Organisatie | Noord-Brabant |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Beleidsregel van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant houdende regels omtrent de bescherming van de natuur (Beleidsregel natuurbescherming Noord-Brabant) |
Citeertitel | Beleidsregel natuurbescherming Noord-Brabant |
Vastgesteld door | gedeputeerde staten |
Onderwerp | milieu |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlage | Toelichting Beleidsregel natuurbescherming NB |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
15-09-2020 | 03-12-2020 | artikel 2.1, 2.7, 2.7a. | 31-08-2020 | C2259572/4750249 | |
26-06-2020 | 15-09-2020 | artikel 2.1, 2.6, 2.7, 2.8, 2.10, 2.11, 2.12, 2.13 | 16-06-2020 | C2259572 | |
09-04-2020 | 26-06-2020 | artikel 4.6, 5.1, 5.2, 6.9, bijlage 3 | 31-03-2020 | C2260390/4662466 | |
13-12-2019 | 09-04-2020 | paragraaf 2, artikel 2.1, 2.2, 2.3, 2.4, 2.5, 2.6, 2.7, 2.8, 2.9, 2.10 | 10-12-2019 | 4621075 | |
11-10-2019 | 13-12-2019 | paragraaf 1, 2, artikel 1.1, 1.2, 1.3, 2.1, 2.2, 2.3, 2.4, 2.5, 2.6, 2.7, 2.8, 2.9 | 08-10-2019 | ||
09-03-2019 | 11-10-2019 | bijlage 3 | 26-02-2019 | C2229241/4480823 | |
06-09-2018 | 09-03-2019 | paragraaf 1, artikel 1.1, 1.2, 1.3, 1.4, 1.5, 1.6, 1.7, 1.8 | 04-09-2018 | 4369823 | |
23-06-2018 | 01-01-2018 | 06-09-2018 | artikel 4.5, 4.6 | 11-06-2018 | C2227515/4364123 |
29-12-2017 | 23-06-2018 | artikel 7.1, 7.2, 7.3, 7.4, 7.5, 8.1, 8.2, 8.3, paragraaf 7, 8, bijlage 4 | 19-12-2017 | C2216997/4287444 | |
17-10-2017 | 01-09-2017 | 29-12-2017 | artikel 1.1, 1.3 | 25-09-2017 | C2203211/4174082 |
26-04-2017 | 17-10-2017 | paragraaf 6, 7, artikel 6.1, 6.2, 6.3, 6.4, 6.5, 6.6, 6.7, 6.8, 6.9, 6.10, 6.11, 6.12, bijlage 1, 2, 3 | 18-04-2017 | C2203211/4174082 | |
01-01-2017 | 01-01-2017 | nieuwe regeling | 20-12-2016 | 4124133 | |
01-01-2017 | 26-04-2017 | aanhef | 20-12-2016 | 4124133 |
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant;
Gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten op 7 december 2010 de Beleidsregel stikstof en beschermde natuurmonumenten Noord-Brabant, op 1 juli 2014 de Beleidsregel Natuurbeschermingswet 1998 beregenen uit grondwater en op 8 juni 2015 de Beleidsregel toedeling ontwikkelingsruimte PAS segment 2 Noord-Brabant hebben vastgesteld;
Overwegende dat die beleidsregels de uitwerking vormden van de beleidsvrijheid die aan Gedeputeerde Staten was toegekend in de Natuurbeschermingswet 1998 en de daarop gebaseerde regelingen;
Overwegende dat op 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming, het Besluit natuurbescherming en de Regeling natuurbescherming in werking treden en daarmee de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet worden ingetrokken en de daarop gebaseerde regelingen van rechtswege komen te vervallen;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten op grond van de artikelen 1.3 van de Wet natuurbescherming, 2.7, eerste lid, van het Besluit natuurbescherming en 2.27, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, juncto artikel 6.10a, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht, bevoegd zijn voor het verlenen van toestemmingsbesluiten, instemmingsbesluiten en het afgeven van een verklaring van geen bedenkingen met betrekking tot Natura 2000-gebieden;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming, bevoegd zijn om vergunningen te verlenen met betrekking tot Natura 2000-gebieden;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten op grond van de artikelen 3.3, eerste lid, 3.8, eerste lid en 3.10, tweede lid, van de Wet natuurbescherming, bevoegd zijn ontheffingen te verlenen met betrekking tot de bescherming van soorten;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten op grond van artikel 6.1 van de Wet natuurbescherming bevoegd zijn tegemoetkomingen in faunaschade te verlenen;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten op grond van artikel 4.2, derde lid, van de Wet natuurbescherming en de artikelen 8.4 en 8.6, onder a, van de Verordening natuurbescherming Noord-Brabant, bevoegd zijn een verbod op te leggen, ontheffingen te verlenen of verplichtingen op te leggen met betrekking tot houtopstanden;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten het wenselijk achten vast te leggen op welke wijze zij aan die bevoegdheden uitvoering geven, zodat alle betrokkenen daar in hun beleid, besluitvorming en bij hun initiatieven rekening mee kunnen houden;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten daarbij het bestaande uitvoeringsbeleid met betrekking tot natuur wensen voort te zetten;
Gedeputeerde Staten hanteren bij de beoordeling van aanvragen voor een project als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming die niet stikstof gerelateerde onderdelen bevat, de volgende Europese referentiedata:
Voor de vaststelling of een project of een andere handeling door het veroorzaken van N-depositie op een voor stikstof gevoelige habitat in een Natura 2000-gebied een verslechterend of significant verstorend effect kan hebben, gaan Gedeputeerde Staten bij de beoordeling van de N-depositie uit van de op het moment van beslissing op de aanvraag voor de natuurvergunning meest recente versie van de AERIUS Calculator, zoals beschikbaar op www.aerius.nl.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
natuurvergunning: vergunning op grond van artikel 2.7, tweede lid van de Wet natuurbescherming of een verklaring van geen bedenkingen voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht met inachtneming van artikel 2.2aa, onder a, van het Besluit omgevingsrecht;
salderen: inzetten van een activiteit met N-emissie op grond van een toestemming in de referentiesituatie ten behoeve van de verlening van een natuurvergunning voor een nieuw of gewijzigd project, waarbij deze toestemming geheel of gedeeltelijk wordt ingetrokken of gewijzigd zodat de N-depositie op alle relevante hexagonen niet toeneemt ten opzichte van de referentiesituatie;
verleasen: extern salderen waarbij de feitelijk gerealiseerde capaciteit van de saldogevende activiteit tijdelijk geheel of gedeeltelijk aantoonbaar buiten gebruik wordt gesteld, ten behoeve van de verlening van een natuurvergunning voor een tijdelijke depositie gedurende een beperkte vooraf afgebakende periode;
Gedeputeerde Staten hanteren deze beleidsregels bij het beoordelen van een aanvraag om een natuurvergunning waarbij gebruik is gemaakt van intern of extern salderen voor projecten die een effect kunnen hebben op N-depositie op relevante hexagonen in Natura 2000-gebieden.
Gedeputeerde Staten verlenen een natuurvergunning in gevallen waarin bij de aanvraag gebruik is gemaakt van intern salderen, extern salderen of een combinatie daarvan, uitsluitend indien wordt voldaan aan de in deze beleidsregels opgenomen voorwaarden.
Gedeputeerde Staten hanteren bij de beoordeling van aanvragen als bedoeld in artikel 2.2, de in artikel 1.2 opgenomen referentiedata.
Artikel 2.6 Voorwaarden intern salderen
Een activiteit mag alleen worden ingezet ten behoeve van intern salderen voor zover er een toestemming was voor de N-emissie veroorzakende activiteit in de referentiesituatie en die sindsdien onafgebroken aanwezig is geweest of nog kan zijn tot het moment van intrekking of wijziging van de toestemming, zodat hervatting van de activiteit mogelijk was zonder dat daarvoor een natuurvergunning of omgevingsvergunning, onderdeel bouwen, is vereist.
Bij de beoordeling van de feitelijk gerealiseerde capaciteit, bedoeld in het vijfde lid, gaan Gedeputeerde Staten uit van de op het moment van indienen van de aanvraag op grond van een toestemming volledig opgerichte installaties en gebouwen, of gerealiseerde infrastructuur en overige voorzieningen die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van de activiteit.
Indien de toestemming, bedoeld in artikel 2.1, sub n, onder 1°, niet of slechts gedeeltelijk is gerealiseerd, kunnen Gedeputeerde Staten ten behoeve van intern salderen als referentiesituatie hanteren een op de Europese referentiedatum aanwezige toestemming als bedoeld in artikel 2.1, sub n, onder 2° en 5°, waarbij de laagst toegestane depositie vanaf de referentiedatum geldt, met inbegrip van een eventuele afname zoals vastgelegd in de niet of slechts gedeeltelijk gerealiseerde toestemming, bedoeld in artikel 2.1, sub n, onder 1°.
In afwijking van het vijfde lid kunnen Gedeputeerde Staten de referentiesituatie als uitgangspunt hanteren indien:
de aanvraag ziet op het toepassen van een alternatieve verdergaande N-emissie reducerende techniek ter vervanging van de eerder verleende emissie reducerende techniek, die leidt tot een vermindering van de N-emissie, zonder uitbreiding van de capaciteit zoals opgenomen in de laatst verleende toestemming;
Artikel 2.7 Voorwaarden extern salderen
Een activiteit mag alleen worden ingezet ten behoeve van extern salderen voor zover er een toestemming was voor de N-emissie veroorzakende activiteit in de referentiesituatie en deze sindsdien onafgebroken aanwezig is geweest of nog kan zijn tot het moment van intrekking of wijziging van de toestemming of het sluiten van een overeenkomst tussen de saldogever en de saldo-ontvanger, zodat hervatting van de activiteit mogelijk was zonder dat daarvoor een natuurvergunning of omgevingsvergunning, onderdeel bouwen, voor de realisering van een project is vereist.
Gedeputeerde Staten betrekken bij de beoordeling van de aanvraag voor extern salderen uitsluitend de N-emissie van de saldogevende activiteit voor zover intrekking van de daaraan ten grondslag liggende toestemming niet noodzakelijk is in verband met toepassing van artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn.
Gedeputeerde Staten laten bij de beoordeling van een aanvraag buiten beschouwing de N-emissie van een saldogevend bedrijf dat deelneemt aan de stoppersregeling Actieplan Ammoniak Veehouderij, alsmede de N-emissie voor dat deel van een bedrijf dat deelneemt aan de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen.
Bij de beoordeling van de feitelijk gerealiseerde capaciteit, bedoeld in het zevende lid, gaan Gedeputeerde Staten uit van de op het moment van indienen van de aanvraag op grond van een toestemming volledig opgerichte installaties en gebouwen, of gerealiseerde infrastructuur en overige voorzieningen die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van de activiteit.
Indien reeds is gesaldeerd voor een plan als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid van de Wet, dan wel als gevolg van het plan activiteiten met N-emissie worden beëindigd, kan deze saldering dan wel dit planeffect tevens worden ingezet voor een aanvraag voor een natuurvergunning ter invulling van dat plan. Hierop zijn artikel 2.6, eerste lid, voor zover dat betrekking heeft op het onafgebroken aanwezig zijn van de bedoelde activiteit, vijfde en zesde lid, en artikel 2.7, tweede lid, voor zover dat betrekking heeft op het onafgebroken aanwezig zijn van de bedoelde activiteit, zesde en zevende lid niet van toepassing.
Gedeputeerde Staten nemen in een natuurvergunning het voorschrift op dat de activiteit waarvoor de natuurvergunning is verleend, binnen drie jaar na het onherroepelijk worden van de natuurvergunning moet worden gerealiseerd.
Artikel 2.11 Hardheidsclausule
Gedeputeerde Staten wijken, in overeenstemming met artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht, in individuele gevallen van deze beleidsregels af, wanneer onverkorte toepassing ervan voor een of meer belanghebbenden gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met deze beleidsregels te dienen doelen en de afwijking zo min mogelijk afbreuk doet aan het doel om N-depositie of te reduceren.
Deze paragraaf is van toepassing op aanvragen om ontheffing als bedoeld in de artikelen 3.3, eerste lid, 3.8, eerste lid en 3.10, tweede lid, van de wet, voor Tijdelijke Natuur.
Artikel 3.3 Voorwaarden Tijdelijke Natuur
Gedeputeerde Staten hanteren bij de beoordeling of er sprake is van Tijdelijke Natuur de volgende voorwaarden:
Gedeputeerde Staten passen deze paragraaf toe op aanvragen voor een ontheffing als bedoeld in artikel 3.2 ingediend door:
Gedeputeerde Staten toetsen een aanvraag als bedoeld in artikel 3.2 in ieder geval aan de volgende vereisten:
Artikel 3.8 Ontheffingsvoorschriften
Gedeputeerde Staten verbinden aan de ontheffing Tijdelijke Natuur in ieder geval de volgende voorschriften:
de realisatie van de uiteindelijke bestemming van het terrein en het ongedaan maken van de Tijdelijke Natuur, waarvoor een ontheffing is verleend, dient op zorgvuldige wijze plaats te vinden, zodanig dat schade aan planten en dieren redelijkerwijs zoveel mogelijk wordt voorkomen of tot een minimum wordt beperkt;
Artikel 4.2 Taxatie van de schade
De taxateur stelt, met inachtneming van de door of namens Gedeputeerde Staten vastgestelde taxatierichtlijnen, van zijn bevindingen een rapport samen en ondertekent dat. De eindverantwoordelijke persoon van het bureau waarvoor de taxateur werkzaam is, parafeert het taxatierapport voor interne controle en zendt het taxatierapport aan Gedeputeerde Staten. Bij de eindtaxatie overhandigt de taxateur het formulier ‘bevestiging taxatie grondgebruiker’ aan de aanvrager of deponeert het bedoelde formulier in de brievenbus van de aanvrager of zendt dit per e-mail aan de aanvrager.
Artikel 4.3 Beoordeling van de aanvraag om een tegemoetkoming
Uitsluitend aanvragers die hun hoofdbestaan of een substantieel gedeelte van hun bestaan vinden of plegen te vinden in de landbouw, kunnen voor een tegemoetkoming in aanmerking komen. Wanneer een aanvrager verplicht is bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland een gecombineerde opgave te doen, is dat een aanwijzing dat hij zijn hoofdbestaan of een substantieel gedeelte van zijn bestaan in de landbouw vindt of pleegt te vinden.
Artikel 4.4 Voorkomen en beperken van schade en tegemoetkoming
Gedeputeerde Staten verlenen slechts een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 6.1, eerste lid, van de wet indien en voor zover naar hun oordeel de aanvrager de schade niet had kunnen voorkomen en beperken door het treffen van maatregelen of inspanningen waartoe hij naar eisen van redelijkheid en billijkheid was gehouden.
Een tegemoetkoming in schade als bedoeld in artikel 6.1, eerste lid, van de wet, veroorzaakt door natuurlijk in het wild levende, beschermde diersoorten en waarvoor ingevolge de artikelen 3.3, eerste lid, 3.8, eerste lid of 3.17, eerste lid, van de wet een ontheffing kan worden verleend, wordt slechts toegekend indien:
Artikel 4.5 Hoogte tegemoetkoming
De hoogte van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 6.1, eerste lid, van de wet wordt door Gedeputeerde Staten vastgesteld na kennisneming van het door de aanvrager ingezonden aanvraagformulier met bijlagen, het door de taxateur opgestelde taxatierapport eventueel voorzien van opmerkingen van de aanvrager en eventueel overige op de aanvraag betrekking hebbende stukken.
Voor gewassen, teelten, overige producten, of bedrijfsmatig gehouden landbouwhuisdieren, welke door de plaats, het moment of de wijze van telen of houden, bijzonder kwetsbaar zijn voor schade veroorzaakt door natuurlijk in het wild levende, beschermde vogels of dieren, kunnen Gedeputeerde Staten een verhoogd eigen risico instellen.
Artikel 4.6 Gevallen waarin geen tegemoetkoming wordt verleend
Gedeputeerde Staten verlenen geen tegemoetkoming in de schade in de volgende gevallen:
de schade is aangericht door een natuurlijk in het wild levende, beschermde diersoort welke krachtens artikel 3.15, eerste lid van de wet bij algemene maatregel van bestuur is aangewezen als soort welke in het gehele land schade veroorzaakt en voor het verontrusten en doden van de schadeveroorzakende diersoort een vrijstelling geldt;
de schade is aangericht door een in het wild levende, beschermde diersoort die krachtens de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant, op grond van artikel 3.15, derde lid, van de wet, is aangewezen als soort die schade veroorzaakt en voor het bestrijden van die soort een vrijstelling geldt, tenzij aan deze vrijstelling voorwaarden, beperkingen of clausules zijn verbonden waardoor de vrijstelling feitelijk gelijk gesteld moet worden aan een ontheffing verleend op basis van artikelen 3.3, eerste lid, 3.8, eerste lid of 3.17, eerste lid, van de wet;
de schade is veroorzaakt door een in het wild levende, beschermde diersoort waarvoor een ontheffing krachtens de artikelen 3.3, eerste lid, 3.8, eerste lid, of 3.17, eerste lid, van de wet is verleend, waarbij in de verleende ontheffing geen bepalingen zijn opgenomen die de schadebestrijding in de weg staan;
de schade is geleden op gronden welke zijn gelegen binnen een straal van 500 meter van een vuilstortplaats, tenzij de schade is aangericht op gronden die zijn aangewezen als ganzenrustgebied door aangewezen soorten die in de periode dat de schade is veroorzaakt niet mochten worden verontrust en gedood;
Artikel 5.1 Omrekenfactor herbeplanting
Gedeputeerde Staten hanteren bij de beoordeling van herbeplanting als bedoeld in artikel 2.63, onder a, van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant, als omrekenfactor van vlakbeplanting naar lijnbeplanting en omgekeerd, de norm dat 1 boom 64 m2 is.
Artikel 5.2 Ontheffing vellingstermijn
Gedeputeerde Staten verlenen ontheffing van de termijn, bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant, indien:
Artikel 5.3 Opleggen velverbod
Gedeputeerde Staten leggen een velverbod als bedoeld in artikel 4.2, derde lid, van de Wet natuurbescherming, in ieder geval op indien:
Artikel 6.2 Ontheffing overlast- of schadeveroorzakende soorten Vogelrichtlijn
Gedeputeerde Staten verlenen, met het oog op de bestrijding van overlast- of schadeveroorzakende vogels, een ontheffing van de verboden, bedoeld in de artikelen 3.1, 3.2, zesde lid en 3.4, eerste lid, van de wet, mits wordt voldaan aan de afwegingskaders en voorwaarden voor de soorten opgenomen in bijlage 1.
Artikel 6.3 Ontheffing overlast- of schadeveroorzakende soorten Habitatrichtlijn
Gedeputeerde Staten verlenen, met het oog op de bestrijding van overlast- of schadeveroorzakende strikt beschermde soorten, een ontheffing van de verboden, bedoeld in de artikelen 3.5, 3.6, tweede lid, en 3.9, eerste lid, van de wet, mits wordt voldaan aan de afwegingskaders en voorwaarden voor de soorten opgenomen in bijlage 2.
Artikel 6.4 Ontheffing overlast- of schadeveroorzakende andere soorten
Gedeputeerde Staten verlenen, met het oog op de bestrijding van overlast- of schadeveroorzakende nationaal beschermde soorten, een ontheffing van het verbod, bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, van de wet, mits wordt voldaan aan de afwegingskaders en voorwaarden voor de soorten opgenomen in bijlage 3.
Artikel 6.5 Ontheffing en opdracht voor populatiebeheer
Gedeputeerde Staten verlenen een ontheffing van de verboden, bedoeld in de artikelen 3.1, 3.2, zesde lid, 3.4, eerste lid, 3.5, 3.6, tweede lid, 3.9, eerste lid, en 3.10, eerste lid, of geven een opdracht om, in afwijking van de artikelen 3.1, 3.4, eerste lid, 3.5, 3.9, eerste lid en 3.10, eerste lid, van de wet, de populatie van vogels of dieren te beperken, mits wordt voldaan aan de afwegingskaders en voorwaarden voor de soorten opgenomen in bijlagen 1,2 en 3.
Gedeputeerde Staten nemen bij het beslissen op een aanvraag om ontheffing als bedoeld in de artikelen 6.2 tot en met 6.5, in afwijking van artikel 5.1 van de wet, de volgende termijnen in acht:
Artikel 6.8 Voorschrift ontheffing ivm sluiting jacht
Gedeputeerde Staten verbinden aan de te verlenen ontheffing het voorschrift dat bij sluiting van de jacht tegelijk de ontheffing kan worden opgeschort voor die soorten waarvan zij van mening zijn dat de instandhouding in gevaar is als gevolg van de bijzondere weersomstandigheden.
Artikel 6.9 Goedkeuring faunabeheerplan
Gedeputeerde Staten verlenen goedkeuring aan het faunabeheerplan als bedoeld in artikel 3.12, zevende lid, van de wet, mits het plan voldoet aan:
§ 7 Opvang van van nature in Nederland voorkomende beschermde diersoorten
Deze beleidsregel geldt voor het verlenen van een ontheffing aan opvangcentra van de artikelen 3.1, eerste lid, 3.2, zesde lid, 3.4, eerste lid, 3.5, eerste lid, 3.6, tweede lid en 3.10, eerste lid, onder a, van de wet.
Aan een ontheffing als bedoeld in artikel 7.2 wordt het handelen overeenkomstig het protocol, dat is opgenomen in bijlage 4 behorende bij deze beleidsregel, als voorschrift verbonden.
’s-Hertogenbosch, 20 december 2016
Gedeputeerde Staten voornoemd,
de voorzitter
prof. dr. W.B.H.J. van de Donk
de secretaris
mw. ir. A.M. Burger
Bijlage 1 behorende bij Beleidsregel natuurbescherming Noord-Brabant
Afwegingskaders en voorwaarden beheer soorten Vogelrichtlijn
Bijlage 2 behorende bij de Beleidsregel natuurbescherming Noord-Brabant
Afwegingskaders en voorwaarden beheer soorten Habitatrichtlijn
Bijlage 3 behorende bij de Beleidsregel natuurbescherming Noord-Brabant
Afwegingskaders en voorwaarden beheer andere soorten
De bosmuis is een algemeen voorkomend knaagdier. In tegenstelling tot zijn naam komt de bosmuis ook voor in het landelijk gebied en kan, vanwege zijn voorkomen en leefwijze ernstige schade aanbrengen aan gewassen, bossen of andere vormen van eigendom. GS kunnen incidentele ontheffing verlenen voor de bestrijding van bosmuizen bij dreigende of optredende ernstige schade aan gewassen, veehouderijen, bossen of andere vormen van eigendom. Hieronder wordt ook verstaan schade aan sportvelden, schietterreinen, industrieterreinen of begraafplaatsen. GS kunnen opdracht verlenen in geval van risico’s voor de volksgezondheid of openbare veiligheid. | |
| |
| |
Staat van instandhouding/trend Noord-Brabant bron: verspreidingatlas.nl |
|
Passende en doeltreffende maatregelen voor preventie of weren |
|
| |
| |
| |
Ontheffing wordt alleen verleend of opdracht wordt alleen gegeven indien:
|
In geval van schade aan infrastructurele dijklichamen is een ontheffing voor het verontrusten en verjagen van dassen beschikbaar. In uitzonderlijke gevallen kunnen dassen gevangen en verplaatst worden of hun verblijfplaatsen worden aangetast of vernietigd. Incidentele ontheffing wordt verleend op grond van een goedgekeurd Faunabeheerplan. GS verlenen in principe geen ontheffing voor het doden van dassen. GS kunnen opdracht verlenen voor het vangen of het aantasten van verblijfplaatsen in geval van risico’s voor de volksgezondheid of openbare veiligheid. Alleen in uiterste gevallen zal GS opdracht verlenen voor het doden van dassen. Een dergelijke opdracht wordt pas verleend nadat er middels een uitgebreide toets is komen vast te staan dat alternatieven niet voorhanden zijn. | |
| |
| |
| |
Passende en doeltreffende maatregelen voor preventie of weren | Maatregelen als beschreven in de Faunaschade Preventiekit Module Das (www.BIJ12.nl/faunafonds) |
| |
| |
| |
Ontheffing wordt alleen verleend of opdracht wordt alleen gegeven indien:
|
In Noord-Brabant komen geen vrije, in het wild levende populaties edelherten voor. Hoewel niet kan worden uitgesloten dat in de toekomst de soort zich van nature in de provincie zal vestigen gaan GS er vooralsnog vanuit dat het bij waarnemingen van edelherten gaat om losgelaten of ontsnapte exemplaren. GS streven voor deze soort geen duurzame populatievorming na. GS geven opdracht voor het handhaven van de nulstand. Daarbij dienen ontsnapte of vrijgelaten dieren uit de natuur te worden verwijderd om te voorkomen dat er een zich voortplantende populatie kan vormen. Indien de eigenaar van de ontsnapte of losgelaten dieren kan worden achterhaald zal deze de dieren eerst zelf dienen te vangen (al dan niet middels verdoving) en terug te brengen naar een voor deze dieren geschikt en afdoende omheind terrein. Indien geen eigenaar kan worden aangewezen of achterhaald dan zullen de dieren op basis van de opdracht van GS worden afgeschoten. | |
| |
| |
| |
Passende en doeltreffende maatregelen voor preventie of weren | Maatregelen als beschreven in de Faunaschade Preventiekit Module Hertachtigen (www.BIJ12.nl/faunafonds) |
| |
| |
Opdracht wordt gegeven om uit gevangenschap ontsnapte of vrijgelaten edelherten te doden ten behoeve van de uitvoering van het nulstandbeleid. Het doden van deze dieren vindt enkel plaats indien vangen (al dan niet middels verdoving) en weer terugbrengen naar een geschikte verblijfplaats of opvanglocatie niet mogelijk blijkt. |
Reeën komen in de gehele provincie Noord-Brabant voor. Totaal meer dan 10.000 dieren. Jaarlijks komen er circa 1.000 reeën om door aanrijdingen in het verkeer. GS hebben de bevoegdheid om een ontheffing te verlenen voor het planmatig beheren van deze populatie(s). Dit in het belang van de volksgezondheid (verkeersveiligheid) maar ook ter voorkoming van ernstige schade aan landbouw, alsmede om de omvang van de populatie middels regulatie te kunnen beperken of te stabiliseren. Een ontheffing zal enkel kunnen worden verleend op grond van een goedgekeurd faunabeheerplan. GS kunnen opdracht verlenen voor het doden of het aantasten van verblijfplaatsen in geval van risico’s voor de volksgezondheid of openbare veiligheid. Voorts kan, indien de noodzaak hiertoe is aangetoond in het faunabeheerplan ontheffing worden verleend voor het gebruik van het geweer tussen zonsondergang en zonsopgang, alsmede op gronden die niet voldoen aan de omvangseisen van een jachtveld. | |
| |
| |
| |
Passende en doeltreffende maatregelen voor preventie of weren | Maatregelen als beschreven in de Faunaschade Preventiekit Module Hertachtigen (www.BIJ12.nl/faunafonds) Preventieve maatregelen ten behoeve van de verkeersveiligheid, geanalyseerd en uitgevoerd op basis van de Leidraad vermindering aanrijdingen reeën (januari 2017). |
| |
| |
| |
Ontheffing wordt alleen verleend of opdracht wordt alleen gegeven indien:
|
De veldmuis is een algemeen voorkomend knaagdier. Vanwege zijn leefwijze en voedselkeuze kan er in bepaalde situaties sprake zijn van ernstige schade aan gewassen. Bij provinciale verordening is vrijstelling verleend voor het doden van veldmuizen ter voorkoming van ernstige schade aan gewassen. Aanvullend kunnen GS incidentele ontheffing verlenen voor de bestrijding van veldmuizen bij optredende of dreigende ernstige schade aan gewassen, veehouderijen, bossen of andere vormen van eigendom. Hieronder wordt ook verstaan schade aan sportvelden, schietterreinen, industrieterreinen of begraafplaatsen. GS kunnen opdracht verlenen in geval van risico’s voor de volksgezondheid of openbare veiligheid. | |
| |
| |
| |
Passende en doeltreffende maatregelen voor preventie of weren |
|
| |
| |
| |
Ontheffing wordt alleen verleend of opdracht wordt alleen gegeven indien:
|
Vossen komen in de gehele provincie voor. Vossen veroorzaken door hun predatie schade aan m.n. veehouderijen en kwetsbare grond-broeders. Vossen mogen op grond van de landelijke vrijstelling het hele jaar in het buitengebied worden gevangen en gedood waar schade is ontstaan of waar kans op schade is. Aanvullend op de vrijstelling kan door GS ontheffing kan worden verleend voor het gebruik van niet bij vrijstelling toegelaten methoden of middelen, alsmede het gebruik van het geweer buiten de wettelijk toegestane tijdstippen, met toepassing van kunstlicht of restlichtversterker of binnen de bebouwde kom en op gronden welke niet voldoen aan de wettelijke eisen van een jachtveld. GS verlenen bovengenoemde ontheffing;
GS kunnen opdracht verlenen bij risico’s voor de volksgezondheid of openbare veiligheid. | |
| |
| |
| |
Passende en doeltreffende maatregelen voor preventie of weren | Indien gebruikmaking van de landelijke vrijstelling aantoonbaar niet kan leiden tot voorkoming van schade of negatieve gevolgen op één of meer van bovengenoemde wettelijke belangen. Zie hiervoor de adviezen op www.bij12.nl/faunafonds /Handreiking faunaschade 2009 |
| |
| |
| |
Opgenomen in artikelen 3.1, 3.2, 3.3 en 3.4 Regeling natuurbescherming t.a.v. het gebruik van de vrijstelling voor het doden van vossen. Ontheffing wordt alleen verleend of opdracht wordt alleen gegeven indien:
|
De provincie Noord-Brabant hanteert een nulstandsbeleid voor wilde zwijnen. Dit betekent dat het streven is gericht op nul wilde zwijnen en dat er in Noord-Brabant geen verplichting is tot instandhouding. Ter uitvoering van het nulstandbeleid zet de provincie alle haar toekomende wettelijke bevoegdheden op grond van de Wet natuurbescherming in indien de Faunabeheereenheid daar gemotiveerd om verzoekt. Dat betekent dat alle wilde zwijnen mogen worden geschoten maar dat is niet verplicht. Hoewel het beleid is gericht op nul wilde zwijnen, is het daadwerkelijk realiseren van nul wilde zwijnen in de praktijk niet altijd mogelijk. In die situaties is het uitgangspunt is dat er geen overlast en schade door wilde zwijnen optreedt en dat het risico op de introductie van besmettelijke dierziekten zo laag mogelijk wordt gehouden. Als partijen in een gebied met elkaar tot een breed gedragen plan komen om de populatie zodanig te beheren dat overlast en schade en risico’s op besmettelijke dierziekten zoveel als mogelijk wordt ingeperkt dan is dat mogelijk. Het wild zwijn heeft zich in de gebieden Gemert-Bakel, Heeze-Leende en Asten gevestigd. Tijdens de regionale zwijnentafels is door alle betrokken partijen geconstateerd dat de nulstand met wettelijk toegestane middelen niet meer haalbaar is. Op basis van de regionale beheerplannen in deze gebieden wordt het beheer van het wild zwijn vormgegeven en uitgevoerd door de daarvoor aangewezen partijen. Het beheer is gericht op het voorkomen van overlast en schade en om het risico op introductie van verspreiding van dierziekten te verkleinen. Er wordt gestuurd op het voorkomen van schade. Het nulstandsbeleid wordt ingevuld als een nulschade-aanpak. Momenteel (2019) lijkt dit nog onvoldoende effectief waardoor de populatie groeit en zich verder verspreidt. Mede op basis van een breed gedragen advies van de Faunabeheereenheid Noord-Brabant wordt dit beleid daarom aangescherpt in die zin dat de gebiedsaanpak er eveneens toe moet leiden dat de soort zich niet verder verspreidt over Brabant en dat de dichtheden in de genoemde gebieden zodanig moeten worden beperkt dat migratie naar omliggende gebieden wordt voorkomen. Voor gebieden zonder regionaal gebiedsplan wordt het nulstandsbeleid uitgevoerd gericht op nulstand. Daarbij dienen ontsnapte of vrijgelaten dieren uit de natuur te worden verwijderd om te voorkomen dat er een zich voortplantende populatie kan vormen. Indien de eigenaar van de ontsnapte of losgelaten dieren kan worden achterhaald zal deze de dieren eerst zelf dienen te vangen (al dan niet middels verdoving) en terug te brengen naar een voor deze dieren geschikt en afdoende omheind terrein. Indien geen eigenaar kan worden aangewezen of achterhaald dan zullen de dieren op basis van de opdracht van GS worden afgeschoten. GS geven opdracht voor het handhaven van de nulstand en voor de invulling van de in de regionale gebiedsplannen beschreven nulschade-aanpak. Aanvullend op de opdracht kunnen GS een ontheffing verlenen voor het gebruik van extra, niet bij de opdracht aangewezen, middelen binnen de gebieden met een vastgesteld gebiedsplan. GS onderschrijven de noodzaak, zoals opgenomen in het advies van de Faunabeheereenheid, dat een ondersteuningsteam in specifieke situaties dwingend in kan grijpen. Indien de Faunabeheereenheid daar om verzoekt, verstrekken GS hiertoe een opdracht op grond van artikel 3.18 van de Wet natuurbescherming voor situaties waarin is gebleken dat afschot van wilde zwijnen niet gerealiseerd kan worden en direct ingrijpen noodzakelijk is. De opdracht wordt verstrekt op basis van een door de Faunabeheereenheid opgesteld protocol en een door de Faunabeheereenheid onderbouwd verzoek. | |
GS kunnen opdracht verlenen in geval van risico’s voor de volksgezondheid of openbare veiligheid.
| |
| |
| |
Passende en doeltreffende maatregelen voor preventie of weren | Maatregelen als beschreven in de Faunaschade Preventiekit Module Wild Zwijn (www.BIJ12.nl/faunafonds) |
| |
| |
| |
Opdracht wordt gegeven om wilde zwijnen te doden ten behoeve van de uitvoering van het nulstand-beleid in de gehele provincie, al dan niet met toestemming van de grondgebruiker (in geval inzet van een interventieteam nodig is). Ontheffing voor vangkooien wordt verleend onder de voorwaarde dat de inzet en gebruik plaatsvindt op grond van een vangkooi-protocol. Daarbij geldt voor de gebieden waarvoor regionale beheerplannen zijn vastgesteld, dat het beheer van het wild zwijn wordt vormgegeven conform de aanpak in dit beheerplan en de voorwaarden die GS aan de opdracht en de aanvullende ontheffing verbinden. |
Bijlage 4 behorende bij Beleidsregel natuurbescherming Noord-Brabant
Protocol opvang van van nature in Nederland voorkomende beschermde diersoorten
In deze bijlage wordt verstaan onder:
minimaal benodigde zorg: zorg die voldoet aan de onder artikel 1.6, 1.7, 1.8 en overeenkomstig artikel 3.12 van het Besluit houders van dieren beschreven voorwaarden;
van nature in Nederland voorkomende beschermde diersoort: diersoort als bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.5, eerste lid, of 3.10, eerste lid, van de Wet natuurbescherming.
Het opvangcentrum heeft in ieder geval als doel:
dieren behorend tot een van nature in Nederland voorkomende beschermde diersoort, die door ziekte, verwonding, verwezing, of door direct of indirect menselijk handelen of nalaten tijdelijk niet zelfstandig in de vrije natuur kunnen overleven, tijdelijk op te vangen, te verzorgen en te revalideren; en,
Het opvangcentrum heeft mede als doel om, waar mogelijk voorlichting te geven over de wilde flora en fauna en draagt actief uit, in het bijzonder aan personen die een dier ter opvang aanbieden, dat de wilde inheemse flora en fauna en de natuurlijke processen die daarbij horen, niet verstoord mogen worden en dat het houden van de desbetreffende diersoort op een verantwoorde wijze dient te gebeuren dan wel wordt ontmoedigd.
Artikel 3. Beperking activiteiten
Met de opgevangen dieren vinden in het opvangcentrum geen commerciële activiteiten plaats, waaronder zijn begrepen het tentoonstellen van opgevangen dieren voor zover dit in tegenspraak is met de doelstellingen, bedoeld in artikel 2, het verkopen, verhuren, verhandelen of uitlenen van opgevangen dieren.
Indien in het opvangcentrum andere dieren dan uit de vrije natuur afkomstige dieren van van nature in Nederland voorkomende beschermde diersoorten aanwezig zijn, wordt de huisvesting van de eerstgenoemde dieren strikt gescheiden gehouden van de andere dieren in de faciliteiten van het opvangcentrum.
Artikel 6. Samenwerking andere opvangcentra
Het opvangcentrum werkt constructief samen met andere opvangcentra samen ten einde kennis en kunde te vergroten en de best denkbare structurele oplossing voor het opgevangen dier te bewerkstelligen. Het opvangcentrum doet dit door gevraagd en ongevraagd informatie, kennis en kunde te delen met andere opvangcentra.
Paragraaf 2. Opvang, specialisatie van het opvangcentrum in een diersoort of diersoorten of soortgroepen, opname en acceptatie
Als onderdeel van het beleid, bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel a, stelt het bestuur van het opvangcentrum vast welke diersoort, diersoorten of soortgroepen opgevangen worden. Daarbij wordt rekening gehouden met de aantoonbare expertise van de medewerkers en de mogelijkheden die de middelen en de locatie van het opvangcentrum met zich brengen.
Artikel 8. Opname en acceptatie
Paragraaf 3. Huisvesting en verzorging
De handelwijze, bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel b, bevat een op de soort toegepaste omschrijving van hetgeen als passende huisvesting en verzorging wordt gezien, waarbij rekening wordt gehouden met:
Artikel 16. Voorkomen voortplanting
Artikel 18. Beoordeling binnengebracht dier
Artikel 20. Verdenking aangifteplichtige dierziekten
Paragraaf 4. Structurele oplossingen
Artikel 21. Duur verblijf per soort
Artikel 22. Structurele oplossingen
Indien de structurele oplossing, genoemd in het tweede lid, onderdelen a en b, niet kan worden toegepast, wordt gekozen voor de structurele oplossingen, genoemd in het tweede lid, onderdelen c tot en met f. Indien de oplossingen, genoemd in het tweede lid, onderdelen a tot en met f, niet kunnen worden toegepast, wordt gekozen voor een structurele oplossing, genoemd in het tweede lid, onderdeel g en h.
Artikel 23. In vrijheid stellen van dieren behorende tot uit de natuur afkomstige vannature in Nederland voorkomende beschermde diersoorten
Artikel 24. Uitwenverblijf voor uit de vrije natuur afkomstige dieren van van nature inNederland voorkomende beschermde diersoorten
Artikel 25. Internationaal fokprogramma
Artikel 26. Educatieve of wetenschappelijke doeleinden
Artikel 27. Dier inzetten voor herstel van soortgenoten
Artikel 28. Onderbrengen bij particulieren
Artikel 29. Afwegingskader met betrekking tot de keuze voor een structurele oplossing
Ieder opvangcentrum stelt een afwegingskader vast met betrekking tot de keuze voor een structurele oplossing voor een dier. In het afwegingskader dient bij de keuze rekening te worden gehouden met de artikelen 25 tot en met 30. Dit kader wordt vastgelegd in het beleid, bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel i.
Een overleden dier als bedoeld in het eerste lid waar de doodsoorzaak niet van bekend is, en waar de bepaling van de oorzaak van belang kan zijn voor het opsporen van vergiftigingen, of een dier dat is gestorven aan een onnatuurlijke doodsoorzaak, wordt uitsluitend aangeboden aan opsporingsambtenaren van de politie, de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit of andere bevoegde instanties.
De persoon, bedoeld in het eerste lid, is in ieder geval vakbekwaam als hij voldoet aan de in artikel 3.11 van het Besluit houders van dieren gestelde eisen, met dien verstande dat indien geen deelkwalificatie beschikbaar is voor de betreffende soort, volstaan kan worden met de deelkwalificaties die wel van toepassing kunnen zijn op de op te vangen soort.
De persoon, bedoeld in het eerste lid, is vakbekwaam met betrekking tot niet als gezelschapsdier gehouden dieren van van nature in Nederland voorkomende beschermde diersoorten als hij kan aantonen dat hij ten minste de afgelopen drie jaar ervaring heeft opgedaan in het huisvesten en verzorgen van de specifieke categorie van dieren waarvoor de aanvrager ontheffing aanvraagt, en hij daartoe minimaal twee positieve referenties van deskundig te achten personen kan overleggen.
Artikel 34. Operationele continuïteit
In het beleid, bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel n, wordt vastgelegd hoe de operationele continuïteit wordt gewaarborgd. Daartoe behoren ten minste voorzieningen in geval dat essentiële medewerkers, zoals de beheerder, niet beschikbaar zijn.
Paragraaf 8. Register en logboek
Artikel 38. Afwijkingsmogelijkheid
Indien het opvangcentrum te maken krijgt met een onvoorziene situatie waardoor het zich gedwongen ziet van de voorschriften van dit protocol af te wijken, stelt het onverwijld Gedeputeerde Staten op de hoogte.