Organisatie | Oegstgeest |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oegstgeest houdende regels voor schuldhulpverlening Beleidsregels schuldhulpverlening gemeente Oegstgeest 2015 |
Citeertitel | Beleidsregels schuldhulpverlening gemeente Oegstgeest 2015 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Het college van burgemeester en wethouders heeft op 22 november 2016 (Z-16-18421) besloten om de regeling met terugwerkende kracht in werking te laten treden.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
16-12-2016 | 01-06-2015 | nieuwe regeling | 07-07-2015 | CB-15-1144 |
In deze regeling wordt verstaan onder:
schuldhulpverlening: het ondersteunen bij het vinden van een adequate oplossing gericht op de aflossing van schulden indien redelijkerwijs is te voorzien dat een natuurlijke persoon niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden of indien hij in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen, alsmede de nazorg;
Artikel 2. Doelgroep gemeentelijke schuldhulpverlening
Alle inwoners van de Gemeente Oegstgeest van 18 jaar en ouder met persoonlijke schulden.
Artikel 3. Aanbod schuldhulpverlening
Verzoeker doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op schuldhulpverlening, zowel bij de aanvraag als gedurende de looptijd van het schuldhulpverleningstraject.
Artikel 6. Beëindigingsgronden
Onverminderd de overige bepalingen in deze beleidsregels, kan het college besluiten tot beëindiging van de schuldhulpverlening indien:
Artikel 7. Recidive – hernieuwde aanvraag
Indien minder dan 1 jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoek is ingediend, door verzoeker een traject schuldregeling succesvol is doorlopen (minnelijk en/of wettelijk), wordt een aanvraag schuldhulpverlening geweigerd met uitzondering van het geven van informatie, advies en/of een doorverwijzing.
Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Oegstgeest op 7 juli 2015, nr. CB-15-1144,
De secretaris,
De burgemeester,
In het beleidsplan schuldhulpverlening Gemeente Oegstgeest 2013-2016 is de visie van de gemeente neergelegd op het terrein van schuldhulpverlening. Onderhavige regeling is gebaseerd op het beleidsplan te weten: het opstellen van regels m.b.t. toelating en recidive en het stellen van voorwaarden en grenzen aan onze dienstverlening. Achterliggende gedachte is dat Oegstgeest behoefte heeft aan heldere spelregels: de burger weet wat de voorwaarden zijn voor toelating tot de schuldhulpverlening en waaraan hij zich dient te houden en de gemeente op haar beurt weet welke verplichtingen zij aan de burger mag opleggen en wanneer zij de toegang tot de schuldhulpverlening kan weigeren of beëindigen.
Hierbij speelt mee dat de gemeentelijke schuldhulpverleningspraktijk vanaf het moment dat de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening in werking is getreden, onder het regime van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) valt. Hierdoor is het van belang om regels m.b.t. toelating tot de schuldhulpverlening, het opleggen van verplichtingen en het weigeren van hulp in een juridisch vat te gieten.
De onderdelen a. tot en met d. zijn gebaseerd op artikel 1 van het wetsvoorstel Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs).
De definitie van fraude is in de Wgs niet nader omschreven. Ook in het Burgerlijk Wetboek en in het Wetboek van Strafrecht en de faillissementswet is fraude niet gedefinieerd. Een aantal verschijningsvormen van fraude is strafbaar gesteld in het Wetboek van Strafrecht, bijvoorbeeld als valsheid in geschrifte (art. 225 WvSr), verzwijging (art. 227a WvSr), oplichting (art. 326 WvSr) of verduistering (art 321 WvSr). Het Burgerlijk Wetboek kent ook een omschrijving van fraude, aangeduid als “bedrog” in art. 3:44 BW. In al deze gevallen kunnen we stellen dat er niet te goeder trouw is gehandeld.
Wij beogen met deze definitie in ieder geval aan te geven dat het gaat om een schuld/vordering die ontstaan is ten gevolge van een moedwillige onrechtmatige financiële verrijking. Of zoals de binnen de beroepsgroep van accountants gehanteerde definitie van ‘Fraude’ aangeeft: Het opzettelijk door één of meer personen vervalsen, weglaten, toevoegen of verwijderen van gegevens teneinde waarden op onrechtmatige wijze van een ander te onttrekken en aan zichzelf te doen toevloeien.
Wanneer er een strafrechtelijke vervolging ten gevolge van deze onrechtmatige verrijking is opgetreden, achten we de fraude onomstotelijk bewezen. In andere gevallen, bijvoorbeeld bij fraudes onder de aangiftegrens, ligt het bewijs iets lastiger. Wanneer er schulden zijn ontstaan ten gevolge van valsheid in geschrifte, verzwijging, oplichting of verduistering (zoals hierboven genoemd), ongeacht of de benadeelde partij een overheidsorgaan of willekeurige derde is, merken we dit aan als fraude.
Artikel 2. Doelgroep gemeentelijke schuldhulpverlening
Schuldhulpverlening staat in beginsel open voor alle inwoners van Oegstgeest van 18 jaar en ouder mits het persoonlijke schulden betreft. Zakelijke schulden komen niet in aanmerking voor schuldhulpverlening. Ingeval van zakelijke schulden kan wel een beroep op de gemeente worden gedaan, maar dan op grond van de Bbz (Bijstandsbesluit Zelfstandigen). Leiden voert dit voor Oegstgeest uit. Financiële ondersteuning vanuit het Bbz is alleen mogelijk als het bedrijf levensvatbaar is en er geen andere vormen van financiering mogelijk zijn (bijv. privé vermogen of een banklening). Wanneer het bedrijf niet levensvatbaar is zal het bedrijf beëindigd moeten worden. Om het bedrijf op een zorgvuldige manier te kunnen staken kan tijdelijk (maximaal 12 maanden) een Bbz uitkering verstrekt worden. Als na de bedrijfsbeëindiging nog persoonlijke schulden resteren is de volgende stap veelal minnelijke schuldhulpverlening of de WSNP. Op dat moment komt schuldhulpverlening weer in beeld.
De situatie kan ontstaan dat op zich wel sprake is van een levensvatbaar bedrijf, maar dat er geen oplossing binnen het Bbz mogelijk is voor de, door een samenloop van omstandigheden ontstane schulden. Dan kunnen gemeenten via schuldhulpverlening alsnog bezien of een schuldregeling voor de privé schulden mogelijk is, zodat de aanwezige schuldenlast niet op de verder gezonde bedrijfsvoering drukt. De schulden van de onderneming kunnen niet meelopen in een minnelijke schuldregeling. Voor dergelijke complexe situaties zal doorgaans extern expertise worden ingekocht.
Artikel 3. Aanbod schuldhulpverlening
In lid 1 is aangegeven dat het college schuldhulpverlening verleent indien het college schuldhulpverlening noodzakelijk acht. Op deze manier wordt enerzijds recht gedaan aan het beleidsmatige uitgangspunt van de eigen verantwoordelijkheid. Daar waar de burger in staat moet worden geacht om de (dreigende) schuldenproblematiek zelf aan te pakken en te regelen, kan schuldhulpverlening achterwege blijven. Anderzijds wordt middels dit lid, evenals lid 2, recht gedaan aan het beleidsmatige uitgangspunt dat schuldhulpverlening selectief en gericht ingezet dient te worden. Daar waar sprake is van een schuldenpakket dat zich niet laat regelen in combinatie met een onregelbare verzoeker, kan een aanvraag worden geweigerd.
Dit artikel toont de kern van schuldhulpverlening nieuwe stijl: een gerichte en selectieve toepassing van schuldhulpverlening. Het gaat om maatwerk. De inzet van producten kan per situatie verschillen. In lid 2 van dit artikel worden 4 factoren genoemd die bepalen in welke mate de gemeente één of meerdere producten schuldhulpverlening aanbiedt:
Conform het maatwerk idee is in de leden 3. en 4. geregeld dat de gemeente niet direct een schuldregeling opstart wanneer er sprake is van verwijtbaarheid, onverantwoordelijk gedrag of wanneer een fraudevordering deel uitmaakt van de schuld. Wel zullen we in dergelijke situaties trachten de schulden te stabiliseren. We willen onderscheid maken tussen mensen die min of meer buiten hun schuld financiële problemen hebben gekregen en mensen waarbij de schuld het gevolg is van verwijtbaar, onverantwoord of moedwillig onrechtmatig handelen. In lid. 3 wordt met verwijtbaar of onverantwoord leengedrag bedoeld dat belanghebbende zich redelijkerwijs had kunnen realiseren dat de lening niet kan worden afgelost. Bijvoorbeeld wanneer verzoeker een nieuwe lening is aangegaan terwijl er al betalingsproblemen waren. Een ander voorbeeld is wanneer verzoeker een maximale lening voor inrichtingskosten via sociale zaken is aangegaan en vervolgens in hetzelfde jaar, een andere lening of krediet is aangegaan voor het kopen consumptiegoederen. Er is sprake van verminderde verwijtbaarheid wanneer het onverantwoorde leengedrag voortkomt uit bijvoorbeeld psychiatrische problematiek, in dergelijke gevallen kan geen of een kortere wachttijd worden opgelegd.
In het vierde lid is geregeld dat bij fraudevorderingen wordt uitgegaan van een wachttijd van twee jaar en in het vijfde lid wanneer hiervan kan worden afgeweken.
Breed in het land bestond de veronderstelling dat in geval van fraude een schuldregeling niet mogelijk was. In de “wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving” was namelijk expliciet opgenomen dat het college geen medewerking verleent aan een schuldregeling wanneer deze is ontstaan vanwege het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht op grond van de IOAW, IOAZ of Participatiewet en waarbij als gevolg van dit gedrag een boete is opgelegd of waarvan aangifte is gedaan bij het Openbaar Ministerie.
Uit de brief van de minister van Sociale Zaken van 30 april 2015, met als onderwerp “Aanpassingen Fraudewet, aanbevelingen Nationale ombudsman” (2015-0000078610) blijkt echter dat dit een te enge interpretatie is, en dat de wet op dit punt verduidelijkt wordt.
De minister benadrukt dat de Fraudewet bepaalt dat bij vorderingen die zijn ontstaan door het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht én waarbij een bestuurlijke boete is opgelegd, de gemeente als schuldeiser geen medewerking mag verlenen aan een buitengerechtelijke schuldregeling waarbij sprake is van gehele of gedeeltelijke kwijtschelding.
Echter gemeenten hebben wél de mogelijkheid om een vordering die is ontstaan door het overtreden van de inlichtingenverplichting mee te laten lopen in een schuldregeling of op te schorten. Het bedrag geheel of gedeeltelijk kwijtschelden tijdens de schuldregeling mag niet, maar de boete of vordering kan wel tijdelijk worden opgeschort of (deels) worden afbetaald tijdens de schuldregeling. Na afloop zal uiteindelijk het volledige bedrag betaald moeten worden, bijvoorbeeld in maandelijkse termijnen.
In het vijfde lid wordt een aantal factoren genoemd die mede bepalen of bij fraude toch wordt meegewerkt aan een schuldregeling. Deze factoren zijn niet limitatief. Doorgaans zal medewerking een breder maatschappelijk doel dienen, denk aan het voorkomen van huisuitzettingen of andere crisissituaties die indirect andere maatschappelijke kosten met zich meebrengen. Echter wanneer belanghebbende zich aantoonbaar onvoldoende inspant om de afloscapaciteit te verhogen zal dit aanleiding zijn om niet mee te werken. In dat geval zal van belanghebbende eerst verwacht worden dat deze alsnog actief tracht het inkomen te verhogen door actief te solliciteren of bijvoorbeeld ingeval van parttime werk, op zoek te gaan naar een fulltime dienstverband.
Ook kan de duur van de te regelen schuld een overweging zijn: Loopt de schuld al een aantal jaren en is belanghebbende de aflosverplichtingen nagekomen maar verhinderd de fraudevordering de verdere aflossing, dan kan dit ook een overweging zijn om mee te werken aan een schuldregeling. Evenals de situatie dat er vanwege de psychosociale of medische achtergrond sprake was van een verminderde verwijtbaarheid bij het ontstaan van de schulden.
Het is wettelijk toegestaan ook een fraudeschuld, onder voorwaarden, na 10 jaar kwijt te schelden. Wanneer we als gemeente een fraudeschuld voor een aantal jaren opschorten, zullen we in beginsel ook de periode van 10 jaar met deze opschortingstermijn verlengen.
In lid 6 wordt de duur van schuldhulpverlening en budgetbeheer beperkt.
In lid 7 wordt aangegeven wanneer beschermingsbewind wordt ingezet.
In lid 8 wordt geregeld dat wanneer een schuld niet hoger is dan €5.000,- de schuldhulpverlening beperkt is tot informatie, advies, budgetbegeleiding en doorverwijzing. De reden is dat we een dergelijke schuld niet zien als een problematische schuld. Vooral omdat we ook binnen de bijzondere bijstand leningen verstrekken van een vergelijkbare omvang (bijvoorbeeld inrichtingskosten voor asielgerechtigden). Deze leningen kunnen afgelost worden met een inkomen op bijstandsniveau.
Om te grote financiële risico’s voor de gemeente te vermijden is in lid 9 geregeld dat een saneringskrediet maximaal €5.000,- mag bedragen. Voor een dergelijk krediet (bij de Stadsbank) staan wij als gemeente namelijk borg. Saneringskredieten kunnen aan de orde zijn wanneer de oorspronkelijke schuld hoger was dan €5.000,- maar schuldeisers uiteindelijk instemmen met een regeling waarbij de totale aflossing niet meer bedraagt dan €5.000,- . De gemiddelde hoogte van een saneringskrediet bedraagt overigens €2.000,-. De kredieten worden afgelost in 3 jaar tijd. In het totaal staan er jaarlijks ongeveer 50 borgstellingen open.
Artikel 4. Verplichtingen en gevolgen schending daarvan
Met dit artikel wordt de eigen verantwoordelijkheid van de hulpvrager voorop gesteld. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van mensen zelf om tijdig de benodigde informatie te geven, geen relevante informatie achter te houden (lid 1) en medewerking te verlenen (lid 2). Dit zowel in de fase van aanvraag als gedurende de looptijd van een traject.
Wat betreft de verplichting tot medewerking is in lid 2 een aantal verplichtingen benoemd. Dit is geen limitatieve opsomming. Onder afspraken wordt ook gedoeld op afspraken op het gebied van re-integratie.
Zoals ook genoemd in de toelichting bij artikel 3 lid. 5 dient een belanghebbende zich aantoonbaar voldoende in te spannen om zijn afloscapaciteit te verhogen. Doorgaans kan dit bereikt worden door het vinden van betaald werk of door, in geval van parttime werk, op zoek te gaan naar een fulltime dienstverband. Wanneer een persoon zich onvoldoende inspant, bijvoorbeeld blijkens het opleggen van een boete of maatregel, kan de schuldhulpverlening worden beëindigd of geweigerd (zie ook artikel 5).
Artikel 5. Weigeren en beëindigen
Indien verzoeker niet of in onvoldoende mate zijn verplichtingen nakomt zoals neergelegd in artikel 4 kan het college besluiten om schuldhulpverlening te weigeren dan wel te beëindigen. Alvorens dat te doen wordt, conform lid 2, verzoeker eenmaal een termijn geboden om alsnog, de gevraagde medewerking te verlenen of informatie te verstrekken. De termijn die aan verzoeker wordt gesteld is in dit artikel bewust niet benoemd. De termijn dient een redelijke te zijn conform de Algemene wet bestuursrecht. Wat redelijk is, hangt samen met het type verplichting. Deze hersteltermijn is niet aan de orde wanneer er geen sprake meer kan zijn van een herstel. Zoals wanneer een verkeerd traject is ingezet ten gevolge van het achterhouden van informatie of het verstrekken van onjuiste informatie (artikel 6 onderdeel c) of wanneer verzoeker een baan heeft geweigerd of zich jegens de medewerker heeft misdragen.
Komt verzoeker ook gedurende de herstelperiode zijn verplichting niet na, dan kan het college besluiten tot weigering of beëindiging van de schuldhulpverlening. In het kader van eigen verantwoordelijkheid vereist het opleggen van een hersteltermijn maatwerk.
Artikel 5 is geformuleerd als een zogenaamde “kan”-bepaling. Het college heeft de bevoegdheid tot weigering of beëindiging, maar niet de verplichting. Dit geeft het college met name ruimte om van een weigering of beëindiging af te zien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
Artikel 6. Beëindigingsgronden
In dit artikel wordt beschreven wanneer schuldhulpverlening kan worden beëindigd. Het artikel laat in ieder geval de werking van artikel 5 onaangetast.
Van de 7 gronden zoals benoemd, verdienen de gronden onder f. en g. bijzondere aandacht gelet op de visie zoals neergelegd in het beleidsplan Schuldhulpverlening Oegstgeest. Oegstgeest staat voor zelfredzaamheid, maatwerk en efficiëntie. Dit betekent dat schuldhulpverlening wordt beëindigd indien de vorm van hulpverlening niet langer nodig is of niet langer aansluit bij de persoonlijke omstandigheden van de schuldenaar. Zie in dat licht ook een duidelijke link met artikel 3 lid 2 van deze beleidsregels.
Die persoonlijke omstandigheden variëren in aard en duur. Hier is dan ook sprake van maatwerk, dit dient goed gemotiveerd te worden in de beschikking.
Artikel 7. Recidive – hernieuwde aanvraag
Wat betreft de bevoegdheid tot weigering van een aanbod schuldhulpverlening in relatie tot eerdere trajecten / contacten schuldhulpverlening, zijn in dit artikel regels gesteld.
Op basis van het principe van eigen verantwoordelijkheid, wordt een nadrukkelijke grens gesteld aan het kunnen doen van hernieuwde aanvragen. Dit artikel gaat evenwel niet alleen over eigen verantwoordelijkheid. Dit artikel gaat ook over prioriteitstelling: keuzes tot al dan niet toelaten tot de schuldhulpverlening dienen mede te worden gemaakt tegen de organisatorische achtergrond van beschikbare formatie en tijd.
Bij het gebruik van artikel 7 en dus de vraag wanneer welk type hulpverlening wordt geweigerd, is het van belang om de in artikel 7 genoemde begrippen / producten goed te onderscheiden.
Schuldhulpverlening is een breed begrip en omvat alle producten zoals de Gemeente Oegstgeest die kent.
Een traject schuldregeling is één van de gemeentelijke producten, maar kan ook betrekking hebben op een schuldregeling ingevolge de Wsnp.
Bij het bepalen of een persoon al eerder gebruik heeft gemaakt van schuldhulpverlening telt de verleende schuldhulpverlening en/of de contacten daaromtrent vóór de inwerkingtreding van deze beleidsregels ook mee.
De grote beleidsvrijheid zoals aan de gemeente gegeven om een dergelijke recidivebepaling op te nemen, ontslaat de gemeente niet van de verplichting om, daar waar een onevenredige situatie ontstaat voor de burger, af te wijken van het bepaalde van artikel 7 indien nodig (ingevolge artikel 8: de hardheidsclausule). Uitgangspunt is en blijft evenwel het bepaalde in artikel 7.
Artikel 8. Hardheidsclausule en onvoorziene omstandigheden
Dit artikel geeft ruimte aan het college om in bijzondere (lid 1) en/of onvoorziene (lid 2) gevallen af te wijken van de regels zoals neergelegd in deze regeling.