Organisatie | Groningen |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Besluit van Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen houdende regels voor Regionale Investeringssteun RIG 2017 |
Citeertitel | Regionale Investeringssteun Groningen 2017 |
Vastgesteld door | gedeputeerde staten |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de RIG 2015.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
22-12-2016 | 14-08-2017 | nieuwe regeling | 13-12-2016 | 664912 |
In deze regeling wordt verstaan onder:
AGVV: Verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Europese Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) met de interne markt verenigbaar worden verklaard (Pb EU 2014, L 187/1), ook wel aangeduid als de Algemene groepsvrijstellingsverordening;
dezelfde of vergelijkbare activiteit: activiteiten als bedoeld in artikel 2 onder 50 van de AGVV; dit zijn activiteiten die behoren tot dezelfde klasse (viercijferige code) van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2 zoals vastgesteld in de Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot vaststelling van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2 en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3037/90 en enkele EG-verordeningen op specifieke statistische gebieden (PB L 393 van 30-12-2006, blz. 1);
project: technisch, functioneel en in de tijd samenhangend geheel van investeringen in duurzame bedrijfsuitrusting al dan niet in combinatie met grond of bedrijfsgebouwen. Binnen de RIG 2017 kunnen de volgende typen projecten worden gesubsidieerd:
uitbreidingsproject: een project inhoudende de uitbreiding van de capaciteit van een industrieel bedrijf, structuurversterkend bedrijf, hoofdkantoor van een bedrijf, of laboratorium van een bedrijf in dezelfde gemeente als waarin reeds een bedrijf van de ondernemer of een bedrijf van een tot hetzelfde concern behorende ondernemer is gevestigd;
Artikel 3 Beperking van doel en reikwijdte
Geen subsidie wordt verstrekt aan:
ondernemingen die dezelfde of een vergelijkbare productieactiviteit in de Europese Economische Ruimte (EER) hebben gesloten in een periode van twee jaar vóór zijn aanvraag voor regionale investeringssteun of die, op het tijdstip van de steunaanvraag, concrete plannen heeft om dit soort activiteit te sluiten in een periode van twee jaar nadat de initiële investering waarvoor steun wordt gevraagd, is voltooid;
Artikel 4 Omvang van het subsidiebedrag
Op basis van bijlage 2 van deze regeling, tabel 1 in samenhang met tabel 2 voor grootbedrijf, of tabel 3 voor middelgroot bedrijf of tabel 4 voor klein bedrijf wordt de subsidie bepaald op het aangegeven percentage van de subsidiabele kosten in tabel 2 of 3 of 4 dat correspondeert met de puntenscore die resulteert uit de scorelijst van tabel 1.
Voor projecten zoals bedoeld in artikel 2, derde lid, onder c, geldt dat de subsidie niet meer mag bedragen dan een per geval nader vast te stellen percentage van de in aanmerking komende kosten op grond van artikel 36, 37 of 38 van de AGVV. Het absolute subsidiebedrag kan in dergelijke gevallen echter nooit meer bedragen dan de, op basis van artikel 5, 6 en 7 bepaalde maximale subsidie.
Artikel 5 Subsidiabele kosten bij uitgaven aan investeringen
In aanvulling op het derde lid worden de in aanmerking komende kosten voor projecten als bedoeld in artikel 2, derde lid, onder c, berekend in overeenstemming met de bepalingen van artikel 36, 37 of 38 van de AGVV.
Artikel 6 Subsidiabele kosten m.b.t. geactiveerde uitgaven aan investeringen
In aanvulling op artikel 5 komen voor subsidie de volgende kosten in aanmerking, voor zover zij geactiveerd zijn op de fiscale balans, de taxatiewaarde niet te boven gaan en, tenzij het duurzame bedrijfsuitrusting betreft die met toepassing van artikel 3.31 tot en met 3.35 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 is aangewezen, niet binnen twee jaar worden afgeschreven:
wat betreft bedrijfsgebouwen en de daartoe te rekenen centrale voorzieningen:
in geval van huurkoop of financial lease de aanschafwaarde dan wel, indien deze niet kan worden bepaald, de contante waarde van de in totaal verschuldigde lease-termijnen inclusief kosten, verdisconteerd op jaarbasis tegen het door de Europese Commissie vastgestelde percentage dat geldt op het moment van subsidieverlening;
wat betreft duurzame bedrijfsuitrusting:
in geval van huurkoop of financial lease de aanschafwaarde dan wel, indien deze niet kan worden bepaald, de contante waarde van de in totaal verschuldigde lease-termijnen inclusief kosten, verdisconteerd op jaarbasis tegen het door de Europese Commissie vastgestelde percentage dat geldt op het moment van subsidieverlening.
Artikel 7 Vermindering van subsidiabele kosten
Een vermindering wordt toegepast indien bedrijfsgebouwen of duurzame bedrijfsuitrusting worden afgestoten of buiten gebruik worden gesteld, binnen een periode van één jaar voorafgaand aan ontvangst van de aanvraag tot en met de datum waarop het project is uitgevoerd. De vermindering geldt voor bedrijfsgebouwen of duurzame bedrijfsuitrusting die:
en waarin of waarmee activiteiten werden verricht welke behoren tot dezelfde S.B.I.-bedrijfsgroep als de activiteiten welke in of met de tot het project behorende bedrijfsgebouwen en duurzame bedrijfsuitrusting worden verricht.
Deze vermindering geldt niet voor afstoot of buitengebruikstelling als onderdeel van een fundamenteel wijzigingsproject.
De in het derde lid bedoelde vermindering bedraagt:
het gedeelte van de kosten van verkrijging van duurzame bedrijfsuitrusting, dat overeenkomt met het gedeelte dat de capaciteit die wordt afgestoten of buiten gebruik gesteld uitmaakt van de totale capaciteit van de door het project verworven of tot stand gebrachte duurzame bedrijfsuitrusting. Indien de capaciteit vanwege het onderscheid tussen de producten niet vergelijkbaar is, wordt de vermindering op grond van artikel 7 berekend aan de hand van de verhouding tussen de kosten van verkrijging van duurzame bedrijfsuitrusting en de ten hoogste twee jaar voor de aanvraag om subsidie bepaalde taxatiewaarde welke ten grondslag ligt aan de verzekerde waarde van de op het tijdstip van het indienen van de aanvraag bij het bedrijf of het hoofdkantoor in gebruik zijnde duurzame bedrijfsuitrusting.
Onverminderd artikel 4:35 van de Awb beslissen Gedeputeerde Staten afwijzend op een aanvraag:
Bij ontvangst van een rapportage als bedoeld in artikel 12, derde lid, kunnen Gedeputeerde Staten een voorschot verstrekken, ter hoogte van het verleende subsidiepercentage vermenigvuldigd met de in de rapportage verantwoorde gemaakte en betaalde subsidiabele kosten, tot het maximum uit het eerste lid.
Artikel 15 Instandhoudingsverplichting
De subsidieontvanger doet onverwijld schriftelijke melding aan Gedeputeerde Staten van elk voornemen om van het project deel uitmakende grond, bedrijfsgebouwen of duurzame bedrijfsuitrusting af te stoten of buiten gebruik te stellen. Artikel 7 blijft hiertoe gedurende de instandhoudingstermijn van kracht.
De RIG 2015 wordt ingetrokken, met dien verstande dat de RIG 2015 na intrekking van toepassing blijft op subsidies die voor het vervallen van de regeling zijn aangevraagd of verstrekt.
Deze regeling in van kracht voor de Eemsdelta en voor de ‘Zernike-campus’.
Eemsdelta Voor deze regeling wordt aangesloten bij de Ontwikkelingsvisie Eemsdelta 2030. De Eemsdelta omvat ten behoeve van deze regeling het grondgebied van de gemeenten Delfzijl, Eemsmond, Appingedam en Loppersum.
Zernike-campus Ten behoeve van deze regeling wordt de Zernike-campus gedefinieerd als het gebied in gemeente Groningen waarvan de postcode begint met 9747.
Globaal beslaat de Zernike-campus daarmee het gedeelte van het grondgebied van gemeente Groningen zoals ingetekend op onderstaande plattegrond.
Het belang van het project voor de regionale economie wordt per project bepaald aan de hand van tevoren vastgestelde criteria. Vier clusters van criteria worden daarbij onderscheiden:
De score op dit criterium wordt berekend aan de hand van het aantal arbeidsplaatsen dat wordt gecreëerd (tot het maximum van 20 punten):
Indien er daadwerkelijk sprake is van daadwerkelijke concurrentie in locatiekeuze-proces (zie hierna), dan worden punten volgens voorgaande berekening ook toegekend aan behouden arbeidsplaatsen.
De criteria worden gehanteerd als ‘digitale’ criteria, dat wil zeggen dat er of wel, of niet op wordt gescoord.
Verankering van het bedrijf als gevolg van de investering ziet op de aannemelijkheid dat het bedrijf als gevolg van de investering voor lange(re) tijd in de regio blijft gevestigd. De mate van verankering kan onder andere blijken uit relaties met toeleveranciers in de regio. Hiermee ontstaan indirecte werkgelegenheidseffecten, waarmee de economische structuur wordt versterkt. Ook bereidheid tot het investeren in (opleiding van) het personeel draagt bij aan versterking van de economische structuur. Het bestaan van daadwerkelijke concurrentie in locatiekeuzeproces dient door de aanvrager te worden aangetoond, bijvoorbeeld aan de hand van strategische plannen of processen omtrent het handhaven van de vestiging in de regio.
De criteria worden gehanteerd als ‘digitale’ criteria, dat wil zeggen dat er of wel, of niet op wordt gescoord.
Onder innovatiegerichtheid worden punten toegekend voor de beschikbaarheid bij de aanvrager van onderzoeksfaciliteiten, omdat daar een extra impuls van uit gaat naar kennis als onderdeel van de economische structuur. Innovatie als bron voor bestendigheid in de economische structuur, of als basis voor toekomstige structuren, wordt gewaardeerd met punten voor nieuwe producten of nieuwe processen (op schaal van de aanvrager) en/of een bijdrage aan (nieuwe) keten (boven de schaal van de aanvrager, aanvrager als één schakel in groter geheel).
Er wordt sterk ingezet op het bewerkstelligen van een transitie naar een meer kennisintensief en innovatief bedrijfsleven. Derhalve wordt aan de criteria inzake innovatie een groter belang toegekend dan aan de beide andere clusters. Versterking van de economische structuur wordt weer zwaarder gewaardeerd dan de werkgelegenheidseffecten.
De criteria worden gehanteerd als ‘digitale’ criteria, dat wil zeggen dat er of wel, of niet op wordt gescoord.
De RIG heeft als nevendoel naast werkgelegenheid en economische structuurversterking om de vergroening van de industrie te faciliteren. Derhalve is een tweetal criteria toegevoegd waarmee beoordeeld kan worden in hoeverre de beoogde investeringen bijdragen aan deze doelstelling. Onder circulaire economie worden punten toegekend aan investeringen die zich richten op de inzet van secundaire grondstoffen, het verwaarden van rest- en nevenproducten uit primaire processen of het anderszins verminderen van de inzet van primaire grondstoffen. Het gaat daarbij om materiaalstromen en niet om energie-input.
Aantoonbare vergroening ziet op de reductie van CO2 in vergelijking tot de oorspronkelijke situatie of tot een relevante alternatieve productieroute (referentie). Er kan daarbij sprake zijn van CO2 reductie in andere schakels in de productieketen als gevolg van de voorgenomen investering . Deze vergroening is aan te tonen door resultaten te overleggen van een milieugerichte levenscyclusanalyse, CO2 footprint analyse of daarmee vergelijkbare analyse.
Tabel 2 Scores en daarbij behorende percentages: grootbedrijf
Tabel 3 Scores en daarbij behorende percentages: middelgroot bedrijf
Tabel 4 Scores en daarbij behorende percentages: klein bedrijf
TOELICHTING op de subsidieregeling Regionale investeringssteun Groningen 2017
Noord-Nederland voert sinds 1969 een beleid tot versterking van de economische structuur. Eerst op basis van ministeriële regelingen, vanaf 1993 op basis van algemene maatregelen van bestuur, en momenteel op basis van decentrale regelingen. Provincie Groningen stelt deze bijzondere subsidieregeling in ter uitvoering van de beleidslijn tot economische structuurversterking. Het Noorden zet daarbij de komende jaren extra in op versterking van de kansrijke economische sectoren, zoals geïdentificeerd in de RIS3 (Regionale innovatiestrategie voor slimme specialisatie) en het OP EFRO. Tevens is dit beleid geënt op de uitkomsten van de Commissie Willems.
Deze regeling is niet beperkt tot specifieke sectoren, omdat dit op grond van de AGVV niet is toegestaan. De verwachting is wel dat het meeste aanvragen zullen worden ingediend door ondernemingen uit die sectoren waar forse investeringen worden verwacht: agribusiness, chemie en energie. Chemie is een sterke sector, maar kent enige problemen. De structuur van de chemiesector in de regio moet worden versterkt door (onder andere) extra ketenactiviteiten, meer innovatie, vergroening en uitbreiding van de activiteiten. Ook zijn deze sectoren onderling sterk verbonden, ook qua uitdagingen:
Het aan dit beleid ten grondslag liggende instrumentarium moet voldoen aan de steuncriteria die de Europese Commissie hanteert om de verenigbaarheid van regionale steunmaatregelen van de staten met de interne markt te toetsen aan artikel 107 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie. Voor de periode 2014-2020 heeft de Europese Commissie de Richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2014–2020 (PbEU 2013/C 209/01) (hierna: de richtsnoeren) vastgesteld. De lidstaat Nederland heeft vervolgens de regionale steunkaart vastgesteld (Kamerbrief DGNR-RRE / 14098315 d.d. 25 juni 2014).
Met gebruikmaking van artikelen 13 en 14 van de AGVV en binnen de geografische kaders van de regionale steunkaart 2014-2020, heeft provincie Groningen onderhavige regeling vormgegeven. In aanvulling hierop komen projecten van grote ondernemingen in aanmerking die bestaan uit fundamentele wijziging dan wel uitbreiding van het productieproces die leidt tot verduurzaming van dat proces. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de artikelen 36 tot en met 38 van de AGVV. Ten aanzien van de toepassing van deze artikelen in samenhang met artikelen 13 en 14 als leidraad van de RIG, is onder de artikelsgewijze toelichting op artikel 4 nadere duiding opgenomen.
2. Artikelsgewijze toelichting
Met de definities wordt aangesloten bij hogere regelgeving, zoals de Kaderverordening subsidies provincie Groningen en Europese regelgeving.
In de praktijk zal een fundamentele wijziging doorgaans de vorm hebben van een zogenoemde ‘scrap&build’ investering, waarbij de bestaande productiemiddelen worden ontmanteld om plaats te maken voor nieuwe duurzame bedrijfsuitrusting die voldoet aan de laatste stand der techniek of die productie conform de laatste producteisen mogelijk maakt.
Waar– in de definitie van hoofdkantoor – gesproken wordt over een zelfstandig onderdeel van een concern wordt daaronder mede verstaan de nationale leiding van een internationaal concern.
Dit artikel bevat, tezamen met de beperkingen van doel en reikwijdte van artikel 3 en de afwijzingsgronden van artikel 11, de criteria voor het verstrekken van subsidie. Aan deze criteria wordt getoetst bij de beslissing omtrent een toezegging en tevens bij de beslissing omtrent de vaststelling van het definitieve subsidiebedrag. Centraal in de criteria staat het tot stand brengen van investeringsprojecten in die gebieden, die voorwerp zijn van regionaal stimuleringsbeleid.
Mogelijkheden voor indiening fundamenteel wijzigingsproject dan wel uitbreidingsproject voor grote ondernemingen
In RIG 2017 is voor grote ondernemingen, gevestigd in de Eemsdelta de mogelijkheid geopend een fundamenteel wijzigingsproject dan wel uitbreidingsproject in te dienen gericht op vergroening van productieproces(sen) en dat voldoet aan de bepalingen in artikel 36, 37 of 38 van de AGVV.
Om in aanmerking te komen voor deze vorm van steun moeten projecten conform deze artikelen voldoen aan de daarin gestelde voorwaarden.
Hierna zijn grote delen van de betreffende artikelen 36, 37 en 38 uit de thans geldende AGVV overgenomen ten dienste van de lezer. De bepalingen ten aanzien van in aanmerking komende activiteiten en steunintensiteit zijn niet volledig geciteerd, maar bewerkt naar de voorwaarden en omstandigheden als gevolg van de samenloop met deze RIG.
Investeringssteun om ondernemingen in staat te stellen verder te gaan dan Unienormen inzake milieubescherming of om, bij ontstentenis van Unienormen, het niveau van milieubescherming te verhogen
Investeringssteun om ondernemingen in staat te stellen verder te gaan dan Unienormen inzake milieubescherming of om, bij ontstentenis van Unienormen, het niveau van milieubescherming te verhogen, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.
De in aanmerking komende kosten zijn de bijkomende investeringskosten die nodig zijn om verder te gaan dan de toepasselijke Unienormen of om, bij ontstentenis van Unienormen, het niveau van milieubescherming te verhogen. Deze kosten worden als volgt vastgesteld:
in alle overige gevallen worden de kosten van investeringen in milieubescherming vastgesteld ten opzichte van een vergelijkbare, minder milieuvriendelijke investering die zonder de steun op geloofwaardige wijze zou zijn verricht. Het verschil tussen de kosten van beide investeringen levert de met milieubescherming verband houdende kosten op en geldt als de in aanmerking komende kosten.
De kosten die niet rechtstreeks verband houden met het behalen van een hoger niveau van milieubescherming, komen niet in aanmerking.
De steunintensiteit voor projecten van grote bedrijven onder de RIG, die voldoen aan artikel 36 AGVV bedraagt ten hoogste 45 % van de in aanmerking komende kosten.
Investeringssteun ten behoeve van vroege aanpassing aan toekomstige Unienormen
Steun om ondernemingen aan te moedigen te voldoen aan nieuwe Unienormen die het niveau van milieubescherming verhogen en nog niet in werking zijn getreden, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.
De in aanmerking komende kosten zijn de bijkomende investeringskosten die nodig zijn om verder te gaan dan de toepasselijke Unienormen. Deze kosten worden als volgt vastgesteld:
in alle overige gevallen worden de kosten van investeringen in milieubescherming vastgesteld ten opzichte van een vergelijkbare, minder milieuvriendelijke investering die zonder de steun op geloofwaardige wijze zou zijn verricht. Het verschil tussen de kosten van beide investeringen levert de met milieubescherming verband houdende kosten op en geldt als de in aanmerking komende kosten.
De kosten die niet rechtstreeks verband houden met het behalen van een hoger niveau van milieubescherming, komen niet in aanmerking.
De steunintensiteit voor projecten van grote bedrijven onder de RIG, die voldoen aan artikel 37 AGVV bedraagt ten hoogste:
Investeringssteun ten behoeve van energie-efficiëntiemaatregelen
Investeringssteun om ondernemingen in staat te stellen energie-efficiëntie te behalen, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.
Het verschil tussen de kosten van beide investeringen levert de met energie-efficiëntie verband houdende kosten op en geldt als de in aanmerking komende kosten. De kosten die niet rechtstreeks verband houden met het behalen van een hoger niveau van energie-efficiëntie, komen niet in aanmerking.
De steunintensiteit voor projecten van grote bedrijven onder de RIG, die voldoen aan artikel 38 AGVV bedraagt ten hoogste 35% van de in aanmerking komende kosten.
Investeringsprojecten in grote elektriciteitscentrales zijn uitgesloten van subsidiëring. Bij deze investeringen speelt de omvang van het subsidiebedrag voor het bereiken van een level playing field bij concurrentie met het buitenland een ondergeschikte rol. Bovendien staat de omvang van het investeringsbedrag in geen redelijke verhouding tot het beschikbare subsidieplafond.
Onder sluitende dekking van de begroting (artikel 3, lid 4 onder b) wordt verstaan dat er aantoonbaar zekerheid bestaat over de beschikbaarheid van voldoende middelen om de geraamde kosten te betalen (exclusief de gevraagde RIG-bijdrage). Aantoonbaar moet zijn dat het project na subsidieverlening ook daadwerkelijk van start zal gaan en zal worden uitgevoerd. Voor wat betreft cofinanciering door derde(n) kan de aanvrager de zekerheid aantonen door middel van ondertekende verklaringen van die derde(n). De aanvraag dient altijd vergezeld te gaan van bescheiden waaruit de financiële positie van de aanvrager blijkt. Voor wat betreft de financiering van (minimaal) 25 procent uit eigen middelen dient de aanvrager daarmee de zekerheid van voldoende financiële draagkracht aan te tonen. Dit kan bijvoorbeeld door middel van:
Als de door de aanvrager verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de sluitende dekking, wordt de aanvraag buiten behandeling gesteld mits de aanvrager in de gelegenheid is gesteld de aanvraag aan te vullen. Als de sluitende dekking niet overtuigend wordt aangetoond, wordt de aanvraag afgewezen.
De overige bepalingen hangen nauw samen de Europese staatssteunregels. Steun kan alleen worden verleend binnen de gebieden die op de regionale steunkaart zijn opgenomen. Steun kan niet worden verleend aan sectoren, waarvoor Europa dit niet toestaat.
Het subsidiepercentage wordt bepaald binnen de maxima van het staatssteunkader voor regionale steun en– bij fundamentele wijzigingsprojecten en/of uitbreidingsprojecten van grote ondernemingen – het staatssteunkader voor milieu-investeringen. Daarbij kiest provincie Groningen er voor ook een kwalitatieve weging te doen, aan de hand van de criteria in tabel 1 van bijlage 2.
Het belang van het project voor de regionale economie wordt per project bepaald aan de hand van tevoren vastgestelde criteria. Vier clusters van criteria worden daarbij onderscheiden. De clusters zijn:
Hierbij kiest provincie Groningen voor een ondergrens van 40 punten om daarmee te borgen dat projecten in voldoende mate effect sorteren op de beleidsdoelstellingen.
Vanwege het maximale subsidiebedrag van € 7 500 000 per project, zijn niet alle cellen van tabel 2 respectievelijk tabel 3 respectievelijk tabel 4 in bijlage 2 ingevuld. Indien een project qua omvang en kwalitatieve beoordeling in zo’n cel terecht zou komen, zou dat maximale bedrag worden overschreden. Met toepassing van het subsidiepercentage op de investeringen tot € 50 000 000 wordt het maximale subsidiebedrag dan reeds bereikt.
Overige subsidies en publieke bijdragen mogen met deze regeling cumuleren tot ten hoogste het bedrag dat ingevolge de goedgekeurde regionale steunkaart kan worden verstrekt. Onder subsidies worden ook garanties en kredieten verstaan, indien deze uit publieke middelen worden verstrekt.
Subsidies die niet specifiek voor een bepaald project worden verstrekt, vallen niet onder deze cumulatie. Dat is bijvoorbeeld het geval bij het verstrekken van subsidie aan een financier voor het met ondernemers sluiten van kredietovereenkomsten. Een dergelijke subsidie richt zich op de financiering van de onderneming in algemene zin en is niet gekoppeld aan het project waarvoor subsidie onder deze regeling wordt gevraagd. Als voorbeelden daarvan kunnen worden genoemd borgstelling en garantstelling. Garanties en borgstellingen die niet zijn gekoppeld aan de algemene liquiditeit van de subsidieontvanger, maar aan het project waarvoor subsidie onder deze regeling wordt gevraagd, vallen wel onder deze cumulatie.
Fiscale faciliteiten als willekeurige afschrijvingen op milieu-bedrijfsmiddelen, energie-investeringsaftrek en milieu-investeringsaftrek worden niet aangemerkt als subsidies en vallen dus niet onder de samenloopregeling. Dit neemt niet weg, dat het staatssteunrecht van toepassing is op steun in welke vorm dan ook en dus ook op fiscale maatregelen op het gebied van directe belastingen op ondernemingen.
Voor fundamentele wijzigingsprojecten en uitbreidingsprojecten gericht op vergroening van productieprocessen bij grote ondernemingen (zoals bedoeld in artikel 2, lid 3, onder c.), vereist de staatssteun-regelgeving van artikelen 36, 37 en 38 van de AGVV dat de investeringen verder gaan dan geldende wetgeving en dat de investeringskosten worden afgezet tegen een referentie-investering. Voor nadere duiding van deze terminologie en de toepassing daarvan wordt verwezen naar de AGVV.
De subsidie zoals berekend in overeenstemming met de projectomvang en de scoretabel wordt gemaximeerd op het bedrag aan geoorloofde steunruimte. Deze steunruimte hangt samen met de meerkosten conform artikel 36, 37 of 38 van de AGVV.
De RIG valt onder de werking van artikel 107, lid 3 onder c van het Verdrag inzake de werking van de Europese Unie [VwEU].
Voor projecten onder artikel 36 van de AGVV bedraagt de steunintensiteit maximaal 45% van de in aanmerking komende kosten, opgebouwd uit het basispercentage uit lid 6 verhoogd met 5% op grond van lid 8.
Voor projecten onder artikel 37 van de AGVV bedraagt de steunintensiteit:
Voor projecten onder artikel 38 AGVV bedraagt de steunintensiteit maximaal 35% van de in aanmerking komende kosten, opgebouwd uit het basispercentage uit lid 4 verhoogd met 5% op grond van lid 6.
De subsidie krachtens deze regeling kan niet meer bedragen dan de geoorloofde steunruimte die in overeenstemming met artikel 36, 37 of 38 wordt bepaald. De berekening van ‘in aanmerking komende kosten’ is een andere berekening dan de bepaling van subsidiabele kosten krachtens deze regeling. De toepassing van de bepalingen in samenhang gebeurt als volgt:
Fase I – maximale subsidie als gevolg van toepassing RIG
Fase II – maximale steunruimte als gevolg van toepassing AGVV
Fase III – bepalen maximale subsidie
De toe te kennen subsidie wordt bepaald op het laagste bedrag van de berekeningen onder Fase I respectievelijk Fase II. Bij de subsidievaststelling worden dezelfde fasen doorlopen om te komen tot het maximaal vast te stellen subsidiebedrag.
In deze artikelen is een limitatieve omschrijving van de projectkosten opgenomen, die in aanmerking worden genomen bij de toepassing van artikel 4. Daarnaast is deze omschrijving van belang voor de toepassing van artikel 3, lid 4, onderdeel b (eigen middelen-vereiste).
Uitsluitend na de indiening van de aanvraag gemaakte kosten komen voor subsidie in aanmerking. Kosten ter voorbereiding van de aanvraag komen niet voor subsidie in aanmerking.
Op grond van het staatssteunkader zijn alleen investeringen in nieuwe bedrijfsgebouwen en nieuwe bedrijfsmiddelen subsidiabel. Een uitzondering geldt daarbij conform de kaders voor investeringen door MKB-ondernemers. De uitzonderingsmogelijkheid die de kaders bieden voor overnames is alleen gebruikt voor overnames van bedrijfsvestigingen die langer dan een jaar zijn gesloten. De overname van met sluiting bedreigde bedrijven vergt een snelheid van handelen die zich niet verdraagt met de in de regeling voorgeschreven aanvraagprocedure. Bovendien leert de ervaring dat dergelijke overnames niet als regionaal investeringsproject in aanmerking werden gebracht voor subsidiëring uit hoofde van (de voorgangers van) de regeling. Eveneens als gevolg van de kaders zijn transacties in concernverband thans geheel van subsidiëring uitgesloten.
Bij financial lease (artikel 6, eerste lid, onderdeel b, onder 2°, en onderdeel c, onder 2°) gaat het om gevallen waarin het economisch risico berust bij de lessee, de overeenkomst niet opzegbaar is en de lessee na afloop van de overeenkomst het recht heeft het object om niet of nagenoeg om niet in eigendom te verwerven. De omschrijving van de in geval van huurkoop of lease in aanmerking te nemen kosten is aangepast aan de bestaande uitvoeringspraktijk. In veel gevallen is de aanschafwaarde van het geleasede bedrijfsmiddel bekend. Het is dan omslachtig om via terugrekenen van de termijnen aan de hand van een disconteringspercentage de subsidiabele kosten te bepalen. Alleen als de aanschafwaarde niet bekend is zal teruggegrepen moeten worden op deze methode. Het in het eerste lid, onderdeel b, onder 2°, en onderdeel c, onder 2° bedoelde disconteringspercentage is het door de Europese Commissie vastgestelde referentie- of disconteringspercentage, dat door de commissie wordt gepubliceerd op http://ec.europa.eu/competition/state_aid/legislation/reference.html.
Wanneer de duurzame bedrijfsuitrusting direct wordt verhuurd aan derden, wordt dit gezien als buiten gebruikstelling (zie ook artikel 7).
Kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd worden niet gesubsidieerd. Ingevolge artikel 4:46, derde lid, Awb blijven zij bij de vaststelling buiten beschouwing.
Voor toelichting op artikel 5, lid 4 en artikel 6, lid 4 wordt verwezen naar de toelichting ten aanzien van fundamentele wijzigingsprojecten en uitbreidingsprojecten gericht op vergroening van productieprocessen bij grote ondernemingen hiervoor onder artikel 4.
Dit artikel bepaalt hoe de subsidiabele kosten, derhalve de kosten waarover de subsidie door middel van het subsidiepercentage wordt berekend, worden vastgesteld. Daartoe wordt op de in de artikelen 5 en 6 beschreven projectkosten een vermindering toegepast, indien zich een geval als bedoeld in het tweede of derde lid voordoet.
Het tweede en derde lid bevatten een viertal gevallen waarin gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig met de uitvoering van het project desinvestering plaatsvindt, bijvoorbeeld door het afstoten van bestaande productiecapaciteit bij de realisering van nieuwe, gesubsidieerde productiecapaciteit. Het positieve effect van de subsidie voor de regionale economie wordt als gevolg van die desinvestering per saldo minder. Omdat dergelijke desinvesteringen daarmee afbreuk doen aan het doel van de regeling, worden de projectkosten, en dus het subsidiebedrag, zodanig verminderd dat het subsidiebedrag meer in overeenstemming is met het netto-effect van de investering. Niet alleen desinvesteringen binnen het bedrijf zelf worden in aanmerking genomen maar, gezien de onderlinge verbondenheid, ook desinvesteringen van bedrijven die tot hetzelfde concern behoren.
Het tweede lid, onderdeel a, ziet op het geval dat een door het project gerealiseerd productiemiddel voor de voltooiing van het project weer wordt afgestoten of buiten gebruik gesteld. Bij het tweede lid, onderdeel b, gaat het om de aanschaf van bestaande, tweedehands productiemiddelen, waarmee in het kader van het project dezelfde categorie activiteiten worden verricht als tevoren met die productiemiddelen werden verricht. In dat geval wordt de aanschaf van bestaande middelen niet gezien als een ‘nieuwe’ investering. De investering door aanschaf van het bestaande productiemiddel is tegelijk een desinvestering door de rechtsvoorganger. Het tweede lid, onderdeel c, heeft betrekking op verzelfstandiging van een bedrijf. Ook die verzelfstandiging wordt per saldo niet gezien als een nieuwe investering, indien in het verzelfstandigde bedrijf dezelfde categorie activiteiten wordt uitgevoerd als tevoren in dat bedrijf.
Het derde lid bepaalt dat desinvesteringen binnen het gebied van deze regeling in aanmerking worden genomen voor vermindering voor zover het dezelfde S.B.I.-code betreft. De ratio is, dat subsidiëring alleen betrekking mag hebben op investeringen die additioneel zijn voor de regio. Deze vermindering geldt overigens niet voor fundamentele wijzigingsprojecten. Vervangingsinvesteringen waarbij het bestaande machinepark wordt vervangen door in beginsel identieke machines zijn bij deze projecten van subsidie uitgesloten.
In het vierde tot en met zevende lid is bepaald hoe de vermindering wordt berekend.
In dit artikel zijn afwijzingsgronden opgenomen. Daarnaast kan ook afwijzend worden beslist op grond van artikel 4:35 van de Awb. Afwijzing op grond van dit laatste artikel is mogelijk indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de activiteiten niet of niet geheel zullen kunnen plaatsvinden, dat de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen of dat de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen. Ook kan ingevolge artikel 4:35 van de Awb afwijzend worden beslist, indien de aanvrager onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en dat geleid zou hebben tot een onjuiste beschikking, of failliet is verklaard of surseance van betaling aan hem is verleend dan wel een verzoek daartoe is ingediend.
Een aanvraag wordt uiteraard afgewezen, indien hij niet voldoet aan enige bepaling van de regeling. De belangrijkste daarvan zijn opgenomen in artikelen 2 en 3. Het verschil tussen de criteria van artikelen 2 en 3, en die van artikel 11 is, dat aan de criteria van artikelen 2 en 3 wordt getoetst bij de beslissing omtrent de verlening en bij de beslissing omtrent de vaststelling van het definitieve subsidiebedrag, terwijl aan de criteria van artikel 11 alleen wordt getoetst bij de verlening.
De afwijzingsgronden in onderdelen b en c zien op het vereiste van het staatssteunkader, dat de steun een stimulerend effect moet hebben.
De afwijzingsgrond in onderdeel e brengt mee, dat afwijzend wordt beslist, indien de gewenste structuur van de betrokken sector van het bedrijfsleven zich tegen het project verzet. In dit verband zal met name van belang zijn of er in die sector aantoonbare overcapaciteit heerst.
Dit artikel vormt, tezamen met artikel 2, de kern van de regeling. Het gaat bij de onderhavige subsidiëring uiteraard niet alleen om het verrichten van investeringen in bedrijfsgebouwen en duurzame bedrijfsuitrusting, maar ook om het daadwerkelijk in gebruik nemen ervan. Alleen dan kan het doel van de regeling, de ontwikkeling van de regionale economie, worden gerealiseerd.
Hierbij geldt de verplichting, dat deze activiteiten verricht worden binnen een betrekkelijk korte periode. Het is de bedoeling de beschikbare subsidiemiddelen te gebruiken voor die projecten, die op korte termijn een positieve impuls geven aan de sociaal-economische ontwikkeling van de regio. In gevallen waarin verzocht wordt om verlenging van die periode zal deze doelstelling dan ook afgewogen worden tegen hetgeen de aanvrager als zijn belangen naar voren brengt. Daarbij zal mede een rol spelen in hoeverre de feiten die de vertraging hebben veroorzaakt zijn ontstaan door toedoen van de subsidieontvanger zelf.
Met het oog op liquiditeitspositie van de subsidieontvangers is provincie Groningen bereid voorschotten te verstrekken. Een eerste voorschot van 20% wordt in beginsel verstrekt bij subsidieverlening. Vervolgens wordt telkens op basis van voortgangsrapportages over de gemaakte en betaalde kosten (voorlopig) uitbetaald. Daarbij wordt telkens het verleende subsidiepercentage toegepast op de gerapporteerde en (voorlopig) geaccordeerde subsidiabele kosten. Het verstrekte voorschot bij subsidieverlening blijft met deze handelswijze in stand. Oftewel, de uitbetaling van de verleende subsidie loopt zo telkens 20% voor op de gemaakte en betaalde kosten.
De provincie Groningen behoudt zich het recht voor om af te wijken van het direct uitbetalen van een voorschot, wanneer na toekenning nog niet direct tot uitvoering kan worden overgegaan, bijvoorbeeld vanwege het ontbreken van totale financiering, vergunningen, etc. Er zullen in de beschikking dan aanvullende voorwaarden worden gesteld waaraan voldaan moet worden alvorens een eerste voorschot te kunnen ontvangen. Er kan dan mogelijk wel een beschikking worden afgegeven wat stimulerend werkt op definitieve start van het project. Geen voorschot wordt verleend indien een beschikking opschortende en/of ontbindende voorwaarden bevat.
Om het risico tot terugvordering te beperken, wat zich voordoet wanneer de subsidie lager wordt vastgesteld dan het bedrag van de subsidieverlening, keert provincie Groningen maximaal 80% van het verleende bedrag uit. Bij subsidievaststelling wordt een slotbetaling verricht dan wel terugvordering ingesteld voor het verschil tussen vaststellingsbeschikking en uitbetaalde voorschotten.
De subsidievaststelling is in de basis geregeld in de artikelen 4:42 tot en met 4:47 van de Awb. De hoofdregel van de Awb is, dat vaststelling plaats vindt overeenkomstig de verlening. Nu in de verleningsbeschikkingen onder deze regeling niet het bedrag van de subsidie wordt vermeld (maar het percentage), moeten bij vaststelling wel de in de verleningsbeschikking vermelde wijze waarop dit bedrag wordt bepaald en het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld in aanmerking worden genomen.
Krachtens de staatssteunregels wordt het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld bepaald door het verleende subsidiepercentage toe te passen op de in aanmerking te nemen subsidiabele kosten, tot het maximum van het verleende subsidiebedrag en met inachtneming van eventuele cumulatie (zie ook toelichting op artikel 4 hiervoor).
Ingevolge artikel 4:46, tweede lid, Awb kan het subsidiebedrag in vier gevallen lager worden vastgesteld:
Onder voornoemde verplichtingen voor de subsidieontvanger hoort ook de correcte toepassing van de bepalingen uit de regeling, met name die terzake van het bepalen van de subsidiabele kosten (artikelen 5 en 6) en eventuele vermindering daarop (artikel 7).
Om de effecten van de steun tot hun recht te laten komen, stelt de regeling de eis dat nadat de volledige investering is voltooid deze in het betrokken gebied behouden moet blijven gedurende ten minste vijf jaar. De periode van vijf jaar wordt gerekend vanaf het moment dat het project is voltooid. Dit impliceert dat bij een eventuele verlenging van de in de verleningsbeschikking genoemde realisatietermijn van het project ook de termijn van de verplichting tot behoud opschuift.