van een door de cliënt opgesteld plan over hoe hij het PGB gaat besteden en is toereikend om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering.
Artikel 24: Mogelijkheden tot het kiezen voor een PGB
Een PGB is alleen mogelijk als:
De cliënt naar het oordeel van het college in staat is de aan het PGB verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren of hij daarvoor iemand heeft gemachtigd die: Een persoon is die niet tevens uitvoerder is van de ondersteuning die met het PGB wordt ingekocht, tenzij dit, gezien de situatie van de cliënt, de aard van de ingekochte ondersteuning en de waarborgen waarmee een verantwoorde besteding van het PGB is omgeven, naar het oordeel van het college passend wordt bevonden.
Het college toetst de geschiktheid van cliënt of zijn sociale netwerk om de taken die aan een PGB zijn verbonden op verantwoorde wijze uit te voeren onder meer aan de hand van de uitslag van een volledig doorlopen, door Per Saldo of vergelijkbare opgestelde en bij het wijkteam verkrijgbare PGB-zelftest;
Als er sprake is van ondersteuning in een spoedeisende situatie, als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet;
Voorzover de eigenaar en/of medewerkers van de professionele ondersteuningsorganisatie, de zelfstandig hulpverlener of hulpverlener/zorgverlener die een arbeidsovereenkomst heeft met de hulpvrager; eerste- of tweedegraads bloed- of aanverwant van de degene aan wie ze de ondersteuning of hulpverlening bieden zijn;
Artikel 25: PGB Beschermd Wonen
Bij toekenning van PGB beschermd wonen wordt getoetst of budgethouder in aanmerking komt voor wooninitiatieventoeslag. De Wooninitiatieventoeslag is bestemd voor kosten gemaakt voor het organiseren van de zorg van pgb-houders, de gemeenschappelijke ruimte en infrastructuur in het kader van doelmatige zorgverlening en voor zover het niet mogelijk is deze te financieren uit voorliggende voorzieningen, waaronder het PGB beschermd wonen.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van hetgeen in deze beleidsregels is bepaald, indien toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Artikel 28: Intrekking oude beleidsregels en overgangsrecht
De oude beleidsregels per 1-1-2016 betreffende verordening maatschappelijke ondersteuning Leusden 2015 worden ingetrokken.
het college van de gemeente Leusden
E.D.Luchtenburg
directeur-secretaris
mevrouw drs. A. Vermeulen
burgemeester
Bijlage 1 overzicht vergoedingen en maximum bedragen
Tarief1 | ||||
€ 3.1162 | ||||
50%3 | ||||
Schoonmaakwerkzaamheden met lichte ondersteuning in de huishouding (HH2) | ||||
Voor gebruik van eigen auto, taxi en rolstoeltaxi zijn normbedragen op jaarbasis vastgesteld. Op de norm wordt een korting toegepast op grond van verblijf in een intramurale instelling, een samenvallende vervoersbehoefte, een beperkte vervoersbehoefte of andere aanwezige vervoersvoorzieningen.
Bijlage 2: Staffeltabel met maximaal aan te melden periodebedrag
In dit schema staat het (maximaal) per periode aan te melden bedrag bij het CAK. Het exacte bedrag wordt als volgt uitgerekend: de kostprijs van een voorziening is €1700,00. Dit wordt aangemeld voor 78 perioden: 78 perioden is €21,79 per periode. Let op: In de berekening is geen rekening gehouden met het anti-cummulatiebeding in geval cliënten meerdere maatwerkvoorzieningen hebben. Bovendien mag Larikslaan, uitgezonderd om een inschatting naar financieel draagkracht te maken, cliënten niet vragen naar hun inkomen en vermogen. Zij geven inzicht in de maximale eigen bijdrage, maar niet in de werkelijke eigen bijdrage voor de desbetreffende cliënt. Via een rekentool op de site van het CAK kunnen cliënten wel zelf uitrekenen wat hun eigen bijdrage wordt.
Toelichting beleidsregels Wmo 2017
Indien een melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, voert Larikslaan2 in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan (hierna cliënt) en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uit overeenkomstig artikel 2.3.3. Wmo, het tweede tot en met achtste lid. LL2 bevestigt de ontvangst van de melding.
In gevallen waarin sprake is van een melding van een hulpvraag voor 'beschermd wonen' kan de melding worden gedaan bij Larikslaan2. Larikslaan2 zorgt ook voor toeleiding naar de door de gemeente Amersfoort aangewezen instelling als bedoeld in artikel 1.3 van de beleidsregels (opvang).
De cliënt krijgt de mogelijkheid zich te laten ondersteunen door een onafhankelijk cliëntondersteuner. Larikslaan2 biedt dit actief aan. Wanneer de cliënt kiest voor cliëntondersteuning wordt dit in ieder geval niet gedaan door dezelfde medewerker die ook de melding behandelt. Mocht de cliënt twijfelen aan de objectiviteit van de cliëntondersteuner, kan hij de gemeente verzoeken om een andere ondersteuner. Dit om de onafhankelijkheid te waarborgen.
Artikel 3 Het persoonlijk plan
De beleidsregels gaan uit van de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt om een oplossing te vinden voor het probleem dat wordt voorgelegd. Dit wordt nog eens bevestigd door de mogelijkheid voor de cliënt om een persoonlijk plan (PP) in te dienen.
Het PP is een belangrijk document in de fase van onderzoek, omdat daarin de cliënt zelf een beeld geeft van de relevante feiten en omstandigheden, van te ondernemen acties en van resultaten die bijdragen aan zijn participatie in de samenleving. Door het opstellen van een PP geeft de cliënt blijk van eigen verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid. Het PP biedt de aanvrager de mogelijkheid zelf optimaal vorm te geven aan het pakket van maatregelen en voorzieningen om het probleem op te lossen. Het geeft een goede uitgangspositie voor het inzetten van de juiste en passende acties.
Het PP is nadrukkelijk aan de orde bij een aanvraag van een PGB en geeft inzicht in de keuze van een PGB boven verstrekking in natura. Op basis van de specificaties van het plan moet de hoogte van het budget op een zorgvuldige wijze kunnen worden vastgesteld.
De gemeente Leusden vraagt in het bijzonder aandacht voor de rol van de samenleving in het sociaal domein. Het PP van de cliënt gaat daarom specifiek in op de mogelijkheden en eigen kracht van de aanvrager. Het PP geeft nadrukkelijk aan waardoor (ontbreken van welke mogelijkheden) een beroep moet worden gedaan op een maatwerkvoorziening.
In een PP wordt dus een inventarisatie van de oplossingsmogelijkheden gedaan, zo kunnen de volgende onderdelen (niet limitatief) uitmaken van het PP:
De Wmo 2015 gaat uit van een 'aantoonplicht' voor de cliënt. Dit betekent in beginsel dat de medewerker van Larikslaan2 niet zelf actief op zoek gaat naar relevante feiten. Het is aan de cliënt alle relevante feiten naar voren te brengen. Vervolgens is het aan de medewerkers van Larikslaan2 om de juistheid van deze feiten te verifiëren. De cliënt geeft daartoe uitdrukkelijk toestemming. Het spreekt vanzelf dat de cliënt door de medewerker van Larikslaan2 ondersteund wordt in het volledig en duidelijk presenteren van de relevante feiten en omstandigheden.
De Wmo 2015 kent geen limitatieve opsomming van gegevens die de cliënt moet verstrekken. Wel is cliënt verplicht mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan de cliënt redelijkerwijs mag verwachten dat deze belangrijk zijn voor het vinden van een passende oplossing. Hieruit blijkt dat de Wmo 2015 niet is gericht op het vaststellen van het recht op een bepaalde voorziening, indien aan bepaalde criteria wordt voldaan. De Wmo 2015 beoogt maatwerk te leveren dat aansluit bij de vraag en de geconstateerde problematiek.
Het gesprek is de belangrijkste stap in de fase van onderzoek en staat in beginsel volledig los van een maatwerkvoorziening als bedoeld in artikel 9 en 10 van de verordening. Het gesprek wordt uitgevoerd naar aanleiding van een ondervonden probleem en is oplossingsgericht. Dit is van groot belang om te voorkomen dat er een claimgerichte invulling van de Wmo plaatsvindt.
Het geeft de mogelijkheden van de cliënt zelf, de mogelijkheden in zijn netwerk en/of vrijwilligers en de mogelijkheden van algemene voorzieningen weer. Indien nodig geeft het een beschrijving van de in te zetten maatwerkvoorzieningen. Een ingediend PP maakt onderdeel uit van het plan van aanpak en is een bijlage bij het verslag.
Van het plan van aanpak kan niet verwacht worden dat het een altijd een objectieve weergave van de situatie van cliënt weergeeft: het kan duidelijk subjectieve aspecten bevatten. Deze subjectieve aspecten zullen als zodanig herkenbaar moeten zijn.
Het plan van aanpak kan fungeren als een aanvraag voor een maatwerkvoorziening.
Volgens de Wmo 2015 is een algemene voorziening: een aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat gericht is op maatschappelijke participatie (artikel 1.1.1. Wmo 2015). Algemene voorzieningen worden gefaciliteerd door de gemeente. Het kan hierbij ook gaan om voorzieningen die door vrijwilligersorganisaties worden aangeboden, mits deze gefaciliteerd zijn door de gemeente. Een algemene voorziening is laagdrempelig en zonder toegangsbesluit beschikbaar voor alle inwoners van Leusden. Dit roept de vraag op hoe algemene voorzieningen zich verhouden tot algemeen gebruikelijke voorzieningen encollectieve voorzieningen.
Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn producten of diensten die de ingezetene kunnen helpen bij de zelfredzaamheid en participatie en die algemeen verkrijgbaar of toegankelijk zijn en die naar de geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van de aanvrager behoren. De beoordeling, wat in het betreffende geval als gebruikelijk wordt beschouwd, vindt plaats op basis van jurisprudentie en maatschappelijke ontwikkelingen. Ze vallen daarmee buiten de reikwijdte van de Wmo en komen daarom niet voor verstrekking in aanmerking. Ook niet als sprake is van een laag inkomen, in dat geval is de Participatiewet voorliggend. Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn voor iedereen bereikbaar en behoren dus tot hetgeen inwoners zelf kunnen regelen (eigen kracht). Een voorziening is dus algemeen gebruikelijk als deze:
Collectieve voorzieningen zijn algemene voorzieningen die individueel worden verstrekt maar die toch door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Een collectieve voorziening wordt ingezet op basis van de vraag. Goed voorbeeld is de regiotaxipas waarmee cliënten tegen gereduceerd tarief gebruik kunnen maken van de regiotaxi.
Artikel 8 Hulp bij de huishouding (HH)
Er is sprake van een algemene voorziening onder de Wmo als deze specifiek gericht is op zelfredzaamheid en participatie en gefaciliteerd wordt door de gemeente. De gemeente kan een eigen bijdrage rekenen voor een algemene voorziening die bij verordening is ingesteld.
In Leusden bestaat er een dergelijke algemene voorziening voor hulp bij de huishouding (HH). De kosten voor de cliënt zijn maximaal € 12,50.
Verschil met de maatwerkvoorziening is dat:
een indicatie ontbreekt, volstaan kan worden met een lichte toegangstoets om te beoordelen of aanvrager tot de doelgroep van de Wmo 2015 behoort en of de cliënt woont in Leusden. Tot de doelgroep van de Wmo behoren inwoners die zelf, dan wel samen met personen in hun naaste omgeving, onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie.
De algemene voorziening HH is gelijkwaardig aan de maatwerkvoorziening en geldt als voorliggend voor de maatwerkvoorziening tenzij blijkt dat de bijdrage voor cliënt niet financieel haalbaar is. Voor de inschatting of een bijdrage voor cliënt haalbaar is geldt dat mensen met een inkomen dat hoger is dan 100% van het Wmo-norminkomen als bedoeld in artikel 3.1 lid 1 van het Uitvoeringsbesluit Wmo geacht worden de algemene voorziening (tegen het volledige tarief, of gereduceerde tarief van maximaal € 12,50 voor de Wmo doelgroep door de bijdrage van de gemeente) zelf te kunnen betalen en er dus vanuit toegankelijkheid geen noodzaak is voor het toekennen van een maatwerkvoorziening.
Artikel 9 Maatwerkvoorzieningen
Een maatwerkvoorziening is een, op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen ten behoeve van zelfredzaamheid en participatie of beschermd wonen en opvang. Een maatwerkvoorziening is dus gericht op het vergroten van het vermogen van de cliënt om zichzelf te redden op alle levensterreinen en/of op het deelnemen aan de maatschappij. Dat wil zeggen dat cliënt een dagstructuur heeft (onderwijs, dagbesteding, werk) en zowel lichamelijk als psychisch zo goed mogelijk kan functioneren.
Bij elke vraag naar ondersteuning op het gebied van zelfredzaamheid of participatie onderzoekt het college met behulp van een algemeen afwegingskader welke oplossing het meest adequaat is. Hierbij zijn de persoonskenmerken, behoeften en voorkeuren van de persoon van belang en wordt gekeken wat iemand zelf kan oplossen, welke algemene voorziening bruikbaar is en welke voorliggende wetgeving van toepassing is om uiteindelijke tot een maatwerkvoorziening te komen. In onderstaand afwegingskader wordt de hiërarchie hierbij aangegeven.
Dit betekent voor de motivering van de beschikking dat bij het toewijzen van een maatwerkvoorziening steeds een verwijzing wordt gemaakt naar de doelstelling van participatie in de samenleving met een korte beschrijving op welke wijze de maatwerkvoorziening daaraan bijdraagt. Bij een afwijzende beschikking is sprake van een zwaardere motivering. De motivering wordt dan opgebouwd vanuit de aanwezige mogelijkheden van bovenstaande voorliggende oplossingen. Bij elke maatwerkvoorziening wordt uitgegaan van de goedkoopst adequate voorziening.
De Wmo 2015 is bedoeld om de eigen kracht te versterken. Iemand wordt gestimuleerd zelf de regie te voeren en eigen mogelijkheden te benutten. De eigen verantwoordelijkheid van de persoon en diens netwerk komt tijdens het onderzoek aan de orde.
Gebruikelijke hulp is de normale, dagelijkse hulp die partners, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden. Dit heeft een verplichtend karakter en is de hulp of ondersteuning die binnen een sociale relatie gewoon is in een gezamenlijk huishouden. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om:
Bij gebruikelijke zorg wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren, bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten. Iedere volwassene wordt geacht naast een volledige baan of studie bovenstaande gebruikelijke taken op zich te nemen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid gedurende een aantal dagen en nachten kunnen niet-uitstelbare taken worden overgenomen.
Als de huisgenoot aangeeft niet te weten hoe een taak moet en dit nooit gedaan heeft, kan korte tijd ondersteuning worden ingezet om het aan te leren.
Er wordt rekening gehouden met eigen beperkingen en gezondheidssituatie van degene die de gebruikelijke hulp verleent. Dit geldt ook als er sprake is van (dreigende) overbelasting.
Mantelzorg is hulp ten behoeve van zelfredzaamheid en participatie, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep. Mantelzorg overstijgt de gebruikelijke zorg en kan geboden worden door huisgenoten of door andere personen uit het sociale netwerk. De mantelzorger is bereid om een substantieel deel of de gehele ondersteuning te bieden en doet dit vrijwillig. Van belang is de balans tussen draagkracht en draaglast van de mantelzorger. Als er sprake is van (dreigende) overbelasting kan de gemeente de mantelzorger ondersteuning bieden (via LL2 en product 'respijtverblijf voor volwassenen'). Voor wat betreft respijtzorg is het woonplaatsbeginsel van de zorgvrager die mantelzorg ontvangt uitgangspunt: die mantelzorger kan aanspraak maken op respijtzorg, welke vanwege dreigende overbelasting de ondersteuning (op termijn) niet kan voortzetten. In geval van een voorziening wordt deze altijd toegekend aan de persoon met een beperking.
Vrijwillige hulp kan in diverse vormen plaatsvinden en kan voorkomen dat er een beroep gedaan wordt op een andere voorziening. Voorbeelden zijn: een maatjes project, het verrichten van hand- en spandiensten en dagbestedingsactiviteiten. Een vrijwilliger kan ook meedoen in een algemene voorziening.
Algemeen gebruikelijke voorziening, Algemene voorziening en Collectieve Voorziening zijn in een eerder stadium behandeld
De Wet langdurige zorg (Wlz), de Zorgverzekeringswet (Zvw) de Participatiewet en de Jeugdwet zijn voorliggend op de ondersteuning vanuit de Wmo 2015. Soms kan het echter samengaan en vindt er afstemming plaats.
Artikel 10 Vervoersvoorzieningen
Een vervoersvoorziening wordt als maatwerkvoorziening verstrekt met als doel om zich in en om de woning te kunnen verplaatsen (het kan hier gaan om een voorziening als een rolstoel of scootmobiel) of om deel te kunnen nemen aan het maatschappelijk verkeer (zoals het kunnen doen van boodschappen, het kunnen onderhouden van sociale contacten of deel kunnen nemen aan activiteiten, waaronder dagbesteding).
Bij de beoordeling van de aanspraak op een vervoersvoorziening wordt onderzocht of het (niet vraagafhankelijk) Openbaar Vervoer te voet, per fiets of in voorkomende gevallen per bus kan worden bereikt en vervolgens kan worden gebruikt. Voor de vraag of cliënt bijvoorbeeld de bus (of ander Openbaar Vervoer) kan bereiken en gebruiken is het redelijk om uit te gaan van de vraag of de cliënt een afstand van 800 meter in 20 minuten kan afleggen. Mogelijk kan dat met de gebruikelijke loophulpmiddelen zoals een rollator. Het spreekt voor zich dit ook afhankelijk kan zijn van de afstand waarbinnen zich een opstaphalte bevind. In die gevallen beoordeelt het College of de cliënt die afstand kan overbruggen met een voor hem algemeen gebruikelijk vervoermiddel.
Primaat van het collectief vervoer
Blijkt uit de inventarisatie tijdens het gesprek met een cliënt dat er geen/onvoldoende gebruik gemaakt kan worden voor voorliggende of algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen, dan geld het primaat van het collectief vervoer in de vorm van de regiotaxi als goedkoopst passende bijdrage.
Bewoners van een intramurale instelling hebben over het algemeen een lagere vervoersbehoefte dan mensen die zelfstandig wonen. Dit omdat zij bijvoorbeeld niet of in mindere mate boodschappen hoeven te doen. Bovendien geldt dat een aantal 'bestemmingen in het kader van het leven van alledag' vervallen, omdat daarin op andere wijze wordt voorzien. Ook sommige gezamenlijke sociale activiteiten waarvoor vervoer nodig is, worden vanuit de instelling georganiseerd, inclusief vervoer. Met deze verminderde vervoersbehoefte wordt bij de beoordeling van aanvragen voor vervoersvoorzieningen dan ook rekening gehouden. Daarom is de vergoeding maximaal 50% van de maximale forfaitaire tegemoetkoming. Indien er sprake is van een zeer beperkte vervoersbehoefte wordt de vergoeding met 75% gekort. Hieraan ligt een individuele motivering ten grondslag.
Vervoer in verband met vrijwilligerswerk
De (extra) vervoersbehoefte of kosten in verband met het verrichten van vrijwilligerswerk vormt in beginsel geen aanleiding voor verstrekking van vervoersvoorzieningen. Uit de WVG-jurisprudentie blijkt dat het redelijk is dat de vervoerskosten worden betaald door de organisatie waarvoor het vrijwilligerswerk verricht wordt. Aangenomen wordt dat dit uitgangspunt ook geldt onder de Wmo 2015. Dit betekent wel dat het College kan afwijken van het beleidsuitgangspunt als daar in het individuele geval aanleiding voor is.
Onderdeel van een vervoersbehoefte kan ziekenhuisbezoek of ander 'medisch vervoer' zijn. Het feit dat de cliënt met het collectief vervoer –in geval van een medische spoedsituatie– niet of niet tijdig in het ziekenhuis kan komen vormt geen reden om het primaat niet toe te passen (vergelijk CRVB:2014:2101). De ondersteuningsplicht is in beginsel gericht op verplaatsingen in de directe leefomgeving. Verplaatsingen in verband met medische spoedsituaties vallen daar niet onder en voor zover geen aanspraak bestaat op een andere wettelijke aanspraak (in casu Zvw of AWBZ), valt het 'medisch' vervoer binnen de leefomgeving onder de Wmo.
Aard van de beperkingen en bezit van eigen (aangepaste) auto
Het hanteren van het primaat van de Regiotaxi kan ook zijn toegestaan bij progressieve aandoeningen. Het kan in voorkomende gevallen aannemelijk zijn dat een autoaanpassing (of verdere aanpassingen) op zichzelf wel aangewezen zijn, maar dat het duidelijk is dat de eigen (aangepaste) auto binnen afzienbare termijn niet meer kan worden gebruikt. Deze overweging heeft ook betrekking op het kostenaspect (goedkoopst passende bijdrage).
Slechts in uitzonderlijke gevallen kan een rolstoel voor incidenteel gebruik worden verleend indien een cliënt zich in en om de woning (beperkt) lopend kan verplaatsen, maar zich niet lopend kan verplaatsen over de korte vervoersafstanden. Het gaat dan om cliënten die rolstoelafhankelijk zijn. Dat wil zeggen dat er sprake is van een verminderde mobiliteit of uithoudingsvermogen waardoor de loopafstand zeer beperkt is. Een rolstoel voor incidenteel gebruik (ook wel transportrolstoel genoemd) is doorgaans niet voor dagelijks zittend gebruik noodzakelijk. Afhankelijk van de aard van het gebruik wordt eerst beoordeeld of gebruik gemaakt kan worden van een rolstoelpool, een rolstoel van de uitleen (thuiszorgwinkel) of van rolstoelen die op de plaats van bestemming beschikbaar zijn. Dat laatste is vaak het geval in bijvoorbeeld winkelcentrum, ziekenhuizen, pretparken en dergelijke.
Het kan echter ook gaan om een transportrolstoel waarop de cliënt is aangewezen om van A naar B te komen. Denk bijvoorbeeld aan de situatie dat iemand structureel niet in staat is om hele korte afstanden zelfstandig - al dan niet met een loophulpmiddel - af te leggen. In dat geval zijn de bovengenoemde mogelijkheden (rolstoelpool, uitleen) niet van toepassing. Deze rolstoel kan worden meegenomen in het collectief vervoer of in de eigen auto. In de praktijk zal dit echter niet vaak voorkomen. Een sportrolstoel maakt het mogelijk om aan sport deel te nemen en mensen te ontmoeten. Een elektrische rolstoel die uitsluitend voor buitengebruik bedoeld is, betreft een vervoersvoorziening die qua gebruiksdoel gelijk is aan een scootmobiel.
Autoaanpassingen zijn erop gericht verplaatsingen mogelijk te maken in de leefomgeving voor cliënten die daarvoor zijn aangewezen op een eigen auto.
Uitgangspunten bij de beoordeling autoaanpassing
Is een auto zeven jaar of ouder en is er al 75.000 kilometer of meer mee gereden? Dan is een (flinke) aanpassing meestal niet meer verantwoord. Een technische keuring van de auto door een onafhankelijke instantie (bijvoorbeeld de ANWB) is nodig om te kunnen beoordelen of de aanpassing nog verantwoord is met het oog op de technische staat en de verwachte levensduur van de auto. Bij een (flinke) aanpassing moet de auto nog minimaal zeven jaar veilig kunnen rijden. Heeft een auto al meer dan 75.000 kilometer gereden gaat het College daar niet van uit. De geldigheidsduur van het rijbewijs wordt ook in ogenschouw genomen.
Sommige autoaanpassingen kunnen algemeen gebruikelijk zijn. Denk bijvoorbeeld aan stuur- en rembekrachtiging, de automatische versnelling of een auto met hoge instap. Voor deze aanpassingen kan geen beroep worden gedaan op de Wmo (vergelijk CRVB:2011:BU7172).
Combinatie van vervoersvoorzieningen
Bij een combinatie van vervoersvoorzieningen valt te denken aan een scootmobiel voor het verplaatsen rondom de woning en middellange afstanden naast een pasje voor collectief vervoer (vervoersdoel middellange en lange afstanden).
Artikel 11 Hulp bij het huishouden
Voor de maatwerkvoorziening HH geldt de indeling in twee categorieën, die hierna worden toegelicht:
Alleen schoonmaakwerkzaamheden (HH1). Veel cliënten hebben hulp nodig in de huishouding voor het schoonmaken van het huis. Het gaat hierbij om licht en zwaar huishoudelijk werk zoals de was doen en huishoudelijke spullen in orde maken.
Schoonmaakwerkzaamheden met andere lichte ondersteuning in de huishouding (HH2) Een deel van de cliënten heeft hulp nodig bij het organiseren van het huishouden, zoals het regelen van de maaltijden. Voor deze categorie cliënten wordt een zwaardere vorm van hulp ingezet.
Voor wat betreft de toekenning van ondersteuning om het basisniveau van schoonhouden van het huis te realiseren, gaan wij uit van het normatief kader uit het onderzoek van KPMG Plexus en Bureau HHM: 'Normering van de basisvoorziening schoon huis van 12 augustus 2016'. Deze strakke en wetenschappelijke indeling, welke gevraagd wordt door de wetgever, wordt in Leusden ruimhartig toegepast. Het normatief kader uit het onderzoek geldt dus als een richtlijn, waarop maatwerk wordt gebaseerd.
Binnen de woonvoorzieningen valt de volgende onderverdeling te maken:
Het uitgangspunt is dat van de aanvrager verwacht mag worden dat hij verhuist naar een passende of een goedkoper aanpasbare woning wanneer er hogere kosten verbonden zijn aan het aanpassen van de huidige woning. Zo worden dure woningaanpassingen vermeden en kunnen al aangepaste woningen worden hergebruikt.
Zwaarwegende redenen om af te zien van het verhuisprimaat
Er kunnen zwaarwegende redenen zijn waardoor een uitzondering moet worden gemaakt op het verhuisprimaat. Voorbeelden zijn:
Er blijkt uit medisch onderzoek een contra-indicatie voor verhuizen. Bijvoorbeeld als niet verwacht wordt dat een (dementerende) cliënt binnen een redelijke termijn zal aarden of vertrouwd zal kunnen geraken in de woning of woonomgeving én er geen aanspraak bestaat op toegang tot de Wet langdurige zorg (langdurig verblijf).
Er blijkt uit onderzoek dat de medische situatie van de cliënt zich verzet tegen een zoektijd/wachttijd naar een geschikte woning (artikel 9.3 lid 1 onder b van de Verordening). Uit het medisch advies moet dan bijvoorbeeld blijken wat een medisch aanvaardbare termijn is waarbinnen iemand over een aangepaste/geschikte woning moet beschikken. Dat is afhankelijk van de individuele situatie.
De aanwezigheid van mantelzorg en ondersteuning door mensen in de directe omgeving/netwerk van de woning maakt het niet acceptabel dat de cliënt verhuist. Daarvan is sprake als de te verlenen mantelzorg en/of ondersteuning wordt geleverd in een bepaalde intensiteit en een wezenlijke bijdrage levert aan het behoud van de zelfredzaamheid van de cliënt. Dat is bijvoorbeeld het geval als de mantelzorg/ondersteuning professionele hulp overbodig maakt en duidelijk is dat de mantelzorg/ondersteuning in zijn bestaande omvang en intensiteit bij een eventuele nieuwe woning niet (meer) kan worden verleend. Ook hier geldt de beoordeling of er aanspraak bestaat op toegang tot de Wet langdurige zorg (langdurig verblijf).
Woonlastenconsequenties woning
Een nieuwe huurwoning kan een aanzienlijke stijging van de huurprijs met zich meebrengen. Deze huidige huurprijs wordt vergeleken met de huurprijs van de beschikbare woning rekening houdend met het recht op huurtoeslag en eventueel toename of afname van het wooncomfort. Het College beoordeelt in ieder geval of een eventuele huurlastenstijging de draagkracht van de aanvrager te boven gaat. Bij toewijzing van een woning wordt door de woningbouwcorporaties rekening gehouden met de verhouding tussen het inkomen en de toe te wijzen woning qua huurprijs op grond van de Wet op de huurtoeslag. Het kan ook gaan om een koopwoning. Daarvoor gelden een aantal dezelfde uitgangspunten. Een stijging van de woonlasten die aan de eigen woning verbonden zijn hoeft dan ook niet in de weg te staan aan het toepassen van het primaat van verhuizen. Wel is het zo dat het primaat van verhuizen niet is toegestaan als de cliënt en/of de mede-eigenaar van de woning, bijvoorbeeld zijn partner, met een aanzienlijke restschuld blijven zitten na de verkoop. Of daarvan sprake is beoordeelt het College in het individuele geval.
Woonlastenconsequenties bij verhuizing eigen woningbezit
Om de woonlastenconsequenties voor woningeigenaren te berekenen worden de netto woonlasten van deze eigen woning als volgt berekend:
Vergelijking aanpassingskosten huidige woonruimte versus nieuwe woonruimte
Het College maakt een kostenafweging tussen het aanpassen van de huidige woonruimte enerzijds en verhuizen (inclusief eventuele aanpassingskosten in de nieuwe woonruimte) anderzijds. Daarbij worden de volgende kosten in elk geval meegenomen in de overwegingen:
Bij grote woonvoorzieningen waar extra leefruimte nodig is die uitsluitend met een aanbouw kan worden gerealiseerd, heeft een losse (herbruikbare) woonunit uit kostenaspect de voorkeur boven een uitbouw van een woning.
Een aanpassing aan de zelfbewoonde woning is alleen mogelijk in gevallen waarin een verhuizing naar een passende woning niet mogelijk is of redelijkerwijs van aanvrager niet kan worden verwacht en een losse woonunit ook geen passende oplossing is. Het gaat bij deze aanpassingen om alle bouwkundige ingrepen aan een woning die het opheffen van belemmeringen in het normale gebruik van de woning tot doel hebben (zoals trapliften, wegnemen van drempels etc). Hieronder vallen ook aanpassingen voor psychosociale doeleinden (zoals een uitraaskamer).
Indien vanwege nog uit te voeren aanpassingswerkzaamheden en om medische gronden tijdelijke huisvesting noodzakelijk is, die leidt tot dubbele huur, kan gedurende maximaal zes maanden tot maximaal de bovengrens voor huurtoeslag een budget worden verleend.
Bouwtechnische aanpassingen zijn aanpassingen die ingrijpen op de constructie van de woning. Denk hierbij aan het verplaatsen van een steunmuur of veranderen van de dakconstructie. Deze aanpassingen zijn niet aan te merken als een Wmo voorziening.
Verhuizen, de woning aanpassen en slechter trappen kunnen lopen zijn vaak inherent aan langzaam toenemende mobiliteitsklachten en daarmee voorzienbaar. Wij beschouwen deze voorzieningen in dit soort gevallen als algemeen gebruikelijk. Dit betekent dat , woningaanpassingen tot € 2.000,- niet vergoed worden door het college, tenzij in alle redelijkheid niet van de cliënt kon worden gevergd hiervoor een reservering op te bouwen.
Bepaalde stoornissen van cliënten met een verstandelijke beperking, bijvoorbeeld hyperactiviteit en moeilijkheden in het doseren van omgevingsprikkels, kunnen aanleiding geven tot problemen bij het verblijf in de woning. Deze problemen kunnen worden opgevangen door in de woning over een uitraaskamer te beschikken. Onder een uitraaskamer wordt verstaan een verblijfsruimte waarin een cliënt die vanwege een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont zich kan afzonderen of tot rust kan komen.
De voorwaarden (aangewezen zijn op) voor het toekennen van een uitraaskamer zijn:
De uitraaskamer is bedoeld om de cliënt, die bovenstaande problemen ondervindt tegen zichzelf te beschermen. Ook worden de ouders/verzorgers hierdoor in staat gesteld beter toezicht uit te oefenen. Daarbij gaat het er om dat de uitraaskamer het belang van de cliënt dient. Gaat het bij de gevolgen van de gedragsproblemen niet om de belangen van de cliënt, maar om die van anderen, bijvoorbeeld doordat zij bestaan uit hinder voor die anderen, dan is er geen sprake van een uitraaskamer in de zin van de Wmo. Verder zal het College moeten beoordelen of het de maatwerkvoorziening kan weigeren omdat het niet verantwoord is om in de eigen leefomgeving te blijven wonen en de cliënt toegang kan krijgen tot de Wlz (langdurig verblijf).
Hoe zo’n ruimte er precies uit moet zien hangt af van de individuele situatie. Het is belangrijk dat de uitraasruimte prikkelarm is, dus met zo min mogelijke losse voorwerpen en gebruikte materialen zonder uitstekende delen. Inrichtingselementen en zaken voor zorg of oppas (bijvoorbeeld en camerasysteem) vallen niet onder de ondersteuningsplicht. Dit kan worden opgelost door een raam in de deur van de ruimte te zetten. Ook geluidsisolatie om huisgenoten of buren tegen lawaai te beschermen valt niet onder de ondersteuningsplicht.
Een arts en/of ergonomisch adviseur bepalen de noodzaak en de eisen voor een uitraasruimte. In het algemeen zal sprake zijn van het aanpassen van een bestaande slaapkamer.
Onder ‘begeleiding’ wordt verstaan: 'activiteiten gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt opdat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven’.
Het doel van begeleiding is om zelfredzaamheid en participatie te bevorderen, te behouden of te compenseren, het bieden van toezicht en het voorkomen van duurdere vormen van ondersteuning en zorg. Zelfredzaamheid, in relatie tot begeleiding, betreft de lichamelijke, cognitieve en psychische mogelijkheden die de persoon in staat stellen om binnen de persoonlijke levenssfeer te functioneren.
Een persoon die een ondersteuningsvraag heeft op het gebied van zelfredzaamheid of het zelfstandig participeren ontvangt begeleiding als dit niet op een andere manier opgelost kan worden.
Dit vindt plaats in de vorm van:
en is gericht op de vraag van de persoon en zijn omgeving. Individuele begeleiding vindt in de eigen omgeving van de persoon plaats, face-to-face en waar mogelijk via webcam, telefonisch contact of met behulp van technische hulpmiddelen.
De duur van ondersteuning is passend bij de ondersteuningsvraag; lang waar nodig en kort waar mogelijk. Uit het oogpunt van goedkoopst adequaat zijn algemene voorziening (inlooppunt) voorliggend en groepsbegeleiding voorliggend op individuele begeleiding als hetzelfde doel wordt beoogd. Ook kunnen beide vormen gecombineerd passend zijn en daar waar mogelijk ook met inzet van vrijwillige hulp.
Dagactiviteiten kennen de indeling basis en plus, voor volwassenen en ouderen. Waarbij de plus staat voor de ernst van de problematiek. Een plus wordt vooral ingezet bij ‘moeilijk te verstaan gedrag’. Dat kan bij elke doelgroep zijn (VG, PSY, PG, NAH). Het basisproduct bieden is het uitgangspunt. Indien extra deskundigheid vereist is, of andere voorwaarden om met moeilijk gedrag om te gaan, wordt ‘plus’ geïndiceerd. Inzet van dagbesteding is arbeidsmatig, activeringsgericht of belevingsgericht.
De noodzaak voor vervoer, van en naar de locatie waar de groepsbegeleiding plaatsvindt, wordt bepaald bij de toegang op basis van vervoer basis en vervoer plus (Vervoer Basis betreft een vergoeding per aanwezigheidsdag voor het noodzakelijke vervoer van een cliënt naar en van de locatie waar de dagactiviteit plaatsvindt. Het is bedoeld voor cliënten die niet zelfstandig in staat zijn om te reizen van en naar een dagactiviteiten locatie. Vervoer plus is bedoeld voor cliënten die extra toezicht nodig hebben tijdens de rit en rolstoelgebonden cliënten die niet zelfstandig in staat zijn om te reizen van en naar een dagactiviteiten locatie. De opslag is ook bedoeld voor cliënten die een specialistische ondersteuningsbehoefte hebben die niet beschikbaar is op korte afstand van de woonsituatie, waardoor een hogere opslag voor vervoer noodzakelijk is). Als iemand in staat is om zelfstandig te reizen met openbaar vervoer of met eigen vervoersmiddel, is dat voorliggend. Dat geldt ook als de persoon door iemand anders gehaald en gebracht kan worden. Toezicht tijdens het vervoer moet worden geboden door de vervoerder, indien medisch toezicht noodzakelijk is, kan een beroep op de Zvw gedaan worden.
Artikel 14 Toetsing motivatie-eis
Een PGB wordt verstrekt als de cliënt heeft gemotiveerd dat in zijn geval de maatwerkvoorziening als PGB de voorkeur heeft boven een verstrekking in natura. Hiertoe dient de aanvragen een PP met (financiële) onderbouwing in bij Larikslaan2. Het PP gaat ook in op de kwaliteit van de voorziening waarop het betrekking heeft en aan welk resultaat het bijdraagt.
Het PGB wordt ook gebruikt voor voorzieningen die vanwege hun aard niet in natura kunnen worden verstrekt. Denk hierbij aan de financiële tegemoetkomingen voor bijvoorbeeld kosten van vervoer, gebruik eigen auto, verhuiskostenvergoeding etc.
Artikel 15 Aanvragen van een PGB
De medewerker van larikslaan2 vormt zich een oordeel over de bekwaamheid van cliënt om de taken en verantwoordelijkheden die verbonden zijn aan een PGB verantwoord uit te voeren. De PGB-zelftest van “Per Saldo” kan hierbij dienen als toetsingskader.
Artikel 16 Professionele en niet professionele ondersteuning
De kwaliteitseisen die gelden voor voorzieningen in natura gelden ook voor ondersteuning door beroepskrachten die in de vorm van een PGB wordt verleend. Indien de cliënt gebruik maakt van een beroepskracht niet in loondienst gelden daarvoor dezelfde eisen ten aanzien van competenties, scholing, training en coaching als voor een beroepskracht die in loondienst van een aanbieder werkzaam is.
Artikel 17 tot 20 Grondslag en hoogte van het PGB
Voor het vaststellen van de hoogte van de PGB;s voor maatwerkvoorzieningen (persoonlijke verzorging, begeleiding (individueel en groep) en kortdurend verblijf c.q. respijtzorg is aansluiting gezocht bij de AWBZ-tarieven.4 Voor het vaststellen van de hoogte van het PGB voor inzet van een mantelzorger is aansluiting gezocht bij het beleid van Mezzo (brancheorganisatie van organisatie van Mantelzorg). Ook is rekening gehouden met gangbare tarieven in de regio voor professionele ondersteuning.. Een tarief van € 12,50 per uur is in lijn met gangbare bedragen voor informele hulp.
Artikel 22 Financiële tegemoetkoming meerkosten
Financiële tegemoetkoming kan worden verstrekt in de vorm van een (mantelzorg)toelage. De financiële tegemoetkoming is maatwerk en dient te worden ingezet ter ontlasting van de mantelzorger met als resultaat een goede draagkracht/draaglast balans. Kenmerkend aan de (mantelzorg)toelage is, dat deze wordt verstrekt ten behoeve van de mantelzorger, die een voorziening of ondersteuning organiseert om zélf de mantelzorg te kunnen blijven verstrekken. Wanneer er sprake is van de het (tijdelijk of gedeeltelijk) overnemen van mantelzorgtaken moet dit gecompenseerd worden in de vorm van dagopvang en respijtzorg. Het tarief van € 12,50 per uur is in lijn met de gangbare bedragen voor informele hulp.
Artikelen specifiek betrekking hebbend op Beschermd Wonen
Beschermd wonen is wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorend toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
Op het moment dat wordt geconstateerd dat een cliënt in aanmerking komt voor beschermd wonen wordt daarmee feitelijk aangegeven dat iemand niet thuis kan wonen maar moet wonen in een accommodatie van een instelling met het daarbij behorende toezicht en begeleiding. Dit zou wel mogelijk kunnen zijn in een kleinschalige woonvorm, mits aan dezelfde kwaliteitseisen wordt voldaan als bij de gecontracteerde instellingen voor beschermd wonen.