Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Groningen

Besluit van Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen houdende regels voor Regionale Investeringssteun RIG 2017

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieGroningen
OrganisatietypeProvincie
Officiële naam regelingBesluit van Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen houdende regels voor Regionale Investeringssteun RIG 2017
CiteertitelRegionale Investeringssteun Groningen 2017
Vastgesteld doorgedeputeerde staten
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de RIG 2015.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. http://decentrale.regelgeving.overheid.nl/cvdr/XHTMLoutput/Historie/groningen/244162/244162_9.html
  2. art. 4:81 lid 1 Awb
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

22-12-201614-08-2017nieuwe regeling

13-12-2016

prb-2016-6786

664912

Tekst van de regeling

Intitulé

Besluit van Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen houdende regels voor Regionale Investeringssteun RIG 2017

Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen;

 

Gelet op artikel 8, eerste lid, van de Kaderverordening subsidies provincie Groningen 1998 en artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

 

Besluiten:

 

Vast te stellen hetgeen volgt:

 

Regionale Investeringssteun Groningen 2017

Artikel 1 Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    aanvang van de werkzaamheden: aanvang van de werkzaamheden als bedoeld in artikel 2 onder 23 van de AGVV;

  • b.

    AGVV: Verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Europese Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) met de interne markt verenigbaar worden verklaard (Pb EU 2014, L 187/1), ook wel aangeduid als de Algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • c.

    Awb: Algemene wet bestuursrecht;

  • d.

    capaciteit: het door de duurzame bedrijfsuitrusting bepaalde, technisch maximale vermogen tot produceren per tijdseenheid;

  • e.

    concern: een economische eenheid waarin organisatorisch zijn verbonden:

    • 1°.

      een natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon die direct of indirect:

      • -

        de helft of meer van het geplaatste kapitaal verschaft aan, of

      • -

        volledig aansprakelijk vennoot is van, of

      • -

        overwegende zeggenschap heeft over een of meer rechtspersonen of vennootschappen, en

    • 2°.

      laatstbedoelde rechtspersonen of vennootschappen;

  • f.

    dezelfde of vergelijkbare activiteit: activiteiten als bedoeld in artikel 2 onder 50 van de AGVV; dit zijn activiteiten die behoren tot dezelfde klasse (viercijferige code) van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2 zoals vastgesteld in de Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot vaststelling van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2 en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3037/90 en enkele EG-verordeningen op specifieke statistische gebieden (PB L 393 van 30-12-2006, blz. 1);

  • g.

    duurzame bedrijfsuitrusting: een investering die wordt geactiveerd op de balans van de onderneming en die niet binnen twee jaar wordt afgeschreven, tenzij de bedrijfsuitrusting willekeurig kan worden afgeschreven op grond van fiscale regelgeving;

  • h.

    Eemsdelta: het gebied Eemsdelta zoals benoemd in bijlage 1;

  • i.

    groot bedrijf dan wel grote onderneming: een bedrijf of onderneming die niet voldoet aan het gestelde in bijlage 1 van de AGVV;

  • j.

    hoofdkantoor: kantoor van een concern waarin de centrale leiding of een zelfstandig onderdeel van de centrale leiding is gehuisvest;

  • k.

    initiële investering: investering in materiële en immateriële activa, danwel investering in overname van activa, als bedoeld in artikel 2 onder 49 onderdeel a en onderdeel b van de AGVV;

  • l.

    initiële investering ten behoeve van nieuwe economische activiteiten: een investering in materiële en immateriële activa, danwel de overname van activa, als bedoeld in artikel 2 onder 51 onderdeel a en onderdeel b van de AGVV;

  • m.

    Kaderverordening: Kaderverordening subsidies provincie Groningen 1998, zoals laatstelijk gewijzigd bij besluit van Provinciale Staten van 12 december 2012;

  • n.

    laboratorium: bedrijf of bedrijfsonderdeel op het gebied van technisch of fysisch onderzoek, dat een belangrijke functie vervult in de ontwikkeling van voor het bedrijf nieuwe producten;

  • o.

    middelgrote en kleine bedrijven (MKB) dan wel kleine en middelgrote ondernemingen (KMO): kleine en middelgrote ondernemingen, als bedoeld in bijlage 1 van de AGVV;

  • p.

    project: technisch, functioneel en in de tijd samenhangend geheel van investeringen in duurzame bedrijfsuitrusting al dan niet in combinatie met grond of bedrijfsgebouwen. Binnen de RIG 2017 kunnen de volgende typen projecten worden gesubsidieerd:

    • -

      diversificatieproject: een project inhoudende de diversificatie van de activiteit van een vestiging van een industrieel bedrijf, waarbij de nieuwe activiteit niet “dezelfde is als of vergelijkbaar” is met de activiteit die voordien in die vestiging werd uitgeoefend;

    • -

      fundamenteel wijzigingsproject: een fundamentele wijziging van het volledige productieproces van een industrieel bedrijf;

    • -

      uitbreidingsproject: een project inhoudende de uitbreiding van de capaciteit van een industrieel bedrijf, structuurversterkend bedrijf, hoofdkantoor van een bedrijf, of laboratorium van een bedrijf in dezelfde gemeente als waarin reeds een bedrijf van de ondernemer of een bedrijf van een tot hetzelfde concern behorende ondernemer is gevestigd;

    • -

      vestigingsproject: een project, niet zijnde een uitbreidingsproject, inhoudende

      • a.

        het stichten van een industrieel bedrijf,

      • b.

        het stichten van een structuurversterkend dienstverlenend bedrijf, hoofdkantoor of laboratorium,

      • c.

        het nieuw vestigen van een locatie van een in onderdeel a of onderdeel b genoemd bedrijf;

  • q.

    S.B.I.-bedrijfsgroep: een bedrijfsgroep op vier-cijferniveau als bedoeld in de Standaardbedrijfsindeling 2008 van het Centraal Bureau voor de Statistiek;

  • r.

    stimulerend effect: stimulerend effect als bedoeld in artikel 6 van de AGVV;

  • s.

    structuurversterkend dienstverlenend bedrijf: een dienstverlenend bedrijf dat de economische ontwikkeling van de regio van vestiging stimuleert door een industriële keten te versterken;

  • t.

    Zernike-campus: het gebied Zernike-campus zoals benoemd in bijlage 1.

Artikel 2 Doel en reikwijdte

  • 1.

    Deze regeling heeft tot doel regionale investeringssteun te verlenen aan ondernemingen in de in bijlage 1 opgesomde gebieden in de provincie Groningen, in overeenstemming met artikelen 13 en 14 van de AGVV.

  • 2.

    Voor het MKB in de Eemsdelta komen de navolgende projecten tot initiële investering en/of tot initiële investering ten behoeve van een nieuwe economische activiteit in aanmerking:

    • a.

      een vestigingsproject waarvan de subsidiabele kosten € 1.000.000 of meer bedragen;

    • b.

      een fundamenteel wijzigingsproject waarvan de subsidiabele kosten € 1.000.000 of meer bedragen;

    • c.

      een uitbreidingsproject waarvan de subsidiabele kosten € 1.000.000 of meer bedragen;

    • d.

      een diversificatieproject waarvan de subsidiabele kosten € 1 000.000 of meer bedragen.

  • 3.

    Voor grote ondernemingen in de Eemsdelta komen de navolgende projecten tot initiële investering ten behoeve van een nieuwe economische activiteit in aanmerking:

    • a.

      een vestigingsproject waarvan de subsidiabele kosten € 1.000.000 of meer bedragen;

    • b.

      een diversificatieproject waarvan de subsidiabele kosten € 1.000.000 of meer bedragen;

    • c.

      een fundamenteel wijzigingsproject dan wel uitbreidingsproject gericht op vergroening van productieproces(sen) waarvan de subsidiabele kosten onder artikel 13 en 14 van de AGVV € 1.000.000 of meer bedragen en dat voldoet aan de bepalingen in artikel 36, 37 of 38 van de AGVV.

  • 4.

    Voor MKB en grote ondernemingen op de Zernike-campus, komen de projecten zoals benoemd in het tweede en derde lid in aanmerking wanneer de subsidiabele kosten € 500.000 of meer bedragen.

  • 5.

    Bij een fundamenteel wijzigingsproject zijn de subsidiabele kosten hoger dan de in de drie voorgaande belastingjaren doorgevoerde afschrijving voor de met de te moderniseren activiteit verband houdende activa.

  • 6.

    Bij een diversificatieproject zijn de subsidiabele kosten ten minste 200 % hoger dan de boekwaarde van de activa die opnieuw worden gebruikt, zoals die in het belastingjaar voorafgaand aan de aanvang van de werkzaamheden is geboekt.

Artikel 3 Beperking van doel en reikwijdte

  • 1.

    Niet subsidiabel zijn activiteiten tot het vestigen van een elektriciteitsproductie-installatie met een vermogen van meer dan 100 MW (input thermisch).

  • 2.

    Niet subsidiabel zijn activiteiten tot het plaatsen van windmolens.

  • 3.

    Geen subsidie wordt verstrekt aan:

    • a.

      ondernemingen die behoren tot één of meer van de sectoren die staan genoemd in artikel 1 onder 3 van de AGVV;

    • b.

      ondernemingen in financiële moeilijkheden, zoals gedefinieerd in artikel 2 onder 18 van de AGVV;

    • c.

      ondernemingen die dezelfde of een vergelijkbare productieactiviteit in de Europese Economische Ruimte (EER) hebben gesloten in een periode van twee jaar vóór zijn aanvraag voor regionale investeringssteun of die, op het tijdstip van de steunaanvraag, concrete plannen heeft om dit soort activiteit te sluiten in een periode van twee jaar nadat de initiële investering waarvoor steun wordt gevraagd, is voltooid;

    • d.

      activiteiten in:

      • i.

        de ijzer- en staalindustrie,

      • ii.

        de kolenindustrie,

      • iii.

        de scheepsbouw,

      • iv.

        de synthetische vezelindustrie,

      • v.

        de vervoerssector en de daarmee verbandhoudende infrastructuur,

      • vi.

        de energieproductie, -distributie en -infrastructuur.

  • 4.

    Geen subsidie wordt verstrekt indien:

    • a.

      als gevolg van het project het aantal arbeidsplaatsen bij de aanvrager afneemt, of

    • b.

      de financiering van het gehele project niet aantoonbaar rond is, of

    • c.

      de subsidiabele kosten voor minder dan 25 procent met eigen middelen van de aanvrager worden gefinancierd, of

    • d.

      de aanvang van de werkzaamheden aan het project of de activiteit plaats heeft, voordat de aanvraag is ontvangen.

Artikel 4 Omvang van het subsidiebedrag

  • 1.

    De subsidie bedraagt een percentage van de subsidiabele kosten, zoals die worden bepaald op grond van artikelen 5, 6 en 7.

  • 2.

    Op basis van bijlage 2 van deze regeling, tabel 1 in samenhang met tabel 2 voor grootbedrijf, of tabel 3 voor middelgroot bedrijf of tabel 4 voor klein bedrijf wordt de subsidie bepaald op het aangegeven percentage van de subsidiabele kosten in tabel 2 of 3 of 4 dat correspondeert met de puntenscore die resulteert uit de scorelijst van tabel 1.

  • 3.

    Voor projecten zoals bedoeld in artikel 2, derde lid, onder c, geldt dat de subsidie niet meer mag bedragen dan een per geval nader vast te stellen percentage van de in aanmerking komende kosten op grond van artikel 36, 37 of 38 van de AGVV. Het absolute subsidiebedrag kan in dergelijke gevallen echter nooit meer bedragen dan de, op basis van artikel 5, 6 en 7 bepaalde maximale subsidie.

  • 4.

    Geen subsidie wordt verstrekt indien het project minder dan 40 punten scoort op basis van de criteria in bijlage 2, tabel 1.

  • 5.

    De maximale subsidie voor een project bedraagt € 7.500.000.

  • 6.

    Indien de subsidiabele kosten van een project meer bedragen dan € 100.000.000 bedraagt de subsidie niet meer dan het bijgesteld steunbedrag dat op grond van de formule in artikel 2 onder 20 van de AGVV wordt berekend.

  • 7.

    Cumulering van subsidie onder deze regeling met andere steun is toegestaan, mits wordt voldaan aan de bepalingen van artikel 8 van de AGVV.

Artikel 5 Subsidiabele kosten bij uitgaven aan investeringen

  • 1.

    Voor subsidie komen in aanmerking gemaakte en betaalde kosten voor investeringen in grond, nieuwe bedrijfsgebouwen en nieuwe duurzame bedrijfsuitrusting, met uitzondering van:

    • a.

      grond, bedrijfsgebouwen of duurzame bedrijfsuitrusting die de subsidieontvanger heeft verkregen van een natuurlijke persoon of rechtspersoon die tot hetzelfde concern behoort;

    • b.

      niet permanent op de bedrijfslocatie aanwezige duurzame bedrijfsuitrusting;

    • c.

      immateriële vaste activa zoals omschreven in artikel 365 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, daaronder niet begrepen legeskosten van bouw- en milieuvergunningen; en

    • d.

      kosten van investeringen waartoe verplichtingen zijn aangegaan voor de ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Kosten van verkrijging van gebruikte bedrijfsgebouwen en gebruikte duurzame bedrijfsuitrusting komen in aanmerking voor subsidie mits:

    • a.

      de subsidie wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer, of

    • b.

      de subsidie wordt verstrekt voor overname van een bedrijfsvestiging die langer dan één jaar vóór de ontvangst van de aanvraag is gesloten.

  • 3.

    De subsidiabele kosten worden berekend in overeenstemming met de bepalingen van artikel 14 van de AGVV.

In aanvulling op het derde lid worden de in aanmerking komende kosten voor projecten als bedoeld in artikel 2, derde lid, onder c, berekend in overeenstemming met de bepalingen van artikel 36, 37 of 38 van de AGVV.

Artikel 6 Subsidiabele kosten m.b.t. geactiveerde uitgaven aan investeringen

  • 1.

    In aanvulling op artikel 5 komen voor subsidie de volgende kosten in aanmerking, voor zover zij geactiveerd zijn op de fiscale balans, de taxatiewaarde niet te boven gaan en, tenzij het duurzame bedrijfsuitrusting betreft die met toepassing van artikel 3.31 tot en met 3.35 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 is aangewezen, niet binnen twee jaar worden afgeschreven:

    • a.

      wat betreft grond: de koopsom en overdrachtskosten exclusief de overdrachtsbelasting, of

    • b.

      wat betreft bedrijfsgebouwen en de daartoe te rekenen centrale voorzieningen:

      • de koopsom en de overdrachtskosten of de aan derden verschuldigde bouwkosten, exclusief de financieringskosten en de overdrachtsbelasting;

      • in geval van huurkoop of financial lease de aanschafwaarde dan wel, indien deze niet kan worden bepaald, de contante waarde van de in totaal verschuldigde lease-termijnen inclusief kosten, verdisconteerd op jaarbasis tegen het door de Europese Commissie vastgestelde percentage dat geldt op het moment van subsidieverlening;

    • c.

      wat betreft duurzame bedrijfsuitrusting:

      • de koopsom;

      • in geval van huurkoop of financial lease de aanschafwaarde dan wel, indien deze niet kan worden bepaald, de contante waarde van de in totaal verschuldigde lease-termijnen inclusief kosten, verdisconteerd op jaarbasis tegen het door de Europese Commissie vastgestelde percentage dat geldt op het moment van subsidieverlening.

  • 2.

    De subsidiabele kosten worden berekend in overeenstemming met de bepalingen van artikel 14 van de AGVV.

  • 3.

    In aanvulling op het tweede lid worden de in aanmerking komende kosten voor projecten als bedoeld in artikel 2, derde lid, onder c, berekend in overeenstemming met de bepalingen van artikel 36, 37 of 38 van de AGVV.

Artikel 7 Vermindering van subsidiabele kosten

  • 1.

    De in de artikelen 5 en 6 bedoelde subsidiabele kosten worden verminderd overeenkomstig het tweede tot en met zesde lid.

  • 2.

    Een vermindering wordt toegepast indien bedrijfsgebouwen of duurzame bedrijfsuitrusting worden afgestoten of buiten gebruik worden gesteld, binnen een periode van één jaar voorafgaand aan ontvangst van de aanvraag tot en met de datum waarop het project is uitgevoerd. De vermindering geldt voor bedrijfsgebouwen of duurzame bedrijfsuitrusting die:

    • a.

      toebehoren aan de subsidieontvanger of aan het concern waartoe de subsidieontvanger behoort, en

    • b.

      zich bevinden in een in de provincie Groningen gelegen gemeente of een in bijlage 1 genoemde gemeente of deel van een gemeente, en

    • c.

      en waarin of waarmee activiteiten werden verricht welke behoren tot dezelfde S.B.I.-bedrijfsgroep als de activiteiten welke in of met de tot het project behorende bedrijfsgebouwen en duurzame bedrijfsuitrusting worden verricht.

      Deze vermindering geldt niet voor afstoot of buitengebruikstelling als onderdeel van een fundamenteel wijzigingsproject.

  • 3.

    De in het tweede lid, onder a, bedoelde vermindering bedraagt het gedeelte van de kosten dat kan worden toegerekend aan de grond, de bedrijfsgebouwen of duurzame bedrijfsuitrusting die zijn afgestoten of buiten gebruik gesteld.

  • 4.

    De in het tweede lid, onder b, bedoelde vermindering bedraagt het gedeelte van de kosten dat kan worden toegerekend aan het desbetreffende bedrijfsgebouw of de vaste installaties.

  • 5.

    De in het tweede lid, onder c, bedoelde vermindering bedraagt het gedeelte van de kosten dat kan worden toegerekend aan de verkrijging van het desbetreffende bedrijf.

  • 6.

    De in het derde lid bedoelde vermindering bedraagt:

    • a.

      het gedeelte van de kosten van verkrijging van grond, dat overeenkomt met het gedeelte dat de oppervlakte die wordt afgestoten of buiten gebruik gesteld uitmaakt van de totale oppervlakte van de door het project verworven grond;

    • b.

      het gedeelte van de kosten van verkrijging van bedrijfsgebouwen, dat overeenkomt met het gedeelte dat de inhoud die wordt afgestoten of buiten gebruik gesteld uitmaakt van de totale inhoud van de door het project verworven of tot stand gebrachte bedrijfsgebouwen;

    • c.

      het gedeelte van de kosten van verkrijging van duurzame bedrijfsuitrusting, dat overeenkomt met het gedeelte dat de capaciteit die wordt afgestoten of buiten gebruik gesteld uitmaakt van de totale capaciteit van de door het project verworven of tot stand gebrachte duurzame bedrijfsuitrusting. Indien de capaciteit vanwege het onderscheid tussen de producten niet vergelijkbaar is, wordt de vermindering op grond van artikel 7 berekend aan de hand van de verhouding tussen de kosten van verkrijging van duurzame bedrijfsuitrusting en de ten hoogste twee jaar voor de aanvraag om subsidie bepaalde taxatiewaarde welke ten grondslag ligt aan de verzekerde waarde van de op het tijdstip van het indienen van de aanvraag bij het bedrijf of het hoofdkantoor in gebruik zijnde duurzame bedrijfsuitrusting.

Artikel 8 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen een subsidieplafond vast.

Artikel 9 Subsidieverdeling

  • 1.

    Gedeputeerde Staten verdelen het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van volledige aanvragen.

  • 2.

    Voor zover door verlening van subsidie voor aanvragen als bedoeld in het vorige lid die op dezelfde kalenderdag zijn ontvangen, het subsidieplafond wordt overschreden, wordt de onderlinge rangschikking van die aanvragen bepaald door middel van loting.

Artikel 10 Subsidieaanvraag

  • 1.

    Subsidie wordt aangevraagd middels een door Gedeputeerde Staten vastgesteld aanvraagformulier. Het formulier vermeldt welke bijlagen bij de aanvraag dienen te worden overgelegd.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten beslissen binnen een termijn van 13 weken op een aanvraag tot subsidieverlening.

  • 3.

    Indien een adviescommissie als bedoeld in artikel 82 Provinciewet wordt ingesteld, wordt het advies van deze commissie door Gedeputeerde Staten in haar beoordeling betrokken.

  • 4.

    Indien een aanvraag tot subsidieverlening aan een adviescommissie als bedoeld in artikel 82 Provinciewet wordt voorgelegd, geldt een beslistermijn van 22 weken.

Artikel 11 Weigeringsgronden

Onverminderd artikel 4:35 van de Awb beslissen Gedeputeerde Staten afwijzend op een aanvraag:

  • a.

    indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden van deze regeling;

  • b.

    indien de aanvrager niet heeft aangetoond dat de gevraagde subsidie een stimulerend effect heeft;

  • c.

    indien de verhouding tussen eigen vermogen en vreemd vermogen, gezien de rentabiliteit en de aard van het bedrijf, naar verwachting niet aanvaardbaar zal zijn nadat na uitvoering van het project de bedrijfsactiviteiten een aanvang hebben genomen;

  • d.

    indien de aanvang van de werkzaamheden aan het project of de activiteit plaats heeft, voordat de aanvraag is ontvangen;

  • e.

    indien de structuur van de betrokken sector van het bedrijfsleven zich tegen het project verzet;

  • f.

    indien ten aanzien van de aanvrager een uitstaand bevel tot terugvordering bestaat, volgend op een eerdere beschikking van de Europese Commissie waarin steun onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard.

Artikel 12 Verplichtingen voor de subsidieontvanger

  • 1.

    De kosten van de uitvoering van het project worden op een eenduidige wijze in de administratie van de subsidieontvanger weergegeven.

  • 2.

    De subsidieontvanger voltooit de uitvoering van het project en de ingebruikneming van de gerealiseerde capaciteit binnen 36 maanden na de verzending van het besluit tot subsidieverlening.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid kan een langere termijn worden vastgesteld voor de uitvoering van het project en de ingebruikneming van de gerealiseerde capaciteit.

  • 4.

    De subsidieontvanger rapporteert één keer per periode van 12 maanden over de voortgang van het project. Voor tussenrapportages stellen Gedeputeerde Staten een formulier vast.

  • 5.

    De financiering van het gehele project dient, behoudens de RIG-subsidie, aantoonbaar te zijn uiterlijk binnen 3 maanden na afgifte van de verleningsbeschikking.

Artikel 13 Bevoorschotting

  • 1.

    Gedeputeerde Staten zijn bevoegd voorschotten te verstrekken op de verleende subsidie tot maximaal 80% van het verleende subsidiebedrag.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten verstrekken bij subsidieverlening een werkvoorschot van 20% van het verleende subsidiebedrag.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten kunnen gemotiveerd afwijken van de in het tweede lid genoemde verstrekking van het werkvoorschot.

  • 4.

    Bij ontvangst van een rapportage als bedoeld in artikel 12, derde lid, kunnen Gedeputeerde Staten een voorschot verstrekken, ter hoogte van het verleende subsidiepercentage vermenigvuldigd met de in de rapportage verantwoorde gemaakte en betaalde subsidiabele kosten, tot het maximum uit het eerste lid.

  • 5.

    De subsidieontvanger voegt bij de aanvraag tot bevoorschotting, voor een bedrag hoger dan € 200.000 een controleverklaring van een accountant. Deze hanteert het ter beschikking gestelde Controleprotocol RIG.

Artikel 14 Subsidievaststelling

  • 1.

    Binnen 13 weken na afronding van het project dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in. Hiertoe stellen Gedeputeerde Staten een formulier vast.

  • 2.

    De subsidieontvanger voegt bij de aanvraag tot vaststelling een controleverklaring van een accountant zoals genoemd in artikel 18 van de Kaderverordening. Deze hanteert het ter beschikking gestelde Controleprotocol RIG.

  • 3.

    Het subsidiebedrag wordt vastgesteld op basis van de subsidiabele kosten die door de subsidieontvanger zijn gemaakt en betaald ten behoeve van het project.

  • 4.

    Gedeputeerde Staten nemen binnen een termijn van 13 weken een beslissing op de aanvraag tot vaststelling.

  • 5.

    Indien de subsidie lager wordt vastgesteld dan het totaal aan verstrekte voorschotten, vorderen Gedeputeerde Staten het teveel verstrekte bedrag terug.

  • 6.

    De subsidieontvanger dient ten minste 5 jaar nadat de vaststelling van de subsidie onherroepelijk is geworden, haar administratie ten aanzien van de kosten van de uitvoering van het project te bewaren en toegankelijk te houden.

Artikel 15 Instandhoudingsverplichting

  • 1.

    De subsidieontvanger houdt het project in bedrijf in de gemeente of in het deel van de gemeente waar het tot stand is gebracht.

  • 2.

    De subsidieontvanger doet onverwijld schriftelijke melding aan Gedeputeerde Staten van elk voornemen om van het project deel uitmakende grond, bedrijfsgebouwen of duurzame bedrijfsuitrusting af te stoten of buiten gebruik te stellen. Artikel 7 blijft hiertoe gedurende de instandhoudingstermijn van kracht.

  • 3.

    De verplichtingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, gelden tot vijf jaar na het tijdstip waarop het project is voltooid.

  • 4.

    Bij niet voldoen aan het bepaalde in de eerste drie leden kan de subsidievaststelling worden ingetrokken of ten nadele van de subsidieontvanger worden gewijzigd overeenkomstig artikel 4:49 van de Awb.

Artikel 16 Intrekking

De RIG 2015 wordt ingetrokken, met dien verstande dat de RIG 2015 na intrekking van toepassing blijft op subsidies die voor het vervallen van de regeling zijn aangevraagd of verstrekt.

Artikel 17 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op de dag na bekendmaking in het Provinciaal Blad.

Artikel 18 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: RIG 2017.

Groningen, 13 december 2016.

Gedeputeerde Staten voornoemd:

, voorzitter.

, secretaris.

Bijlage 1  

Deze regeling in van kracht voor de Eemsdelta en voor de ‘Zernike-campus’.

Eemsdelta Voor deze regeling wordt aangesloten bij de Ontwikkelingsvisie Eemsdelta 2030. De Eemsdelta omvat ten behoeve van deze regeling het grondgebied van de gemeenten Delfzijl, Eemsmond, Appingedam en Loppersum.

Zernike-campus Ten behoeve van deze regeling wordt de Zernike-campus gedefinieerd als het gebied in gemeente Groningen waarvan de postcode begint met 9747.

Globaal beslaat de Zernike-campus daarmee het gedeelte van het grondgebied van gemeente Groningen zoals ingetekend op onderstaande plattegrond.

 

 

Bijlage 2  

De subsidie wordt bepaald in de volgende stappen:

subsidieverlening

  • »

    bepalen of de subsidieaanvrager behoort tot het MKB of niet;

  • »

    bepalen van de score die aan een project wordt toegekend, op basis van de criteria en punten volgens tabel 1,

  • »

    bepalen van het subsidiepercentage c.q. de subsidiepercentages

    • o

      voor grootbedrijf volgens de rij in tabel 2 die overeenkomt met de score uit tabel 1,

    • o

      voor middelgroot bedrijf volgens de rij in tabel 3 die overeenkomt met de score uit tabel 1,

    • o

      voor klein bedrijf volgens de rij in tabel 4 die overeenkomt met de score uit tabel 1.

 

subsidievaststelling (na uitvoering project)

  • »

    toepassen van het percentage c.q. de percentages op de in aanmerking te nemen kosten volgens de drie staffels in tabel 2 respectievelijk tabel 3 respectievelijk tabel 4.

Tabel 1 Scorelijst

Criterium

puntenscore

 

1 Werkgelegenheid

 

 

Aantal gecreëerde / behouden arbeidsplaatsen bij de aanvragende onderneming(gestaffeld obv arbeidsplaatsen, zie toelichting)

20

 

Maximale score

 

20

2 Economische structuur

 

 

Verankering van het bedrijf in de regio

10

 

Opleidingsfaciliteiten voor werknemers, inclusief aanbieden (praktijk)stages en/of samenwerking met lokale / regionale opleidingsinstellingen

10

 

Daadwerkelijke concurrentie in locatiekeuzeproces

10

 

Maximale score

 

30

3 Innovatiegerichtheid

 

 

Beschikbaarheid onderzoeksfaciliteit

15

 

Investering in voor de regio nieuwe productieprocessen

10

 

Investering voegt schakel aan keten toe of draagt bij aan nieuwe keten

10

 

Maximale score

35

4 Duurzaamheid

 

 

Bijdrage aan circulaire economie

5

 

Aantoonbare vergroening productieproces , aantoonbaar resulterend in CO2 besparing

10

 

Maximale score

 

15

 

Maximale totaalscore

 

 

100

 

Toelichting op de criteria

Het belang van het project voor de regionale economie wordt per project bepaald aan de hand van tevoren vastgestelde criteria. Vier clusters van criteria worden daarbij onderscheiden:

 

  • werkgelegenheid;

  • economische structuur;

  • innovatiegerichtheid;

  • duurzaamheid.

 

Werkgelegenheid

De score op dit criterium wordt berekend aan de hand van het aantal arbeidsplaatsen dat wordt gecreëerd (tot het maximum van 20 punten):

  • voor grootbedrijf 0,5 punt per arbeidsplaats,

  • voor midden- en kleinbedrijf 1,0 punt per arbeidsplaats.

Indien er daadwerkelijk sprake is van daadwerkelijke concurrentie in locatiekeuze-proces (zie hierna), dan worden punten volgens voorgaande berekening ook toegekend aan behouden arbeidsplaatsen.

 

Economische structuur

De criteria worden gehanteerd als ‘digitale’ criteria, dat wil zeggen dat er of wel, of niet op wordt gescoord.

Verankering van het bedrijf als gevolg van de investering ziet op de aannemelijkheid dat het bedrijf als gevolg van de investering voor lange(re) tijd in de regio blijft gevestigd. De mate van verankering kan onder andere blijken uit relaties met toeleveranciers in de regio. Hiermee ontstaan indirecte werkgelegenheidseffecten, waarmee de economische structuur wordt versterkt. Ook bereidheid tot het investeren in (opleiding van) het personeel draagt bij aan versterking van de economische structuur. Het bestaan van daadwerkelijke concurrentie in locatiekeuzeproces dient door de aanvrager te worden aangetoond, bijvoorbeeld aan de hand van strategische plannen of processen omtrent het handhaven van de vestiging in de regio.

 

Innovatiegerichtheid

De criteria worden gehanteerd als ‘digitale’ criteria, dat wil zeggen dat er of wel, of niet op wordt gescoord.

Onder innovatiegerichtheid worden punten toegekend voor de beschikbaarheid bij de aanvrager van onderzoeksfaciliteiten, omdat daar een extra impuls van uit gaat naar kennis als onderdeel van de economische structuur. Innovatie als bron voor bestendigheid in de economische structuur, of als basis voor toekomstige structuren, wordt gewaardeerd met punten voor nieuwe producten of nieuwe processen (op schaal van de aanvrager) en/of een bijdrage aan (nieuwe) keten (boven de schaal van de aanvrager, aanvrager als één schakel in groter geheel).

Er wordt sterk ingezet op het bewerkstelligen van een transitie naar een meer kennisintensief en innovatief bedrijfsleven. Derhalve wordt aan de criteria inzake innovatie een groter belang toegekend dan aan de beide andere clusters. Versterking van de economische structuur wordt weer zwaarder gewaardeerd dan de werkgelegenheidseffecten.

 

Duurzaamheid

De criteria worden gehanteerd als ‘digitale’ criteria, dat wil zeggen dat er of wel, of niet op wordt gescoord.

De RIG heeft als nevendoel naast werkgelegenheid en economische structuurversterking om de vergroening van de industrie te faciliteren. Derhalve is een tweetal criteria toegevoegd waarmee beoordeeld kan worden in hoeverre de beoogde investeringen bijdragen aan deze doelstelling. Onder circulaire economie worden punten toegekend aan investeringen die zich richten op de inzet van secundaire grondstoffen, het verwaarden van rest- en nevenproducten uit primaire processen of het anderszins verminderen van de inzet van primaire grondstoffen. Het gaat daarbij om materiaalstromen en niet om energie-input.

Aantoonbare vergroening ziet op de reductie van CO2 in vergelijking tot de oorspronkelijke situatie of tot een relevante alternatieve productieroute (referentie). Er kan daarbij sprake zijn van CO2 reductie in andere schakels in de productieketen als gevolg van de voorgenomen investering . Deze vergroening is aan te tonen door resultaten te overleggen van een milieugerichte levenscyclusanalyse, CO2 footprint analyse of daarmee vergelijkbare analyse.

 

Tabel 2 Scores en daarbij behorende percentages: grootbedrijf

projectscore

percentage van de subsidiabele kosten

 

over de eerste€ 50 000 000

Over het meerdere tussen€ 50 000 000

en€ 100 000 000

Over het meerdere boven€ 100 000 000

70 of meer

10,00%

5,00%

nvt

60 t/m 69

9,00%

4,50%

3,06%

50 t/m 59

8,00%

4,00%

2,72%

40 t/m 49

7,00%

3,50%

2,38%

0 t/m 39

nvt

nvt

nvt

 

Tabel 3 Scores en daarbij behorende percentages: middelgroot bedrijf

projectscore

percentage van de subsidiabele kosten

 

over de eerste€ 50 000 000

Over het meerdere tussen€ 50 000 000

en€ 100 000 000

Over het meerdere boven€ 100 000 000

70 of meer

20,00%

nvt

nvt

60 t/m 69

18,00%

nvt

nvt

50 t/m 59

16,00%

nvt

nvt

40 t/m 49

14,00%

7,00%

nvt

0 t/m 39

nvt

nvt

nvt

 

Tabel 4 Scores en daarbij behorende percentages: klein bedrijf

projectscore

percentage van de subsidiabele kosten

 

over de eerste€ 50 000 000

Over het meerdere tussen€ 50 000 000

en€ 100 000 000

Over het meerdere boven€ 100 000 000

70 of meer

30,00%

nvt

nvt

60 t/m 69

27,00%

nvt

nvt

50 t/m 59

24,00%

nvt

nvt

40 t/m 49

21,00%

nvt

nvt

0 t/m 39

nvt

nvt

nvt

 

TOELICHTING op de subsidieregeling Regionale investeringssteun Groningen 2017  

Algemeen

1. Doel en aanleiding

Noord-Nederland voert sinds 1969 een beleid tot versterking van de economische structuur. Eerst op basis van ministeriële regelingen, vanaf 1993 op basis van algemene maatregelen van bestuur, en momenteel op basis van decentrale regelingen. Provincie Groningen stelt deze bijzondere subsidieregeling in ter uitvoering van de beleidslijn tot economische structuurversterking. Het Noorden zet daarbij de komende jaren extra in op versterking van de kansrijke economische sectoren, zoals geïdentificeerd in de RIS3 (Regionale innovatiestrategie voor slimme specialisatie) en het OP EFRO. Tevens is dit beleid geënt op de uitkomsten van de Commissie Willems.

Deze regeling is niet beperkt tot specifieke sectoren, omdat dit op grond van de AGVV niet is toegestaan. De verwachting is wel dat het meeste aanvragen zullen worden ingediend door ondernemingen uit die sectoren waar forse investeringen worden verwacht: agribusiness, chemie en energie. Chemie is een sterke sector, maar kent enige problemen. De structuur van de chemiesector in de regio moet worden versterkt door (onder andere) extra ketenactiviteiten, meer innovatie, vergroening en uitbreiding van de activiteiten. Ook zijn deze sectoren onderling sterk verbonden, ook qua uitdagingen:

  • o

    agribusiness met chemie bijvoorbeeld met oog op vergroening,

  • o

    chemie met energie bijvoorbeeld met het oog op vermindering van energieverbruik c.q. terugdringen van de energiekosten.

 

Het aan dit beleid ten grondslag liggende instrumentarium moet voldoen aan de steuncriteria die de Europese Commissie hanteert om de verenigbaarheid van regionale steunmaatregelen van de staten met de interne markt te toetsen aan artikel 107 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie. Voor de periode 2014-2020 heeft de Europese Commissie de Richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2014–2020 (PbEU 2013/C 209/01) (hierna: de richtsnoeren) vastgesteld. De lidstaat Nederland heeft vervolgens de regionale steunkaart vastgesteld (Kamerbrief DGNR-RRE / 14098315 d.d. 25 juni 2014).

Met gebruikmaking van artikelen 13 en 14 van de AGVV en binnen de geografische kaders van de regionale steunkaart 2014-2020, heeft provincie Groningen onderhavige regeling vormgegeven. In aanvulling hierop komen projecten van grote ondernemingen in aanmerking die bestaan uit fundamentele wijziging dan wel uitbreiding van het productieproces die leidt tot verduurzaming van dat proces. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de artikelen 36 tot en met 38 van de AGVV. Ten aanzien van de toepassing van deze artikelen in samenhang met artikelen 13 en 14 als leidraad van de RIG, is onder de artikelsgewijze toelichting op artikel 4 nadere duiding opgenomen.

 

2. Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1

Met de definities wordt aangesloten bij hogere regelgeving, zoals de Kaderverordening subsidies provincie Groningen en Europese regelgeving.

In de praktijk zal een fundamentele wijziging doorgaans de vorm hebben van een zogenoemde ‘scrap&build’ investering, waarbij de bestaande productiemiddelen worden ontmanteld om plaats te maken voor nieuwe duurzame bedrijfsuitrusting die voldoet aan de laatste stand der techniek of die productie conform de laatste producteisen mogelijk maakt.

Waar– in de definitie van hoofdkantoor – gesproken wordt over een zelfstandig onderdeel van een concern wordt daaronder mede verstaan de nationale leiding van een internationaal concern.

 

Artikel 2

Dit artikel bevat, tezamen met de beperkingen van doel en reikwijdte van artikel 3 en de afwijzingsgronden van artikel 11, de criteria voor het verstrekken van subsidie. Aan deze criteria wordt getoetst bij de beslissing omtrent een toezegging en tevens bij de beslissing omtrent de vaststelling van het definitieve subsidiebedrag. Centraal in de criteria staat het tot stand brengen van investeringsprojecten in die gebieden, die voorwerp zijn van regionaal stimuleringsbeleid.

 

Mogelijkheden voor indiening fundamenteel wijzigingsproject dan wel uitbreidingsproject voor grote ondernemingen

 

In RIG 2017 is voor grote ondernemingen, gevestigd in de Eemsdelta de mogelijkheid geopend een fundamenteel wijzigingsproject dan wel uitbreidingsproject in te dienen gericht op vergroening van productieproces(sen) en dat voldoet aan de bepalingen in artikel 36, 37 of 38 van de AGVV.

 

Om in aanmerking te komen voor deze vorm van steun moeten projecten conform deze artikelen voldoen aan de daarin gestelde voorwaarden.

 

Hierna zijn grote delen van de betreffende artikelen 36, 37 en 38 uit de thans geldende AGVV overgenomen ten dienste van de lezer. De bepalingen ten aanzien van in aanmerking komende activiteiten en steunintensiteit zijn niet volledig geciteerd, maar bewerkt naar de voorwaarden en omstandigheden als gevolg van de samenloop met deze RIG.

 

Artikel 36 AGVV

Investeringssteun om ondernemingen in staat te stellen verder te gaan dan Unienormen inzake milieubescherming of om, bij ontstentenis van Unienormen, het niveau van milieubescherming te verhogen

  • 1.

    Investeringssteun om ondernemingen in staat te stellen verder te gaan dan Unienormen inzake milieubescherming of om, bij ontstentenis van Unienormen, het niveau van milieubescherming te verhogen, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

  • 2.

    De investering voldoet aan een van de volgende voorwaarden:

    • a)

      zij stelt de begunstigde in staat het uit zijn activiteiten voortvloeiende niveau van milieubescherming te verhogen door verder te gaan dan de geldende Unienormen, ongeacht of er nationale normen bestaan die strenger zijn dan de Unienormen; 26.6.2014 NL Publicatieblad van de Europese Unie L 187/53

    • b)

      zij stelt de begunstigde, bij ontstentenis van Unienormen, in staat het uit zijn activiteiten voortvloeiende niveau van milieubescherming te verhogen.

  • 3.

    Er mag geen steun worden verleend wanneer de investeringen worden uitgevoerd om ervoor te zorgen dat ondernemingen voldoen aan reeds vastgestelde en nog niet in werking getreden Unienormen.

  • 4.

    Is niet van toepassing gelet op artikel 5 lid 1 onder b van de RIG 2017 regeling

  • 5.

    De in aanmerking komende kosten zijn de bijkomende investeringskosten die nodig zijn om verder te gaan dan de toepasselijke Unienormen of om, bij ontstentenis van Unienormen, het niveau van milieubescherming te verhogen. Deze kosten worden als volgt vastgesteld:

    • a)

      wanneer de kosten voor de milieu-investering binnen de totale investeringskosten als een afzonderlijke investering kunnen worden vastgesteld, vormen deze specifiek op milieubescherming betrekking hebbende kosten de in aanmerking kosten;

    • b)

      in alle overige gevallen worden de kosten van investeringen in milieubescherming vastgesteld ten opzichte van een vergelijkbare, minder milieuvriendelijke investering die zonder de steun op geloofwaardige wijze zou zijn verricht. Het verschil tussen de kosten van beide investeringen levert de met milieubescherming verband houdende kosten op en geldt als de in aanmerking komende kosten.

      De kosten die niet rechtstreeks verband houden met het behalen van een hoger niveau van milieubescherming, komen niet in aanmerking.

 

De steunintensiteit voor projecten van grote bedrijven onder de RIG, die voldoen aan artikel 36 AGVV bedraagt ten hoogste 45 % van de in aanmerking komende kosten.

 

Artikel 37 AGVV

Investeringssteun ten behoeve van vroege aanpassing aan toekomstige Unienormen

 

  • 1.

    Steun om ondernemingen aan te moedigen te voldoen aan nieuwe Unienormen die het niveau van milieubescherming verhogen en nog niet in werking zijn getreden, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

  • 2.

    De Unienormen moeten zijn goedgekeurd en de investering wordt ten uitvoer gelegd en is voltooid ten minste één jaar vóór de inwerkingtreding van de betrokken normen.

  • 3.

    De in aanmerking komende kosten zijn de bijkomende investeringskosten die nodig zijn om verder te gaan dan de toepasselijke Unienormen. Deze kosten worden als volgt vastgesteld:

    • a)

      wanneer de kosten voor de milieu-investering binnen de totale investeringskosten als een afzonderlijke investering kunnen worden vastgesteld, vormen deze specifiek op milieubescherming betrekking hebbende kosten de in aanmerking kosten;

    • b)

      in alle overige gevallen worden de kosten van investeringen in milieubescherming vastgesteld ten opzichte van een vergelijkbare, minder milieuvriendelijke investering die zonder de steun op geloofwaardige wijze zou zijn verricht. Het verschil tussen de kosten van beide investeringen levert de met milieubescherming verband houdende kosten op en geldt als de in aanmerking komende kosten.

De kosten die niet rechtstreeks verband houden met het behalen van een hoger niveau van milieubescherming, komen niet in aanmerking.

 

De steunintensiteit voor projecten van grote bedrijven onder de RIG, die voldoen aan artikel 37 AGVV bedraagt ten hoogste:

  • a)

    15% van de in aanmerking komende kosten indien de investering meer dan drie jaar vóór de datum van inwerkingtreding van de nieuwe Unienorm ten uitvoer wordt gelegd en is voltooid;

  • b)

    10% van de in aanmerking komende kosten indien de investering tussen één en drie jaar vóór de datum van inwerkingtreding van de nieuwe Unienorm ten uitvoer wordt gelegd en is voltooid.

  

Artikel 38 AGVV

Investeringssteun ten behoeve van energie-efficiëntiemaatregelen

 

  • 1.

    Investeringssteun om ondernemingen in staat te stellen energie-efficiëntie te behalen, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

  • 2.

    Op grond van dit artikel mag geen steun worden verleend wanneer de verbeteringen worden uitgevoerd om ervoor te zorgen dat ondernemingen voldoen aan reeds vastgestelde Unienormen, zelfs al zijn die nog niet van kracht.

  • 3.

    De in aanmerking komende kosten zijn de bijkomende investeringskosten die nodig zijn om het hogere niveau aan energie-efficiëntie te behalen. Deze kosten worden als volgt vastgesteld:

    • a)

      wanneer de kosten voor de investering in energie-efficiëntie binnen de totale investeringskosten als een afzonderlijke investering kunnen worden vastgesteld, vormen deze specifiek op energie-efficiëntie betrekking hebbende kosten de in aanmerking kosten;

    • b

      in alle overige gevallen worden de kosten van investeringen in energie-efficiëntie vastgesteld ten opzichte van een vergelijkbare, minder energie-efficiënte investering die zonder de steun op geloofwaardige wijze zou zijn uitgevoerd.

 

Het verschil tussen de kosten van beide investeringen levert de met energie-efficiëntie verband houdende kosten op en geldt als de in aanmerking komende kosten. De kosten die niet rechtstreeks verband houden met het behalen van een hoger niveau van energie-efficiëntie, komen niet in aanmerking.

 

De steunintensiteit voor projecten van grote bedrijven onder de RIG, die voldoen aan artikel 38 AGVV bedraagt ten hoogste 35% van de in aanmerking komende kosten.

 

Artikel 3

Investeringsprojecten in grote elektriciteitscentrales zijn uitgesloten van subsidiëring. Bij deze investeringen speelt de omvang van het subsidiebedrag voor het bereiken van een level playing field bij concurrentie met het buitenland een ondergeschikte rol. Bovendien staat de omvang van het investeringsbedrag in geen redelijke verhouding tot het beschikbare subsidieplafond.

Onder sluitende dekking van de begroting (artikel 3, lid 4 onder b) wordt verstaan dat er aantoonbaar zekerheid bestaat over de beschikbaarheid van voldoende middelen om de geraamde kosten te betalen (exclusief de gevraagde RIG-bijdrage). Aantoonbaar moet zijn dat het project na subsidieverlening ook daadwerkelijk van start zal gaan en zal worden uitgevoerd. Voor wat betreft cofinanciering door derde(n) kan de aanvrager de zekerheid aantonen door middel van ondertekende verklaringen van die derde(n). De aanvraag dient altijd vergezeld te gaan van bescheiden waaruit de financiële positie van de aanvrager blijkt. Voor wat betreft de financiering van (minimaal) 25 procent uit eigen middelen dient de aanvrager daarmee de zekerheid van voldoende financiële draagkracht aan te tonen. Dit kan bijvoorbeeld door middel van:

  • de laatst opgemaakte jaarrekening als bedoeld in artikel 361 van het Burgerlijk Wetboek,

  • de balans en de staat van baten en lasten en de toelichting daarop,

  • indien deze bescheiden ontbreken een verslag over de financiële positie op het moment van de aanvraag,

  • garantstelling(en) van derde(n).

Als de door de aanvrager verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de sluitende dekking, wordt de aanvraag buiten behandeling gesteld mits de aanvrager in de gelegenheid is gesteld de aanvraag aan te vullen. Als de sluitende dekking niet overtuigend wordt aangetoond, wordt de aanvraag afgewezen. 

De overige bepalingen hangen nauw samen de Europese staatssteunregels. Steun kan alleen worden verleend binnen de gebieden die op de regionale steunkaart zijn opgenomen. Steun kan niet worden verleend aan sectoren, waarvoor Europa dit niet toestaat.

 

Artikel 4

Het subsidiepercentage wordt bepaald binnen de maxima van het staatssteunkader voor regionale steun en– bij fundamentele wijzigingsprojecten en/of uitbreidingsprojecten van grote ondernemingen – het staatssteunkader voor milieu-investeringen. Daarbij kiest provincie Groningen er voor ook een kwalitatieve weging te doen, aan de hand van de criteria in tabel 1 van bijlage 2.

 

Het belang van het project voor de regionale economie wordt per project bepaald aan de hand van tevoren vastgestelde criteria. Vier clusters van criteria worden daarbij onderscheiden. De clusters zijn:

  • werkgelegenheid;

  • economische structuur;

  • innovatie;

  • duurzaamheid.

Hierbij kiest provincie Groningen voor een ondergrens van 40 punten om daarmee te borgen dat projecten in voldoende mate effect sorteren op de beleidsdoelstellingen.

 

Vanwege het maximale subsidiebedrag van € 7 500 000 per project, zijn niet alle cellen van tabel 2 respectievelijk tabel 3 respectievelijk tabel 4 in bijlage 2 ingevuld. Indien een project qua omvang en kwalitatieve beoordeling in zo’n cel terecht zou komen, zou dat maximale bedrag worden overschreden. Met toepassing van het subsidiepercentage op de investeringen tot € 50 000 000 wordt het maximale subsidiebedrag dan reeds bereikt.

Overige subsidies en publieke bijdragen mogen met deze regeling cumuleren tot ten hoogste het bedrag dat ingevolge de goedgekeurde regionale steunkaart kan worden verstrekt. Onder subsidies worden ook garanties en kredieten verstaan, indien deze uit publieke middelen worden verstrekt.

 

Subsidies die niet specifiek voor een bepaald project worden verstrekt, vallen niet onder deze cumulatie. Dat is bijvoorbeeld het geval bij het verstrekken van subsidie aan een financier voor het met ondernemers sluiten van kredietovereenkomsten. Een dergelijke subsidie richt zich op de financiering van de onderneming in algemene zin en is niet gekoppeld aan het project waarvoor subsidie onder deze regeling wordt gevraagd. Als voorbeelden daarvan kunnen worden genoemd borgstelling en garantstelling. Garanties en borgstellingen die niet zijn gekoppeld aan de algemene liquiditeit van de subsidieontvanger, maar aan het project waarvoor subsidie onder deze regeling wordt gevraagd, vallen wel onder deze cumulatie.

Fiscale faciliteiten als willekeurige afschrijvingen op milieu-bedrijfsmiddelen, energie-investeringsaftrek en milieu-investeringsaftrek worden niet aangemerkt als subsidies en vallen dus niet onder de samenloopregeling. Dit neemt niet weg, dat het staatssteunrecht van toepassing is op steun in welke vorm dan ook en dus ook op fiscale maatregelen op het gebied van directe belastingen op ondernemingen.

 

Voor fundamentele wijzigingsprojecten en uitbreidingsprojecten gericht op vergroening van productieprocessen bij grote ondernemingen (zoals bedoeld in artikel 2, lid 3, onder c.), vereist de staatssteun-regelgeving van artikelen 36, 37 en 38 van de AGVV dat de investeringen verder gaan dan geldende wetgeving en dat de investeringskosten worden afgezet tegen een referentie-investering. Voor nadere duiding van deze terminologie en de toepassing daarvan wordt verwezen naar de AGVV.

De subsidie zoals berekend in overeenstemming met de projectomvang en de scoretabel wordt gemaximeerd op het bedrag aan geoorloofde steunruimte. Deze steunruimte hangt samen met de meerkosten conform artikel 36, 37 of 38 van de AGVV.

De RIG valt onder de werking van artikel 107, lid 3 onder c van het Verdrag inzake de werking van de Europese Unie [VwEU].

Voor projecten onder artikel 36 van de AGVV bedraagt de steunintensiteit maximaal 45% van de in aanmerking komende kosten, opgebouwd uit het basispercentage uit lid 6 verhoogd met 5% op grond van lid 8.

Voor projecten onder artikel 37 van de AGVV bedraagt de steunintensiteit:

  • maximaal 15% van de in aanmerking komende kosten voor projecten die voldoen aan lid 4, sub a van artikel 37 AGVV,

  • , maximaal 10% van de in aanmerking komende kosten voor projecten die voldoen aan lid 4, sub a van artikel 37 AGVV,

  • Deze percentages zijn opgebouwd uit het basispercentage voor grote ondernemingen in sub a respectievelijk sub b van lid 4 van artikel 37 AGVV verhoogd met 5% op grond van lid 5.

Voor projecten onder artikel 38 AGVV bedraagt de steunintensiteit maximaal 35% van de in aanmerking komende kosten, opgebouwd uit het basispercentage uit lid 4 verhoogd met 5% op grond van lid 6.

 

De subsidie krachtens deze regeling kan niet meer bedragen dan de geoorloofde steunruimte die in overeenstemming met artikel 36, 37 of 38 wordt bepaald. De berekening van ‘in aanmerking komende kosten’ is een andere berekening dan de bepaling van subsidiabele kosten krachtens deze regeling. De toepassing van de bepalingen in samenhang gebeurt als volgt:

Fase I – maximale subsidie als gevolg van toepassing RIG

  • a)

    allereerst wordt bepaald hoeveel punten een project scoort op basis van de scorelijst in tabel 1 van bijlage 2,

  • b)

    voor projecten die veertig punten of meer scoren wordt vervolgens bepaald hoeveel de subsidiabele kosten bedragen op grond van artikelen 5, 6 en 7,

  • c)

    daarna wordt bepaald welk percentage subsidie zou kunnen worden verleend op basis van tabel 2 in bijlage 2,

  • d)

    de rekensom ‘subsidiabele kosten vermenigvuldigd met percentage’ leidt tot een subsidiebedrag,

  • e)

    door toetsing of dit bedrag wordt aangepast op grond van lid 5 of lid 6 wordt het maximale subsidiebedrag berekend.

 

Fase II – maximale steunruimte als gevolg van toepassing AGVV

  • f)

    op grond van de AGVV wordt de maximale steunintensiteit conform artikel 36 respectievelijk 37 respectievelijk 38 bepaald,

  • g)

    op grond van de AGVV worden de in aanmerking komende kosten conform artikel 36 respectievelijk 37 respectievelijk 38 bepaald,

  • h)

    de rekensom ‘in aanmerking komende kosten vermenigvuldigd met steunintensiteit’ leidt tot de maximale steunruimte,

 

Fase III – bepalen maximale subsidie

De toe te kennen subsidie wordt bepaald op het laagste bedrag van de berekeningen onder Fase I respectievelijk Fase II. Bij de subsidievaststelling worden dezelfde fasen doorlopen om te komen tot het maximaal vast te stellen subsidiebedrag.

 

Artikelen 5 en 6 

In deze artikelen is een limitatieve omschrijving van de projectkosten opgenomen, die in aanmerking worden genomen bij de toepassing van artikel 4. Daarnaast is deze omschrijving van belang voor de toepassing van artikel 3, lid 4, onderdeel b (eigen middelen-vereiste).

Uitsluitend na de indiening van de aanvraag gemaakte kosten komen voor subsidie in aanmerking. Kosten ter voorbereiding van de aanvraag komen niet voor subsidie in aanmerking.

 

Op grond van het staatssteunkader zijn alleen investeringen in nieuwe bedrijfsgebouwen en nieuwe bedrijfsmiddelen subsidiabel. Een uitzondering geldt daarbij conform de kaders voor investeringen door MKB-ondernemers. De uitzonderingsmogelijkheid die de kaders bieden voor overnames is alleen gebruikt voor overnames van bedrijfsvestigingen die langer dan een jaar zijn gesloten. De overname van met sluiting bedreigde bedrijven vergt een snelheid van handelen die zich niet verdraagt met de in de regeling voorgeschreven aanvraagprocedure. Bovendien leert de ervaring dat dergelijke overnames niet als regionaal investeringsproject in aanmerking werden gebracht voor subsidiëring uit hoofde van (de voorgangers van) de regeling. Eveneens als gevolg van de kaders zijn transacties in concernverband thans geheel van subsidiëring uitgesloten.

 

Bij financial lease (artikel 6, eerste lid, onderdeel b, onder 2°, en onderdeel c, onder 2°) gaat het om gevallen waarin het economisch risico berust bij de lessee, de overeenkomst niet opzegbaar is en de lessee na afloop van de overeenkomst het recht heeft het object om niet of nagenoeg om niet in eigendom te verwerven. De omschrijving van de in geval van huurkoop of lease in aanmerking te nemen kosten is aangepast aan de bestaande uitvoeringspraktijk. In veel gevallen is de aanschafwaarde van het geleasede bedrijfsmiddel bekend. Het is dan omslachtig om via terugrekenen van de termijnen aan de hand van een disconteringspercentage de subsidiabele kosten te bepalen. Alleen als de aanschafwaarde niet bekend is zal teruggegrepen moeten worden op deze methode. Het in het eerste lid, onderdeel b, onder 2°, en onderdeel c, onder 2° bedoelde disconteringspercentage is het door de Europese Commissie vastgestelde referentie- of disconteringspercentage, dat door de commissie wordt gepubliceerd op http://ec.europa.eu/competition/state_aid/legislation/reference.html.

 

Wanneer de duurzame bedrijfsuitrusting direct wordt verhuurd aan derden, wordt dit gezien als buiten gebruikstelling (zie ook artikel 7).

 

Kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd worden niet gesubsidieerd. Ingevolge artikel 4:46, derde lid, Awb blijven zij bij de vaststelling buiten beschouwing.

 

Voor toelichting op artikel 5, lid 4 en artikel 6, lid 4 wordt verwezen naar de toelichting ten aanzien van fundamentele wijzigingsprojecten en uitbreidingsprojecten gericht op vergroening van productieprocessen bij grote ondernemingen hiervoor onder artikel 4.

 

Artikel 7 

Dit artikel bepaalt hoe de subsidiabele kosten, derhalve de kosten waarover de subsidie door middel van het subsidiepercentage wordt berekend, worden vastgesteld. Daartoe wordt op de in de artikelen 5 en 6 beschreven projectkosten een vermindering toegepast, indien zich een geval als bedoeld in het tweede of derde lid voordoet.

 

Het tweede en derde lid bevatten een viertal gevallen waarin gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig met de uitvoering van het project desinvestering plaatsvindt, bijvoorbeeld door het afstoten van bestaande productiecapaciteit bij de realisering van nieuwe, gesubsidieerde productiecapaciteit. Het positieve effect van de subsidie voor de regionale economie wordt als gevolg van die desinvestering per saldo minder. Omdat dergelijke desinvesteringen daarmee afbreuk doen aan het doel van de regeling, worden de projectkosten, en dus het subsidiebedrag, zodanig verminderd dat het subsidiebedrag meer in overeenstemming is met het netto-effect van de investering. Niet alleen desinvesteringen binnen het bedrijf zelf worden in aanmerking genomen maar, gezien de onderlinge verbondenheid, ook desinvesteringen van bedrijven die tot hetzelfde concern behoren.

 

Het tweede lid, onderdeel a, ziet op het geval dat een door het project gerealiseerd productiemiddel voor de voltooiing van het project weer wordt afgestoten of buiten gebruik gesteld. Bij het tweede lid, onderdeel b, gaat het om de aanschaf van bestaande, tweedehands productiemiddelen, waarmee in het kader van het project dezelfde categorie activiteiten worden verricht als tevoren met die productiemiddelen werden verricht. In dat geval wordt de aanschaf van bestaande middelen niet gezien als een ‘nieuwe’ investering. De investering door aanschaf van het bestaande productiemiddel is tegelijk een desinvestering door de rechtsvoorganger. Het tweede lid, onderdeel c, heeft betrekking op verzelfstandiging van een bedrijf. Ook die verzelfstandiging wordt per saldo niet gezien als een nieuwe investering, indien in het verzelfstandigde bedrijf dezelfde categorie activiteiten wordt uitgevoerd als tevoren in dat bedrijf.

 

Het derde lid bepaalt dat desinvesteringen binnen het gebied van deze regeling in aanmerking worden genomen voor vermindering voor zover het dezelfde S.B.I.-code betreft. De ratio is, dat subsidiëring alleen betrekking mag hebben op investeringen die additioneel zijn voor de regio. Deze vermindering geldt overigens niet voor fundamentele wijzigingsprojecten. Vervangingsinvesteringen waarbij het bestaande machinepark wordt vervangen door in beginsel identieke machines zijn bij deze projecten van subsidie uitgesloten.

In het vierde tot en met zevende lid is bepaald hoe de vermindering wordt berekend.

 

Artikel 11 

In dit artikel zijn afwijzingsgronden opgenomen. Daarnaast kan ook afwijzend worden beslist op grond van artikel 4:35 van de Awb. Afwijzing op grond van dit laatste artikel is mogelijk indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de activiteiten niet of niet geheel zullen kunnen plaatsvinden, dat de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen of dat de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen. Ook kan ingevolge artikel 4:35 van de Awb afwijzend worden beslist, indien de aanvrager onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en dat geleid zou hebben tot een onjuiste beschikking, of failliet is verklaard of surseance van betaling aan hem is verleend dan wel een verzoek daartoe is ingediend.

 

Een aanvraag wordt uiteraard afgewezen, indien hij niet voldoet aan enige bepaling van de regeling. De belangrijkste daarvan zijn opgenomen in artikelen 2 en 3. Het verschil tussen de criteria van artikelen 2 en 3, en die van artikel 11 is, dat aan de criteria van artikelen 2 en 3 wordt getoetst bij de beslissing omtrent de verlening en bij de beslissing omtrent de vaststelling van het definitieve subsidiebedrag, terwijl aan de criteria van artikel 11 alleen wordt getoetst bij de verlening.

 

De afwijzingsgronden in onderdelen b en c zien op het vereiste van het staatssteunkader, dat de steun een stimulerend effect moet hebben.

 

De afwijzingsgrond in onderdeel e brengt mee, dat afwijzend wordt beslist, indien de gewenste structuur van de betrokken sector van het bedrijfsleven zich tegen het project verzet. In dit verband zal met name van belang zijn of er in die sector aantoonbare overcapaciteit heerst.

 

Artikel 12 

Dit artikel vormt, tezamen met artikel 2, de kern van de regeling. Het gaat bij de onderhavige subsidiëring uiteraard niet alleen om het verrichten van investeringen in bedrijfsgebouwen en duurzame bedrijfsuitrusting, maar ook om het daadwerkelijk in gebruik nemen ervan. Alleen dan kan het doel van de regeling, de ontwikkeling van de regionale economie, worden gerealiseerd.

 

Hierbij geldt de verplichting, dat deze activiteiten verricht worden binnen een betrekkelijk korte periode. Het is de bedoeling de beschikbare subsidiemiddelen te gebruiken voor die projecten, die op korte termijn een positieve impuls geven aan de sociaal-economische ontwikkeling van de regio. In gevallen waarin verzocht wordt om verlenging van die periode zal deze doelstelling dan ook afgewogen worden tegen hetgeen de aanvrager als zijn belangen naar voren brengt. Daarbij zal mede een rol spelen in hoeverre de feiten die de vertraging hebben veroorzaakt zijn ontstaan door toedoen van de subsidieontvanger zelf.

 

Artikel 13 

Met het oog op liquiditeitspositie van de subsidieontvangers is provincie Groningen bereid voorschotten te verstrekken. Een eerste voorschot van 20% wordt in beginsel verstrekt bij subsidieverlening. Vervolgens wordt telkens op basis van voortgangsrapportages over de gemaakte en betaalde kosten (voorlopig) uitbetaald. Daarbij wordt telkens het verleende subsidiepercentage toegepast op de gerapporteerde en (voorlopig) geaccordeerde subsidiabele kosten. Het verstrekte voorschot bij subsidieverlening blijft met deze handelswijze in stand. Oftewel, de uitbetaling van de verleende subsidie loopt zo telkens 20% voor op de gemaakte en betaalde kosten.

 

De provincie Groningen behoudt zich het recht voor om af te wijken van het direct uitbetalen van een voorschot, wanneer na toekenning nog niet direct tot uitvoering kan worden overgegaan, bijvoorbeeld vanwege het ontbreken van totale financiering, vergunningen, etc. Er zullen in de beschikking dan aanvullende voorwaarden worden gesteld waaraan voldaan moet worden alvorens een eerste voorschot te kunnen ontvangen. Er kan dan mogelijk wel een beschikking worden afgegeven wat stimulerend werkt op definitieve start van het project. Geen voorschot wordt verleend indien een beschikking opschortende en/of ontbindende voorwaarden bevat.

 

Om het risico tot terugvordering te beperken, wat zich voordoet wanneer de subsidie lager wordt vastgesteld dan het bedrag van de subsidieverlening, keert provincie Groningen maximaal 80% van het verleende bedrag uit. Bij subsidievaststelling wordt een slotbetaling verricht dan wel terugvordering ingesteld voor het verschil tussen vaststellingsbeschikking en uitbetaalde voorschotten.

 

Artikel 14 

De subsidievaststelling is in de basis geregeld in de artikelen 4:42 tot en met 4:47 van de Awb. De hoofdregel van de Awb is, dat vaststelling plaats vindt overeenkomstig de verlening. Nu in de verleningsbeschikkingen onder deze regeling niet het bedrag van de subsidie wordt vermeld (maar het percentage), moeten bij vaststelling wel de in de verleningsbeschikking vermelde wijze waarop dit bedrag wordt bepaald en het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld in aanmerking worden genomen.

 

Krachtens de staatssteunregels wordt het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld bepaald door het verleende subsidiepercentage toe te passen op de in aanmerking te nemen subsidiabele kosten, tot het maximum van het verleende subsidiebedrag en met inachtneming van eventuele cumulatie (zie ook toelichting op artikel 4 hiervoor).

Ingevolge artikel 4:46, tweede lid, Awb kan het subsidiebedrag in vier gevallen lager worden vastgesteld:

  • indien de activiteiten niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

  • indien de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen;

  • indien de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en dat geleid heeft tot een onjuiste verleningsbeschikking;

  • indien de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.

Onder voornoemde verplichtingen voor de subsidieontvanger hoort ook de correcte toepassing van de bepalingen uit de regeling, met name die terzake van het bepalen van de subsidiabele kosten (artikelen 5 en 6) en eventuele vermindering daarop (artikel 7).

 

Artikel 15

Om de effecten van de steun tot hun recht te laten komen, stelt de regeling de eis dat nadat de volledige investering is voltooid deze in het betrokken gebied behouden moet blijven gedurende ten minste vijf jaar. De periode van vijf jaar wordt gerekend vanaf het moment dat het project is voltooid. Dit impliceert dat bij een eventuele verlenging van de in de verleningsbeschikking genoemde realisatietermijn van het project ook de termijn van de verplichting tot behoud opschuift.