Organisatie | Oegstgeest |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oegstgeest houdende regels voor individuele inkomenstoeslag Beleidsregels individuele inkomenstoeslag gemeente Oegstgeest 2015 |
Citeertitel | Beleidsregels individuele inkomenstoeslag gemeente Oegstgeest 2015 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Het college van burgemeester en wethouders heeft op 22 november 2016 (Z-16-18421) besloten om de regeling met terugwerkende kracht in werking te laten treden.
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
16-12-2016 | 01-01-2015 | nieuwe regeling | 07-07-2015 |
Artikel 4. Geen uitzicht op inkomensverbetering
Geen uitzicht op inkomensverbetering heeft:
de belanghebbende die een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet, de IOAW of de IOAZ die tijdens de laatste 12 maanden van de referteperiode een ontheffing heeft gekregen van de arbeidsverplichtingen genoemd in artikel 9 lid 1 Participatiewet of artikel 37 IOAW/IOAZ voor de duur van meer dan 6 maanden en waarbij artikel 3 sub c en d niet van toepassing is;
de belanghebbende die op grond van artikel 6b Participatiewet dan wel 4b van de IOAW/IOAZ medisch urenbeperkt is, en waarop een vrijlating van inkomsten zoals bedoeld in artikel 31 lid 2 onder n, r of z Participatiewet dan wel artikel 8 lid 7 IOAW of artikel 8 lid 11 IOAZ van toepassing is en die werkzaam is voor het maximum aantal uren.
Artikel 5. Beoordeling uitzicht op inkomensverbetering
Met inachtneming van de artikelen 3 en 4 beoordeelt het college of belanghebbende op de aanvraagdatum uitzicht, of geen uitzicht heeft op inkomensverbetering.
Deze beoordeling geschiedt aan de hand van:
Aldus vastgesteld in de collegevergadering van 7 juli 2015,
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oegstgeest,
De secretaris,
De burgemeester,
De individuele inkomenstoeslag is een extra tegemoetkoming voor belanghebbenden die langdurig moeten rondkomen van een laag inkomen en geen uitzicht hebben op inkomensverbetering. Daarmee is het de opvolger van de langdurigheidstoeslag.
De voorwaarden waaraan moet worden voldaan om voor de toeslag in aanmerking te kunnen komen zijn inmiddels nader uitgewerkt in de Verordening individuele inkomenstoeslag participatiewet gemeente Oegstgeest.
Artikel 36 van de Participatiewet stelt als voorwaarde dat het recht op een individuele inkomenstoeslag alleen bestaat als er geen uitzicht is op inkomensverbetering.
Het recht op individuele inkomenstoeslag komt gehuwden gezamenlijk toe. Indien belanghebbenden op de peildatum voor de Participatiewet als gehuwd worden aangemerkt, moeten beide belanghebbenden voldoen aan de voorwaarden van artikel 36 Participatiewet. Indien één van beiden niet aan de voorwaarden voldoet, hebben beiden geen recht op de individuele inkomenstoeslag.
Het college kan op grond van artikel 36 Participatiewet nadere regels stellen ten aanzien van het begrip ‘uitzicht op inkomensverbetering’. Iedere aanvraag dient te worden beoordeeld aan de hand van de criteria neergelegd in artikel 36 Participatiewet en de voorwaarden die zijn opgenomen in de verordening. Bij elke aanvraag wordt daarbij gekeken naar de krachten en bekwaamheden van de belanghebbende en naar de inspanningen die hij heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen. Met behulp van deze beoordeling kan worden vastgesteld of er sprake is van een niet verwijtbaar gebrek aan uitzicht op inkomensverbetering. Alleen in dat geval kan een individuele inkomenstoeslag worden toegekend.
Het doel van deze beleidsregels is om door middel van omschrijving van concrete situaties behulpzaam te zijn bij deze beoordeling.
Behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 2. Recht op individuele inkomenstoeslag
Behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 3. Uitzicht op inkomensverbetering
Lid 1 sub a en b: Onderwijs, scholing en studiefinanciering
De belanghebbende die een opleiding volgt als bedoeld in de Wtos, een studie volgt als bedoeld in de WSF 2000, studiefinanciering ontvangt op grond van de Wtos of de WSF 2000 of die in de referteperiode een opleiding of onderwijs heeft gevolgd, wordt geacht uitzicht op inkomensverbetering te hebben.
In het algemeen kan er van worden uitgegaan dat iemand die in de referteperiode een studie heeft beëindigd, uitzicht heeft op inkomensverbetering. Naarmate de beëindigingsdatum dichter bij de peildatum ligt, is dit uitgangspunt vanzelfsprekender. Zo kan er bij beëindiging van de studie in de periode tot één jaar voor de aanvraagdatum, zonder dat er sprake is van bijzondere omstandigheden, vrijwel automatisch van worden uitgegaan dat er uitzicht is op inkomensverbetering.
Daartegenover staat dat er bij iemand die gedurende de referteperiode slechts enkele maanden heeft gestudeerd niet automatisch van kan worden uitgegaan dat het uitzicht op inkomensverbetering aanwezig is.
Lid 1 sub c tot en met g: Maatregel/Boete
In het individuele geval zal moeten worden beoordeeld of belanghebbende inspanningen heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen. Dit is in beginsel niet het geval als in de referteperiode één van de re-integratieverplichtingen of de inlichtingenplicht is geschonden. In het bijzonder geldt dit voor de zwaardere overtredingen waarbij verondersteld kan worden dat door het verzuim het uitzicht op inkomensverbetering aanzienlijk is verminderd. Dit is bijvoorbeeld het geval als iemand verwijtbaar niet of onvoldoende heeft getracht algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen, te behouden of te aanvaarden.
In lid 1 sub e wordt verwezen naar de Wet taaleis. Deze wet is per 1 januari 2015 nog niet in werking getreden. Met deze wet worden de voorwaarden in het kader van het recht op bijstand uitgebreid met een eis betreffende de beheersing van de Nederlandse taal om de kans te kunnen participeren op de arbeidsmarkt te vergroten.
Naar verwachting treedt de wet per 1 januari 2016 in werking en kent ook overgangsrecht. Artikel 2 lid 1 sub e wordt pas van kracht op het moment dat de Wet taaleis in werking treedt. De bepaling is in deze beleidsregels opgenomen zodat te zijner tijd geen aanpassing noodzakelijk is.
Lid 1 sub h: Minnelijke schuldregeling of Wsnp-traject
De belanghebbende waarvoor een minnelijke schuldregeling is getroffen of die deelneemt aan een Wsnp-traject, leeft gedurende de looptijd van de regeling of het traject van een inkomen op het sociaal minimum. Het meerdere van het inkomen wordt aangewend voor de aflossing van schulden. Als bij de berekening van het inkomen uit zou worden gegaan van het besteedbaar inkomen (en er dus rekening zou worden gehouden met de aflossing van schulden), dan wordt er indirect bijstand verstrekt voor schulden. Dit is onder de Participatiewet (evenals onder de WWB) niet toegestaan. Bovendien heeft de belanghebbende uitzicht op inkomensverbetering omdat na drie jaar aflossing (de gebruikelijk looptijd) de resterende schulden worden kwijtgescholden en het volledige hogere inkomen weer beschikbaar komt.
Lid 1 sub i: Bewust deeltijd werken
Indien een belanghebbende op de peildatum inkomsten uit een deeltijdbaan heeft en er geen belemmeringen zijn om meer te gaan werken, maar er geen pogingen zijn ondernomen om tot uitbreiding van werkzaamheden te komen, dan kan er van worden uitgegaan dat er sprake is van een verwijtbaar gebrek aan uitzicht op inkomensverbetering.
De gevolgen van de bewuste keuze om niet meer te gaan werken, kunnen niet worden afgewenteld op de gemeente. In een dergelijk geval bestaat er geen recht op de individuele inkomenstoeslag.
Dit lid is opgenomen om aan te geven dat maatregelen en boetes die op grond van de WWB zijn opgelegd meegenomen worden in de beoordeling van de zinsnede ‘tijdens de laatste 12 maanden van de referteperiode’.
Lid 1 van dit artikel bevat een aantal situaties waarbij in beginsel kan worden aangenomen dat er uitzicht is op inkomensverbetering. Dit betreft echter geen limitatieve opsomming. Er zijn ook andere situaties denkbaar waarin er sprake is van uitzicht op inkomensverbetering. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan iemand met een bijstandsuitkering die een opleiding volgt met baangarantie (na slagen).
Artikel 4. Geen uitzicht op inkomensverbetering
Lid 1 sub a: Volledig arbeidsongeschikte
Een volledig arbeidsongeschikte belanghebbende heeft per definitie geen uitzicht op betaalde arbeid en de daarmee samenhangende inkomensverbetering.
De situatie waarin gehuwden alleen leven van de arbeidsongeschiktheidsuitkering van één van hen is lastiger te bepalen. De echtgenoot die de arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt heeft per definitie geen uitzicht op inkomensverbetering. Dit geldt niet voor de andere echtgenoot. Indien bij deze echtgenoot wordt vastgesteld dat er uitzicht is op inkomensverbetering, maar er geen pogingen zijn ondernomen om aan het werk te komen, dan kan de individuele inkomenstoeslag niet worden toegekend.
Lid 1 sub b: Uitkeringsgerechtigde met ontheffing arbeidsverplichting
De uitkeringsgerechtigde op grond van de Participatiewet, de IOAW of de IOAZ met een vrijstelling van de genoemde arbeidsverplichting heeft gedurende de vrijstellingsperiode geen uitzicht op inkomensverbetering. Hij of zij dient wel te voldoen aan de re-integratieverplichtingen zoals genoemd in artikel 9 lid 1 onder b van de wet (bijvoorbeeld sociale activering of een medisch onderzoek). Dit onderdeel moet in combinatie met artikel 3 lid 1 sub c en d beoordeeld worden.
Lid 1 sub c: Alleenstaande ouder met ontheffing arbeidsverplichting
Alleenstaande ouders die de zorg hebben voor een kind dat jonger is dan 5 jaar kunnen een ontheffing aanvragen voor de plicht tot arbeidsinschakeling. Als gevolg hiervan kan het zijn dat er geen zicht is op inkomensverbetering. Als de alleenstaande ouder wel voldoet aan zijn of haar verplichtingen in het kader van re-integratie, dan is er recht op de inkomenstoeslag. Dit onderdeel moet in combinatie met artikel 3 lid 1 sub c en d beoordeeld worden.
Lid 1 sub d: Medisch urenbeperkt
Bij deze doelgroep is vastgesteld wat het maximaal mogelijk aantal uren is dat zij in staat zijn om te werken. Indien zij nog niet het maximum bereikt hebben, moet het recht beoordeeld worden in combinatie met artikel 3 lid 1 sub c en d.
Lid 2: overige belanghebbende(n) zonder uitzicht op inkomensverbetering
Dit artikel bevat een niet-limitatieve opsomming. Er zijn andere situaties denkbaar waarbij er geen uitzicht op inkomensverbetering is.
Artikel 5. Beoordeling uitzicht op inkomensverbetering
Onderdeel a:Krachten en bekwaamheden
De wetgever heeft niet gedefinieerd wat moet worden verstaan onder de krachten en bekwaamheden van een persoon.
Er kan worden uitgegaan van de volgende verduidelijking:
Bij krachten gaat het om de mate van belastbaarheid, zowel fysiek als psychisch, die bepaalt of er geen of een verminderd uitzicht is op inkomensverbetering.
Bij bekwaamheden gaat het om de hoeveelheid en aard van relevante kennis en vaardigheden die bepalen of er geen of een verminderd uitzicht is op inkomensverbetering.
Deze uitgangspunten vormen het vertrekpunt bij de beoordeling van de individuele aanvraag.
Onderdeel b: Verrichte inspanningen
In het individuele geval zal moeten worden beoordeeld of belanghebbende voldoende inspanningen heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen. De in de artikelen 3 en 4 van deze beleidsregels beschreven situaties dienen daarbij te worden betrokken.