Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Oegstgeest

Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oegstgeest houdende Beleidsplan Jeugdplan Gemeente Oegstgeest 2014

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieOegstgeest
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBesluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oegstgeest houdende Beleidsplan Jeugdplan Gemeente Oegstgeest 2014
CiteertitelBeleidsplan Jeugdplan Gemeente Oegstgeest 2014
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

31-12-2016nieuwe regeling

09-01-2014

gmb-2016-183036

Tekst van de regeling

Intitulé

Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oegstgeest houdende Beleidsplan Jeugdplan Gemeente Oegstgeest 2014

Beleidsplan Jeugdhulp

Gemeente Oegstgeest

Versie 9 januari 2014

 

1 Inleiding

Met de decentralisatie van de jeugdzorg naar gemeenten op 1 januari 2015 staat de gemeente Oegstgeest voor een uitdaging. Enerzijds omdat zij verantwoordelijk gaat worden voor nieuwe werkvelden, anderzijds om de ondersteuning aan ouders en jeugdigen te verbeteren en vereenvoudigd vorm te geven. De gemeente ziet dit als kans, wil innoveren en de bestaande structuren niet leidend laten zijn in deze vernieuwing. De inhoud staat voorop en de inhoudelijke vraagstukken zullen niet met organisatorische oplossingen beantwoord worden. De jeugdzorg in de huidige vorm overnemen is voor de gemeente geen optie, het moet anders.

De Nederlandse jeugd behoort tot de gelukkigste ter wereld, en toch blijft de zorg groeien. Als dat in dit tempo doorgaat zullen de uitgaven in de jeugdzorg in 10 jaar verdubbeld zijn.

Deze decentralisatie gaat gepaard met andere decentralisaties van de onderdelen Werk en Wmo. Het onderhavige beleidsstuk is alleen gericht op de jeugdzorg maar waar dat relevant is, wordt uiteraard wel de link met de andere terreinen gelegd.

Taken en bevoegdheden worden met de decentralisatie van de jeugdzorg aan de gemeente toegekend. Het nieuwe stelsel kent door één wettelijk kader en één integraal financieringssysteem voor de zorg voor jeugd meer doelmatigheid. Dit maakt meer integrale zorg in geval van meervoudige problematiek beter mogelijk.

Met de verschuiving van de jeugdzorg naar gemeenten wil het kabinet er voor zorgen dat het jeugdstelsel eenvoudiger wordt en beter aansluit op de eigen kracht en sociale netwerken van jeugdigen en hun ouders en verzorgers. Door versterking van preventie en andere “lichtere” vormen van hulp is het de bedoeling dat het beroep op zwaardere specialistische jeugdzorg wordt teruggedrongen. Het nieuwe stelsel biedt kansen voor regeldrukvermindering en het tegengaan van onnodige bureaucratie.

Het nieuwe stelsel heeft een kanteling voor ogen: van “recht op zorg” naar “de plicht om jeugdigen te ondersteunen en te stimuleren bij het opgroeien en in hun ontwikkeling”. Er zal ingezet worden op de zelfredzaamheid en zelfsturing van het gezin. De zorg voor jeugd is een publiek belang: alle jeugdigen hebben het recht om gezond en veilig op te groeien. De gemeente heeft de plicht om voorwaarden te scheppen en erop toe te zien dat jeugdigen goed en veilig opgroeien en om ouders/opvoeders op hun opvoedkundige taak te wijzen en daarin te faciliteren. Wanneer ouders hiertoe niet in staat zijn, zorgt de gemeente voor een vangnetvoorziening waaronder hulp bij crisissituaties.

1.1 Doel en inhoud beleidsplan

 

Dit beleidsplan beschrijft hoe de gemeente Oegstgeest het jeugdhulpsysteem vorm wil geven.

 

Het maken van een beleidsplan voor de jeugdhulp is een wettelijke plicht voor gemeenten. In de concept wet staat daarover in artikel 2.2:

 

“De gemeenteraad stelt telkens periodiek een plan vast dat richting geeft aan de door de gemeente-raad en het college te nemen beslissingen betreffende preventie en jeugdhulp, de uitvoering van kin-derbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. Het plan bevat de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren beleid betreffende preventie, jeugdhulp, de uitvoering van kinderbeschermings-maatregelen en jeugdreclassering en geeft daarbij in ieder geval aan:

a) Wat de gemeentelijke visie en doelstellingen zijn van dit beleid.

b) Hoe dit beleid zal worden uitgevoerd in samenhang met de verantwoordelijkheid van het college inzake het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (AMHK) en welke acties in de door het plan bestreken periode worden ondernomen.

c) Welke resultaten de gemeente in de door het plan bestreken periode wenst te behalen en hoe gemeten zal worden of deze resultaten zijn behaald.

d) Hoe wordt gewaarborgd dat de jeugdhulpaanbieder voldoet aan de eisen inzake verant-woordelijkheidstoedeling en kwaliteite) Op welke wijze de gemeenteraad en het college zich hebben vergewist van de behoeften van kleine doelgroepen

Het plan wordt voor zover het afstemming van en effectieve samenwerking met het onderwijs betreft, niet vastgesteld dan nadat over een concept van het plan op overeenstemming gericht overleg heeft plaatsgevonden met de samenwerkingsverbanden. Het overleg met deze samenwerkingsverbanden vindt plaats overeenkomstig een procedure, vastgesteld door het samenwerkingsverband en het col-lege van de gemeente of gemeenten. De procedure bevat een voorziening voor het beslechten van ge-schillen.”tekst

 

Het lokale beleidsplan dat hier voor ligt geeft antwoord op bovenstaande punten. Het beleidsplan is richtinggevend en geeft de voornemens aan, die in de praktijk moeten worden uitgewerkt. Dat gebeurt in 2014, maar ook in de jaren na 1 januari 2015. Een transitie van deze omvang is een langdurig, complex en intensief proces dat ook om een lange adem en flexibiliteit vraagt. De voornemens uit dit beleidsplan worden uitwerkt in een uitvoeringsnotitie die in 2014 opgesteld zal worden.

Reikwijdte van het beleidsplan

De reikwijdte van dit beleidsplan is twee jaar: 2015 en 2016. De redenen hiervoor zijn: het transitiearrangement en het creëren van de mogelijkheid het beleid aan te passen. Hoewel de nieuwe taken vanaf 1 januari 2015 overgaan, starten we al in 2014 met de voorbereiding en moeten de kaders vastgesteld zijn waarbinnen we één en ander verder gaan uitwerken. In 2015 is de transitie een feit, maar is er ook sprake van een over-gangsjaar omdat de continuïteit van zorg in dat jaar voor zittende cliënten in dat jaar gecontinueerd moet worden (regionaal transitiearrangement). Er zal gedurende het ge-hele proces van de transitie worden gemonitord hoe de transitie verloopt en waar aan-passingen nodig zijn.

1.2 Regionale samenwerking

De Jeugdwet[1] verplicht gemeenten op regionaal niveau in de uitvoering samen te wer-ken, in het bijzonder op het gebied van de jeugdbescherming, jeugdreclassering en de jeugdzorg plus. Het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling moet samen gaan met het regionale Steunpunt Huiselijk Geweld. Ook voor de zeer specialistische vormen van jeugdzorg is regionale samenwerking wenselijk gezien het zeer specialistische karakter en de hoge kosten.

De nadruk blijft dat samenwerken alleen gebeurt waar het verplicht is en waar het loont.

De regio heeft met ruim 520.000 inwoners genoeg omvang om de transitie aan te kun-nen. Voor een individuele gemeente is de complexiteit en het specialisme van een groot deel van de nieuwe taken te omvangrijk om dit alleen te doen.

 

[1] Art. 2.7. van de Jeugdwet

1.3 Transitie en transformatie

Dit beleidsplan hangt nauw samen met de ontwikkelingen op het gebied van Wmo en Werk. De werkwijze één gezin – één plan – één gezicht is daarbij uitgangspunt. We dra-gen waar nodig zorg voor integrale hulp en ondersteuning op alle leefdomeinen. De ge-meente krijgt ook op het gebied van de Wmo en Werk nieuwe taken, deze decentralisa-ties worden in samenhang voorbereid. Daarnaast bereidt het onderwijs zich voor op de Wet op het Passend Onderwijs.

Wij hebben nadrukkelijk aandacht voor de brede context van gezinnen en hebben daar-bij oog voor het perspectief van de jeugdige. Zo zal een jeugdige met een verstandelijke beperking thuis en op school ondersteuning nodig hebben, maar ook bij het vinden van een stageplaats, werk en wonen vanaf zijn 16e jaar. Binnen de gemeente maken wij ons sterk voor een integrale aanpak.

Tot slot is het van groot belang dat de jeugdhulp aansluit op de volwassene zorg. Som-mige jeugdige hebben ook na hun 18e jaar ondersteuning en hulp nodig. Dit moet tijdig worden georganiseerd met een warme overdracht.

Naast een transitie willen we ook tot een werkelijke transformatie van het huidige jeugd-zorgstelsel komen. Om tot inhoudelijke en organisatorische transformatie en vernieu-wing te komen is gezamenlijk optrekken van gemeenten noodzakelijk om met elkaar te zorgen dat deze inhoudelijke vernieuwing ook daadwerkelijk plaatsvindt. Het realiseren van cultuur- en systeemveranderingen vraagt om een duidelijke visie, massa en vast-houdendheid vanuit de (gezamenlijke) opdrachtgever.

Tenslotte is het in tijden van bezuinigingen en economische recessie noodzakelijk geza-menlijk te streven naar optimale efficiency en effectiviteit.

1.4 Kaders

1.4.1 Concept Jeugdwet

In de concept Jeugdwet zijn de kaders aangegeven waarbinnen de gemeente haar beleid mag vormgeven. De wet geeft de volgende uitgangspunten voor het gemeentelijk beleid:

 

1. Preventie en vroege signalering van opgroei- en opvoedproblematiek;

2. Demedicaliseren, ontzorgen en normaliseren door onder meer het opvoedkundig klimaat te versterken in gezinnen, wijken, buurten, scholen en voorzieningen als kinderopvang en peu-terspeelzalen.

3. Het bevorderen van de opvoedcapaciteiten van de ouders en de sociale omgeving, opdat de ouders zoveel mogelijk in staat worden gesteld om zelf de verantwoordelijkheid voor de op-voeding te dragen.

4. Het inschakelen, herstellen en versterken van het eigen probleemoplossende vermogen van de jeugdige, zijn ouders en zijn sociale omgeving (eigen kracht).

5. Het waarborgen van de veiligheid van de jeugdige in de opvoedsituatie waarin hij opgroeit.

6. Integrale hulp aan gezinnen volgen het uitgangspunt één gezin, één plan, één regisseur.

 

1.4.2 Visie Jeugdhulp Holland Rijnland: “Iedereen doet mee”

De uitgangspunten van deze visie[2] zijn in het kort de volgenden:

1. Toekomst met de jeugd: Om gezond en veilig op te kunnen groeien zijn basisbehoeften als onderwijs, voeding, kleding, huisvesting, toegang tot gezondheidszorg, maar ook liefde en aandacht belangrijke voorwaarden. Hulp en steun kunnen soms ook na het 18e jaar nog enige jaren mogelijk zijn.

2. Opvoeden, mooi maar soms ook lastig: De eigen kracht van ouders en opvoeders versterken d.m.v. informatievoorziening en eventueel opvoedondersteuning.

3. Familie, vrienden, buren, vrijwilligers kunnen het verschil maken: Eerst naar het eigen net-werk kijken. Steun dichtbij is effectief en duurzaam.

4. Onderwijs als tweede milieu.

5. Voorkomen is beter dan genezen: preventie en vroegsignalering.

6. Soms heb je hulp nodig: De hulpverleners gaan bij het bepalen van de hulp uit van de vraag en behoefte van de jeugdige of ouder en kijken daarbij breed naar de sociale context waarin mensen leven. Van hulpverleners wordt deskundigheid, betrokkenheid en een brede blik verwacht.

7. Eén jeugdige, één gezin - één plan en één contactpersoon voor ondersteuning en hulp op maat: Uitgangspunten van één gezin - één plan staan centraal bij alle hulp en ondersteuning.

8. Centra voor Jeugd en Gezin als spin in het web: De Centra voor Jeugd en Gezin zijn belangrij-ke basisvoorzieningen.

9. Soms is er meer nodig: specialistische zorg en stut en steun.

10. Wanneer de veiligheid in het geding is: Wanneer de veiligheid van de jeugdige in het geding is, grijpen we in. De veiligheid van de jeugdige gaat voor de rechten van de ouders.

11. De gemeente als regisseur: gemeenten in Holland Rijnland werken nauw samen. Daarbij or-ganiseren we lokaal wat lokaal kan en regionaal wat regionaal moet.

 

[2] Vastgesteld in de raad van Oegstgeest op 28 maart 2013

 

1.4.3 Visienota “Nieuw sociaal domein in Oegstgeest”

De visienota[3] kent een aantal uitgangspunten, die worden beschreven in de samenvat-ting (hoofdstuk 2).

 

[3] Vastgesteld in gemeenteraad van Oegstgeest op 19 december 2013

1.5 Draagvlak

Dit beleidsplan is het product van een lang en intensief proces waarbij nauw overleg is gevoerd met diverse partijen op lokaal en regionaal niveau.

Op lokaal niveau zijn de Wmo-adviesraad, middelbare scholen, basisscholen, Leo Kan-nerschool, GGD, Politie, Stichting Jeugd en Jongerenwerk Holland Rijnland, Kinderop-vang, Regionaal Bureau Leerplicht, Halt Holland Midden Haaglanden, HomeStart en Politie betrokken. Hun adviezen zijn in deze nota verwerkt.

De Wmo-adviesraad heeft schriftelijk advies gegeven. Deze is als bijlage toegevoegd.

De hoofdpunten van dit advies zijn:

 

1.5 Draagvlak

Dit beleidsplan is het product van een lang en intensief proces waarbij nauw overleg is gevoerd met diverse partijen op lokaal en regionaal niveau.

Op lokaal niveau zijn de Wmo-adviesraad, middelbare scholen, basisscholen, Leo Kan-nerschool, GGD, Politie, Stichting Jeugd en Jongerenwerk Holland Rijnland, Kinderop-vang, Regionaal Bureau Leerplicht, Halt Holland Midden Haaglanden, HomeStart en Politie betrokken. Hun adviezen zijn in deze nota verwerkt.

De Wmo-adviesraad heeft schriftelijk advies gegeven. Deze is als bijlage toegevoegd.

De hoofdpunten van dit advies zijn:

• Inschatting maken van verwachte tijdelijke stijging van de vraag in 2014 en 2015.

• Hoge eisen stellen aan de deskundigheid en ervaring van de jeugd- en gezinswerkers.

• Samenwerking jeugd- en gezinsteams sociale teams al in de proeftuinen uitproberen.

• Kijk naar goede voorbeeldprojecten in andere regio’s.

• Ontwikkel regionale aanpak voor preventie en vroegsignalering op regionaal niveau voor ge-meenten die daar gebruik van willen maken.

• Overweeg gezamenlijke financieren van lokale preventie en vroegsignalering en van de ge-biedsgerichte jeugd- en gezinsteams voor de gemeenten die hiervan gebruik willen maken.

• Versterk goede samenwerking met scholen, kinderdagverblijven en peuterspeelzalen

• Bespreek op korte termijn de samenwerking en afstemming tussen het VO en de jeugdzorg.

• Zorg voor voldoende mogelijkheden voor ouders en jeugdigen om een klacht in te dienen of te-gen een beslissing in beroep te gaan.

• Ondersteun op regionaal niveau de gemeenten bij hun lokale regiefunctie en uitvoering.

• Maak een verdeelsleutel betreffende solidariteit en risicospreiding op basis van objectieve kenmerken van de bevolking.

Op regionaal niveau zijn bij de opstelling van dit plan gemeenten, diverse aanbieders van verschillende typen jeugdhulp, huidige cliënten (jongeren en (pleeg)ouders), ervarings-deskundigen, huidige financiers (provincie, zorgverzekeraars, zorgkantoor), het onder-wijs en externe deskundigen betrokken. Verder zijn er regionaal werkbezoeken georga-niseerd aan jeugdzorginstellingen in de regio en informatiebijeenkomsten voor raadsle-den en Wmo-adviesraden.

De wettelijke verplichting om het concept plan, voor zover het de afstemming van en effectieve samenwerking met het onderwijs betreft, voor te leggen op overeenstemming gericht overleg met de samenwerkingsverbanden is in regionaal en lokaal verband na-gekomen.

 

1.6 Kanttekeningen

Beleid in ontwikkeling

Op 19 december 2013 heeft de gemeenteraad de “Visie nieuw sociaal domein Oegst-geest” vastgesteld. De uitgangspunten die in deze visie staan betreffen het gehele sociale domein. Bij de verdere uitwerking staan deze centraal. Zodoende wordt integraliteit en uniformaliteit op de diverse onderdelen van de 3D ( Jeugdzorg, onderdelen Wmo en Werk) nagekomen. De uitwerkingen van de diverse onderdelen van de 3D zijn parallelle processen waarbij naast uniformiteit ook verschillen zullen ontstaan, die vooral te maken hebben met de complexiteit van de opdracht en de gewenste schaalgrootte voor de or-ganisatie.

Voor de uitwerking van de “Visie nieuw sociaal domein Oegstgeest” moeten nog concrete keuzes gemaakt worden. Hierdoor moet dit beleidsplan dan ook worden gezien als rich-tinggevend. De concrete lokale uitwerking zal in een uitvoeringsplan Jeugdhulp in 2014 voorgelegd worden ter besluitvorming aan het college van B&W en ter informatie aan de raad.

Onduidelijkheden

Bij het schrijven van dit beleidsplan is nog e.e.a. onduidelijk. Zo is de Jeugdwet nog niet definitief en is er nog geen concepttekst voor het deel van de AWBZ-transitie. Tevens is het definitieve budget voor 2015 nog niet bekend. Daarnaast is de inkoop van de Jeugd-GGZ door de gemeente i.p.v. de zorgkantoren vanaf 2015 nog niet geregeld.

Kans op groot aantal aanvragen in 2014

Een mogelijke bedreiging van de transformatie in 2015 is de mogelijk extra grote vraag aan indicaties eind 2014, door de angst bij cliënten voor de verandering in het systeem. Dan zou een groot aandeel van de cliënten nog volgens de oude systematiek bij zijn zorgaanbieder binnenkomen en continuïteit van zorg houden in 2015. ‘Nieuwe cliënten’ die vanaf 2015 instromen in het nieuwe regionale jeugdhulp model zijn dan minder in aantal. Door al in 2014 om te schakelen naar het nieuwe jeugdhulpmodel hopen we dit tot een minimum te beperken.

Verwachtingen

De resultaten van de transitie jeugdzorg zullen na invoering op 1 januari 2015 pas na een aantal jaren zichtbaar zijn. De ervaring in o.a. Denemarken leert dat een transitie en transformatie niet direct leidt tot afname van de vraag. Er is de eerste jaren zelfs vaak sprake van een vraagstijging en vraagreductie treedt pas na verloop van jaren op. Door de hulp dichterbij te brengen kan aanvankelijk meer vraag ontstaan. Door tegelijk te werken aan- en in een ander systeem wordt op den duur de vraag en de duur van hulp wel teruggebracht en verkort. De (positieve) gevolgen van deze transformatie op aantal-len cliënten en kosten per cliënt zullen daarom waarschijnlijk in 2015 niet of slechts licht zichtbaar zijn. Dit komt mede omdat voor de huidige cliënten in 2015 de continuïteit van hun zorg gewaarborgd wordt. Tevens is 2015 het eerste jaar waarin de transformatie zijn beslag krijgt en zullen alle betrokken, cliënten, aanbieders en financiers, moeten wennen aan het nieuwe systeem.

 

1.7 Voornemens

De voornemens die genoemd zijn in het beleidsplan vereisen nog veel uitwerking, maar vormen wel de basis om in de korte tijd die ons nog rest een goed beleid op te stellen. De uitwerking van de voornemens zal in 2014 in de uitvoeringsnotitie gerealiseerd worden. De essentie blijft: Lokaal doen wat kan en regionaal doen wat moet en loont

 

2 Samenvatting

2.1 Wat komt er naar ons toe?

 

2.2 Toekomstmodel jeugdhulp Holland Rijnland

De gemeente Oegstgeest volgt het toekomstmodel jeugdhulp Holland Rijnland, dat ge-baseerd is op de regionale visie “Iedereen doet mee”, zoals vastgesteld door de raad op 28 maart 2013. De gemeente Oegstgeest zal met betrekking tot het toekomstmodel jeugdhulp vanuit lokaal perspectief samenwerken in de regio Holland Rijnland op de punten die regionaal en bovenregionaal geregeld moeten worden. Het toekomstmodel jeugdhulp Holland Rijnland bestaat uit 6 pijlers.

Pijler 1: Pedagogische civil society

Het fundament van het jeugdstelsel wordt gevormd door de pedagogische gemeenschap in gemeenten en wijken, waarin burgers betrokken zijn en verantwoordelijkheid nemen rond het opvoeden en opgroeien van jeugdigen.

Pijler 2: Basisvoorzieningen

De basisvoorzieningen bieden hun reguliere aanbod zoals o.a. het consultatiebureau, jongerenwerk, etc.

Pijler 1 en 2 vormen samen de preventieve laag en zijn vooral een lokale aangelegen-heid. Wanneer de gemeente investeert in preventie en vroegsignalering kunnen proble-men tijdig opgepakt of voorkomen worden. Op die manier kan een beroep op zware vor-men van jeugdhulp worden beperkt. Indien noodzakelijk zullen zij zorgen voor doorver-wijzing naar zwaardere specialistische jeugdhulp.

Pijler 3 Jeugd-en gezinsteam

Het jeugd- en gezinsteam moet de nieuwe schakel in het jeugdstelsel worden. Zij moet zorgen voor de verhoging van de kwaliteit en vermindering van de aanspraak op zwaar-dere specialistische zorg. Verschillende ambulante hulpverleners maken deel uit van het team en vormen daarmee een mix aan expertise op het gebied van de meest voorko-mende opvoed- en opgroeiproblemen. Zij zorgen dat mogelijke hulpvragen laagdrempe-lig worden opgelost en/of dat met gerichte licht specialistische zorg zwaardere vormen van hulp worden voorkomen. Wanneer noodzakelijk zorgen zij voor doorverwijzing naar specialistische jeugdhulp.

Pijler 4: specialistische jeugdhulp

Deze pijler wordt gevormd door de specialisten. Het gaat hier om organisaties met speci-alistische expertise op het gebied van opgroeien en opvoeden in situaties waar sprake is van ernstige of complexe problemen.

Pijler 5: Hulp in het gedwongen kader

Bij de organisatie van hulp in het gedwongen kader zijn gemeenten verplicht samen te werken. Dit betreft de taken jeugdbescherming, jeugdreclassering, jeugdzorgplus en het Advies- Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling (AMHK).

Pijler 6: Verbinding met ander domeinen: één gezin- één plan - (één gezicht)

Het is belangrijk dat vanuit al de domeinen gewerkt wordt met de methodiek één gezin – één plan (één gezicht).

 

2.3 Beleidsvoornemens Jeugdhulp 2015/2016

De Visienota “Nieuw sociaal domein in Oegstgeest” is op 19 december 2013 vastgesteld in de gemeenteraad. Deze visie vormt de grondslag voor de verdere uitwerking van de drie decentralisaties. De zeven uitgangspunten uit deze visienota zijn:

1. Eigen kracht en eigen verantwoordelijkheid

2. Samenhangende Toegang

3. Integrale ondersteuning met andere leefgebieden

4. Vormgeving van samenhangende en effectieve ondersteuningsstructuur

5. Inrichting van efficiëntere en goedkopere ondersteuning

6. Meting op resultaat, output en één gezin - één plan – één budget

7. Samenwerking op sub-regionaal , regionaal en bovenregionaal niveau . Hoe en Waarom?

De voornemens uit dit lokale beleidsplan jeugdhulp zijn hieronder gerangschikt naar de uitgangspunten van de visienota “Nieuw sociaal domein in Oegstgeest. Verdere onder-bouwing van de voornemens volgt in de daarop volgende hoofdstukken. Uitwerking van de beleidsvoornemens vindt zowel op lokaal als regionaal niveau plaats.

2.3.1 Eigen kracht en eigen verantwoordelijkheid

De voornemens over eigen kracht en eigen verantwoordelijkheid benadrukken allen de betrokkenheid van de cliënt. Er wordt niet meer over jeugdigen en ouders gesproken maar met hen. Zij hebben de regie over het hulpplan. De vraag van de cliënt is leidend. Er worden afspraken gemaakt over wat het gezin/de jeugdige zelf en hun sociale omge-ving oppakken.

De voornemens die de eigen kracht en eigen verantwoordelijkheid versterken zijn:

In lokaal en regionaal verband:

• Jeugdigen beter betrekken bij hun zorgtraject.

• Methodiek één gezin – één plan (één gezicht) centraal stellen.

• De regie van de hulp zoveel als mogelijk bij de cliënt leggen.

• Zorgen voor gelijke behandeling en dat de cliënt zoveel als mogelijk medezeggen-schap krijgt over de persoon van de hulpverlener.

• De ouders en/of jeugdige, het onderwijs en de jeugd – en gezinswerker een geza-menlijk hulpplan laten opstellen volgens de principes één gezin - één plan en elkaar op de hoogte laten houden over de voortgang van de hulp uit dit plan.

2.3.2 Samenhangende toegang

De wet maakt een onderscheid tussen vrij toegankelijke en hulp waarvoor een “voorzie-ning” nodig is. Vrij toegankelijke hulp komt vooral voor in de eerste twee pijlers van het toekomstmodel. Het gaat dan om zaken als het consultatiebureau, licht pedagogisch ad-vies en vormen van laagdrempelige ondersteuning. Gemeenten bekostigen deze vormen van hulp ook nu al.

Voor de meer complexe vrijwillige hulp zal de toegang op twee manieren verlopen:

a) Via het jeugd- en gezinsteam. Zij stelt met de cliënt samen een (gezins)plan op. Dit plan kan als beschikking fungeren naar de desbetreffende zorg. Het jeugd- en gezinsteam voert daarbij deze hulp gedeeltelijk zelf uit. Wanneer specialistische hulp nodig is kan het jeugd- en gezinsteam deze zelf betrekken en inschakelen.

b) Jeugdhulp is volgens de wet ook toegankelijk via de huisarts, medisch specialist of de jeugdarts. In regionaal verband worden in 2014 met deze beroepsgroepen duidelijke afspraken gemaakt onder welke condities dit gebeurt. In acute situa-ties, of wanneer duidelijk is dat er sprake is van ernstiger psychiatrische proble-matiek zonder bijkomende problemen in het gezin, kan de arts direct verwijzen. Gaat het om problemen op meerder levensgebieden, of is triage of basisdiagnos-tiek nodig dan is er nauwe samenwerking tussen arts en het jeugd- en gezins-team. Tot slot moeten afspraken worden gemaakt in verband met kostenbeheer-sing, daar de gemeente de kosten van de hulp draagt.

De voornemens die samenhangende toegang onderschrijven, zijn:

In lokaal en regionaal verband:

• Heldere afspraken maken met huisartsen over financiering hulp, triage en diagnos-tiek.

• Afspraken maken over de plaats in het toekomstmodel en bekostiging van kleine aanbieders van ggz-hulp, begeleiding en kortdurend verblijf.

In regionaal verband:

• De toegang tot jeugdhulp laten lopen via het jeugd- en gezinsteam, huisartsen en medisch specialisten.

• Onderzoeken aan welke voorwaarden het gezinsplan moeten voldoen om als be-schikking te kunnen dienen.

2.3.3 Integrale ondersteuning met andere leefgebieden.

Uitgangspunt van één gezin – één plan is het versterken van de eigen kracht van een gezin, met de ouder als regisseur van het eigen gezinsleven. Ouders, jeugdigen, leden uit hun sociaal netwerk en betrokken instanties werken samen om de doelen van het gezin te realiseren.

Met behulp van de werkwijze één gezin – één plan wordt een integraal gezinsplan opge-steld. Dat vormt de verbinding met ondersteuning vanuit bijvoorbeeld onderwijs, Wmo, Werk en inkomen, schuldhulpverlening, volwassenenzorg. Eén gezin – één plan vormt ook de basis voor de samenwerking met sociale teams en het Veiligheidshuis.

Het is belangrijk dat ook vanuit deze domeinen met de principes en werkwijze van één gezin – één plan gewerkt wordt. Zo ontstaan integrale hulpplannen op maat voor de jeugdige of het gezin waarbij alle leefdomeinen die een rol spelen bij de problematiek betrokken zijn.

De voornemens die integrale ondersteuning met andere leefgebieden onderschrijven zijn:

In lokaal verband:

• Vroegsignalering zo effectief mogelijk realiseren.

• Lijnen tussen de diverse voorzieningen zo kort mogelijk houden.

• De relatie en de verhouding van het sociale team en jeugd- en gezinsteam onder-zoeken en bepalen.

• Korte lijn realiseren tussen het jeugd- en gezinsteam en de politie.

In lokaal en regionaal verband:

• Onderzoeken hoe de diverse voorzieningen binnen het CJG en het jeugd- en ge-zinsteam zich in de toekomst met elkaar verhouden.

• Methodiek één gezin- één plan (één gezicht) centraal stellen.

• De jeugd- en gezinswerkers nauw verbinden met alle vormen van onderwijs.

• Nauwe verbinding realiseren tussen jeugd- en gezinsteam en het onderwijs.

• Het gezamenlijk hulpplan zowel de ondersteuning vanuit de school, jeugdhulp als andere ondersteuning vanuit het gemeentelijk domein laten omvatten.

In regionaal verband:

• Nauwe samenwerking realiseren tussen het Veiligheidshuis, AMHK en het Jeugd- en Gezinsteam op casusniveau. Daarbij moet er sprake zijn van 1 continu proces van de cliënt.

2.3.4 Vormgeving samenhangende en effectieve ondersteuningsstructuur

Houdend aan het toekomstmodel Jeugdhulp Holland Rijnland zullen de eerste 2 pijlers voornamelijk de preventie inhouden. Dit zal op lokaal niveau geregeld worden. De ande-re pijlers zullen op regionaal niveau uitgewerkt worden. De essentie blijft daarbij: Lo-kaal doen wat kan en regionaal doen wat moet en loont.

De voornemens die de vormgeving van de samenhangende en effectieve structuur on-dersteunen zijn:

In lokaal verband:

• De relatie en de verhouding van het sociale (wijk) team en jeugd- en gezinsteam onderzoeken en bepalen.

In regionaal verband:

• Kiezen om de basisvorm van het jeugd- en gezinsteam regionaal te beleggen onder voorwaarde dat de gemeente de vrijheid heeft om naar eigen inzicht het jeugd- en gezinsteam in te richten en te plaatsen binnen de eigen sociale structuur.

• Pleegzorg beleggen.

• Pleegzorg verder stimuleren.

• Het AMHK beleggen bij de GGD.

• Een nauwe samenwerking realiseren tussen AMHK, jeugd- en gezinsteams en Raad voor de Kinderbescherming, waarbij aansturing vanuit de gemeente wordt gegaran-deerd.

• De uitvoering van de jeugdbescherming en de jeugdreclassering beleggen.

• De uitvoering van de jeugdbescherming en de jeugdreclassering beleggen bij gekwa-lificeerde instellingen met de huidige Bureau Jeugdzorg als hoofd aannemer.

• De uitvoering van jeugdbescherming en jeugdreclassering in de regio Holland Rijn-land naadloos laten aansluiten bij het toekomstige jeugdhulpmodel, jeugd- en ge-zinsteam en dus werken met één gezin – één plan.

• De overgang van vrijwillig naar gedwongen kader vloeiend laten verlopen, zodat er geen gescheiden zorgcircuits ontstaan en er een doorlopend zorgproces van preven-tie en curatie en bescherming van de cliënt is.

• Jeugdzorgplus regionaal (zonodig bovenregionaal) beleggen.

• Voldoende mogelijkheden voor goede nazorg creëren.

• De crisisdienst beleggen.

• Een goede regionale klachtenregeling realiseren.

• Zorgen voor een regionale onafhankelijke vertrouwenspersoon, mogelijk in aanslui-ting op landelijke afspraken.

• Afspraken maken rondom dyslexiezorg, waarbij duidelijk wordt wat onder de zorg van onderwijs en de zorg van de gemeente valt.

2.3.5 Inrichting van efficiëntere en goedkopere ondersteuning

Een belangrijke vraag is de wijze waarop de gemeente de samenwerking wil vormgeven en organiseren. Het betreft dan een al dan niet gedeeld opdrachtgeverschap, financie-ring en contractering.

De voornemens die de inrichting van efficiëntere en goedkopere ondersteuning onder-schrijven zijn:

In lokaal verband:

• Lokale sturing verder vormgeven. Gaan we sturen op individu en de daaraan gekop-pelde interventie?

• De subsidierelatie met de aanbieders herijken.

• Een voorstel uitwerken op 3D niveau over prestatiesubsidies.

• Onderzoeken op welke manier Oegstgeest de budgetten wil verdelen over de ver-schillende taken/opgaven.

• Onderzoeken wat de consequenties zijn voor de regierol van de gemeente voor tijd en capaciteit. Staan deze kosten in verhouding tot de verwachte kosten die bespaard worden op jeugdhulp?

• Onderzoeken welke verplichtingen nog doorlopen n.a.v. transitiearrangementen, zeker door verwachte tijdelijke stijging van de vraag in 2014 en om hoeveel budget dit gaat.

• Onderzoeken welke kosten zijn gemoeid met de kwaliteitseisen.

• Onderzoeken hoe we ervoor zorgen dat de uitgaven binnen het budget blijven en bezuinigingen worden gerealiseerd ( het uiteindelijke doel is 15% rijksbezuiniging in 2017).

• Onderzoeken hoe Oegstgeest afspraken kan maken met huisartsen en zorgverzeke-raars over de doorverwijzingen naar jeugdhulp in verband met kostenbeheersing.

• Onderzoeken wat de gevolgen zijn van het herziene woonplaatsbeginsel.

• Onderzoeken hoe Oegstgeest omgaat met PGB en deze vastleggen in een verorde-ning.

• Onderzoeken hoe Oegstgeest omgaat om met de Eigen Bijdrage en deze vastleggen in een verordening.

In lokaal en regionaal verband:

• Heldere afspraken maken met huisartsen over financiering hulp, triage en diagnos-tiek.

• Afspraken maken over plaats in het toekomstmodel en bekostiging van kleine aan-bieders van ggz-hulp, begeleiding en kortdurend verblijf.

• Kiezen voor een regionaal bekostigingsmodel van het jeugd- en gezinsteam.

• Onderzoeken of het jeugd- en gezinsteam beschikking kan krijgen over zorgbudget-ten of zorgvolumes.

• Voorstel uitwerken over de plaats binnen het nieuwe stelsel van de kleine aanbie-ders, die nu hulp bieden binnen de zorgverzekeringswet en AWBZ.

• Zorgen dat de huidige aanbieders onder voorwaarden in 2015 en 2016 de zorg voor de Oegstgeester jeugd waarborgen.

• Kiezen voor solidariteit en risicospreiding op regionaal niveau.

In regionaal verband:

• Jeugdhulp in het gedwongen kader en specialistische jeugdhulp regionaal contracte-ren.

• Voor het jeugd- en gezinsteam basisafspraken maken met de aanbieders.

• Onderzoeken of gecombineerd kan worden met de inkoop van die onderdelen van specialistische ondersteuning binnen de Wmo die op regionaal niveau worden inge-kocht.

• Een voorstel uitwerken over de wijze van financiering via contracteren of subsidi-ering, mede op basis van landelijke afspraken en wettelijke voorwaarden.

• Een regionaal voorstel opstellen over de wijze waarop gemeenten financieel samen willen werken op het gebied van solidariteit en risicospreiding.

• De noodzaak van een regionale kwaliteitstoets op gemeentelijke investering in pre-ventie en vroegsignalering onderzoeken.

2.3.6 Meting op resultaat, output en één gezin – één plan – één budget

De fundamentele kwaliteitseisen voor jeugdhulp zijn wettelijk voorgeschreven. De ge-meente kan naast de wettelijke kwaliteitseisen, in de voorwaarden bij de contractuele overeenkomsten met jeugdhulpaanbieders, zelf ook nog eisen stellen aan de kwaliteit van de jeugdhulp. De kwaliteitseisen worden vertaald in een definitieve set van effect- en prestatie-indicatoren. In regionaal verband zal de kwaliteit van de geleverde hulp be-paald worden. De effectiviteit van de hulp zal gemeten worden door te kijken naar

- in welke mate de doelen van het gezinsplan zijn bereikt;

- de tevredenheid van ouders en jeugdige;

- verslagen klachtenbehandeling zorgaanbieders en onafhankelijke vertrouwenspersoon.

De voornemens die de meting op resultaat, output en één gezin – één plan één budget onderschrijven zijn:

In lokaal verband:

• Formuleren van de lokale eisen voor de kwaliteit van de jeugdhulp als voorwaarde bij de te verstrekken subsidie.

In regionaal verband:

• Kiezen om in regionaal verband de landelijke en regionale kwaliteitseisen vast te leggen.

• Zorgen dat er in 2014 een regionale set van kwaliteitseisen komt, bestaande uit een combinatie van landelijke en regionale kwaliteitseisen.

• Vertalen van de regionale set van kwaliteitseisen in effect- en prestatie-indicatoren die gericht is op de inhoudelijke doelen van onze jeugdhulp.

• De kwaliteitseisen en de verantwoording niet laten leiden tot onnodige bureaucratie.

• Een uitgewerkt escalatiemodel opstellen in 2014, inclusief afspraken rondom politie-ke verantwoording en de mate van betrokkenheid bij casuïstiek.

2.3.7 Samenwerking op sub-regionaal , regionaal en bovenregionaal niveau . Hoe en Waarom?

De Jeugdwet [4] verplicht gemeenten op regionaal niveau in de uitvoering samen te wer-ken, in het bijzonder op het gebied van de jeugdbescherming, jeugdreclassering en de jeugdzorg plus. Het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling moet samen gaan met het regionale Steunpunt Huiselijk Geweld. Ook voor de zeer specialistische vormen van jeugdzorg is regionale samenwerking wenselijk gezien het zeer specialistische karakter en de hoge kosten.

De regio heeft met ruim 520.000 inwoners genoeg omvang om de transitie aan te kun-nen. Voor een individuele gemeente is de complexiteit en het specialisme van een groot deel van de nieuwe taken te omvangrijk om dit alleen te doen. De nadruk blijft dat samenwerken alleen gebeurt waar het verplicht is en waar het loont.

 

Lokaal

Regionaal

Bovenregionaal

  • -

    Consultatie en advies (CJG)

  • -

    Observatie en diagnostiek

  • -

    Ambulante jeugd- en opvoedhulp groepsgericht en individueel

  • -

    Ambulante GGZ-hulp groepsgericht en individueel

  • -

    Ambulante (naschoolse) begeleiding LVG

  • -

    Jeugdbescherming

  • -

    Jeugdreclassering

  • -

    Pleegzorg

  • -

    (semi)residentiele jeugdzorg, begeleid wonen e.d.

  • -

    Intensieve gezinsondersteuning

  • -

    Crisisopvang

  • -

    Advies en Meldpunt Kindermishandeling en Steunpunt Huiselijk geweld

  • -

    Jeugdzorgplus

  • -

    Klinische en langdurige GGZ (> 1 jaar)

  • -

    Kindertelefoon (landelijk)

  • -

    Kenniscentra (landelijk)

 

De voornemens uit het beleidsplan die samenwerking op sub-regionaal, regionaal en bovenregionaal niveau onderschrijven komen in de hierboven 6 uitgangspunten al uit-gebreid aan de orde. Het voornemen dat over het sub-regionale, regionale en bovenregi-onale verband gaat en nog niet genoemd is, is de volgende:

In regionaal verband:

• Voor de uitvoering van de in bovenstaand schema genoemde activiteiten, daar waar het loont en moet samenwerken in Holland Rijnland verband.

 

[4] Art. 2.7. van de Jeugdwet

3 Inventarisatie

In juni 2013 is de Startfoto Jeugdhulp Holland Rijnland[5] opgeleverd. Deze startfoto geeft een blik op de huidige omvang van aantallen cliënten en kosten. Hieronder zijn enkele kerncijfers over aantallen cliënten opgenomen. Voor meer informatie en ook de aantal-len cliënten per gemeenten verwijzen wij u naar de Startfoto Jeugdhulp Holland Rijn-land .

Naast de cijfers vindt u daar ook een uitleg over het kerncijfer en de bronnen.

De startfoto geeft ook een indicatie van de omvang en kosten die met de zorg gemoeid zijn. In totaal komt dit voor de regio Holland Rijnland op een bedrag van circa 118 mil-joen euro. Op sommige onderdelen is daarbij gebruikt gemaakt van aannames.

De gemeente wordt vanaf 2015 verantwoordelijk voor zowel begeleiden als behande-len en beschermen van de jeugd tot 18 jaar. In het wetsvoorstel is gekozen voor een leeftijdsgrens van 18 jaar, met de mogelijkheid om bepaalde vormen van jeugdhulp voort te zetten of te hervatten totdat de jeugdige 23 jaar is geworden. Het is belangrijk dat de overgang van jeugd- naar volwassenenzorg vloeiend verloopt.

In de Jeugdwet bepaalt het woonplaatsbeginsel welke gemeente verantwoordelijk is voor het inzetten van jeugdhulp of de uitvoering van de maatregel jeugdbescherming of jeugdreclassering (in het kort wil dit zeggen “een minderjarige volgt de woonplaats van hem die het gezag over hem uitoefent, de onder curatele gestelde die van zijn curator”).

De onderstaande cijfers zijn gemaakt op basis van een eerder omschreven woonplaats-beginsel in de concept Jeugdwet (criteria was woonplaats ouders). Onlangs is dit woon-plaatsbeginsel in de conceptwet gewijzigd. De belangrijkste wijziging is het volgende: “Ingeval een gecertificeerde instelling de voogdij heeft over een jeugdige die niet bij zijn ouders verblijft, maar in een pleeggezin of in residentiële instelling, is het niet de bedoe-ling dat de gemeente waar de ouders van het kind verblijven verantwoordelijk is voor het inzetten van de jeugdhulp of de uitvoering van de voogdijmaatregel, maar de gemeente waarin het pleeggezin of residentiële instelling is gevestigd”. De gevolgen van het gewij-zigde woonplaatsbeginsel zullen worden uitgewerkt ( zie hoofdstuk 7).

Naast de huidige taak van het preventieve jeugdbeleid en de jeugdgezondheidszorg wordt de gemeente verantwoordelijk voor:

• De huidige door de provincie gefinancierde geïndiceerde jeugdhulpverle-ning (nu geïndiceerd via de Bureaus Jeugdzorg). Het gaat hier om jeugdigen met matige of zwaardere problematiek, die hulp krijgen vanuit bijvoorbeeld Cardea of Ho-rizon. Het kan gaan om ambulante hulp, vormen van daghulp, vormen van 24-uurs hulp in voltijd en deeltijd, waaronder pleegzorg.

 

 

 

Inwoners

0-17 jaar

Aantal

ambulant

Aantal

deeltijd

Aantal

residentieel

Aantal

Pleegzorg

Totaal

Oegstgeest

5.131

49

12

12

8

81

Holland Rijnland

113.765

1.227

307

307

205

2.046

Tabel 1.1: Onderverdeling provinciale jeugdzorg naar zorgvorm 2011 (schatting)

Bron: Beleidsinformatie BJZ, bewerking PZH (ambulant 60%, deeltijd 15%, pleegzorg 10%)

 

• De geestelijke gezondheidszorg jeugd (GGZ jeugd). Het gaat hier om jeugdigen met een psychische of gedragsstoornis. Te denken valt aan ADHD, autisme, eet-stoornissen of andere psychische problematiek. Aanbieders bij de GGZ jeugd zijn o.a. 1e lijn en 2e lijns vrijgevestigde psychologen, kinder- en jeugdpsychiaters, psychothe-rapeuten en instellingen als Rivierduinen Kinderen en Jeugd, inclusief Centrum Au-tisme, Kristal (voor jeugdigen met een psychische aandiening en een licht verstande-lijke beperking) en verder Curium dat ook klinische zorg biedt.

 

 

 

Inwoners

0-17 jaar

Aantal jeugdigen

met 1ste-lijns

psychologische

zorg

Aantal jeugdigen

met een DBC zonder verblijf

Aantal jeugdigen

met een DBC met verblijf

Oegstgeest

5.131

211

361

27

Holland Rijnland

113.765

3.055

7.364

435

Tabel 1.2: Gebruik GGZ door jeugdigen 0 t/m 22 jaar binnen de zorgverzekeringswet in 2009 (schatting).

Bron: College voor Zorgverzekeringen en Vektis (bewerking door APE)

 

 

• De zorg voor jeugd met een verstandelijke beperking (VB). De precieze omvang en definitie van deze doelgroep is bij schrijven van dit beleidsplan nog niet helemaal duidelijk. Waarschijnlijk zal de zorg voor jeugdigen die hun hele leven in een instel-ling zullen moeten leven in de AWBZ blijven. Aanbieders zijn bijvoorbeeld Ipse de Bruggen, Gemiva, Philadelphia, de Haardstee etc. Het kan gaan om ambulante of re-sidentiële zorg en het gaat hierbij om chronische problematiek. MEE is een instelling die actief is bij advisering en toeleiding naar zorg.

 

 

Extramurale zorgvormen

Aantal cliënten Holland Rijnland per zorgvorm 2012

Begeleiding individueel

500

Begeleiding groep

530

Kortdurend verblijf

350

Persoonlijke verzorging

270

Verpleging

30

Totaal aantal cliënten

850

Tabel 1.3: Aantallen verstandelijk beperkte jeugdigen per extramurale zorgvorm (schatting). De doelgroep maakt meestal gebruik van meerdere zorgvormen.

Bron: Zorgkantoor (bewerking: afronding)

 

• Wanneer de veiligheid van jeugdigen in het geding is kan de rechter een uitspraak doen voor onder toezicht stelling (OTS) of een voogdij-maatregel eventueel met een uithuisplaatsing in het kader van de jeugdbescherming. Het gaat hierbij om zware problematiek en zeer ingrijpende maatregelen in het leven van jeugdigen en gezin-nen. De jeugdbescherming wordt uitgevoerd door Bureau Jeugdzorg en de William Schrikkergroep (de laatste specifiek voor jeugdigen en /of ouders met een beperking) en de Stichting Gereformeerd Jeugdwerk (SGJ)

 

 

 

Inwoners

0-17 jaar

Aantal nieuwe

Jeugdbeschermingsmaatregelen 2012

Oegstgeest

5.131

16

Holland Rijnland

113.765

662

Tabel 1.4: Aantal nieuwe jeugdbeschermingsmaatregelen 2012 (werkelijk)

Bron: Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland Noord

 

• Als een jeugdige een strafbaar feit heeft gepleegd kan de rechter jeugdreclassering voorschrijven na detentie. De jeugdreclassering wordt uitgevoerd door Bureau Jeugdzorg en de jeugdreclassering van het Leger des Heils en de William Schrikker Stichting.

 

 

 

Inwoners

0-17 jaar

Aantal nieuwe

Jeugdreclasseringtrajecten 2012

Oegstgeest

5.131

2

Holland Rijnland

113.765

194

Tabel 1.5: Aantal nieuwe jeugdreclasseringtrajecten 2012 (werkelijk)

Bron: Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland Noord

 

• De jeugdzorgplus (gesloten jeugdzorg op civielrechtelijke uitspraak). Het gaat om jeugdigen die tijdelijk in een gesloten instelling geplaatst worden. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om jeugdigen met zware gedragsproblemen, slachtoffers van gerela-teerd geweld, loverboys etc. In onze regio is onze jeugdzorgplus instelling De Vaart, onderdeel van Horizon. Er zijn ook elders in het land gespecialiseerde jeugdzorgplus instellingen waar jeugdigen uit deze regio naar toe gaan.

 

• Overige AWBZ zorg: een aantal taken gaat over van de AWBZ naar de gemeenten. Het betreft begeleiding en kortdurend verblijf van langdurig zieke jeugdigen en jeugd met een lichamelijke of zintuiglijke beperking. Bij begeleiding gaat het om begelei-ding in groepen of individueel van jeugdigen of gezinnen met bijvoorbeeld een psy-chiatrische of verstandelijke beperking. Bij kortdurend verblijf gaat het bijvoorbeeld om weekendopvang zodat ouders tijdelijk worden ontlast. Een deel van deze hulp wordt door ouders ingekocht door middel van een persoonsgebonden budget.

• Kindertelefoon: de kindertelefoon is een landelijk werkend concept. Gemeenten zijn verplicht de Kindertelefoon in stand te houden.

• Het Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK). Dit moet samen met het Steunpunt Huiselijk Geweld worden geïntegreerd tot het Advies- en meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (AMHK).

 

 

Inwoners

0-17 jaar

Aantal gemelde

Jeugdigen

Aantal AMK

onderzoeken

Oegstgeest

5.131

38

20

Holland Rijnland

113.765

1.617

955

Tabel 1.7 Aantal meldingen en onderzoeken AMK 2012 (werkelijk)

Bron: beleidsinformatie BJZ

 

[5]De Startfoto Jeughulp Holland Rijnland is te vinden op www.hollandrijnland.net.

 

4 Toekomstmodel Jeugdhulp

De gemeente Oegstgeest zal met betrekking tot het toekomstmodel jeugdhulp vanuit lokaal perspectief samenwerken in de regio Holland Rijnland op de punten die regionaal en bovenregionaal geregeld moeten worden.

 

Lokaal

Regionaal

Bovenregionaal

  • -

    Consultatie en advies (CJG)

  • -

    Observatie en diagnostiek

  • -

    Ambulante jeugd- en opvoedhulp groepsgericht en individueel

  • -

    Ambulante GGZ-hulp groepsgericht en individueel

  • -

    Ambulante (naschoolse) begeleiding LVG

  • -

    Jeugdbescherming

  • -

    Jeugdreclassering

  • -

    Pleegzorg

  • -

    (semi)residentiële jeugdzorg, begeleid wonen e.d.

  • -

    Intensieve gezinsondersteuning

  • -

    Crisisopvang

  • -

    Advies en Meldpunt Kindermishandeling en Steunpunt Huiselijk geweld

  • -

    Jeugdzorgplus

  • -

    Klinische en langdurige GGZ (> 1 jaar)

  • -

    Kindertelefoon (landelijk)

  • -

    Kenniscentra (landelijk)

 

De kaders beschreven in de inleiding, waaronder de regionale visie jeugdhulp “Iedereen doet mee”, de concept Jeugdwet en Visie nieuw sociaal domein Oegstgeest vormen ons startpunt.

Daarnaast is werkwijze één gezin – één plan, die door al de zorgaanbieders al een tijd wordt gebruikt, een belangrijke basis om tot de uitwerking van ons toekomstmodel te komen.

Uitgangspunten één gezin – één plan – één gezicht

1. Versterk de zelfregulering van gezinnen

2. Investeer in de samenwerkingsrelatie met gezin

3. Werk Multi systemisch

4. Versterk het sociaal netwerk

5. Werk planmatig en doelgericht

6. Zorg voor continuïteit

In deze afbeelding is het toekomstmodel schematisch vertaald. Het fundament van het jeugdstelsel wordt gevormd door de pedagogische gemeenschap in gemeenten en wij-ken, waarin burgers betrokken zijn en verantwoordelijkheid nemen rond het opvoeden en opgroeien van jeugdigen.

4.1 Pijler 1: De pedagogische gemeenschap (civil society) (lo-kaal)

De gemeente vervult een stimulerende rol bij het versterken van de pedagogische ge-meenschap. Denk bijvoorbeeld aan een kindvriendelijke inrichting van wijken en de par-ticipatie van burgers daarbij of het stimuleren en steunen van burgerinitiatieven die de gemeenschap versterken. Zo kunnen voorschoolse voorzieningen, scholen en CJG’s ontmoetingsplekken creëren en activiteiten stimuleren waar ouders hun ervaringen en vragen bij het opvoeden kunnen uitwisselen.

De principes van positief opvoeden spelen hierbij een belangrijke rol:

1. Jeugdigen een veilige en stimulerende omgeving bieden;

2. Jeugdigen laten leren door positieve ondersteuning;

3. Realistische verwachtingen hebben van jeugdigen;

4. Een aansprekende discipline hanteren.

4.2 Pijler 2: Basisvoorzieningen (lokaal)

Basisvoorzieningen bieden hun reguliere aanbod, inclusief hun preventieve program-ma’s.

Op het moment dat medewerkers in een basisvoorziening pedagogische vragen hebben of wanneer zij zich zorgen maken over een kind kunnen zij terecht bij het jeugd- en ge-zinsteam (pijler 3). In de eerste plaats voor consultatie en advies, zodat ze weer verder kunnen met het kind en gezin. Heeft het gezin meer hulp en begeleiding nodig dan kan het jeugd- en gezinsteam voor verdere hulp ingeschakeld worden.

Pijler 1 en 2 bieden samen een belangrijke preventieve laag. Wanneer de gemeente in-vesteert in preventie en vroegsignalering kunnen problemen tijdig opgepakt of voorko-men worden. Op die manier kan ook een beroep op zware vormen van jeugdhulp worden beperkt.

Deze pijlers zijn vooral een lokale aangelegenheid.

4.2.1 Lokale samenwerking

CJG

Het CJG zet zich in voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen tot en met 23 jaar. Iedereen kan terecht met kleine en grote vragen over opvoeden en opgroeien. Zowel fysiek als digitaal en ook telefonisch. Het CJG biedt ouders, opvoeders en professionals informatie, advies en ondersteuning. Dit gebeurt snel en bekwaam. De hulp is toeganke-lijk, passend, effectief en richt zich op het herstel van de zelfredzaamheid en eigen kracht van het gezin. Het CJG is een netwerkorganisatie en daardoor het kloppend hart binnen de ketensamenwerking rondom jeugd. In het CJG komen signalen binnen, vindt de toeleiding en samenwerking van geïndiceerde zorg plaats en wordt zorgcoördinatie vorm gegeven. De professionals van het CJG werken actief samen met andere professi-onals en spreken één taal. Wat zich o.a. laat zien door het gebruik van één gezin – één plan.

Vrijwilligers

Vrijwilligers kunnen ook een rol spelen bij de signalering van zorgsignalen. Mede om de civil society gedachte en daarmee de eigen kracht van de samenleving op de omgeving van de gezinnen te versterken is het belangrijk dat vrijwilligers ook een rol spelen bij de signalering van de zorgsignalen. Vrijwilligers werken vaak op belangrijke vindplaatsen (o.a. sport- . verenigingen, scouting). Een mogelijk hulpmiddel voor de vrijwilligers is de ‘niet-pluis kaart’. Op de ‘niet-pluis kaart” kunnen mensen zorgelijk gedrag van een jeug-dige aangeven en op een laagdrempelige manier inbrengen bij de professionals. Dit zal verder uitgewerkt worden in de uitvoeringsnota.

Overige basisvoorzieningen

Oegstgeest kent een groot scala aan basisvoorzieningen: voorschoolse voorzieningen in de kinderopvang, jeugdgezondheidszorg, sportclubs, scouting, welzijnsinstellingen, kin-derwerk, jongerenwerk, scholen en huisartsen. Een goede onderlinge samenwerking is een voorwaarde voor een optimale rol van iedere basisvoorziening bij preventie en vroegsignalering. Het is belangrijk dat de gemeente hierover goede voorlichting geeft.

Oegstgeest heeft de afgelopen jaren veel geïnvesteerd in het ontwikkelen van een ge-meenschappelijke taal (Positief Opvoeden). Daarnaast is bij alle basisvoorzieningen de meldcode kindermishandeling geïntroduceerd.

De gemeente Oegstgeest vindt het belangrijk dat iedereen gebruik kan maken van ba-sisvoorzieningen; de drempel voor deelname aan een sportclub of bijv. muziekschool is dankzij regelingen uit de verordening “participatie schoolgaande kinderen wet werk en bijstand 2013” zoals tegemoetkoming in de kosten van maatschappelijke participatie mo-gelijk. Verder kent het minimabeleid regelingen in tegemoetkoming in indirecte studie- en schoolkosten van schoolgaande jeugdigen in het voortgezet onderwijs, kinderopvang op basis van Sociaal Medische Indicatie en PC-project.

Voornemens:

In lokaal verband:

• Vroegsignalering zo effectief realiseren.

• Lijnen tussen de diverse voorzieningen zo kort mogelijk houden.

4.3 Pijler 3: Jeugd- en Gezinsteams (lokaal en regionaal)

Deze derde pijler is nieuw in het jeugdstelsel en moet een cruciale rol vervullen bij het verhogen van de kwaliteit van de jeugdhulp én de vermindering van het gebruik van (zware) specialistische voorzieningen. De expertise van diverse soorten ambulante hulp uit het huidige stelsel wordt in deze teams samengevoegd. Daarmee wordt het hulpaan-bod doelmatiger en overzichtelijker: voor ouders, voor de basisvoorzieningen én voor de aansturing door de gemeenten.

In de regio Holland Rijnland wordt gewerkt aan een basisvorm van de Jeugd- en Ge-zinsteams. In 3 gemeenten worden er per 1 januari 2014 op basis van deze vorm proef-tuinen Jeugd- en Gezinsteams gedraaid. De nadere uitwerking voor Oegstgeest hangt o.a. af van de resultaten van deze pilots en komen terug in de uitvoeringsnota.

Regionale basisvorm Jeugd- en Gezinsteams

Jeugd- en gezinswerkers werken ambulant en zijn te vinden in de basisvoorzieningen: zij zijn te vinden op scholen en binnen gezondheidscentra. Desgewenst komen ze bij ge-zinnen thuis.

De medewerkers geven consultatie en advies: ze denken mee met de professionals. Ge-zinnen die meer hulp nodig hebben dan de basisvoorzieningen kunnen bieden krijgen ambulante begeleiding. Deze begeleiding kan variëren. Van enkele gesprekken met ou-ders die zich geen raad weten met hun opstandige puber tot een langdurig begelei-dingstraject voor een gezin met meervoudige problematiek. De samenwerking met het onderwijs is belangrijk.

De jeugd- en gezinswerker stelt met het gezin een gezinsplan op en samen wordt beke-ken wie kan/kunnen helpen bij het realiseren van de gezinsdoelen.

Zo nodig schakelt de jeugd en gezinswerker daarbij specialisten in (pijler 4), of onder-steuning vanuit andere domeinen.

De jeugd- en gezinswerker is de continue factor in de zorg, is aanspreekpunt voor het gezin of de jeugdige en zorgt waar nodig voor coördinatie van de hulp. Daarmee ontstaat de trits één gezin – één plan – één gezicht.

De jeugd- en gezinsteams worden, naast de Jeugdgezondheidszorg en de preventieve voorzieningen het hart van de CJG’s. Er ontstaat in feite een nieuwe eenheid. Regionaal wordt onderzocht of dit kan en moet leiden tot een nieuwe integrale organisatie.

Op het moment dat jeugd- en gezinswerkers zich zorgen maken over de ontwikkeling van een jeugdige maar ouders, ondanks extra inspanningen vanuit het team, geen hulp willen aanvaarden schakelen zij de Raad van de Kinderbescherming in of melden zij bij het AMHK. Wanneer dit, na tussenkomst van de kinderrechter, leidt tot een maatregel dan werkt de jeugd en gezinswerker nauw samen met de (gezins)voogd.

Wie zitten in deze teams?

De teams bestaan uit ca. 8-12 verschillende ambulante hulpverleners die worden ge-coacht door een gedragswetenschapper. Een team wordt gevormd door een mix van ambulant werkers die samen een brede expertise hebben. Expertise op het gebied van de meest voorkomende de opvoed- en opgroeiproblemen die kunnen worden veroor-zaakt door gezinsomstandigheden, psychiatrische aandoeningen, lichamelijke en/of ver-standelijke beperkingen.

In het huidige stelsel is deze expertise versnipperd over het jeugd-maatschappelijk werk, MEE, de toegang van Bureau jeugdzorg, de AWBZ-zorg voor jeugd met een licht ver-standelijke beperking, de provinciaal gefinancierde Jeugd en opvoedhulp, evenals de 1ste en 2de lijns jeugd-GGZ die wordt bekostigd door de zorgverzekeraars.

De jeugd- en gezinsteams worden integraal onderdeel van het CJG. Dat leidt tot veran-deringen in de taken en werkwijze van de huidige CJG’s. Dit wordt in de proeftuinen na-der uitgewerkt.

Hoe zijn de teams georganiseerd?

Een gezin met vragen kan op de locatie van een basisvoorziening, per telefoon of mail contact leggen met het team. Op basis van de eerste vraagstelling bekijkt het team wie de begeleider van het gezin wordt. Met de andere leden van het team heeft het gezin verder geen contact, tenzij er aanvullende expertise vanuit het team nodig is.

Het team is vooral van belang voor het versterken van de kwaliteit van de individuele medewerkers. De teams zijn ”lean” georganiseerd: geen kantoor, minimale bureaucratie en overleg, grote mate van zelfsturing en ondersteuning door moderne ICT (smart Pho-ne, tablet, Apps).

Om de kwaliteit van de hulp te waarborgen is er sprake van intensieve team coaching en intervisie onder begeleiding van een gekwalificeerde gedragswetenschapper.

In de regio Zuid Holland Noord ontstaan op deze wijze meerdere teams die ieder hun eigen werkgebied (wijk, gemeente, sub regio) bedienen. De coachende gedragsweten-schappers vormen samen ook een team, ook zij worden zorgvuldig gecoached in hun werk. Omdat er sprake is van een grote mate van zelfsturing blijft de verdere overhead beperkt.

De teams kunnen per gemeente op onderdelen verschillen, binnen de voorwaarden van een zekere basiskwaliteit. Gemeenten, werkgebieden en vragen verschillen en hangen nauw samen met demografische en sociale factoren. Deze verschillen moeten terug kunnen komen in de samenstelling van de jeugd- en gezinsteams.

Relatie met (sociale)teams

De verbinding tussen de (sociale) teams, integrale toegang (servicepleinen) en de jeugd- en gezinsteams is belangrijk. Deels hebben ze dezelfde opdracht en zijn jeugdigen en volwassenen niet los van elkaar te zien. Toch verschillen de decentralisaties ook van el-kaar (de Wmo betreft vooral begeleiding, jeugd ook behandeling en bescherming) en behoeven daarom ook eigen expertises. Beide teams moeten daarom nauw met elkaar verbonden zijn en samenwerken. Zo zal het sociale team/ de integrale toegang geen oordeel kunnen vellen over gedragsstoornissen bij jeugdigen en kunnen jeugd- en ge-zinsteams niet zonder de ondersteuning die vanuit de Wmo voor volwassenen kan wor-den geboden.

De gemeente Oegstgeest wil in de praktijk ontdekken hoe deze samenhang en verbin-ding het beste kan worden vormgeven. Daarbij is het goed mogelijk dat de gemeente beide teams op termijn samenvoegt.

Voornemens:

In lokaal verband:

• De relatie en de verhouding van het sociale (wijk)team en jeugd- en ge-zinsteam onderzoeken en bepalen.

In lokaal en regionaal verband:

• Onderzoeken hoe de diverse voorzieningen binnen het CJG en het jeugd- en gezinsteam zich in de toekomst met elkaar verhouden.

In regionaal verband:

• Kiezen om de basisvorm van het jeugd- en gezinsteam regionaal te beleg-gen onder voorwaarde dat de gemeente de vrijheid heeft om naar eigen inzicht het jeugd- en gezinsteam in te richten en te plaatsen binnen de ei-gen sociale structuur.

 

4.4 Pijler 4: specialistische jeugdhulp (regionaal)

De vierde pijler wordt gevormd door de specialisten. Het gaat hier om organisaties met specialistische expertise op het gebied van opgroeien en opvoeden in situaties waar spra-ke is van ernstige of complexe problemen ten gevolge van:

• problematische gezinssituaties

• psychiatrische stoornissen

• verslaving

• licht verstandelijke beperkingen

Medewerkers van het jeugd- en gezinsteam kunnen met specialistische vragen terecht bij deze specialisten. In de eerste plaats voor consultatie en advies, zodat ze zelf weer verder kunnen. Ook wanneer een jeugdige of gezin nadere diagnostiek of een specifieke behandeling, begeleiding of verzorging nodig heeft wordt een specialist ingeschakeld. Deze ondersteuning vindt in principe ambulant plaats. Maar het kan nodig zijn dat de jeugdige (tijdelijk) in een setting van de specialist verblijft. Voor dagbehandeling of 24-uurs verblijf. Bij 24-uursverblijf heeft een pleeggezin de uitdrukkelijke voorkeur. Eén gezin – één plan blijft bij alle interventies het uitgangspunt: de specialisten leveren een bijdrage aan het realiseren van de gezinsdoelen die in dat plan zijn geformuleerd. De jeugd- en gezinswerker helpt ouders bij het bewaken van de samenhang en de conti-nuïteit.

Verblijf in een gezinsvorm is in principe te prefereren boven verblijf in residentiële op-vang. Pleegzorg is daarbij een belangrijke zorgvorm. Helaas haken veel pleegezinnen op den duur af, omdat de zorg hen te zwaar valt. Dat willen we zien te voorkomen door in regionaal verband pleegzorg te stimuleren en oog te hebben voor de positie en onder-steuning van pleegouders en door nieuwe vormen van pleegzorg te verkennen.

Voor jeugdigen in de jeugdzorg is het van groot belang dat zij zeer nauw betrokken zijn bij hun eigen plan. Dit is binnen de huidige jeugdzorg lang niet voldoende gewaarborgd.

We zien in het huidige systeem dat de relatie tussen hulpverlener en jeugdige lang niet altijd goed loopt. Er zijn jeugdigen die hun voogd niet eens kennen en er zijn jeugdigen die bij elke organisatie of traject weer een andere contactpersoon krijgen. Het buddysys-teem kan ondersteunend zijn en zal in regionaal verband verder worden uitgezocht. Tot slot is het van belang om na de inzet van specialistische zorg deze ook weer af te schalen zodra dat kan. Het traject na een interventie moet altijd duidelijk zijn: het woord per-spectiefplan is hierbij van toepassing. Daarbij gaat het niet alleen om jeugdhulp maar ook om zaken als school, werk en wonen.

Het inschakelen van het gedwongen kader via de Raad van de Kinderbescherming (RvdK), en de samenwerking met de (gezins)voogd wordt in het model ook beschouwd als het inschakelen van een specialistische voorziening. Samenwerking volgens één ge-zin – één plan vormt ook daar de basis.

Voornemens:

In lokaal en regionaal verband:

• Jeugdigen beter betrekken bij hun zorgtraject.

In regionaal verband:

• Pleegzorg beleggen.

• Pleegzorg verder stimuleren.

4.5 Pijler 5 Hulp in het gedwongen kader

Bij de organisatie van hulp in het gedwongen kader zijn gemeenten verplicht regionaal samen te werken. Dit betreft de taken jeugdbescherming, jeugdreclassering, jeugdzorg-plus en het Advies- Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling (AMHK). Ge-meenten hebben de plicht deze op te volgen en uit te voeren. Het gaat hier om specialis-tische, soms ingrijpende en dure vormen van zorg.

4.5.1 Advies- en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (AMHK) (regionaal/bovenregionaal)

Gemeenten moeten een AMHK oprichten en in stand houden, waarin het Steunpunt Huiselijk Geweld (SHG) en het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK onder Bureau Jeugdzorg) samenwerken en er sprake is van één gezamenlijke toegang.

Het AMHK wordt in brede zin verantwoordelijk voor preventie en de aanpak van kin-dermishandeling en geweld in huiselijke kring. Naast casusgerichte aanpak heeft het AMHK ook algemene taken zoals beleidsvorming, deskundigheidsbevordering, publieks-campagnes en voorlichting.

Het AMHK wordt ondergebracht bij de GGD, waar het SHG inmiddels is gevestigd, en moet per 1 januari 2015 daadwerkelijk functionerend zijn. Reden voor deze keuze is dat de meldingen vaak het gedrag van volwassenen betreffen en in een brede context en niet beperkt tot jeugd moeten worden opgepakt. In 2014 werken we in regionaal verband het AMHK verder uit. Daarbij is het van belang dat het AMHK:

• makkelijk bereikbaar is

• nauw samenwerkt met de jeugd- en gezinsteams, het CJG en andere basisvoorzie-ningen als onderwijs, huisartsen, de jeugdgezondheidszorg en met de RvdK,

• snel handelt en

• er geen dubbel onderzoek plaatsvindt als er bemoeienis en onderzoek is vanuit de Raad voor de Kinderbescherming

Het AMHK moet goed aanstuurbaar zijn vanuit de gemeenten. Met de GGD zal worden overlegd hoe gemeenten dit willen vormgegeven en wat bestuurlijke, organisatorische en financiële consequenties zijn van deze taakuitbreiding. Voor de medewerkers van het huidige AMK geldt zoveel als mogelijk het adagium mens volgt werk /instelling.

Voornemens:

In regionaal verband:

• Het AMHK bij de GGD beleggen.

• Een nauwe samenwerking realiseren tussen AMHK, jeugd- en gezins-teams en Raad voor de Kinderbescherming, waarbij aansturing vanuit de gemeente wordt gegarandeerd.

- De GGD organisatie onder regie van de gemeenten aanpassen op deze uitbreiding.

4.5.2 Jeugdbescherming en –reclassering (regionaal/bovenregionaal)

Vanaf 2015 worden kinderbeschermingsmaatregelen en -reclassering uitgevoerd door gecertificeerde instellingen. Gemeenten moeten zorgen voor een toereikend aanbod van gecertificeerde instellingen. Bij de transitie van de jeugdzorg ligt de nadruk op de trans-formatie van het vrijwillig kader. Het gedwongen kader moet daar goed op aansluiten. We hechten bij de transitie van jeugdbescherming en -reclassering aan behoud van ex-pertise en bepleiten een integraal en doorlopend proces van hulpverlening, ook als een gedwongen maatregel wordt opgelegd. Voor de organisatie van de jeugdbescherming en -reclassering maken we in regionaal verband zoveel als mogelijk afspraken met de hui-dige uitvoerder in de regio, zijnde het huidige Bureau Jeugdzorg en met de instellingen die nu onder het mandaat van Bureau Jeugdzorg de jeugdbescherming- en de jeugdre-classering uitvoeren (William Schrikkergroep, Leger des Heils en de Stichting Gerefor-meerd Jeugdwerk). Daarbij moeten deze organisaties ervoor zorgen gecertificeerd te zijn. Bureau Jeugdzorg wordt hoofdaannemer en maakt samenwerkingsafspraken met de andere instellingen zodat hulpverlening aan speciale doelgroepen wordt geborgd.

De uitvoerders van jeugdbescherming en jeugdreclassering zijn provinciaal en landelijk georganiseerd. De omvang van het werkgebied is groter dan onze regio, maar de uit-voerders volgen de visie en werkwijze van de regio Holland Rijnland en voeren die uit. Dat vraagt om flexibiliteit van deze bovenregionale uitvoerders, omdat de jeugdhulpmo-dellen per regio kunnen verschillen.

De overgang van vrijwillig naar gedwongen kader moet vloeiend verlopen, zodat er geen gescheiden zorgcircuits ontstaan. Dat betekent dat de expertise vanuit de Raad voor de Kinderbescherming en de uitvoerder van de jeugdbescherming en jeugdreclassering eenvoudig ingeschakeld kan worden voor advies en consultatie. Op die manier kan een maatregel hopelijk worden voorkomen. Anderzijds blijft het jeugd- en gezinsteam altijd betrokken bij de hulp die vanuit het gedwongen kader wordt ingezet. Er moet altijd een doorlopend zorgproces zijn van preventie tot curatie en bescherming voor de cliënt.

Voornemens:

In regionaal verband:

• De uitvoering van de jeugdbescherming en de jeugdreclassering beleg-gen.

• De uitvoering van de jeugdbescherming en de jeugdreclassering beleggen bij gekwalificeerde instellingen met het huidige Bureau Jeugdzorg als hoofdaannemer.

• De uitvoering van jeugdbescherming en jeugdreclassering in de regio Holland Rijnland naadloos laten aansluiten bij het toekomstige jeugd-hulpmodel, jeugd- en gezinsteam en dus werken met één gezin – één plan.

• De overgang van vrijwillig naar gedwongen kader vloeiend laten verlo-pen, zodat er geen gescheiden zorgcircuits ontstaan en er een doorlopend zorgproces van preventie tot curatie en bescherming voor de cliënt is.

4.5.3 Jeugdzorgplus (gesloten jeugdzorg) (regionaal/bovenregionaal)

Gemeenten moeten zorgen voor een toereikend aanbod van gecertificeerde instellingen die jeugdzorgplus leveren. Op de organisatievorm en de aansturing van jeugdzorgplus in-stellingen hebben gemeenten vermoedelijk geen of weinig invloed. De schaal waarop in jeugdzorgplus wordt voorzien zal naar verwachting minimaal het niveau van Hollands Midden[6] zijn. Er komen landelijke richtlijnen voor de financiering en organisatie van jeugdzorgplus. Gemeenten zetten in op krachtige preventieve hulpverlening aan de voor-kant om het aantal jeugdzorgplus-plaatsingen te beperken. In de gesloten jeugdzorg wordt gewerkt met trajectplannen voor een jeugdige, waarin wordt beschreven wat nodig is binnen de jeugdzorgplus en bij terugkeer naar huis. Daar moet de link liggen met één ge-zin- één plan. Verder moet gewerkt worden aan verbetering van het uitstroomperspectief van in jeugdzorgplus geplaatste jeugdigen. Ook bij plaatsing in de jeugdzorgplus moet er sprake zijn van een doorlopend proces dat is gericht op lange termijn perspectief voor de jeugdige, ook waar het gaat om zaken als onderwijs, werk en wonen. Daarnaast moet er aandacht zijn voor de omgeving van de jeugdige. Als daar niets verandert, is het effect van de jeugdhulp immers vaak beperkt.

Voornemens:

In regionaal verband:

• Jeugdzorgplus regionaal (zo nodig bovenregionaal) beleggen.

• Een traject in de jeugdzorgplus richten op perspectief en terugkeer naar de eigen omgeving en herstel van het dagelijks leven (onderwijs etc.).

• Voldoende mogelijkheden voor goede nazorg creëren.

 

[6]Hollands Midden is het gebied van de regio’s Holland Rijnland (Zuid-Holland Noord) en Midden-Holland

4.5.4 Relatie politie, Veiligheidshuis en crisisdienst (lokaal en regionaal)

Samenwerking met de politie

In de gemeente Oegstgeest zijn de lijnen kort met de politie en de zorgketen. De politie hecht veel waarde aan een nauwe en directe relatie met de jeugdhulp, nu en in de toe-komst. Er zal een korte lijn komen tussen de politie en het jeugd- en gezinsteam, waar-door het jeugd- en gezinsteam direct kan ingrijpen bij zorgsignalen vanuit de politie.

De samenwerking in het kader van huiselijk geweld en kindermishandeling wordt voort-gezet. Er worden afspraken gemaakt om deze signalen door te geven aan het AMHK of het desbetreffende jeugd- en gezinsteam.

Voornemen:

In lokaal verband:

• Korte lijn realiseren tussen het jeugd- en gezinsteam en de politie.

Relatie met Veiligheidshuis en casuïstiek overleg in de veiligheidsketen

Het Veiligheidshuis is in onze regio nog volop in ontwikkeling. Gezocht wordt naar een goede aansluiting van het Veiligheidshuis op lokale en subregionale structuren. Het ver-plichte justitieel casusoverleg (JCO) vindt veelal plaats in het Veiligheidshuis. Er is ook casusoverleg tussen het Veiligheidshuis en het Steunpunt Huiselijk Geweld. Bij de komst van het AMHK kan dit overleg zowel jeugdigen als volwassenen betreffen.

Voorgesteld wordt bij jeugd per casus te zorgen voor een goede aansluiting met het des-betreffende jeugd- en gezinsteam en de jeugdbescherming en jeugdreclassering. Zo kan de medewerker van het jeugd- en gezinsteam aanschuiven bij het JCO om wederzijdse afstemming te garanderen. Dit wordt in 2014 in regionaal verband verder uitgewerkt, daarbij strevend naar 1 doorlopend jeugdhulpproces voor een jeugdige, dat gericht is op perspectief en het versterken van de eigen kracht.

Voornemen:

In regionaal verband:

• Nauwe samenwerking realiseren tussen het Veiligheidshuis, AMHK en het Jeugd- en Gezinsteam op casusniveau. Daarbij moet er sprake zijn van 1 continu proces voor de cliënt.

Relatie met de crisisdienst

Gemeenten hebben de wettelijke verplichting een 24-uurs crisisdienst te organiseren. Op dit moment functioneren binnen verschillende domeinen crisisdiensten. Daardoor is het voor bijvoorbeeld de politie vaak onduidelijk waar ze terecht kunnen. Aan de diverse or-ganisaties die nu een crisisdienst hebben, wordt vanuit de regio een voorstel gevraagd voor een integrale 24-uurs crisisdienst die ook recht doet aan de verschillende experti-ses en vormen van behandeling die nodig zijn. Deze crisisdienst hoort een overzicht te hebben van beschikbare plaatsen in geval van crisis in specialistische residentiële voor-zieningen en bij pleegouders. Hierbij is regionale coördinatie noodzakelijk en samen-spraak met het lokale jeugd- en gezinsteam. Er moet nog een werkvorm gevonden wor-den betreffende het overzicht houden en de plaatsing.

Voornemens:

In regionaal verband:

• De crisisdienst beleggen.

• Een werkvorm realiseren waar in geval van crisis coördinatie plaatsvindt van plaatsing van jeugdigen.

4.6 Pijler 6: Verbinding met andere domeinen: één gezin – één plan (één gezicht)

Uitgangspunt van één gezin – één plan is het versterken van de eigen kracht van een gezin, met de ouder als regisseur van het eigen gezinsleven. Ouders, jeugdigen, leden uit hun sociaal netwerk en betrokken instanties werken samen om de doelen van het gezin te realiseren.

Met behulp van de werkwijze één gezin – één plan wordt een integraal gezinsplan opge-steld. Dat vormt de verbinding met ondersteuning vanuit bijvoorbeeld onderwijs, WMO, Werk en inkomen, schuldhulpverlening, volwassenenzorg. Eén gezin – één plan vormt ook de basis voor de samenwerking met sociale teams en het veiligheidshuis.

Het is belangrijk dat ook vanuit deze domeinen met de principes en werkwijze van één gezin – één plan gewerkt wordt. Zo ontstaan integrale hulpplannen op maat waarbij alle leefdomeinen die een rol spelen bij de problematiek betrokken zijn.

Voornemen:

In lokaal en regionaal verband:

• Methodiek één gezin – één plan (één gezicht) centraal stellen.

4.7 Toegang tot jeugdhulp

De wet maakt een onderscheid tussen vrij toegankelijke en hulp waarvoor een “voorzie-ning” nodig is.

Vrij toegankelijke hulp komt vooral voor in de eerste twee pijlers van het toekomstmodel. Het gaat dan om zaken als jeugdgezondheidszorg, licht pedagogisch advies en vormen van laagdrempelige ondersteuning. Gemeenten bekostigen deze vormen van hulp ook nu al.

Voor de wat meer complexe vrijwillige hulp loopt de toegang op twee manieren:

a) Via het jeugd- en gezinsteam. Zij stelt met de cliënt samen een (gezins)plan op. Dit plan kan als beschikking fungeren naar de desbetreffende zorg. De jeugd- en gezins-werker voert daarbij deze hulp gedeeltelijk zelf uit. Wanneer specialistische hulp no-dig is kan het jeugd- en gezinsteam deze zelf betrekken en inschakelen. Jeugdigen kunnen ook zelf hulp zoeken (bv. va de huisarts of het jeugd- en gezinsteam). Hoe-wel altijd wenselijk is ouders te betrekken bij hulp, is dit niet altijd vanaf het begin mogelijk en is het belangrijk dat de toegang tot zorg ook dan open staat voor jeugdi-gen. Bij wet is geregeld dat elke jeugdige vanaf 16 jaar een eigen een behandelover-eenkomst mag afsluiten.

b) Jeugdhulp is volgens de wet ook toegankelijk via de huisarts, medisch specialist of de jeugdarts. In regionaal verband worden in 2014 met deze beroepsgroepen duidelijke afspraken gemaakt onder welke condities dit gebeurt. In acute situaties, of wanneer duidelijk is dat er sprake is van ernstiger psychiatrische problematiek zonder bijko-mende problemen in het gezin, dan kan de arts direct verwijzen. Gaat het om pro-blemen op meerder levensgebieden, of is triage of basisdiagnostiek nodig dan is er nauwe samenwerking tussen arts en het jeugd- en gezinsteam. Tot slot moeten af-spraken worden gemaakt in verband met kostenbeheersing omdat de gemeente de hulp moet betalen.

Voornemens:

In lokaal en regionaal verband:

• Heldere afspraken maken met huisartsen over financiering van hulp, tri-age en diagnostiek

• Afspraken maken over de plaats in het toekomstmodel en bekostiging van kleine aanbieders van ggz-hulp, begeleiding en kortdurend verblijf.

In regionaal verband:

• De toegang tot jeugdhulp laten lopen via het jeugd- en gezinsteam, huis-artsen en medisch specialisten.

• Onderzoeken aan welke voorwaarden het gezinsplan moet voldoen om als beschikking te kunnen dienen.

 

5 Positie van jeugdigen en ouders

5.1 Zeggenschap bij de cliënt

De positie van jeugdigen en hun ouders verandert fundamenteel. Er wordt niet meer over jeugdigen en ouders gesproken maar met hen. Zij hebben de regie over het hulp-plan.

Deze ontwikkeling is enkele jaren geleden al ingezet bij de invoering van één gezin – één plan en wordt verder uitgebouwd in het nieuwe stelsel. De medewerker van het jeugd- en gezinsteam stelt samen met de ouders/jeugdige het gezinsplan op. De vraag van de cliënt is leidend.

Er worden afspraken gemaakt over wat het gezin/de jeugdige zelf en hun sociale omge-ving oppakken. Het plan betrekt het hele sociale domein. Het plan kan aangepast worden in de tijd en aan veranderde omstandigheden. Het plan fungeert ook als wettelijk beno-digde beschikking. Het plan biedt de toegang tot zorg, maar cliënten kunnen ook be-zwaar aantekenen tegen de beschikking. Daarmee heeft het plan ook een formele juridi-sche status. De voorwaarden waaraan dit plan moet voldoen zal in 2014 in regionaal ver-band worden uitgewerkt.

Als de veiligheid van de jeugdigen in gevaar is, kan een maatregel in het kader van de jeugdbescherming nodig zijn. Ouders verliezen in dat geval (tijdelijk) de regie, maar blij-ven wel nauw betrokken.

5.2 Medezeggenschap

Elke jeugdhulpaanbieder en gecertificeerde instelling hebben de verantwoordelijkheid medezeggenschap van hun cliënten te organiseren in de vorm van een cliëntenraad. Dit is bij voorkeur een aparte jongeren- en ouderraad. De uitvoerders van de jeugdhulp zul-len een voorstel indienen hoe zij de medezeggenschap willen vormgeven.

Het vereiste voor een cliëntenraad is niet nieuw (net als overigens een procedure voor klachtbehandeling). De huidige cliëntenraden vormen een goede bron van informatie om beleid vorm te geven en te toetsen. Na 1 januari 2015 zal dit voortgezet worden.

Ook ouders en jeugdigen die geen cliënt zijn bij een uitvoerder van jeugdhulp worden betrokken bij de beleidsvorming en –toetsing. We sluiten daarbij zo veel mogelijk aan bij de bestaande lokale groepen en raden.

5.3 Klachtenbehandeling

Het effectief en laagdrempelig bemiddelen bij en afhandelen van klachten van cliënten is een verantwoordelijkheid van de jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen. De uitvoerders van de jeugdhulp zullen een voorstel indienen hoe zij de klachtenbehan-deling willen vormgeven. Bemiddeling neemt daarbij een belangrijke plaats in. Wij be-oordelen in regionaal verband deze voorstellen of zij voldoen aan de wettelijke vereisten. Jaarlijks doet de uitvoerder van jeugdhulp verslag over het aantal klachten, de inhoud van de klachten en de wijze waarop de klachten zijn behandeld.

5.4 Vertrouwenspersoon

De gemeente is verplicht om een vertrouwenspersoon aan te stellen. De persoon staat naast de jeugdigen en zijn ouders en beantwoordt vragen over wat mag, moet en kan in de jeugdhulp en ondersteunt bij het bespreekbaar maken van jeugdigen of ouders met de hulp of alles wat daarmee samenhangt. De vertrouwenspersoon is onafhankelijk van de hulpaanbieders of van de financiers. Bij sommige problemen is specifieke, vaak juri-dische expertise nodig om cliënten te ondersteunen. Dit zou een reden kunnen zijn om de vertrouwenspersoon functie (boven) regionaal of zelfs landelijk te organiseren. Dit zou ook de invoering van een uniform registratiesysteem van vragen en knelpunten van jeugdigen en hun ouders vergemakkelijken. Een voorstel voor de precieze invulling en positionering van deze onafhankelijke, beschikbare en toegankelijke vertrouwenspersoon wordt in de eerste helft van 2014 in regionaal verband uitgewerkt. Daarbij wordt ook ge-keken naar de mogelijk landelijke voorstellen die op dit onderdeel worden verwacht

5.5 Identiteitsgevoeligheid

De wet en het VN-verdrag inzake de rechten van het kind verplichten gemeenten reke-ning te houden met de gezindheid, levensovertuiging en culturele achtergrond van jeugdigen en ouders. Van de aanbieders wordt verwacht vanuit diversiteit en met res-pect voor ieders achtergrond te werken, ook binnen het onderwijs. Een goede match tus-sen hulpverlener en cliënt is belangrijk. Cliënten moeten dan ook invloed kunnen heb-ben op de uitvoering van de hulp.

Voornemens:

In lokaal en regionaal verband:

• De regie van de hulp zoveel als mogelijk bij de cliënt leggen.

• Zorgen voor gelijke behandeling en dat de cliënt zoveel als mogelijk me-dezeggenschap krijgt over de persoon van de hulpverlener.

In regionaal verband:

• Een goede regionale klachtenregeling realiseren.

• Zorgen voor een regionale onafhankelijke vertrouwenspersoon, mogelijk in aansluiting op landelijke afspraken.

6 Relatie met (Passend) Onderwijs

Met de stelselwijzigingen Passend Onderwijs en Jeugdzorg wordt de verantwoordelijk-heid voor hulp aan jeugdigen en gezinnen die extra ondersteuning nodig hebben, belegd bij schoolbesturen en gemeenten. Samenwerkingsverbanden krijgen de opdracht en de middelen om aan elke jeugdige in de regio (met een specifieke onderwijsbehoefte) pas-send onderwijs te bieden. Gemeenten en de samenwerkingsverbanden hebben de op-dracht om de speelvelden met elkaar te verbinden en de plannen over en weer af te stemmen (zijn immers complementair aan elkaar). Door jeugdhulp in en om de school te brengen, krijgen scholen ondersteuning bij het omgaan met gedrags- en andere op-groeiproblematiek. De verwachting is dat door de inzet van gespecialiseerde jeugdhulp de afstroom van onderwijs naar een lager niveau en de uitstroom naar het speciaal on-derwijs zal worden beperkt. Ook omgekeerd kunnen gemeenten geen sluitende aanpak voor jeugdhulp mogelijk maken zonder inzet van het onderwijs. School is een belangrijk deel van de dagelijkse leefomgeving van de jeugdige. Het is de vindplaats voor signale-ring van problemen, maar ook de plaats van eerste toeleiding en zelfs ‘werkplaats’ van ondersteuning en hulp. Onderwijs en jeugdzorg blijven qua bestuurlijke en financiële verantwoordelijkheden gescheiden. Daarmee is er een risico dat wanneer de ene sector de instroom in zorgvormen wil beperken, de vraag naar zorg in de andere sector gaat stijgen. De gemeenten en samenwerkingsverbanden moeten afspraken maken over de inzet van zorg aan jeugdigen, zodanig dat wordt samengewerkt vanuit het belang van de jeugdige/het gezin en met als vertrekpunt de jeugdige/het gezin. Hierbij zijn een aantal gemeenschappelijke uitgangspunten te benoemen, nl de beweging van curatieve naar meer preventieve ondersteuning, ondersteuning op maat (vraaggericht/behoefte jeugdi-ge centraal) en van sectoraal naar intersectoraal en integraal denken en werken.

Het is het van groot belang dat de ondersteuning in het onderwijsdomein nauw wordt afgestemd met de jeugdhulp die vanuit gemeenten wordt georganiseerd. We maken daarbij onderscheid tussen primair en voortgezet onderwijs en middelbaar beroepson-derwijs. Ook het speciaal onderwijs heeft onze specifieke aandacht.

De gemeenten binnen de regio Holland Rijnland hebben samen met de zes subregionale samenwerkingsverbanden (voor po en vo uit de Leidse regio, voor het po en vo uit de regio Duin- en Bollenstreek, voor het po en vo uit regio Alphen a/d Rijn) en het landelijk reformatorisch samenwerkingsverband een gemeenschappelijke visie ontwikkelt over hoe de kaders van Passend Onderwijs en de transitie jeugdzorg met elkaar verbonden worden.

Hiermee ontstaat er één afgestemde, dekkende en passende structuur van onderwijs, zorg en ondersteuning. De gehele visie is terug te lezen in bijlage 2.

Kern van deze gemeenschappelijke visie is, naast de veranderingen in structuren en in-strumenten, daadwerkelijk te zorgen voor een cultuuromslag, die het mogelijk maakt het arrangeren van ondersteuning door deskundige professionals in de praktijk te realiseren. Alleen dan is het echt mogelijk om de denk- en handelingskaders zoals ‘handelingsge-richt werken’ en één kind – één gezin – één plan’ tot hun recht te laten komen.

Samenwerkingsverbanden voor primair en voortgezet onderwijs hebben hun ondersteu-ningsplannen voor het Passend Onderwijs[7]vormgegeven . Met de samenwerkingsver-banden is afgesproken dat in de drie sub regio’s een ontwikkelagenda, zoals beschreven in de gezamenlijke visie, verder wordt uitgewerkt. Over de uitkomst van het OOGO (Op Overeenstemming Gericht Overleg) Passend Onderwijs, ten aanzien van de ondersteu-ningsplannen en de ontwikkelagenda voor de komende 1 tot 2 jaar, wordt de raad in het voorjaar van 2014 separaat geïnformeerd.

 

[7] De informatie over deze ondersteuningsplannen e.d. is te vinden op www.wsnsregioleiden.nl en www.swvvo2801.nl

6.1 Primair onderwijs

Hier fungeert het jeugd- en gezinsteam als eerste ondersteuner voor de school en de leerkracht. Elke school heeft een eigen contactpersoon binnen het lokale jeugd- en ge-zinsteam, die snel beschikbaar is voor advies en consultatie. Wanneer de expertise van-uit een ander specialisme nodig is, wordt deze vanuit het jeugd- en gezinsteam inge-schakeld, die in samenwerking met een intern begeleider, onderwijsspecialist of ortho-pedagoog aan de slag gaat.

Samen met ouders wordt een hulpplan met duidelijke doelen opgesteld volgens de prin-cipes van één gezin – één plan, of zoals het onderwijs spreekt van één kind – één gezin – één plan. Dit integrale plan omvat zowel de hulp vanuit school als vanuit de gemeente-lijke domeinen. Het plan geldt voor de gemeenten als “beschikking”.

Indien nodig legt een school direct contact met de jeugdgezondheidszorg, wanneer het een oplossing betreft die hier passend is. Uitgangspunten bij de samenwerking tussen jeugdhulp en onderwijs zijn:

- elke school heeft een vast contactpersoon in het jeugd- en gezinsteam;

- ouders zijn altijd aanwezig bij gesprekken over hun kind;

- een hulpplan wordt door en met ouders opgesteld;

- het plan bevat duidelijke doelen op alle betreffende leefgebieden;

- het plan omvat zowel ondersteuning vanuit school als vanuit jeugdhulp en/of het ge-hele sociale domein;

- het onderwijs wordt goed geïnformeerd over het verloop van het deel van het hulp-plan waarvoor gemeenten verantwoordelijk zijn. Hetzelfde geldt omgekeerd.

6.2 Voortgezet onderwijs

In het voortgezet onderwijs (vo) is het jeugd- en gezinsteam wat lastiger te koppelen aan de scholen omdat jeugdigen in het voortgezet onderwijs en mbo uit meer gemeenten afkomstig zijn. Elke school heeft een eigen contactpersoon binnen het jeugd- en gezins-team, die snel beschikbaar is voor advies en consultatie en deelneemt aan het OT (on-dersteuningsteam) van de school. Waar nodig kan vanuit het jeugd- en gezinsteam di-agnostiek en ambulante hulp worden ingezet. Dit wordt nader uitgewerkt in samenwer-king met het vo, onder andere in de proeftuinen.

Deze jeugd- en gezinswerkers in het vo moeten waar dat nodig is, gemakkelijk schake-len, samenwerken of overdragen met en aan het jeugd- en gezinsteam in de woonplaats van de jeugdige.

6.3 Middelbaar beroepsonderwijs (mbo)

Ook het middelbaar beroepsonderwijs wordt volgens de nieuwe wet geacht Passend On-derwijs te bieden. Het mbo wordt echter nauwelijks genoemd in de wet. Ook in de be-leidsbrief Passend Onderwijs neemt het mbo een beperkte plaats in. Er wordt verwezen naar de Wet gelijke behandeling. Volgens die wet zijn mbo-instellingen verplicht voor scholieren/-studenten met een beperking doeltreffende aanpassingen te verrichten, ten-zij het een onevenredige belasting vormt voor de instelling.

Om Passend Onderwijs in het mbo goed in te regelen, is het nodig dat het mbo afstemt met andere mbo instellingen in de regio en de gemeenten. De informatie die hiervoor nodig is, is voor gemeenten van belang om de zorg voor jeugd binnen en buiten het on-derwijs goed af te kunnen stemmen.

Het verdient aanbeveling deze punten zoveel mogelijk in samenspraak tussen mbo’s en gemeenten te bespreken. Het gaat daarbij om de volgende punten:

- Inventarisatie van de studentenpopulatie die de mbo-instelling nu binnen heeft, en welke ondersteuning nu geboden wordt.

- Welke basisvoorzieningen treft het mbo in de regio? Hoe organiseren ze extra onder-steuning? Wat doen ze binnen de school en wat laten ze over aan andere instanties? Hoeveel komt neer op een docent en hoeveel op een gespecialiseerde medewerker?

- Hoe organiseert het mbo de zorgtoewijzing in de eigen instelling?

- Hoe werken mbo opleidingen in de regio? Worden er per vestiging of per regio af-spraken gemaakt? Hoe wordt omgegaan met grensverkeer?

- Welke effecten heeft de invoering van Passend Onderwijs op de rendementscijfers van het mbo? In de niveaus 2, 3 en 4 zal door Passend Onderwijs zelf niet veel ver-schuiving optreden, de verwachting is dat het hier om een zelfde groep jeugdigen met beperkingen gaat die nu ook al in de instellingen worden bediend.

- Op niveau 1, de entreeopleidingen is mogelijk wel een toename te verwachten van ongediplomeerde instroom uit het voortgezet onderwijs. Het voortgezet onderwijs zal door de invoering van Passend Onderwijs meer moeite hebben om de leerlingen die eerder naar het speciaal onderwijs gingen en nu regulier onderwijs volgen naar een diploma toe te leiden.

Ook bij het mbo gelden verder de algemene uitgangspunten voor jeugdhulp en onder-wijs.

6.4 (Voortgezet) Speciaal Onderwijs (V)SO

Het (voortgezet) speciaal onderwijs, uitgezonderd cluster 1 en 2, gaan met de invoering van het Passend Onderwijs deel uitmaken van de samenwerkingsverbanden. Scholen voor (v)so kennen een regionale leerlingenpopulatie. Deze scholen hebben op dit mo-ment dikwijls ook zelf psychologen of maatschappelijk werkers in dienst. De specifieke situatie vraagt extra aandacht bij de aansluiting op lokale jeugd- en gezinsteams, Meer mogelijkheden ten aanzien van maatwerk en ontschotting in de onderwijsondersteuning heeft mogelijk ook gevolgen voor de inzet van jeugdhulp rond deze scholen.

Oegstgeest kent een tweetal vestigingen van de Prof. Dr. Leo Kannerschool, cluster 4 voor leerlingen met autismespectrumstoornis.

6.4.1 Lokale signalen

In een gesprek met orthopedagogen en maatschappelijk werkers van diverse locaties van de Leo Kannerschool bleek men in de huidige situatie tegen de volgende problemen aan te lopen:

- Door procedures duurt het te lang om de juiste hulp bij de jeugdige te krijgen.

- Veel wachtlijsten bij klinische opname, hierdoor blijven jeugdigen uit nood op school. School lijkt in dit geval meer op een soort dagbesteding.

- De wens bestaat om het maatschappelijk werk binnen de school groter op te zetten.

- Ouders hebben te maken met te veel hulpverleners, ouders en jeugdigen vaak murw door de rommelige dienstverlening.

- Hulpaanbod is niet altijd vraaggericht.

- Er moet duurzaam naar een zorgtraject gekeken worden, gezin moet als geheel in behandeling, na 18 jaar moet begeleiding/ behandeling niet stoppen. Daar zijn nu nog enkele leemten.

- De uitstroom naar sociale werkvoorziening gaat niet vloeiend, vaak een wachtlijst, hierdoor komen jeugdigen thuis te zitten en is er geen dagbesteding.

Veel van deze problemen in de huidige situatie komen door de diverse schotten en ver-schillende financieringsstromen. Diverse ontwikkelingen, zoals de komst van het jeugd- en gezinsteam, het intensief werken met één gezin – één plan en het creëren van korte lijnen tussen divers hulpverleners zullen veel van bovenstaande problemen geheel of gedeeltelijk oplossen.

6.5 Dyslexiezorg

De wet geeft gemeenten ook een rol bij specialistische dyslexiezorg. Deze zorg wordt ge-boden door gecertificeerde behandelaars, vaak gespecialiseerde psychologen of orthope-dagogen. Gemeenten en onderwijs maken duidelijke afspraken welke zorg het hier be-treft en wie waarvoor verantwoordelijk is.

Voornemens:

In lokaal en regionaal verband:

• De jeugd- en gezinswerkers nauw verbinden met alle vormen van onder-wijs.

• De ouders en/of jeugdige, het onderwijs en de jeugd- en gezinswerker een gezamenlijk hulpplan laten opstellen volgens de principes van één ge-zin – één plan en elkaar op de hoogte laten houden over de voortgang van de hulp uit dit plan.

• Het gezamenlijk hulpplan zowel de ondersteuning vanuit de school, jeugdhulp als andere ondersteuning vanuit het gemeentelijk domein laten omvatten.

In regionaal verband:

• Afspraken maken rondom dyslexiezorg, waarbij duidelijk wordt wat on-der de zorg van onderwijs en de zorg van de gemeente valt.

- Bovengenoemde punten bespreken met het mbo en nader uit te werken, waarbij het Regionaal Bureau Leerplicht, tenminste op het niveau van het V(S)O en het MBO nauw wordt betrokken.

- De ontwikkelagenda op sub regionaal niveau verder uitwerken en op structurele basis het overleg tussen de gemeente en de samen-werkingsverbanden voortzetten.

7 De gemeente als regisseur

7.1 Opdrachtgeverschap

De gemeente wordt zowel inhoudelijk als financieel verantwoordelijk voor het hele jeugdhulpstelsel. Het gaat daarbij niet om de cliënt inhoudelijke verantwoordelijkheid. Deze ligt bij de hulpverlening op basis van de daar geldende kwaliteitseisen, certificering en dergelijke. Er moet niet alleen sprake zijn van een transitie, maar ook van een inhou-delijke en organisatorische transformatie van de jeugdhulp. Dat vraagt van de gemeente en instellingen een grote inspanning om ook het bij de transformatie behorende veran-deringsproces vorm te geven.

De gemeente Oegstgeest kiest ervoor om op het nieuwe jeugdstelsel te sturen door de spelregels en budgetten vast te leggen en door de resultaten en de besteding van de gemeenschapsmiddelen nauwkeurig te bewaken. We kiezen er niet voor om als ge-meente zelf de uitvoering van de hulpverlening ter hand te nemen, die wordt belegd bij uitvoerende zorgorganisaties. We geven maximaal ruimte aan zowel jeugdigen, ouders en andere opvoeders, als zorgprofessionals.

7.1.1 Lokale sturing

In de visie nieuw sociaal domein Oegstgeest wordt het volgende gesteld: “We meten op resultaat, output en één gezin – één plan – één budget en maken hierover duidelijke af-spraken met onze partners”.

Dit heeft als gevolg dat wij de subsidierelatie met onze aanbieders moeten herijken.

We zullen lokaal de vraag moeten onderzoeken hoe de integrale hulp vorm te geven. Vragen zoals o.a. hoe wil je als je als gemeente zicht hebben op de integraliteit d.m.v. een registratiesysteem, dat sturing en financiering regelt?, ga je als gemeente monitoren wie er hulp ontvangt en welke vormen van hulp?, zullen aan de orde komen.

7.1.2 Regionale sturing

Er is eerst gekeken op welke schaal en voor welk onderdeel van de jeugdhulp de ge-meente het opdrachtgeverschap gaat organiseren. Daarbij staat nadrukkelijk centraal dat die jeugdhulp altijd zo nabij als mogelijk en in nauwe samenspraak met de cliënt wordt uitgevoerd.

Om de beweging van grote bovenregionale, vaak aanbod gestuurde instellingen naar integrale hulp nabij mogelijk te maken, is massa nodig van de gezamenlijke gemeenten in Holland Rijnland

In de visie van Holland Rijnland staat dat we streven naar integrale hulp. Dat vraagt wat van het nu versnipperde veld van aanbieders. Het aanbod is verkokerd, mede door de financiering in het verleden. Een groot aantal aanbieders betreft grote instellingen die ver over de grenzen van onze regio heen werken. En toch willen we dat de hulp dichter-bij komt en integraal en vraaggestuurd wordt. Om al dit soort grote veranderingen mo-gelijk te maken is scherpe sturing en opdrachtgeverschap van samenwerkende gemeen-ten nodig.

Het is noodzakelijk een nieuwe vorm van opdrachtgeverschap te ontwikkelen vanuit de inhoud. Hoe organiseer je de hulp vanuit inhoudelijke doelen, hoe borg en monitor je kwaliteit, hoe creëer je ruimte voor initiatief en zelfsturing van professionals, hoe voor-kom je bureaucratie en handelen vanuit instellingsbelang en wat betekent dat voor het opdrachtgeverschap van gemeenten? Voorkomen moet worden dat de 403 gemeenten in Nederland aanbieders gaan opzadelen met 403 eigen ideeën en voorwaarden. Het is daarom dat de jarenlange samenwerking die wij kennen op het gebied van de preventie-ve jeugdzorg (Regionale Agenda Samenleving) binnen Holland Rijnland ons kan helpen bij het uitvoeren van ons beleid.

Het zal naar verwachting een aantal jaren duren voor het toekomstmodel zich helemaal heeft ontwikkeld. In die fase is het belangrijk dat we door gezamenlijk te sturen een krachtig regisseur kunnen zijn. Daarbij is het doel niet dat we regionaal alles uitvoeren, maar wel dat wel dat we regionaal sturen opdat de uitvoering naar het lokale niveau gaat. De volgende schaal wordt voorgesteld:

 

Onderdeel

Organisatieschaal

Inkoopschaal

 

Pijler 1 en 2 toekomstmodel

Preventieprogramma

 

lokaal

 

lokaal

Pijler 3

Jeugd- en gezinsteam

regionaal, met veel ruimte voor lokale invulling en accenten

regionaal, sub regionaal[8], lokaal

Pijler 4

Intensieve (specialistische) jeugdzorg

regionaal

regionaal

Residentiële zorg

regionaal

regionaal

Begeleiding en verzorging

lokaal, sub regionaal, regionaal

Lokaal, sub regionaal, regionaal

Pleegzorg

regionaal

regionaal

AMHK

regionaal i.s.m.

Midden Holland

regionaal i.s.m. Midden Holland

Crisisdienst

regionaal

regionaal

Justitiële maatregelen

regionaal

regionaal

[8] Onder sub regionaal wordt in Holland Rijnland verstaan: Leidse regio, Duin- en Bollenstreek en Rijnstreek

 

N.B.

Het is mogelijk dat op onderdelen op basis van efficiency overwegingen nauwere sa-menwerking met de regio Midden Holland wordt gezocht.

Voornemens:

In lokaal verband:

• Lokale sturing verder vormgeven. Gaan we sturen op individu en de daaraan gekoppelde interventie?

• De subsidierelatie met aanbieder herijken.

In regionaal verband:

• Voor de uitvoering van de in bovenstaand schema genoemde activiteiten daar waar dat loont en moet samenwerken in Holland Rijnland verband.

 

7.2 Samenwerkingsmodel

Een belangrijke vraag is de wijze waarop de gemeenten hun samenwerking willen vorm-geven en organiseren. Het betreft dan een al dan niet gedeeld opdrachtgeverschap, fi-nanciering en contractering.

Een brede 3D regionale werkgroep heeft zich over dit vraagstuk gebogen en komt met de volgende aanbevelingen voor de onderdelen die gezamenlijk zouden moeten worden opgepakt.

Voorstel is te kiezen voor de meest intensieve vorm van regionale samenwerking voor alle vormen van jeugdhulp die vallen onder pijlers 4 en 5 van het toekomstmodel (speci-alistische zorg, hulp in het gedwongen kader).

Voor pijler 3, de jeugd- en gezinsteams wordt gezamenlijke contractering voorgesteld.

Omdat dit een geheel nieuwe concept is moeten gemeenten in gezamenlijkheid op-drachtgever zijn van de inhoudelijke invulling van het jeugd- en gezinsteam concept. De teams zelf kunnen, binnen de marges per team verschillen in samenstelling en omvang afhankelijk van de lokale structuur en invulling.

Bij zaken als deskundigheidsbevordering en inhoudelijke ontwikkeling werken gemeen-ten weer nauw samen.

Contractering van specialistische jeugdhulp vindt regionaal plaats, indien mogelijk sa-men met de contractering van die onderdelen van specialistische ondersteuning in het kader van de Wmo waarvoor regionaal opdrachtgeverschap afgesproken wordt.

Medio 2014 zal al begonnen moeten worden met het contracteren van aanbieders. Voor-stel is gezamenlijk als gemeenten op te treden als opdrachtgever. Op die manier zijn gemeenten een krachtige opdrachtgever en kunnen zij zorgen voor een goede stroomlij-ning van zorgvraag, zorgaanbod en beheersing van budgetten. Daarbij zorgen we ervoor dat het regionale opdrachtgeverschap nauw aansluit bij de lokale visie op opdrachtgever-schap.

In het eerste kwartaal van 2014 wordt een voorstel voor dit regionale opdrachtgever-schap uitgewerkt. Daarin komen voorstellen over de regionale taken, benodigde deskun-digheden en hoe deze organisatorisch het beste kunnen worden ingebed.

Waar nodig kan het goed zijn de expertise van de huidige financiers bij het proces te be-trekken.

Voornemens:

In regionaal verband:

• Een voorstel maken voor een regionaal samenwerkingsmodel.

• De jeugdhulp in het gedwongen kader en de specialistische jeugdhulp re-gionaal contracteren.

• Voor de jeugd- en gezinsteam basisafspraken maken met de aanbieders.

• Onderzoeken of gecombineerd kan worden met de inkoop van die onder-delen van specialistische ondersteuning binnen de WMO die op regionaal niveau worden ingekocht.

7.3 Bekostigingsmodel

7.3.1 Jeugd- en gezinsteams en populatiebekostiging

Bij het jeugd- en gezinsteam moeten de kosten van de personele inzet in de teams be-taald worden. Dit kan regionaal georganiseerd worden op basis van de daadwerkelijke omvang per lokaal team.

Het is de bedoeling dat het jeugd- en gezinsteam zelf specialistische zorg in kan zetten of erbij kan halen. Dit hoeft niet in de vorm van geld, maar kan ook door trekkingsrechten of zorgvolumes toe te kennen op basis van het aanwezige budget.

Voornemens:

In lokaal en regionaal verband:

• Kiezen voor een regionale bekostiging van het jeugd- en gezinsteam.

• Onderzoeken of het jeugd- en gezinsteam beschikking kan krijgen over zorgbudgetten of zorgvolumes.

7.3.2 Solidariteit en risicospreiding

Het gaat bij jeugdhulp vaak om dure specialistische, langdurige of residentiële zorg. Het is niet voorspelbaar hoeveel gebruik gemaakt zal worden van dergelijke voorzieningen. Een plaats in de jeugdzorgplus kost per jaar ca. € 120.000. In jaren waarin relatief veel jeugdigen in de gesloten jeugdzorg geplaatst worden, legt dit een groot beslag op de be-schikbare lokale budgetten.

Op dit moment wordt er in de gemeente Oegstgeest niet veel gebruik gemaakt van dure specialistische, langdurige of residentiële zorg. Het is niet te voorspellen hoe dit de ko-mende jaren zal zijn, maar bij meerdere gevallen van dure specialistische zorg is het jeugdzorgbudget al snel overschreden.

De herformulering van het woonplaatsbeginsel (zie hoofdstuk 1) heeft o.a. als gevolg dat de plaats waarin de gecertificeerde instelling of pleeggezin, die de voogdij hebben over de jeugdige gevestigd is, verantwoordelijk wordt voor het inzetten van de jeugdhulp of de uitvoering van de voogdijmaatregel (voorheen gold alleen de woonplaats van de ou-ders).

Vanwege de onvoorspelbaarheid en het herziene woonplaatsbeginsel is het voor de ge-meente Oegstgeest verstandig om te kiezen voor solidariteit en risicospreiding tussen de gemeenten van Holland Rijnland.

Er zijn verschillende vormen om tot een onderlinge verdeelsleutel te komen. De ver-deelsleutel moet gemaakt worden op basis van objectieve kenmerken van de bevolking. De belangrijkste zijn hieronder weergegeven. Er wordt een voorstel uitgewerkt in regio-naal verband waar gedacht wordt aan:

• Verzekeringssystematiek: iedere gemeente betaalt aan een centrale partij. De gemeente verzekert zich hiermee van een bepaalde capaciteit van duurdere jeugdvoorzieningen.

• Vlaktax systematiek: gemeenten betalen vooraf, op basis van het verwachte zorg-gebruik (op basis van historisch gemiddeld gebruik) en dragen bij aan een centra-le kas. Door het gebruik over een aantal jaren te spreiden vang je individuele schommelingen per gemeente op.

• Verrekeningsystematiek: gaat uit van verrekening op basis van het feitelijke ge-bruik van voorzieningen door een bepaalde gemeente (op basis van voor- of na calculatie).

Wanneer gemeenten investeren in preventie en vroegsignalering kan dat problemen tijdig oppakken of voorkomen. Op die manier kan ook een beroep op zware vormen van jeugdhulp worden beperkt. Wanneer gemeenten regionaal samenwerken op het gebied van de pijlers 3, 4 en 5 (jeugd- en gezinsteams, specialistische jeugdhulp en hulp in ge-dwongen kader) en regionaal zwaardere vormen van jeugdhulp organiseren en inkopen, vraagt dat ook een basiskwaliteit van het lokale preventieve veld. Voorkomen moet wor-den dat gemeenten onvoldoende investeren in preventie en vroegsignalering en daar-door onevenredig gebruikmaken van allerlei vormen van specialistische jeugdhulp. Daarom wordt in regionaal verband onderzocht of er een regionale kwaliteitstoets moet komen waarbij indicatoren worden ontwikkeld om te kunnen bepalen of gemeenten daadwerkelijk investeren in preventie, zonder voor te schrijven welke interventies en activiteiten het betreft. Deze regionale kwaliteitstoets zal gebaseerd zijn op transparantie en onderling vertrouwen.

Voornemens:

In lokaal en regionaal verband:

• Kiezen voor solidariteit en risicospreiding op regionaal niveau.

In regionaal verband:

• Een regionaal voorstel opstellen over de wijze waarop gemeenten finan-cieel samen willen werken op het gebied van solidariteit en risicosprei-ding.

• De noodzaak van een regionale kwaliteitstoets op gemeentelijke investe-ring in preventie en vroegsignalering onderzoeken.

7.3.3 Contracteren of subsidiëren?

Subsidiëren en contracteren zijn twee instrumenten voor inkopen. Bij (privaatrechtelijke) contracten gaan partijen een wederkerige relatie aan. De opdrachtnemer levert een dienst waar de opdrachtgever betaling tegenover stelt. Bij (publiekrechtelijke) subsidies financiert een bestuursorgaan activiteiten die de aanvrager (al) uitvoert. Het initiatief om de activiteit uit te voeren ligt bij de aanvrager. Bij een contract is sprake van een ju-ridisch afdwingbare prestatie.

Bij subsidie kan de prestatie niet worden afgedwongen. Wel kan geld worden terugge-haald bij onvolledige of onjuiste besteding. Om toch afspraken te kunnen maken over prestaties, en deze in zekere mate te kunnen afdwingen, worden bij subsidies uitvoe-ringsovereenkomsten gesloten.

Bij contracten is er meer keuzevrijheid voor de inkopers dan bij subsidies. De keuzevrij-heid zal voor jeugdhulp echter beperkt zijn.

Bij het gedwongen kader (Jeugdbescherming en jeugdreclassering) is contracteren wel-licht verplicht omdat er een leveringsplicht moet zijn. Voor de bijbehorende aanbeste-ding kan gebruik worden gemaakt van model 2B, de lichtste vorm. Momenteel is nog niet bekend of en welke landelijke eisen op dit gebied zijn. We wachten dit af.

Voor de lokale subsidies wordt nagedacht over een voorstel van prestatiesubsidies. Hier-door willen wij de transformatie binnen de zorgorganisaties stimuleren. Dit voorstel wordt nader uitgewerkt op 3D niveau.

Voornemens:

In lokaal verband;

• Een voorstel uitwerken op 3D niveau over prestatiesubsidies.

In regionaal verband:

• Een voorstel uitwerken over de wijze van financiering via contracteren of subsidiëring, mede op basis van landelijke afspraken en wettelijke voorwaarden.

7.3.4 Keuze van aanbieders

In het transitiearrangement is voor 2015 uitgegaan van voortzetting van de samenwer-king met de huidige “grote” aanbieders. Zij hebben in het transitiearrangement de in-houdelijke visie en transformatieagenda van de gemeenten onderschreven en een ge-zamenlijke werkagenda opgesteld waarin zij een aantal vernieuwingen en verbeteringen gaan doorvoeren, naast het werken in de jeugd- en gezinsteams.

Vernieuwing van het totale stelsel is nodig en dat verander je niet met een aantal nieuwe aanbieders. Wel zouden ook nieuwe aanbieders zich kunnen invoegen in het toekomst-model. Toch gaat de voorkeur daar niet naar uit. Het zou leiden tot grote frictiekosten, gevolgen voor de arbeidsmarkt en het verlies van huidige expertise en contacten. In het transitiearrangement is aangegeven hoe de frictiekosten worden beperkt.

Daarom wordt voorgesteld in ieder geval de eerste drie jaren uit te gaan van samenwer-king met de huidige grote aanbieders. Uiteraard moeten zij voldoen aan de landelijke, wettelijke kwaliteitseisen. Ze conformeren zich daarnaast aan de regionale kwaliteitsei-sen en aan het toekomstmodel. Aanbieders worden gehouden aan de Balkenendenorm voor de bekostiging van hun bestuurders. In 2015 wordt de samenwerking met de grote zorgaanbieders voortgezet. In 2016 kan nog eventuele doorloop plaatsvinden. Vanaf 2017 vindt samenwerking met eventueel andere zorgaanbieders plaats.

Tot slot kiezen we voor samenwerking met zorgaanbieders in onze eigen regio. Wanneer de regionale aanbieders de benodigde hulp niet kunnen bieden, kan hulp buiten de regio worden ingezet. Dat kan ook in individuele gevallen waarin de hulp beter vanuit een na-bij gelegen regio kan worden betrokken.

Over de plaats van kleine aanbieders die nu hulp bieden binnen de zorgverzekeringswet en AWBZ binnen het nieuwe stelsel, volgt in 2014 nog een advies.

• Uitsluitsel over aanbieders etc. gebeurt ook binnen de kaders van de wettelijk verplichte verordening. Momenteel werkt de VNG aan een modelverordening. We wachten deze af voor onze eigen versie.

Voornemens:

In lokaal en regionaal verband:

• Voorstel uitwerken over de plaats binnen het nieuwe stelsel van de kleine aanbieders, die nu hulp bieden binnen de zorgverzekeringswet en AWBZ.

• Zorgen dat de huidige aanbieders onder voorwaarden in 2015 en 2016 de zorg voor de Oegstgeester jeugd waarborgen.

8 Kwaliteit

8.1 Landelijke kwaliteitseisen

De fundamentele kwaliteitseisen voor jeugdhulp zijn wettelijk voorgeschreven. Met deze eisen worden de veiligheid, gezondheid en rechtspositie van de jeugdige beschermd en wordt recht gedaan aan het uitgangspunt van het Internationaal Verdrag voor de Rech-ten van het Kind (IVRK) ‘de Staat heeft de verplichting een jeugdige te verzekeren van de bescherming en de zorg die nodig zijn voor zijn/haar welzijn”. Het gaat hierbij om de volgende kwaliteitseisen die gelden voor alle vormen van jeugdhulp:

a. De norm van verantwoorde hulp, inclusief de verplichting om altijd, geregistreer-de professionals in te zetten;

b. Verklaring omtrent het gedrag (VOG) voor alle medewerkers van een jeugdhulp-aanbieder, uitvoerders van kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering;

c. Gebruik van een hulpverlenersplan als onderdeel van verantwoorde hulp;

d. De verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling en de meldplicht calamiteiten en geweld;

e. Systematische kwaliteitsbewaking;

f. Verplichting aan de jeugdhulpaanbieders om de vertrouwenspersoon in de gele-genheid te stellen zijn taak uit te oefenen.

Daarnaast kennen sommige onderdelen van jeugdhulp waaronder de GGZ hun eigen kwaliteitssysteem en wetgeving.

De kwaliteitseisen worden nog verder uitgewerkt en kunnen verschillen voor het soort jeugdhulp dat wordt geleverd. Zo zullen de kwaliteitseisen omvattender zijn als de aard en intensiteit van de jeugdhulp toeneemt, bijvoorbeeld bij residentiële zorg of bij ge-dwongen hulpverlening. Dit geldt vooral voor de eisen ‘verantwoorde hulp’, ‘plan’, ‘mede-zeggenschap’ en ‘systematische kwaliteitsbewaking’. De landelijke inspectie zal toezien op het naleven van de kwaliteit.

8.2 Gemeentelijke kwaliteitseisen

De gemeente kan, naast de wettelijke kwaliteitseisen, in de voorwaarden bij de contrac-tuele overeenkomsten met jeugdhulpaanbieders zelf ook nog eisen stellen aan de kwali-teit van de jeugdhulp.

De kwaliteitseisen worden vertaald in een definitieve set van effect- en prestatie-indicatoren

Ook zullen wij in regionaal verband een beslissing nemen of we van de uitvoerders een kwaliteitscertificering als HKZ[9] zullen eisen. We nemen daarbij mee dat wij de admini-stratieve lasten van het kwaliteitsregime zoveel mogelijk binnen de perken willen hou-den.

In 2014 willen we in regionaal verband samenwerken met een onafhankelijk onder-zoeksinstituut om de kwaliteit van het nieuwe stelsel en toekomstmodel te volgen en meten.

 

[9] HKZ staat voor Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector. Met het HKZ Certificaat voldoet men aan vooraf vastgestelde kwaliteitsnormen van geleverde zorg.

8.3 Kwaliteitsmetingen omzetten in verbeteringen

We bepalen in regionaal verband op een aantal manieren de kwaliteit van de geleverde hulp:

We meten de effectiviteit van de hulp. Dit doen we door te kijken of en in welke mate de doelen van het gezinsplan zijn bereikt.

We meten de tevredenheid van de ouders en jeugdigen.

Tot slot analyseren we de verslagen van klachtenbehandeling van de uitvoerders van hulp en van de onafhankelijke vertrouwenspersoon.

De inspectie voor de jeugdzorg houdt toezicht op de kwaliteit van de hulpverlening in onze regio. De aanbevelingen van de inspectie worden besproken met de aanbieders.

Op basis van deze informatie, analyse van de informatie en bespreking van de analyse met stakeholders, waaronder de uitvoerder van jeugdhulp worden mogelijke verbeterin-gen geformuleerd. Dit kan gaan over werkwijzen binnen een instelling, maar ook een verbetering die de gemeenten kunnen nemen voor het gehele veld.

De wijze waarop de verzameling en analyse van de gegevens plaats zal vinden wordt in 2014 uitgewerkt, waarbij in ogenschouw zal worden genomen dat de verantwoordingsei-sen minimaal zijn en gericht op resultaat.

8.4 Monitoring en evaluatie

De komende jaren zullen gemeenten en Rijk met alle betrokken partijen werken aan het vaststellen en toegankelijk maken van een nieuwe, geharmoniseerde set van indicato-ren. Het gaat hierbij om een set van input, throughput (het aantal jeugdigen dat hulp kan krijgen), output en outcome indicatoren.

Eenheid van taal en overeenstemming over meetinstrumenten stelt gemeenten in staat om hun prestaties onderling te vergelijken en beperkt de administratieve lasten voor de aanbieders van jeugdhulp.

Op grond van de Jeugdwet is de gemeente verplicht om een beperkt aantal indicatoren over de resultaten van het beleid landelijk te publiceren. Hierdoor is onderlinge vergelij-king tussen gemeenten mogelijk.

8.5 Opschaling en escalatie

Opschaling en escalatie zal in regionaal verband geregeld worden. Het gaat bij jeugdhulp soms om ernstige problematiek. Wanneer de hulp stagneert of escaleert moet er een opschalingsprotocol zijn. Daarbij moet het duidelijk zijn wie welke rol speelt.

Verder maken we afspraken over de mate van betrokkenheid en verantwoordelijkheid van het College en de Gemeenteraad waar het individuele casuïstiek betreft. We moeten enerzijds voorkomen dat de politiek op de stoel van de hulpverlening gaat zitten, maar we moeten ook kunnen ingrijpen wanneer dat nodig is.

Drama’s rondom jeugdigen, ook wanneer het gezin hulp krijgt, zijn nooit uit te sluiten. We doen er alles aan om dergelijke situaties te voorkomen. Mocht dat onverhoopt toch niet lukken dan proberen we daar vooral lering uit te trekken.

In 2014 werken we in regionaal verband dit onderdeel en een escalatiemodel verder uit.

Voornemens:

In lokaal verband:

• Formuleren van de lokale eisen voor de kwaliteit van de jeugdhulp als voorwaarde bij de te verstrekken subsidie.

In regionaal verband:

• Kiezen om in regionaal verband de landelijke en regionale kwaliteitseisen vast te leggen.

• Zorgen dat er in 2014 een regionale set van kwaliteitseisen komt, be-staande uit een combinatie van landelijke en regionale kwaliteitseisen.

• Vertalen van de regionale set van kwaliteitseisen in effect- en prestatie-indicatoren die gericht is op de inhoudelijke doelen van onze jeugdhulp.

• De kwaliteitseisen en de verantwoording niet laten leiden tot onnodige bureaucratie.

• Een uitgewerkt escalatiemodel opstellen in 2014, inclusief afspraken rondom politieke verantwoording en de mate van betrokkenheid bij casu-istiek.

 

9 Financiën

9.1 Budget

De vaststelling van het totale budget voor de gehele jeugdhulp en de verdeling van dit geld over gemeenten is complex en gebeurt daarom in stappen. De eerste stap was de meicirculaire van 2013. De meicirculaire 2013 geeft een indicatie van het bedrag dat ge-meenten in 2015 krijgen voor het uitvoeren van de taken die voortvloeien uit de nieuwe Jeugdwet. Het indicatieve budget uit de meicirculaire 2013 is gebaseerd op de histori-sche gegevens over het gebruik van jeugdzorg op gemeentelijk niveau (bron: SCP en Cebeon). In de meicirculaire van 2014 wordt de definitieve verdeling voor 2015 vastgesteld op basis van de dan meest recente cijfers en objectieve verdeling.

De bedragen uit de meicirculaire 2013 zijn onlangs herzien. Hieronder volgt het herziene budget uit de meicirculaire 2013:

 

 

2015

Huidig budget

5.900.000

Budget naar gemeente

4.659.955

 

Het is belangrijk voor de gemeente Oegstgeest de volgende zaken uit te zoeken:

- Op welke manier Oegstgeest de budgetten wil verdelen over de verschillende ta-ken en opgaven;

- Wat de consequenties zijn voor de regierol van de gemeente voor tijd en capaci-teit en staan deze kosten in verhouding tot de verwachte kosten die bespaard gaan worden op jeugdhulp;

- Welke verplichtingen nog doorlopen n.a.v. transitiearrangement;

- Welke kosten gemoeid zijn met de kwaliteitseisen;

- Hoe we ervoor zorgen dat de uitgaven binnen het budget blijven en bezuinigingen worden gerealiseerd (het uiteindelijke doel is 15% rijksbezuiniging in 2017);

- Hoe Oegstgeest afspraken kan maken met huisartsen en zorgverzekeraars over de doorverwijzingen naar jeugdhulp in verband met kostenbeheersing;

- Wat de gevolgen zijn van het herziene woonplaatsbeginsel.

 

9.2 Persoonsgebonden budget

Oegstgeest hecht veel waarde aan de mogelijkheid dat jeugdigen en ouders de hulp naar eigen inzicht invullen. De regeling om een budget aan jeugdigen en ouders te verstrek-ken wordt opgenomen in de verordening die eind 2014 zal worden voorgelegd aan de raad. Hierbij kijken we ook naar de samenhang met de AWBZ transitie. Bij jeugdhulp op grond van een rechterlijke maatregel is een persoonsgebonden budget niet aan de orde. Belangrijke voorwaarden voor het PGB zijn dat we kosten beheersbaar houden en fraude tegengaan.

9.3 Eigen bijdrage voor jeugdhulp

Op grond van de Jeugdwet is een eigen bijdrage verplicht bij uithuisgeplaatste jeugdigen. Deze bijdrage is maximaal de hoogte van de kinderbijslag gedurende de uithuisplaat-sing.

De gemeente kan ook een eigen bijdrage vragen voor andere vormen van jeugdhulp. De komende maanden zullen we onderzoeken bij welke vormen van jeugdhulp een eigen bijdrage aan de orde is. Hierbij zullen we er zeker rekening mee houden dat de jeugd-hulp laagdrempelig moet blijven en dat stapeling van eigen bijdragen wordt tegenge-gaan.

De regeling van de eigen bijdrage zal worden opgenomen in de verordening die eind 2014 zal worden voorgelegd aan de raad.

Voornemens:

In lokaal verband:

• Onderzoeken op welke manier Oegstgeest de budgetten wil verdelen over de verschillende taken/opgaven.

• Onderzoeken wat de consequenties zijn voor de regierol van de gemeente voor tijd en capaciteit. Staan deze kosten in verhouding tot de verwachte kosten die bespaard worden op jeugdhulp?

• Onderzoeken welke verplichtingen nog doorlopen n.a.v. transitiearran-gementen, zeker door verwachte tijdelijke stijging van de vraag in 2014 en om hoeveel budget dit gaat.

• Onderzoeken welke kosten zijn gemoeid met de kwaliteitseisen.

• Onderzoeken hoe we ervoor zorgen dat de uitgaven binnen het budget blijven en bezuinigingen worden gerealiseerd ( het uiteindelijke doel is 15% rijksbezuiniging in 2017).

• Onderzoeken hoe Oegstgeest afspraken kan maken met huisartsen en zorgverzekeraars over de doorverwijzingen naar jeugdhulp in verband met kostenbeheersing.

• Onderzoeken wat de gevolgen zijn van het herziene woonplaatsbeginsel.

• Onderzoeken hoe Oegstgeest omgaat met PGB en deze vastleggen in een verordening.

• Onderzoeken hoe Oegstgeest omgaat om met de Eigen Bijdrage en deze vastleggen in een verordening.

 

10 Bijlagen

10.1 Advies Wmo-adviesraad

Wmo-adviesraad Oegstgeest

p/a Gemeentehuis

Postbus 1270

2340BG Oegstgeest

E: wmoadviesraad@oegstgeest.nl

Datum: 28 november 2013

Advies Regionaal - Lokaal Beleidsplan Transitie Jeugdzorg

De Wmo-adviesraad van Oegstgeest spreekt zijn waardering uit over het Regionaal Beleidsplan Transitie Jeugdzorg. Het beleidsplan bevat een goede analyse van de complexe problematiek en geeft helder weer hoe de gemeenten in Holland Rijnland het

jeugdhulpsysteem vorm willen geven en hoe ze daarbij in gezamenlijkheid willen optreden.

Wij zijn blij met de goede regionale samenwerking. Veel specialistische taken kunnen alleen op regi-onaal niveau worden uitgevoerd en bovendien is het geheel zo complex dat een individuele gemeen-te het niet alleen kan. Ook het onderwijs is gebaat bij een goede regionale afstemming en samen-werking: met name scholen voor Voortgezet Onderwijs en Speciaal Onderwijs hebben vaak een re-giofunctie, de leerlingen komen uit meerdere gemeenten.

Het onderscheid in pijlers en de voorgestelde werkwijze kunnen wij in belangrijke mate steunen. Gezien de ingangsdatum van de wet Jeugdhulp per 1 januari 2015 zullen met name de pijlers 3, 4 en 5 al op korte termijn in uitvoering moeten worden genomen.

Het plan mist nog de concrete budgettaire uitwerking.

Gezien de korte reactietijd beperkt de adviesraad zich tot het geven van een aantal adviezen

1. Verwachte tijdelijke stijging van de vraag in 2014 en 2015

Waarschijnlijk zal er een stijgende vraag zijn naar jeugdzorg in 2014 en 2015. Door hulp makkelijker toegankelijk en dichterbij te brengen kan aanvankelijk meer vraag ontstaan. Verder zal er mogelijk een extra grote vraag zijn naar indicaties aan het einde van 2014 door de angst van cliënten voor ver-andering in het systeem. Jeugdhulp die al is ingezet voor de inwerkingtreding van de wet op 1 janua-ri 2015 kan tot een jaar na de inwerkingtreding van de wet worden voortgezet op dezelfde manier en bij dezelfde aanbieder.

Advies: maak een inschatting van de omvang van deze extra benodigde zorg en het daarbij behoren-de budget en zorg voor een tijdige reservering hiervoor op de gemeentelijke begrotingen.

2. Deskundigheid jeugd- en gezinsteams

Deze teams moeten een cruciale rol vervullen bij het verhogen van de kwaliteit van de jeugdhulp en de vermindering van het gebruik van (zware) specialistische

voorzieningen. De jeugd- en gezinswerker beoordeelt samen met het kind/gezin welke hulp nodig is, begeleidt en behandelt indien mogelijk zelf en schakelt daarbij zo nodig specialisten in (pijler 4), of ondersteuning vanuit andere domeinen.

Dit vraagt veel van de kwaliteit en de deskundigheid van de jeugd- en gezinswerkers. Als zij de situ-atie niet goed inschatten bestaat het risico dat specialistische hulp niet of (te) laat wordt ingescha-keld en het probleem/de problemen toenemen en meer of langduriger hulp nodig is.

Advies: Stel hoge eisen aan de deskundigheid en de ervaring van de jeugd- en gezinswerkers. De eerste beoordeling is essentieel. Om die reden is de ervaren, goed opgeleide expert vaak hard nodig aan de voorkant en minder achter in het traject.

3. Samenwerking jeugd- en gezinsteams met (sociale) wijkteams

Volgens de werkwijze 1 gezin, 1 plan (pijler 6) wordt een integraal plan opgesteld, waarin ook doelen op het gebied van bijvoorbeeld onderwijs, Wmo, werk & inkomen en volwassenenzorg worden opge-nomen. 1 gezin, 1 plan vormt ook de basis voor de samenwerking van de jeugd- en gezinsteams met sociale wijkteams en het veiligheidshuis. Het is belangrijk dat ook vanuit deze domeinen met de principes en de werkwijze van 1 gezin 1 plan gewerkt wordt. Zo ontstaan integrale hulpplannen op maat voor dat kind of gezin waarbij alle leefdomeinen die een rol spelen bij de problematiek betrok-ken zijn. Verbinding van de (sociale) wijkteams met de jeugd- en gezinsteams is belangrijk. Voorge-steld wordt in de praktijk te ontdekken hoe deze samenhang en verbinding het beste kunnen worden vormgegeven.

Advies: benut 2014, de periode dat met een zestal jeugd- en gezinsteams proefgedraaid wordt, al door één of twee teams volgens de integrale aanpak te laten werken.

4. Goede voorbeelden in andere regio’s

In het hele land zijn gemeenten bezig met de transitie van de jeugdzorg. In sommige regio’s zijn de ontwikkelingen al verder gevorderd dan in andere. Er zijn voorbeelden van goede projecten die ook op andere plaatsen in het land gebruikt kunnen worden.

Advies: kijk naar goede voorbeeldprojecten in andere regio’s en maak daar gebruik van. Laat ook andere regio’s profiteren van goede ontwikkelingen in Holland Rijnland.

5. Ontwikkel ook een regionale aanpak voor (lokale) preventie en vroegsignalering (pijler 2)

Wanneer gemeenten investeren in preventie en vroegsignalering kan dat problemen tijdig oppakken of voorkomen. Deze pijler is volgens het regionaal transitieplan vooral een lokale aangelegenheid.

Advies: ontwikkel ook een regionale aanpak voor preventie en vroegsignalering voor gemeenten die daar gebruik van willen maken (of moeten maken door beperkte capaciteit).

6. Overweeg ook gezamenlijke financiering van (lokale) preventie en vroegsignalering

Er komt een regionaal voorstel over de wijze waarop gemeenten financieel samen willen werken op het gebied van solidariteit en risicospreiding. Dit geldt met name voor de gezamenlijke financiering van specialistische hulp. De gebiedsgerichte jeugd- en gezinsteams en de basisvoorzieningen komen voor rekening en risico van de gemeenten.

Advies: overweeg ook gezamenlijke financiering van (lokale) preventie en vroegsignalering en van de gebiedsgericht jeugd- en adviesteams voor die gemeenten die hiervan gebruik willen maken.

7. Goede samenwerking met scholen essentieel

In het kader van de Wet Passend Onderwijs vinden ook binnen het onderwijs ingrijpende verande-ringen plaats. In Holland Rijnland is een gemeenschappelijke visie ontwikkeld over hoe de kaders van Passend Onderwijs en de transitie jeugdzorg met elkaar verbonden worden. Dit is een belangrij-ke stap.

Scholen hebben een grote rol bij preventie en vroegsignalering. Bij het primair en speciaal basison-derwijs fungeren de jeugd- en gezinsteams als ondersteuning voor de school en de leerkracht. Elke school heeft een eigen contactpersoon binnen het lokale jeugd- en gezinsteam.

Advies: versterk de samenwerking met scholen, kinderdagverblijven en peuterspeelzalen en zorg dat ze hun rol bij preventie en vroegsignalering optimaal kunnen vervullen. Geef waar nodig extra voor-lichting aan de leerkrachten en pedagogisch medewerkers.

8. Ga eerder aan de slag met het voortgezet onderwijs

In het voortgezet onderwijs zijn de jeugd- en gezinsteams lastiger te koppelen aan de scholen omdat kinderen in het voortgezet onderwijs (VO) en het middelbaar beroepsonderwijs (MBO) uit meer gemeenten en delen van een stad afkomstig zijn.

De jeugd- en gezinswerkers in het VO moeten waar dat nodig is, schakelen,

samenwerken of overdragen met en aan het jeugd- en gezinsteam in de woonplaats van de jongere. Dit wordt nader uitgewerkt in samenwerking met het voortgezet onderwijs, onder andere in de proeftuinen.

Advies: wacht niet met de uitwerking maar bespreek al op korte termijn de samenwerking en af-stemming tussen het VO en de jeugdzorg.

9. Voldoende aandacht voor het recht op beroep van ouders en jongeren

De medewerker van het jeugd- en gezinsteam stelt samen met kind en/of ouders het gezinsplan op. Ouders (en jongeren) hebben de regie over het plan. Het plan fungeert ook als wettelijk benodigde beschikking en biedt daarmee toegang tot zorg. Cliënten kunnen bezwaar aantekenen tegen de be-schikking. Daarmee heeft het plan ook een formele juridische status. Ouders hebben nu meer in-vloed dan voorheen op de beslissingen die genomen worden door de hulpverleners. Toch is het be-langrijk dat er goede mogelijkheden zijn om tegen een beslissing in beroep te gaan of een klacht in te dienen.

Advies: zorg dat er voldoende mogelijkheden zijn en blijven voor ouders en jongeren om een klacht in te dienen of tegen een beslissing in beroep te gaan.

10. Ondersteun gemeenten bij hun lokale regiefunctie en bij de uitvoering

Het zal naar verwachting een aantal jaren duren voor het toekomstmodel zich helemaal heeft ont-wikkeld. In die fase is het belangrijk dat gemeenten door gezamenlijk te sturen een krachtig regis-seur kunnen zijn. Sturing op de uitvoering vindt op lokaal niveau plaats.

Advies: juist in de eerste jaren waarin het toekomstmodel vorm moet krijgen is samen optrekken en ondersteuning van gemeenten essentieel. Uitvoering maakt hier een onlosmakelijk onderdeel van uit. Ondersteun de gemeenten ook hier in.

11. Wacht niet met het ontwikkelen en afspreken van de kostenverdeelsleutel

Het gaat bij jeugdhulp vaak om dure specialistische, langdurige of residentiële zorg. Het is niet voor-spelbaar hoeveel gebruik gemaakt zal worden van dergelijke voorzieningen. Om die reden wordt door verschillende gemeenten gepleit voor solidariteit en risicospreiding tussen gemeenten. Er zijn verschillende vormen om tot een onderlinge verdeelsleutel te komen. Onderzocht moet worden wel-ke vorm zou passen bij onze regio (pag 28).

Advies: maak een verdeelsleutel op basis van objectieve kenmerken van de bevolking. Wacht niet tot de praktijk uitwijst in welke gemeenten de kosten relatief groot of gering zijn. Daarna zal het na-melijk veel moeilijker zijn tot een toekomstbestendige verdeelsleutel te komen.

Namens de Wmo-adviesraad van Oegstgeest,

Jan Nieuwenhuis, voorzitter Adry Lodder, secretaris

10.2 Gemeenschappelijke paragraaf samenwerkingsverban-den PO en VO en gemeenten Holland-Rijnland

1. Inleiding: passend onderwijs en decentralisatie jeugdzorg – twee zielen, één gedachte?

Ieder kind verdient goed onderwijs. Goed onderwijs dat kinderen en jongeren in staat stelt hun talenten te ontwikkelen en dat hen uitdaagt om steeds een stap extra te zetten. De huidige orga-nisatie van de extra onderwijsondersteuning biedt daarvoor, zowel inhoudelijk, structureel als financieel, onvoldoende mogelijkheden. Inhoudelijk doordat een passend onderwijsaanbod vaak verscholen zit ‘achter een diagnose’, te laat komt of niet dicht bij huis gerealiseerd kan worden. Structureel omdat de huidige systematiek een geheel is van ingewikkelde regels en complexe bekostiging, dat resulteert in lange doorlooptijden en onduidelijkheid over wie de re-gie heeft en de verantwoordelijkheid draagt. En tenslotte financieel aangezien de perverse prikkel van hulp na een diagnose heeft geleid tot een aanzienlijke stijging van indicaties.

Doel passend onderwijs

Het doel van passend onderwijs is, door het verleggen van verantwoordelijkheden en geldstro-men, de mogelijkheden op goed onderwijs voor ieder kind en iedere jongere optimaal te benut-ten. Met passend onderwijs wordt daarom de verantwoordelijkheid voor de organisatie van de extra onderwijsondersteuning neergelegd bij de schoolbesturen, in overleg met ouders, leraren en gemeenten. Schoolbesturen krijgen met de start van passend onderwijs een zorgplicht en wer-ken hierbij samen in een door de minister vastgesteld en regionaal afgebakend samenwerkings-verband. Door de verantwoordelijkheden dicht bij de scholen te beleggen kan beter worden aan-gesloten bij de ondersteuningsvraag van kinderen/jongeren en de specifieke kenmerken van het samenwerkingsverband. Goede ondersteuning in de reguliere scholen kan voorkomen dat kin-deren e jongeren verwezen moeten worden naar het (voortgezet) speciaal onderwijs ((v)so). Voor kinderen die dat echt nodig hebben, blijft het (V)SO bestaan. Deze

wijzigingen zijn vastgelegd in de Wet passend onderwijs die op 5 november 2012 is gepubliceerd in het Staatsblad. Vanaf 1 augustus 2014 gaan de nieuwe samenwerkingsverbanden van start met passend onderwijs.

Doel transitie jeugdzorg

Dezelfde constatering over het tekort aan mogelijkheden en de negatieve gevolgen van slag-boomdiagnostiek is de aanleiding geweest voor de nieuwe jeugdwet. In deze wet wordt gere-geld dat de verantwoordelijkheid voor alle zorg voor jeugd ondergebracht wordt bij de over-heidslaag die het dichtst bij de burger staat: de gemeente. Daarbij is, net als in passend on-derwijs, niet enkel sprake van een verschuiving van middelen en verantwoordelijkheden, maar hoofdzakelijk van een inhoudelijke transformatie. Uitgangspunt daarbij is de eigen kracht van mensen benutten en het ontzorgen en normaliseren van de situatie. De ‘transitie jeugdzorg’ beoogt jeugdigen en hun /gezinnen zo snel en licht mogelijk te ondersteunen of hulp te bieden om het zelf weer aan te kunnen, door de zwaardere jeugdhulp (inclusief ggz, kinderbescherming en jeugdreclassering) in te voegen in of toegankelijk te maken via het lokale hulpaanbod voor gezinnen.

In de aanloop naar 1 augustus 2014 staan de nieuwe samenwerkingsverbanden voor de taak om een eigen systematiek van ondersteuningstoewijzing te ontwerpen en te organiseren.

Bij het ontwerpen van een dergelijke systematiek hebben samenwerkingsverbanden van de mi-nister de vrijheid gekregen om ‘te doen wat nodig is’ om voor iedere leerling binnen de grenzen van het samenwerkingsverband een passende onderwijsplek te garanderen.

Gemeenten staan voor de uitdaging om voor januari 2015 het geheel van jeugdhulpvoorzienin-gen in te richten en af te stemmen. Zij worden daardoor gestimuleerd na te denken over een slagvaardiger en snellere manier van hulp rondom kinderen en gezinnen organiseren en worden daarnaast regievoerder en opdrachtgever voor uitvoeringsorganisaties.

In beide gevallen moet de nieuwe systematiek zo zijn ingericht dat deze bijdraagt aan het reali-seren de eigen missie en de visie en aan een integrale aanpak voor alle jeugdigen. Daarmee bie-den de beide beleidswijzigingen zowel voor kinderen/jongeren en gezinnen, als voor scholen en gemeenten interessante kansen voor snellere en passender ondersteuning wanneer dat nodig is.

De zes regionale samenwerkingsverbanden (PO en VO), het landelijk reformatorisch samenwer-kingsverband1 en de vijftien gemeenten op het niveau van Holland-Rijnland zien deze kansen en zijn zich bewust van hun gezamenlijke verantwoordelijkheid. In de regio is men zich daar-naast bewust van het feit dat het gezamenlijk optrekken in deze transities voor alle partijen een meerwaarde oplevert. Middels deze gezamenlijke paragraaf in zowel de ondersteunings-plannen van de samenwerkingsverbanden als de jeugdbeleidsplannen van de gemeenten, trachten zij dan ook een verbindend kader in visie vast te stellen, waarbinnen een afgestemde, dekkende en passende structuur van onderwijs, zorg en ondersteuning kan ontstaan. Op die manier valt winst te behalen voor alle jeugdigen binnen Holland-Rijnland, zowel thuis als op school.

2. Gedeelde missie en visie: de beweging van achter naar voren

De kern van de visie van zowel de betrokken samenwerkingsverbanden als de betrokken ge-meenten is samen te vatten in drie kerntransities in het denken en handelen, afkomstig uit het Referentiekader – het leidende document van de onderwijssectoren bij invoering van passend onderwijs:

- van achteren naar voren, met zo min mogelijk bureaucratie

- van curatief naar preventief, met hulp zodra dat nodig is

- van sectoraal naar integraal, op basis van een gedeelde verantwoordelijkheid

‘Van achter naar voren’ doelt op het verplaatsen van het moment waarop ondersteuning wordt geboden in een traject, zowel in de jeugdzorg als in de onderwijsondersteuning. Nu gebeurt dat niet direct na signalering, maar pas op het moment dat aan een vooraf vastgestelde set van indicatiecriteria wordt voldaan. Dit heeft tot gevolg dat kinderen en jongeren die niet, of net niet aan de indicatiecriteria voldoen, verstoken blijven van de (ook) voor hen benodigde hulp en ondersteuning. In een nieuwe systematiek is het van belang dat de benodigde ondersteu-ning achter de indicatiecriteria vandaan komt (‘van achteren’) en direct, snel en passend wordt georganiseerd in de directe leefomgeving van kinderen/jongeren en hun gezin. Professio-nals worden ingezet op de plek en op het moment waar zij het hardst nodig zijn en het meeste verschil kunnen maken: in en om de school, in en om de gezinnen. Van belang daarbij is dat zij bij het geven van die hulp tegen zo min mogelijk bureaucratische barrières aanlopen.

Het gevolg van deze beweging van achteren naar voren is een nadruk op voorkomen, in plaats van de afhankelijkheid van curatief repareren. Hoe eerder hulp en ondersteuning beschikbaar zijn, hoe meer er wordt voorkomen dat een kleine stagnatie in de ontwikkeling van een kind of jongere uitgroeit tot een onderwijsachterstand, of jongerenproblematiek / een lastige gezinssitu-atie uitgroeit tot zware sociale problematiek.

1 De twee landelijke samenwerkingsverbanden op reformatorische grondslag (PO en VO) partici-peren in meerdere regio’s

en dienen hun beleid ook op deze regio af stemmen. De intentie is om maximaal aan te sluiten bij de regionale afspraken.

De verwachting is dat, door de nadruk te leggen op preventie, eveneens het aantal kinderen dat aangewezen is op specialistische (bovenschoolse) voorzieningen wordt gereduceerd.

Een laatste punt in de kern van de visie is de overgang van sectoraal naar integraal. Daarbij doelt sectoraal op de huidige situatie, waarin hulp en ondersteuning vaak op gecompartimen-teerde wijze bij kinderen en gezinnen terecht komen als gevolg van schotten tussen (uitvoe-rings)organisaties, slechte afstemming tussen hulpverleners en deskundigen onderling en een focus op diagnosticeren. We willen toe naar een situatie waarin zowel in cultuur als in struc-tuur, zowel in denken als in doen, deze schotten worden opgeheven en de afstemming een we-zenlijke voorwaarde voor effectieve hulp wordt.

Zowel in het onderwijs als in de jeugdhulp tekenen zich de kaders van een dergelijke integra-le benadering zich al af, zij het met twee verschillende invalshoeken:

 In het primair onderwijs is men goed op weg om op alle scholenHandelingsgericht te werken. Die ontwikkeling is ook gaande op de scholen voor voortgezet onderwijs. Met Handelingsgericht werken (HGW) worden de onderwijsondersteuningsbehoeften in plaats van de beperkingen van leerlingen centraal gesteld en ligt de focus op oplossings-gericht handelen. Hiernaast gaat HGW uit van de continue afstemming en wisselwerking tussen het kind en zijn of haar sociale omgeving: de klas, de leerkracht, de ouders, etc. Het propageert daarmee (hoofdzakelijk) een integrale denk- en analysewijze: contextueel en transactioneel.

 De gemeenten hebben het werken volgens de ‘éénGezinéénplan werkwijze’ geïntrodu-ceerd: het werken vanuit een gezinsplan dat uitgaat van de doelen die de.jeugdige (het gezin) zelf stelt, dat zowel lichte als (waar nodig) specialistische hulp kan omvatten en rekening houdt met het complete sociale domein, waar het onderwijs deel van uitmaakt. Essentie is het versterken van de eigen kracht, met behulp van laagdrempelig advies en hulp op maat, waarbij het gezin of de jeugdige centraal staat. Het propageert daarmee (hoofdzakelijk) een integrale handelingswijze. Na een periode van gewenning wordt de-ze werkwijze steeds vaker benut.

De beide bewegingen benadrukken dezelfde integraliteit, alleen leggen beide de nuance net

anders. De essentie van de verbinding ligt dan ook in de (h)erkenning van de gezamenlijke ver-antwoordelijkheid voor alle kinderen en jongeren. De wijze waarop samenwerkingsverbanden en gemeenten hier reeds op aan het voorsorteren zijn, biedt heldere aanknopingspunten voor het ontwikkelen van een integrale systematiek.

3. Hoe krijgt dat praktisch zijn beslag?

De samenwerkingsverbanden in de regio hebben in de afgelopen jaren ieder hun eigen ont-wikkeling in de richting van Passend onderwijs doorgemaakt. Daarbij zijn in ieder samen-werkingsverband verschillende keuzes gemaakt en verschillende thema’s uitgewerkt. Daarbij komt dat het primair en voortgezet onderwijs qua cultuur behoorlijk verschillend zijn. Tevens van belang om te beseffen bij het onderstaande gemeenschappelijk kader is dat er fundamentele verschillen zijn in de organisatie tussen het primair en het voortgezet on-derwijs. Deze verschillen hebben invloed op de wijze waarop een nieuwe ondersteunings-structuur kan worden ingericht. Zonder daar hier inhoudelijk op in te gaan, kan op hoofdlij-nen worden vastgesteld dat:

- Het VO met andere leeftijdsgroepen leerlingen te maken heeft en daardoor ook gecon-fronteerd wordt met andere ondersteuningsbehoeften/problematiek dan het PO.

- Het VO is qua leerlingpopulatie al ‘gesegregeerd’, door de bestaande niveauver-schillen.

- De signaleringsfunctie in het VO gespreid is over veel docenten, terwijl deze in het PO in handen van maximaal twee leerkrachten ligt.

- Daarnaast heeft een leerling op het voortgezet onderwijs een andere (vaak meer in-vloedrijke) rol in het eigen hulp- of arrangeerproces dan leerlingen op het PO (waar de ouders in dit proces een belangrijker rol spelen).

- Door de schaalgrootte is het voor scholen voor voortgezet onderwijs vaak eenvoudiger / aantrekkelijker om de bij het proces van ondersteuningstoewijzing benodigde des-kundigen (bijvoorbeeld een onderwijs/gedragsspecialist) in eigen dienst te hebben, dan deze te

‘delen’ met andere scholen.

- Scholen voor VO hebben (vaak) een regiofunctie, basisscholen een buurtfunctie. Door de regiofunctie van het voortgezet onderwijs moet zij andere afspraken maken met de ge-meenten als het gaat om de inzet van wijkgebonden Jeugd- en Gezinsteams. Dit stelt andere (netwerk-)eisen aan de betrokken deskundigen.

- Het primair onderwijs zoekt naar een wijze om zoveel mogelijk arrangeren in de basis-school zelf te laten plaatsvinden. Het voortgezet onderwijs zoekt hiernaast tevens naar een bovenschools platform voor het arrangeren van (bepaalde vormen van) extra ondersteu-ning. Dit vergt verschillende afspraken met de gemeente over de inzet van expertise voor de gezinskant

Ondanks de verschillen in organisatie en uitwerking valt er, de ontwikkelingen overziend, echter ook een duidelijk gemeenschappelijk kader te ontwaren, hoofdzakelijk op het gebied van de afspraken in de basisondersteuning over de ondersteunings-structuur in en om de scholen, of de ‘routing’. Van cruciaal belang in dat gemeenschappelijke kader is het werken met een collegiaal netwerk van professionals in en om de school, waarmee expertise aan de voorkant gebundeld is, de ondersteuningsbehoeften van een leerling helder in kaart kunnen worden gebracht en een arrangement voorbereid kan worden (hoe klein of groot ook).

Het gaat daarbij expliciet niet om een nieuwe laag in het proces van ondersteuning toewijzen: het collegiale netwerk kan gezien worden als een methodiek voor het benoemen van ondersteu-ningsbehoeften en het vinden van oplossingen: een ondersteuningsteam met vaste deelnemers in de basisschool (directie, IB, leerkracht, ouders) en de juiste expertise dichtbij en direct te consulteren (onderwijsspecialist/gedragsspecialist, gezinsspecialist2). Juist de directe beschik-baarheid van de juiste expertise garandeert dat men elkaar kan vinden op het moment dat dat nodig is en dat er daardoor reeds aan de voorkant van het traject de juiste dingen gebeuren.

2 In de regio dragen deze ondersteuningsteams diverse namen, waaronder bijvoorbeeld MZT (in 28.12) en MPO (in 28.13). Er wordt echter met alle benamingen gedoeld op hetzelfde team van di-recteur, IB, leerkracht, ouders, onderwijs - en gezinsspecialist.

Bovenstaande impliceert dat het samenwerkingsverband erop kan vertrouwen dat scholen tot een weloverwogen afweging komen welk arrangement het beste past bij de ondersteuningsbe-hoefte van een leerling – zulks met inachtneming van de gestelde beleids- en budgettaire kaders. De conclusie kan zijn dat een leerling het best geholpen is met plaatsing op het SBO, Praktijkon-derwijs, LWOO of (V)SO. De toelaatbaarheidsverklaring (TLV) wordt (als onderdeel van het ar-rangeren en met behulp van beschikbare expertise) dan ook op het niveau van de school voorbe-reid. Hierbij is het van wezenlijk belang dat de school (met behulp van de onderwijsspecia-list/gedragsspecialist) in staat is om een ontwikkelingsperspectief ( OPP) op te stellen. Dit is ver-plicht voor het afgeven van een toelaatbaarheidsverklaring en ouders hebbe hier instemming op. In het primair onderwijs garandeert de betrokkenheid van onderwijs- en gezinsexpertise bij het vormgeven van een arrangement in de school dat wordt voldaan aan de wettelijke verplichting tot een deskundigenadvies voorafgaand aan een verwijzing naar SBO of SO. De toekenning van het arrangement hoeft daardoor niet óók nog eens op een hoger niveau in het samenwerkingsver-band inhoudelijk getoetst te worden. In het voortgezet onderwijs zal de (op schoolniveau voorbe-reide) verwijzing naar het Praktijkonderwijs, LWOO of VSO en – afhankelijk van de afspraken in het swv - naar andere bovenschoolse onderwijsplekken inhoudelijk beoordeeld worden door een commissie van het samenwerkingsverband.

Toch is het – ook voor het primair onderwijs - de wettelijke taak en bevoegdheid van het sa-menwerkingsverband de TLV af te geven. Om beperking door bureaucratie te voorkomen wordt daarom voorgenomen het deskundigenadvies in principe over te nemen, tenzij dit conflicteert met de zienswijze van de school of de ouders, dan wel het beleid van het samenwerkingsver-band. Het samenwerkingsverband toetst de aanvraag voor een TLV slechts procedureel, waarbij wordt gecontroleerd of alle verplichte en gewenste stappen in het proces (dat als onderdeel van de basisondersteuning is vastgelegd in het ondersteuningsplan) zijn doorlopen en er spra-ke is van een consistent advies.

Enerzijds wordt hiermee voldaan aan de wettelijke verplichting en anderzijds wordt hiermee het vertrouwen in de arrangeercapaciteit van het collegiaal team in en om de scholen uitgespro-ken.

Eenzelfde beweging richting een gemeenschappelijk kader is ook te vinden bij de gemeenten. Zij hebben het voornemen om op het niveau van de regio Holland-Rijnland bij het organiseren van de jeugdhulp (als onderdeel van de decentralisatie van de jeugdzorg) een vergelijkbare beweging te gaan maken als die in het onderwijs wordt voorgestaan. Ook in de jeugdhulp wil dit zeggen dat de expertise ‘achter de indicatie vandaan’ wordt gehaald, en meer voorin het tra-ject wordt aangeboden. Dit gebeurt in de praktijk middels de zogenaamde Jeugd- en Gezins-teams. De teams moeten een cruciale rol vervullen bij het verhogen van de kwaliteit van de (pre-ventieve) jeugdhulp en daarmee de vermindering van het gebruik van (zware) specialistische voorzieningen. De expertise van diverse soorten ambulante jeugdhulp uit het huidige stelsel wordt in deze teams samengevoegd. Daarmee wordt het hulpaanbod doelmatiger en overzichte-lijker: voor ouders, maar ook voor scholen en andere (basis)voorzieningen. Vanaf 2015 moet er een regionaal dekkend aantal teams zijn. De Jeugd- en Gezinsteams werken vanuit het CJG en daarnaast zijn de teamleden regelmatig fysiek aanwezig in de basisvoorzieningen. Scholen en voorschoolse voorzieningen hebben een vaste Jeugd- en Gezinswerker, die bijvoorbeeld deel kan nemen aan het ondersteuningsteam op schoolniveau.

In onderstaand schema is een visualisatie opgenomen van het toekomstmodel jeugdhulp Hol-land- Rijnland. Het onderwijs is een van de basisvoorzieningen in dit schema en zowel het CJG als de Jeugd- en Gezinsteams staan in het toekomstmodel in nauwe verbinding met het onder-wijs.

Beide bovenstaande werkwijzen stellen professionals in het onderwijs en de jeugdhulp in staat hun primaire taak te verwezenlijken: voorin het traject, snel en adequaat, ondersteuning bieden opdat kinderen, het liefst in hun eigen sociale omgeving, een ononderbroken ontwikkelingspro-ces kunnen doormaken. De beweging ‘naar voren’ weerspiegelt de wens van de samenwer-kingsverbanden en gemeenten om de nadruk van Passend onderwijs en de Transitie Zorg voor Jeugd daar te plaatsen waar deze het meest effect kan bewerkstelligen: dicht bij huis en in de eigen sociale omgeving.

Door het op elkaar laten aansluiten van de routes binnen het onderwijs en binnen de jeugdhulp in de regio kan een slagvaardig, integraal en voor alle actoren overzichtelijk collegiaal netwerk ontstaan, dat in de scholen opereert op basis van een gedeelde, handelingsgerichte visie op de ontwikkeling van kinderen en jongeren.

Bijkomend voordeel is dat op deze manier, in ieder geval op regionaal niveau, een voor alle be-trokkenen overzichtelijke en eenduidige inrichting van het proces van ondersteuningstoewijzing ontstaat. Op die manier weten besturen, scholen en ouders dat er op diverse plekken in de regio met dezelfde maat gemeten wordt. Dit is tevens van belang voor de besturen voor (voortgezet) speciaal onderwijs in de regio. Naast de gemeenten op het niveau van Holland-Rijnland vormen immers ook de besturen voor (voortgezet) speciaal onderwijs een verbindende factor in de regio. Voor hen is het voor de eigen organisaties van belang dat bovengenoemde eenduidigheid in de systematiek van toewijzen regionaal geboden wordt en er een verbinding wordt gelegd met de gezinskant. Dit is specifiek van belang voor de, aan de scholen voor (V)SO verbonden, Commis-sies van Begeleiding, die betrokken zijn bij de toelating van leerlingen op de (V)SO-school en de begeleiding tijdens hun plaatsing.

4. Hoe bereiken we dat?

Nu de opdracht, visie en de contouren van de praktische uitwerking voor beide partijen verkend zijn is het de vraag op welke manier de eerder genoemde omslag in denken nu daadwerkelijk haar beslag kan krijgen in de praktijk van alledag: zowel in het onderwijs als in de jeugdhulpver-lening. Het gevaar is dat we de belangrijke kernconcepten uit de gedeelde visie blijven benoe-men in termen van structuren en instrumenten. We gaan daarmee voorbij aan de duale kern van elk veranderingsproces: dat verandering niet in enkel in structuren zit, maar voornamelijk ook in culturen: in mensen dus. De zes samenwerkingsverbanden, het landelijk reformatorisch swv en de vijftien Holland-Rijnland-gemeenten willen dan ook voornamelijk de handen op elkaar krijgen voor een cultuuromslag die het mogelijk maakt de gedeelde visie - om van indiceren te komen naar arrangeren door deskundige professionals - in de praktijk te realiseren.

In uitwerking in de praktijk zou dat zijn beslag moeten krijgen in:

- Het door samenwerkingsverbanden en gemeenten actief bevorderen van de gewenste cultuuromslag en de nieuwe wijze van werken;

- Het zoveel mogelijk voorkomen van bureaucratie;- De vormgeving en instandhou-ding van een collegiaal netwerk van betrokken en gemotiveerde professionals;

- Een zo praktisch en integraal mogelijke werkwijze van deskundigen, vanuit een rea-listisch kader.

- Professionals de ruimte geven om gezaghebbend te opereren, om te zeggen ‘zo gaan we het doen’. Niet zonder (financiële) restricties en vastgestelde, richtingge-vende kaders. Wel met een behoorlijke bewegings- en beslissingsvrijheid.

- Vervang vaste criteria en ‘slagbomen’ (‘als u niet aan de voorwaarden voldoet, krijgt u geen hulp’) in diverse lagen van het proces van ondersteuning toewijzen (zowel aan de onderwijs- als aan de gezinskant) door professionals op de route, gese-lecteerd op hun merites en hun competenties.

- Vanuit de eigen deskundigheid daar waar nodig het intersectorale opzoeken. Onder-ken dat iedere sector zijn eigen expertise heeft en haar eigen methoden om deze in de praktijk in te zetten. Onderken tevens dat iedere sector ook blinde vlekken en be-roepsdeformaties heeft. Onderken tenslotte dat twee sectoren altijd meer weten dan een. Zolang deze uitgangspunten gerespecteerd worden leert men van elkaar in plaats van dat men elkaar tegenwerkt.

- Nagestreefd wordt dat gezamenlijk benodigde expertise efficiënt ingezet en bij voor-keur gezamenlijk bekostigd wordt;

- Daar waar ondersteuning in het onderwijs en de jeugdhulp voor kinderen/jongeren en/of gezin nodig is, worden deze zoveel als mogelijk gelijktijdig ingezet en gestart;

- Uitgaan van en benutten van de eigen kracht van kind, jeugdige en/of gezin en hun sociale netwerk;

- Partijen zijn zich bewust dat dit verandertraject inspanningen en tijd van eenieder vergt.

Als bovenstaande ideaalbeelden werkelijkheid kunnen worden, is het pas echt mogelijk denk- en handelingskaders als Handelingsgericht werken en éénKindéénGezinéénPlan tot hun recht te laten komen en in de praktijk handen en voeten te geven.

5. Wat leggen we vast en waar en wanneer leggen we dat vast?

Een omslag in het denken en doen zoals in de paragrafen hierboven beschreven is niet van de ene op de andere dag gerealiseerd. Veel zaken moeten worden uitgevonden, ontwikkeld en ge-probeerd alvorens we met zekerheid kunnen zeggen wat werkt en wat niet.

Samenwerkingsverbanden en gemeenten hebben weliswaar een tijdpad voor de invoering van nieuwe structuren, de nieuwe culturen kunnen niet ineens gemeengoed zijn. Voorgesteld wordt daarom om het schooljaar 2013-2014 te gebruiken om gezamenlijk de visie te verankeren. Deze visie zal vervolgens praktisch moeten voortvloeien in een ontwikkelagenda voor planjaar 2014- 2015 en de periode daarna. In de eerste ondersteuningsplannen van de samenwerkings-verbanden PO en VO, en in de jeugdbeleidsplannen van de gemeenten, kan deze werkwijze beschreven worden als eerste stap in de richting van een werkelijk integrale manier van toe-wijzen van ondersteuning.

De ontwikkelagenda voor 2014-2015 en verder zal daarmee het primaire onderwerp vormen voor het op overeenstemming gericht overleg tussen samenwerkingsverbanden en gemeenten. Doel is de onderwerpen op die agenda voor de jaarwisseling 2013 op hoofdlijnen afgestemd te heb-ben, en voor de start van schooljaar 2014-2015 uitgewerkt te hebben.

Op deze ontwikkelagenda zal in ieder geval ruimte moeten zijn voor:

- de uitwerking van de ondersteuningsteams en jeugd- en gezinsteams als collegiaal netwerk van deskundigen: geen geïnstitutionaliseerd overleg, maar een flexibele methodiek;

- het in de praktijk het geven van ruimte aan professionals die gezaghebbend kun-nen opereren

aandacht voor taken en competenties die kwaliteit –en in combinatie met goede monitoring ook in enige mate financiële beheersing– garanderen;

gezamenlijke afspraken over professionalisering;

- het werken met pilots en proeftuinen: klein beginnen, consciëntieus voortgang boeken; In 2014 zullen 6 proeftuinen van Jeugd- en Gezinsteams van start gaan in Holland-Rijnland.

- het maken van functionele afspraken: horizontaal voor afspraken tussen onderwijs en opvang en verticaal voor afspraken tussen vve-po-vo-mbo

Belichting van de volle breedte van relevante gespreksonderwerken, waaronder:

o Kinderopvang: afstemming tussen onderwijs en gemeenten

over signalering, overdracht, doorgaande lijn, inzet van preventieve hulp, etc.

o Leerplicht en het voorkomen van thuiszitters.

o Huisvesting en de samenhang met passend onderwijs

o Leerlingenvervoer in relatie tot voorzieningen van het swv

o AWBZ (begeleidingsfunctie): inzet van begeleidingsmiddelen

vanuit het swv en de relatie met persoonsgebonden budgetten

o Schoolbegeleiding

o Onderwijsachterstanden/gewichtenregeling

o Toeleiding naar scholing, arbeidsmarkt of dagbesteding voor kwetsbare doelgroepen

o Specifieke voorzieningen van swv en jeugdhulpverlening

Verantwoording

Auteurs:

Bas Warner (OOG onderwijs en jeugd)

Dick Rasenberg

Participanten:

Samenwerkingsverbanden:

SWV PO-28-01 SWV VO-28-01

SWV PO-28-12 SWV VO-28-02

SWV PO-28-13 SWV VO-28-03

SWV PO-00-01 SWV VO-00-01

Gemeenten:

Alphen aan den Rijn Hillegom

Kaag en Braassem Katwijk

Leiden Leiderdorp

Lisse Nieuwkoop

Noordwijk Noordwijkerhout

Oegstgeest Rijnwoude

Teylingen Voorschoten

Zoeterwoude

10.3 Lijst met afkortingen

 

 

 

AMK

Advies- en Meldpunt Kindermishandeling

AMHK

Advies en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling

AWBZ

Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

BJZ

Bureau Jeugdzorg

3D

3 Decentralisaties, te weten werk, Wmo, jeugd

DBC

Diagnose behandel combinatie

CIZ

Centraal Indicatieorgaan Zorg

CJG

Centrum voor Jeugd en Gezin

HKZ

Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector

GGZ jeugd

Jeugd Geestelijke Gezondheidszorg (ook jeugd-ggz, j-ggz)

GGD

Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst

HGW

Handelingsgericht werken

IB

Intern begeleider

ICT

Informatie- en communicatietechnologie

JCO

Justitieel Casusoverleg

JPP

Jeugdpreventieproject

JPT

Jeugdpreventieteam

LWOO

Leerwegondersteunend onderwijs

MBO

Middelbaar beroepsonderwijs

OOGO

Op overeenstemming gericht overleg

OPP

Ontwikkelingsperspectief

OTS

Ondertoezichtstelling

PGB

Persoonsgebonden budget

PO

Primair onderwijs

SBO

Speciaal Basisonderwijs

SGJ

Stichting Gereformeerd Jeugdwerk

SHG

Steunpunt Huiselijk geweld

SWV

Samenwerkingsverband

TLV

Toelaatbaarheidsverklaring

VB

Verstandelijke beperking

VNG

Vereniging van Nederlandse Gemeenten

VO

Voortgezet onderwijs

VOG

Verklaring omtrent gedrag

(V)SO

(Voortgezet) Speciaal Onderwijs

Wmo

Wet maatschappelijke ondersteuning