Organisatie | Oegstgeest |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oegstgeest houdende regels voor tegemoetkoming kosten voor kinderopvang Beleidsregels tegemoetkoming eigen bijdrage kinderopvang gemeente Oegstgeest 2015 |
Citeertitel | Beleidsregels tegemoetkoming eigen bijdrage kinderopvang gemeente Oegstgeest 2015 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Het college van burgemeester en wethouders heeft op 22 november 2016 (Z-16-18421) besloten om de regeling met terugwerkende kracht in werking te laten treden.
Deze regeling vervangt de Beleidsregels tegemoetkoming eigen bijdrage voor kinderopvang Gemeente Oegstgeest.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
16-12-2016 | 01-01-2015 | nieuwe regeling | 07-07-2015 |
Gelet op artikel 1.6 eerste lid onderdelen c en e, en artikel 1.13 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen,
Besluit het college van burgemeester en wethouders vast te stellen de volgende beleidsregels:
Beleidsregels tegemoetkoming eigen bijdrage kinderopvang gemeente Oegstgeest 2015
In deze regeling wordt verstaan onder:
Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de wet.
Deze regeling is van toepassing op:
de ouder die een uitkering op ingevolge de Participatiewet (Pw), IOAW-, IOAZ- of Anw voor levensonderhoud ontvangt en gebruik maakt van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in art. 7 lid 1 a van de Pw of art. 34 lid 1 a van de IOAW en IOAZ die de noodzaak tot kinderopvang met zich brengt. Onder een voorziening gericht op arbeidsinschakeling wordt tevens begrepen een voorziening gericht op verplichte inburgering welke niet door het college is aangeboden.
De tegemoetkoming kan met terugwerkende kracht worden verleend vanaf ten vroegste de eerste van de maand voorafgaand aan de maand waarin de aanvraag voor de tegemoetkoming is ontvangen.
Artikel 5. Hoogte van de tegemoetkoming
Het college verstrekt aan een ouder als bedoeld in artikel 2, een tegemoetkoming in aanvulling op de kinderopvangtoeslag van de Belastingdienst, zodanig dat het totaal van de kinderopvangtoeslag en de tegemoetkoming, niet meer bedraagt dan de werkelijk gemaakte kosten voor kinderopvang, met in achtneming van een maximum van 103% van de uurprijs, waarnaar verwezen wordt in artikel 1.7 tweede lid van de wet.
Artikel 6. Inhoud van de beschikking
Het besluit tot verlening van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat in ieder geval:
Artikel 7. Bevoorschotting van de voorlopige tegemoetkoming
De tegemoetkoming is voorlopig en wordt in de vorm van een voorschot in maandelijkse termijnen uitbetaald.
De tegemoetkoming wordt in overeenstemming met de vaststelling, zoals bedoeld in artikel 8 lid 2, binnen zes weken betaald onder verrekening van de betaalde voorschotten.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de ouder afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels, als toepassing van beleidsregels tot onbillijkheden van overwegende aard leiden.
Aldus vastgesteld in de collegevergadering van 7 juli 2015,
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oegstgeest,
De secretaris,
De burgemeester,
Op 1 januari 2005 trad de Wet kinderopvang (Wko) in werking. De Wko is bedoeld om het ouders of verzorgers gemakkelijker te maken werk en zorg te combineren. Niet alleen werkenden kunnen een beroep doen op de Wko, maar ook niet-werkenden. Tot 1 januari 2013 werd er een aantal doelgroepen in de wet genoemd die een beroep op de gemeente konden doen voor vergoeding van een (aanzienlijk) deel van de kosten die zij maakten voor kinderopvang. Bij de wetswijziging van 1 januari 2013 worden deze kosten voortaan, op een eigen bijdrage na, volledig betaald door de Belastingdienst/Toeslagen.
De gemeente heeft de beleidsvrijheid ervoor te kiezen voor bepaalde doelgroepen de eigen bijdrage te vergoeden. Deze bevoegdheid wordt nader ingevuld met deze beleidsregels.
Het college van burgemeester en wethouders kan aan een ouder als bedoeld in artikel 1.6, eerste lid, onderdelen c en e van de Wko een tegemoetkoming verstrekken in aanvulling op de kinderopvangtoeslag, zodanig dat het totaal van de kinderopvangtoeslag en de tegemoetkoming niet meer bedraagt dan de totale kosten van kinderopvang, bedoeld in artikel 1.7, eerste lid van de wet.
Voor de doelgroep Pw-, IOAZ-, IOAW- en Anw- uitkeringsgerechtigden is besloten deze tegemoetkoming ter compensatie van de eigen bijdrage kinderopvang te verstrekken.
In deze beleidsregels zijn de hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de tegemoetkoming door de gemeente vastgelegd. De omvang van de aanspraak van ouders op de tegemoetkoming wordt aan beperkingen gebonden. De tegemoetkoming wordt verstrekt voor het aantal uren kinderopvang per week dat naar het oordeel van het college voor de ouder redelijkerwijs noodzakelijk is. Bij de beoordeling hiervan is de wens van de ouder niet bepalend.
De tegemoetkoming kan, mits tijdig aangevraagd, ingaan op de datum dat de feitelijke opvang start. De tegemoetkoming wordt alleen verstrekt als er ook feitelijk kinderopvang plaatsvindt en deze voldoet aan de eisen opgenomen in de Wko en de voorwaarden die gehanteerd worden door de Belastingdienst, en alleen als aanvulling op de toeslag van de Belastingdienst. Wanneer er geen recht bestaat op kinderopvangtoeslag van de Belastingdienst of dit recht niet te gelde gemaakt kan worden, bestaat er ook geen recht op een bijdrage van de gemeente. De tegemoetkoming wordt voorlopig toegekend en uitbetaald in maandelijkse termijnen. Hierdoor blijft de omvang van eventuele onverschuldigde betalingen die de gemeente van de ouders moet terugvorderen, beperkt. Bij toekenning van de tegemoetkoming wordt altijd rekening gehouden met het maximum aantal toegestane uren zoals bedoeld in artikel 1.7 lid 4 van de Wko.
De verstrekking van de tegemoetkoming vindt plaats in twee stappen. De eerste stap is het afgeven van de beschikking tot het verlenen van de tegemoetkoming. Deze beschikking geeft de ontvanger een voorwaardelijke aanspraak op de tegemoetkoming tot een maximumbedrag. De aanspraak is voorwaardelijk omdat er op het moment dat de beschikking wordt afgegeven onzekerheid bestaat omrent daadwerkelijke gebruikmaking van de kinderopvang in de toekomst en omdat niet bekend is of de opgelegde verplichtingen zullen worden nageleefd.
De tweede stap is het afgeven van de beschikking waarin de definitieve vaststelling van de hoogte van de tegemoetkoming is opgenomen.
Hier wordt expliciet aangegeven dat de tegemoetkoming alleen verstrekt wordt wanneer er sprake is van een kinderopvangtoeslag van de Belastingdienst (blijkend uit een voorschotbeschikking van die dienst). Hiermee wordt geregeld dat de kinderopvang moet voldoen aan de voorwaarden zoals de Belastingdienst die stelt en wordt gewezen op het feit dat de Belastingdienst de voorliggende voorziening uitvoert. Er zal dus geen vergoeding plaatsvinden voor zover betrokkende recht heeft/had op een vergoeding van de Belastingdienst maar van dit recht geen gebruik heeft gemaakt. Overigens betekent dit niet dat de tegemoetkoming altijd gebaseerd is op hetzelfde aantal opvanguren als de toeslag van de Belastingdienst. Er zal altijd een eigen onderzoek plaatsvinden naar de noodzakelijkheid van de opvang waarbij ook onderzocht zal worden of er goedkopere of gratis adequate opvangmogelijkheden zijn; zie toelichting bij artikelen 4 en 5.
In dit artikel wordt de doelgroep van de regeling aangeduid. De doelgroep is beperkt tot ouders die een uitkering voor levensonderhoud van de gemeente ontvangen (of een Anw-uitkering van de SVB) en die deelnemen aan een voorziening gericht op arbeidsinschakeling of parttime-werken.
Voorts kunnen jongeren onder de 18 jaar die een opleiding of scholing volgen en tegelijkertijd een uitkering voor levensonderhoud ontvangen of kunnen ontvangen, voor de tegemoetkoming in aanmerking komen.
Daarnaast is de doelgroep uitgebreid met verplichte inburgeraars die een uitkering voor levensonderhoud van de gemeente ontvangen.
Dit artikel bepaalt dat de tegemoetkoming met (beperkte) terugwerkende kracht kan worden verleend.
Dit artikel is ook van toepassing bij aanvragen voor uitbreiding van het aantal uren kinderopvang.
De Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen regelt voor deelnemers aan een re-integratievoorziening vooralsnog uitsluitend de aanspraak van ouders op een tegemoetkoming voor de kosten van kinderopvang en nog niet de omvang van die aanspraak. In dit artikel wordt de omvang van de aanspraak geregeld. Overigens geldt voor bijstandsgerechtigden met parttime inkomsten dat de Belastingdienst wel een urenkoppeling hanteert.
Regelt dat de tegemoetkoming slechts verstrekt wordt wanneer er een noodzaak is, daarbij wordt ook gekeken naar de mogelijkheden om de kinderopvang “gekanteld” te organiseren, bijvoorbeeld in het eigen netwerk.
De tegemoetkoming wordt in principe voor de duur van het re-integratietraject/de voorziening gericht op arbeidsinschakeling verleend.
Het college kan de tegemoetkoming voor een andere periode, bijvoorbeeld een kalenderjaar, vaststellen. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als de aanvrager parttime inkomsten uit werk heeft voor onbepaalde tijd.
De gemeente beoordeelt “gekanteld” of de opvang niet (geheel of gedeeltelijk) binnen het eigen netwerk of via voorliggende voorzieningen zoals een peuterspeelzaal geregeld kan worden.
In de Wko is geregeld dat ouders die aanspraak maken op kinderopvangtoeslag voor de kosten van kinderopvang een inkomensafhankelijke bijdrage betalen. Ouders met een inkomen op minimum niveau ontvangen een toeslag van de Belastingdienst die plusminus 90% van alle kosten dekt.
Dit artikel regelt dat de gemeente voor de genoemde doelgroepen de resterende kosten vergoedt. Zo wordt voorkomen dat deelname aan een traject wordt belemmerd door de kosten. Er is echter wel een maximum gesteld. In artikel 1.7 lid 2 van de wet is geregeld dat een maximum uurprijs wordt vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur. In artikel 4 van het Besluit tegemoetkoming kosten kinderopvang worden deze maximum uurprijzen vermeld. Indien de uurprijs voor kinderopvang hoger is dan de maximum uurprijs wordt bij de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming door de Belastingdienst een maximum uurprijs gehanteerd.
Bij bepaling van de hoogte van de gemeentelijke tegemoetkoming, wordt rekening gehouden met een eventueel hogere uurprijs (dan het maximum dat de Belastingdienst hanteert). De ervaring leert dat in Oegstgeest de prijzen doorgaans 2 à 3% hoger liggen. Dat is de reden dat dit lid een (iets) hogere vergoeding mogelijk is gemaakt.
De Belastingdienst beoordeelt niet “gekanteld” of de kinderopvang ook met het eigen netwerk kan worden gerealiseerd. Hierdoor kan de Belastingdienst een hoger aantal uren vergoeden dan het aantal dat de gemeente na onderzoek als noodzakelijk heeft aangemerkt. Voor de niet-noodzakelijke uren wordt geen tegemoetkoming verstrekt.
Hier wordt bepaald aan welke eisen de (toekennende) beschikking moet voldoen.
In die beschikking moet onder meer worden opgenomen welke verplichtingen de ouder worden opgelegd. Daarbij moet mede aan de volgende verplichtingen worden gedacht:
De tegemoetkoming is in eerste instantie voorlopig. De ouder ontvangt een beschikking met een voorlopige tegemoetkoming. De verstrekking van deze tegemoetkoming vindt plaats in de vorm van maandelijkse voorschotten. Dit betekent dat het totale bedrag van de tegemoetkoming waarop de aanvrager recht heeft, wordt gedeeld in twaalf gelijke delen (indien de aanvraag het gehele kalenderjaar betreft).
De gemeente betaalt de voorlopige tegemoetkoming in beginsel uit aan de ouder. De ouder kan, al dan niet op verzoek van het kindercentrum of het gastouderbureau, de gemeente machtigen om de betalingen rechtstreeks aan het kindercentrum of gastouderbureau te doen. Deze machtiging verandert juridisch gezien niets aan de verhouding tussen de gemeente en de ouder.
Het betreft een voorschot omdat de definitieve hoogte van de tegemoetkoming pas kan worden vastgesteld wanneer de ouder de definitieve afrekening van de kinderopvangorganisatie of het gastouderbureau aan de gemeente heeft verstrekt.
De ouder is verplicht om binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend, een schriftelijk overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang aan het college te verstrekken. Het overzicht van de kosten kan zowel een apart jaaroverzicht zijn dat door het kindercentrum of gastouderbureau is opgesteld of een verzameling van maandoverzichten.
Als de aanvrager de gegevens niet verstrekt, kan het college de tegemoetkoming op een lager bedrag vaststellen. Lager vaststellen kan ook betekenen op nul vaststellen. Het college heeft deze bevoegdheid op grond van artikel 4:46, tweede en derde lid, Awb. Op grond van het tweede lid kan de subsidie lager worden vastgesteld indien:
Het derde lid van artikel 4:46 Awb luidt: ‘Voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking genomen’.
Het college heeft maximaal 3 maanden de tijd om de definitieve tegemoetkoming vast te stellen.
In deze periode kan een onderzoek worden gedaan naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij het kindercentrum of gastouderbureau op te vragen.
Het is van belang dat niet alleen in de aanvraag maar ook in een later stadium, relevante wijzigingen direct worden doorgegeven (inlichtingenplicht). Er kunnen globaal twee vormen van schending van de inlichtingenplicht worden onderscheiden:
Als een ouder de inlichtingenplicht schendt en als gevolg daarvan ten onrechte een tegemoetkoming heeft ontvangen of een te hoog bedrag, kan het college de beschikking tot het verlenen of tot het vaststellen van de tegemoetkoming intrekken of wijzigen en het te veel betaalde bedrag terugvorderen. Hieronder wordt hierop nader ingegaan.
In de Awb is geregeld op welke gronden een subsidie (een tegemoetkoming in de terminologie van de Wet kinderopvang) kan worden ingetrokken en teruggevorderd. Daarbij kunnen drie situaties worden onderscheiden:
Ad a. de tegemoetkoming is nog niet vastgesteld: de aanvraag wordt afgewezen in verband met schending van de informatieplicht
Ad b en c. Wanneer de (voorlopige of definitieve) tegemoetkoming is vastgesteld, is het college in bepaalde gevallen bevoegd de beschikking in te trekken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming te wijzigen, het teveel verstrekte zal worden teruggevorderd.
Indien de beschikking tot het verlenen of het vaststellen van de tegemoetkoming is ingetrokken of ten nadele van de ouder is gewijzigd, kan de gemeente het al betaalde bedrag van de ouder terugvorderen.
N.B. De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd, indien vijf jaren zijn verstreken sinds de dag waarop zij is bekendgemaakt.
Dit artikel geeft de mogelijkheid tot individualiserend handelen als strikte toepassing van deze beleidsregels tot onbillijkheden leidt. Bij het afwijken van de bepalingen kunnen de rechten van belanghebbende op basis van deze regeling niet worden aangetast.
Er kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een ouder met een bijstandsuitkering die een opleidingstraject volgt waarbij sprake is van wisselende diensten. In dat geval kan het noodzakelijk zijn dat er dure flexibele 24-uursopvang plaatsvindt. Dit kan betekenen dat een tegemoetkoming vertrekt wordt die gebaseerd is op een hogere uurprijs dan het in artikel 5 genoemde maximum.