Organisatie | Utrecht |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Besluit van gedeputeerde staten van Utrecht van 23 augustus 2016, nr. 8186F3B0, tot vaststelling van de Uitvoeringsverordening subsidie Agenda Vitaal Platteland provincie Utrecht 2016–2019 (Uitvoeringsverordening subsidie Agenda Vitaal Platteland provincie Utrecht 2016–2019) |
Citeertitel | Uitvoeringsverordening subsidie Agenda Vitaal Platteland 2016-2019 |
Vastgesteld door | gedeputeerde staten |
Onderwerp | milieu |
Eigen onderwerp |
Geen
ASV provincie Utrecht artikel 28
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
03-07-2019 | 03-01-2020 | Wijziging artt. 1.1, 3.2, Toelichting, Bijlage 4 | 25-06-2019 | 81F2D6B5 | |
30-03-2018 | 03-07-2019 | Wijzigingsregeling | 16-01-2018 | 81C51228 | |
10-11-2017 | 30-03-2018 | Wijziging: art. 3.3, toelichting art. 3.3 | 19-09-2017 | 81BE4FCB | |
31-08-2017 | 10-11-2017 | Wijziging | 04-07-2017 | 81B80F1E | |
13-09-2016 | 31-08-2017 | nieuwe regeling | 23-08-2016 | 8186F3B0 |
Gedeputeerde staten van Utrecht;
Gelet op de artikelen 4, 6 en 28 van de Algemene subsidieverordening provincie Utrecht;
dat de uitvoeringsverordening subsidie Agenda Vitaal Platteland die geldig was tot 7 december 2015 niet meer voldoet en wordt ingetrokken.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In deze uitvoeringsverordening wordt verstaan onder:
Catalogus Groenblauwe Diensten: een overzicht van de maximale vergoedingen die Nederlandse overheden grondeigenaren mogen geven die een groenblauwe dienst leveren, zoals die geldt op het moment van het indienen van de subsidieaanvraag. Deze diensten kunnen gaan over natuur en landschap, cultuurhistorie, recreatie of waterbeheer;
Kleine- en middelgrote ondernemingen: kleine ondernemingen zijn volgens Europees recht ondernemingen waar minder dan 50 personen werken en de jaaromzet of het jaarlijkse balanstotaal de 10 miljoen euro niet overschrijdt. Middelgrote ondernemingen zijn volgens Europees recht zelfstandige ondernemingen waar minder dan 250 personen werken en de jaaromzet de € 50 miljoen en/of het jaarlijkse balanstotaal de € 43 miljoen niet overschrijdt. Een onderneming is zelfstandig als deze niet voor 25% of meer van het kapitaal of van de stemrechten in handen is van één onderneming of van verscheidene verbonden van ondernemingen of via natuurlijke personen afzonderlijk of in een groep. Ook dezelfde bestuurders, familierelaties en contractuele verplichtingen kunnen ervoor zorgen dat een onderneming niet als zelfstandig wordt gezien;
Kosten onvoorzien: het deel van de begroting dat gereserveerd wordt voor onvoorziene uitgaven:
een uurtarief berekend op basis van de verzamelloonstaat van de betrokken projectmedewerker(s), exclusief volledig winstafhankelijke uitkeringen, verhoogd met de wettelijke of op grond van een collectieve arbeidsovereenkomst verschuldigde opslagen voor sociale lasten, gedeeld door het aantal productieve uren;
Loonkosten eigen personeel: de loonkosten van het direct met het project belaste personeel bestaat uit de volgende twee componenten:
een uurtarief berekend op basis van de verzamelloonstaat van de betrokken projectmedewerker(s), exclusief volledig winstafhankelijke uitkeringen, verhoogd met de wettelijke of op grond van een collectieve arbeidsovereenkomst verschuldigde opslagen voor sociale lasten, gedeeld door het aantal productieve uren;
Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer: Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer provincie Utrecht en Subsidieregeling kwaliteitsimpuls natuur en landschap (SKNL) provincie Utrecht;
Toeristisch overstappunt (TOP): een plek waar de lokale of regionale bezoeker kan starten met een recreatieve activiteit in het gebied dat vanuit het TOP wordt ontsloten. Een TOP is geen attractie en hoeft een bezoeker niet vast te kunnen houden. Idealiter is het wel een pleisterplaats waar de recreant op een comfortabele wijze zijn wandeling, fiets- of vaartocht begint of eindigt met bijvoorbeeld kleinschalige horeca en diensten;
Collectief voor agrarisch natuurbeheer: een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid bestaande uit landbouwer en andere grondgebruikers van landbouwgrond, die beschikt over een certificaat collectief agrarisch natuurbeheer, overenkomstig de artikelen 3.1 en 3.4, lid 1, sub a, van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer provincie Utrecht 2016.
Basisvoorzieningen: voorzieningen in het sociaal domein waarvan via het democratisch besluitvormingsproces is vastgesteld, dat zij voor een ieder die daaraan behoefte heeft, beschikbaar en in redelijkheid bereikbaar moeten zijn. Voorbeelden hiervan zijn dorpshuizen, multifunctionele centra, bibliotheken en sportvoorzieningen voor specifieke doelgroepen, woon-zorgconcepten, elektronische dienstverlening etcetera.
Artikel 1.2 Subsidiabele kosten
In aanvulling op artikel 12 van de Asv en de bijzondere bepalingen in de hoofdstukken 2 tot en met 5 behoren tot de subsidiabele kosten in ieder geval niet:
In aanvulling op artikel 7 van de Asv overlegt de aanvrager in het geval van een aanvraag ten behoeve van een samenwerkingsverband, een overzicht van alle andere subsidies die betrokken ondernemingen in de drie jaren die aan de aanvraag zijn vooraf gegaan, heeft verkregen of aangevraagd voor iedere deelnemer in het samenwerkingsverband en tevens een exemplaar van de samenwerkingsovereenkomst.
Hoofdstuk 2 Thema Natuur en Water
Artikel 2.1 Kwaliteitsverbetering Natuur
Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten als bedoeld in artikel 28 van de Algemene subsidieverordening provincie Utrecht voor de volgende activiteiten:
De activiteiten, genoemd in het eerste lid, komen uitsluitend in aanmerking voor subsidie indien:
zij in belangrijke mate en op effectieve en efficiënte wijze bijdragen aan het duurzaam voortbestaan van bedreigde populaties van soorten die deel uit maken van het actieve soortenbeleid van de provincie Utrecht conform het door Gedeputeerde Staten vastgestelde beleid in het kader van de Wet Natuurbescherming;
voor zover het gaat om activiteiten genoemd in het eerste lid, onder b), de activiteiten, noodzakelijk zijn ter voorbereiding of evaluatie van de uitvoering van de maatregelen onder a) en verzamelde gegevens over het voorkomen van flora en fauna worden opgenomen in de Nationale Databank Flora en Fauna;
Artikel 2.2 Communicatie, educatie en onderzoek ten behoeve van natuur en landschap
Artikel 2.3 Onderzoek, experimentele ontwikkeling en pilots veenweidenproblematiek (watersysteem, bebouwing en infrastructuur)
Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten als bedoeld in artikel 28 van de Asv, die gericht zijn op het beperken van bodemdaling, het beperken van de nadelige effecten van bodemdaling of het realiseren van een duurzaam watersysteem in het Utrechtse veenweidegebied door middel van onderzoek, experimentele ontwikkeling of pilotprojecten:
Conform artikel 1, lid 4, sub (a) van Verordening (EU) nummer 651/2014, pbEU 2014, L187/1, wordt betaling uitgesloten van steun aan een onderneming ten aanzien waarvan er een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerder besluit van de Commissie waarbij steun onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt is verklaard;
Tot de subsidiabele kosten behoren uitsluitend:
kosten van apparatuur en uitrusting voor zover en zolang deze wordt gebruikt voor het project. Wanneer deze apparatuur en uitrusting niet tijdens hun volledige levensduur voor het project worden gebruikt, worden alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend met de looptijd van het project, berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen, als in aanmerking komende kosten beschouwd;
kosten gebruik van gebouwen en gronden voor zover en zolang zij worden gebruikt voor het project. Bij gebouwen worden alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend met de looptijd van het project, berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen, als in aanmerking komende kosten beschouwd. Bij gronden komen de kosten voor de commerciële overdracht of de daadwerkelijk gemaakte kapitaalkosten in aanmerking;
Subsidie kan worden verleend overeenkomstig de hiervoor genoemde voorwaarden. In aanvulling op die voorwaarden is van toepassing dat indien aan ondernemingen subsidie wordt verstrekt in de vorm van steun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie, dit geschiedt met inachtneming van hoofdstuk 1 en artikel 25 van Verordening (EU), nummer 651/2014, pbEU 2014, L187/1 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen.
Hoofdstuk 3 Landschap en Cultuurhistorie
Artikel 3.1 Behoud en ontwikkeling van erfgoed en aardkundige elementen
Bij renovaties die tot doel hebben om het erfgoed geschikt te maken voor toekomstig (commerciële) exploitaties waarbij inkomsten gegenereerd worden, wordt slechts bijgedragen aan de ‘onrendabele top’, waarbij wordt verstaan dat deel van de investering dat uit de exploitatie niet kan worden terugverdiend.
De activiteiten, genoemd in het eerste lid, komen uitsluitend voor subsidie in aanmerking indien zij voldoen aan de volgende communautaire toetsingskaders:
Indien de subsidie wordt verstrekt aan eigenaren van monumenten die commercieel worden geëxploiteerd en de activiteit is gericht op de onder het eerste lid onder a bedoelde instandhouding van een monument dan geschiedt dit met inachtneming van de Nationale monumenten regeling (SA.40475). Hierbij gelden de volgende voorwaarden:
Indien subsidie wordt verstrekt aan eigenaren van erfgoed dat niet voldoet aan de onder a bedoelde activiteiten, geschiedt dit met inachtneming van hoofdstuk 1 en artikel 25 van Verordening (EU), nummer 651/2014, pbEU 2014, L187/1 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen;
Indien subsidie wordt verstrekt aan ondernemingen ten behoeve van de in het eerste lid onder b bedoelde activiteiten, geschiedt dit met inachtneming van hoofdstuk 1 en artikel 25 van Verordening (EU), nummer 651/2014, pbEU 2014, L187/1 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen.
Subsidie wordt verstrekt aan de agrarische collectieven Gebiedscoöperatie Rijn Vecht en Venen U.A., Agrarische Natuur en Landschapsvereniging De Lopikerwaard e.o., Collectief Eemland, Coöperatie Agrarisch Natuurbeheer Utrecht Oost U.A., Vereniging Agrarisch Natuur en Landschapsbeheer Rijn en Gouwe Wiericke, Collectief Alblasserwaard Vijfheerenlanden Coöperatie U.A. voor zover bestaande uit rechtspersonen of natuurlijke personen die zeggenschap hebben over een terrein krachtens:
Er wordt geen subsidie verleend voor aanleg en herstel van kleine landschapselementen op bouwkavels of tuinen, tenzij het om een in het landelijk gebied gelegen bouwkavelgrens of tuingrens gaat die voor maximaal 10% deel uitmaakt van een groter landschapselement die via deze regeling wordt aangelegd of hersteld;
Artikel 3.3 Niet-productieve investeringen agrarisch natuurbeheer
Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten als bedoeld in artikel 28 van de Algemene subsidieverordening provincie Utrecht die betrekking hebben op herstel-, inrichtings- of innovatieve beheermaatregelen voor natuur, landschap en biodiversiteit ten behoeve van de uitvoering van een afgegeven of nog af te geven subsidiebeschikking agrarisch natuurbeheer op basis van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer provincie Utrecht 2016.
Subsidie kan worden verleend overeenkomstig de hiervoor genoemde voorwaarden. In aanvulling op die voorwaarden wordt subsidie voor landbouwondernemingen slechts verstrekt in overeenstemming met hoofdstuk 1 en artikel 14 van Verordening (EU), nummer 702/2014, PbEU 2014, L193/1 van de Europese Commissie (Landbouwvrijstellingsverordening).
Hoofdstuk 4 Sociaaleconomische vitaliteit
Artikel 4.1.1 Verplaatsing grondgebonden bedrijven
De activiteiten, genoemd in het eerste lid, komen uitsluitend voor subsidie in aanmerking indien aan één of meer van de volgende criteria wordt voldaan:
indien de aanvraag afkomstig is van de eigenaar van het te verplaatsen bedrijf, wordt de daarbij behorende grond in eigendom:
ingebracht bij de toedeling van gronden vooruitlopend op het plan van toedeling als bedoeld in artikel 51 van de Wet inrichting landelijk gebied;
er wordt minder subsidie verstrekt naar de mate dat andere overheden een vergoeding verstrekken bij de verplaatsing van het grondgebonden landbouw bedrijf of de sloop van de zich op de bedrijfskavel bevindende bedrijfswoning, bedrijfsgebouwen of installaties. De totale steun bedraagt niet meer dan het bedrag dat voortvloeit uit het gestelde onder a, b en c;
Tot de subsidiabele kosten behoren in ieder geval:
de kosten die het verschil uitmaken tussen enerzijds de koopsom en eventueel (aanvullende) investeringskosten van bedrijfsgebouwen en installaties op de hervestigingslocatie en anderzijds de getaxeerde waarde van gebouwen en installaties op de te verlaten locatie. Uitgangspunt hierbij is gelijke bedrijfsomvang. Wanneer er sprake is van bedrijfsuitbreiding, worden de kosten verbonden aan de uitbreiding buiten de subsidie gehouden.
Conform artikel 1, lid 5, sub (a) van Verordening (EU) nummer 702/2014, PbEU 2014, L193/1, wordt betaling uitgesloten van steun aan een onderneming ten aanzien waarvan er een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerder besluit van de Commissie waarbij steun onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt is verklaard;
De activiteiten, genoemd in het eerste lid, komen uitsluitend voor subsidie in aanmerking indien sprake is van een verplaatsing van landbouw bedrijven die het algemeen belang dient. De subsidie wordt verstrekt met inachtneming van hoofdstuk 1 en artikelen 14 en 16 van Verordening (EU), nummer 702/2014, PbEU 2014, L193/1,betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren.
Artikel 4.1.2 Onderzoek, experimentele ontwikkeling en pilots veenweideproblematiek (Agrarisch)
Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten als bedoeld in artikel 28 van de Asv, die gericht zijn op het beperken van bodemdaling, het beperken van de nadelige effecten van bodemdaling, of het realiseren van een duurzaam watersysteem in het Utrechtse veenweidegebied door middel van onderzoek, experimentele ontwikkeling of pilotprojecte
Conform artikel 1 lid 4 sub (a) van Verordening (EU) nummer 651/2014, pbEU 2014, L187/1, wordt betaling uitgesloten van steun aan een onderneming ten aanzien waarvan er een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerder besluit van de Commissie waarbij steun onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt is verklaard.
Tot de subsidiabele kosten behoren uitsluitend:
kosten van apparatuur en uitrusting voor zover en zolang deze worden gebruikt voor het project. Wanneer deze apparatuur en uitrusting niet tijdens hun volledige levensduur voor het project worden gebruikt, worden alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend met de looptijd van het project, berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen, als in aanmerking komende kosten beschouwd;
kosten van gebouwen en gronden voor zover en zolang zij worden gebruikt voor het project. Wat gebouwen betreft, worden alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend met de looptijd van het project, berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen, als in aanmerking komende kosten beschouwd. Wat gronden betreft, komen de kosten voor de commerciële overdracht of de daadwerkelijk gemaakte kapitaalkosten in aanmerking;
Verplichtingen subsidieontvanger
Gedurende de uitvoering van het project gelden de volgende verplichtingen ten aanzien van de rapportage over de voortgang van het project:
de monitoring wordt op een inzichtelijke manier gerapporteerd waaruit blijkt hoeveel bedrijven zijn bereikt, welke activiteiten zijn uitgevoerd, en wat de gemeten of berekende effecten zijn van deze activiteiten in brede zin (te denken valt aan milieu, de feitelijke toepassing en de sociaaleconomische aspecten);
De resultaten van het gesubsidieerde project worden op internet beschikbaar gesteld vanaf de einddatum van het gesubsidieerde project of vanaf de datum waarop informatie over die resultaten wordt gegeven aan leden van specifieke organisaties, afhankelijk van wat als eerste plaatsvindt. De resultaten blijven op internet beschikbaar gedurende ten minste vijf jaar vanaf de einddatum van het gesubsidieerde project.
Subsidie kan worden verleend overeenkomstig de hiervoor genoemde voorwaarden. In aanvulling op die voorwaarden is van toepassing dat indien aan ondernemingen subsidie wordt verstrekt in de vorm van steun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie, dit geschiedt met inachtneming van hoofdstuk 1 en artikel 25 van Verordening (EU), nummer 651/2014, pbEU 2014, L187/1 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen.
Afdeling 4.2 Leefbaarheid en kleine kernen
Artikel 4.2.1 Leefbaarheid en kleine kernen
Verplichtingen subsidieontvanger
Gedurende de uitvoering van het project gelden de volgende verplichtingen ten aanzien van de rapportage over de voortgang van het project:
de monitoring wordt op een inzichtelijke manier gerapporteerd waaruit blijkt hoeveel personen of groepen zijn bereikt, welke activiteiten zijn uitgevoerd, en wat het gemeten of berekende effecten zijn van deze activiteiten in brede zin (te denken valt aan deelnamecijfers, de feitelijke toepassing en de sociaaleconomische aspecten en gevolgen);
Artikel 4.2.2 ‘Next Generation’breedband internet in witte gebieden van de provincie Utrecht
Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten als bedoeld in artikel 28 van de Asv die gericht zijn op het tot stand brengen van Next Generation Acess (NGA) netwerken in de witte en grijze gebieden van de provincie Utrecht en voor voorbereidend onderzoek naar deze witte en grijze gebieden. Onder witte en grijze gebieden worden gebieden verstaan zoals de EU hanteert in haar richtsnoeren voor de toepassing van de staatssteunregels in het kader van de snelle uitrol van breedbandnetwerken (2013/C 25/01).
Artikel 4.4.1 Ontwikkeling en samenhang toeristische overstappunten (TOP’s) of inrichtingsmaatregelen t.b.v. Recreatie om de Stad Utrecht
Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten als bedoeld in artikel 28 van de Asv die gericht zijn op:
Naast de niet-subsidiabele kosten, zoals opgenomen in artikel 12 van de Asv wordt in ieder geval geen subsidie verstrekt voor de volgende kosten:
In aanvulling op artikel 7 van de Asv is de aanvraag voorzien van een beheer- en onderhoudsplan.
Artikel 4.4.2 Samenhang en publieksbereik regionale routenetwerken
Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten als bedoeld in artikel 28 van de Asv die gericht zijn op:
Naast de niet-subsidiabele kosten, zoals opgenomen in artikel 12 van de Asv wordt in ieder geval geen subsidie verstrekt voor de volgende kosten:
Hoofdstuk 5 Inzet gebiedsorganisaties
Artikel 5.1 Inzet gebiedsorganisaties
Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten als bedoeld in artikel 28 van de Asv die gericht zijn op:
draagvlakontwikkeling voor planvorming en uitvoering van provinciaal beleid. Dit zijn activiteiten op het gebied van communicatie, voorlichting, participatie en draagvlakversterking. Hierbij gaat het onder meer om het ontwikkelen en uitgeven van informatiemateriaal en het organiseren van informatiebijeenkomsten;
Artikel 6.0 Intrekking en overgangsrecht
De Uitvoeringsverordening subsidie Agenda Vitaal Platteland zoals besloten door gedeputeerde staten van Utrecht op 27 oktober 2015, nr. 8162AB8A, wordt ingetrokken.
Bijlage 1: Lijst van gebruikte afkortingen en begrippen
EHS: Ecologische hoofdstructuur
EVZ: Ecologische verbindingszone
LAW: Lange afstand wandelpad. Wordt ondersteund door de Stichting Wandelplatform LAW. Een landelijke stichting ter bevordering van de kwaliteit van het wandelen.
LF: Lange afstand fietspad. Wordt ondersteund door de stichting
NNN: Nationaal Natuur Netwerk (nieuwe naam EHS)
Bijlage 2: Overzicht van gebiedscommissie’s
Bij de meeste aanvragen voor subsidie is een advies van een gebiedscommissie noodzakelijk. Dit is opgenomen onder het kopje aanvraag in het subsidiekader. Deze eis geldt niet als het gaat om een project dat de gehele provincie Utrecht bestrijkt of meer dan twee AVP-gebieden.
De Gebiedscommissies worden ondersteund door twee programmabureau’s die het lokket zijn voor de gebieden:
Website: www.utrecht-west.com | ||
Website: www.o-gen.nl |
Voor de provinciale projecten en programma’s:
Website: www.hollandsewaterlinie.nl | ||
In deze bijlage is beschreven voor welke landschapselementen de subsidie is bedoeld.
De beschrijving is gebaseerd op de teksten in de Subsidieverordening Natuur- en landschapsbeheer 2016, bijlage 1, versie 24-11-2018.
In de loop der eeuwen zijn in het Nederlandse landschap diverse landschapselementen verschenen. Sommige van deze landschapselementen zijn al eeuwen oud. De functie was vaak meerledig: zo dienden dergelijke landschapselementen als perceelsscheiding, veekering of drinkwatervoorziening voor het vee maar ze leverden ook gebruikshout op. Door de komst van prikkeldraad, de schaalvergroting en ruilverkavelingen zijn vele kilometers en hectares van deze elementen verdwenen. Deze landschapselementen vertegenwoordigen vaak een hoge natuurwaarde, doordat veel dieren en planten er beschutting, dekking en voedsel vinden. De lijnvormige landschapselementen worden gebruikt als migratieroute door veel zoogdieren als vleermuizen en das. De blauwe landschapselementen dienen als voortplantingsplaats van amfibieën en insecten. Veel vogels vinden nestgelegenheid in de dichtte begroeiing of juist in de ontstane holtes als gevolg van het intensieve beheer dat bij deze landschapselementen plaatsvindt. Planten en insecten profiteren optimaal van de vele microklimaten die de landschapselementen bieden.
L01.01 Poel en klein historisch water
Poelen zijn natuurlijke of gegraven laagtes, gemaakt om over water voor vee te kunnen beschikken. Andere al dan niet gegraven kleine wateren met een historische betekenis zijn bijvoorbeeld voorraadbassins voor bluswater, visvijvers, schapenwasplaatsen, pingoruïnes en veenputten. Vaak vervulden poelen meerdere functies. De mens heeft altijd water nodig gehad en daarvoor zijn zowel bestaande natuurlijke wateren als zelf gegraven laagtes gebruikt. Ook uit de middeleeuwen zijn putten en kuilen bekend. Tot op de dag van vandaag worden poelen gegraven en gebruikt. Poelen en kleine wateren in het landschap kunnen dus al eeuwen oud zijn, alhoewel sommige van zeer recente datum zijn, denk aan nieuw gegraven amfibieënpoelen. Het beheertype Poel en klein historisch water is te vinden in heel Nederland. Er zijn diverse vormen bekend. In het waterrijke West-Nederland dienden de sloten veelal als veedrinkplek en waren poelen dan ook minder noodzakelijk. In dit gebied vinden we de veenputten die door het kleinschalig afgraven van veen zijn ontstaan. Als drinkplaats voor vee zijn poelen daar te vinden waar ander drinkwater niet voorhanden was. Vooral in Oost- en Zuid-Nederland zijn poelen veel voorkomende landschapselementen. Openheid rondom (een deel van) de poel kan de zichtbaarheid en beleefbaarheid vergroten en is van belang om een goed voortplantingsbiotoop voor amfibieën te behouden. In het verleden was zeker bij veedrinkpoelen het element bereikbaar voor vee en dus in ieder geval deels onbegroeid. Vaak stonden er wel enkele bomen bij een poel voor schaduw voor de dieren en tegen verdamping. Soms kennen poelen gemetselde randen, zoals uit Zuid-Limburg bekend is. Poelen zijn van groot belang als voortplantingsbiotoop voor amfibieën en libellen in het cultuurlandschap.
Houtwallen en houtsingels komen in heel Nederland voor en er zijn vele lokale varianten zoals; graften, grubben, dykswâlen, schurvelingen of houtkaden. Houtwallen komen vooral voor in cultuurlandschappen in het Zandgebied, Heuvelland en het Duingebied. Lijnvormige landschapselementen met wallichaam in het laagveengebied worden houtkade genoemd. Deze lijnvormige landschapselementen kennen een sterke samenhang met het omringende landschap. Houtwallen en houtsingels zijn bepalend voor het kleinschalige kampenlandschap op de zandgronden. Deze lijnvormige elementen vormen een belangrijk biotoop voor aan struwelen en zomen gebonden flora en fauna in het cultuurlandschap. Ze zijn tevens van belang ter oriëntatie voor vleermuizen en als verbindingszone voor fauna.
Elzensingels zijn lijnvormige landschapselementen die bestaan uit een enkele rij zwarte elzen, en vaak langs slootkanten staan. Deze elzensingels komen vooral voor in het laagveen-, zand- of rivierengebied en zijn zeer kenmerkend voor de Friese Wouden en komen in verscheidene andere delen van Nederland voor, zoals het Groninger Westerkwartier, de Gelderse Vallei, Midden-Brabant en de gebieden rond Staphorst en Vriezeveen. Elzensingels zijn van belang voor schuilmogelijkheden voor fauna in het cultuurlandschap.
Een bossingel of een bosje zijn houtopstanden die vroeger vaak aangeplant en beheerd werden als hakhout, maar doorgeschoten zijn. Ze komen in veel gebieden in Nederland voor. Ook de meer recentere landinrichtingsbosjes en kleine bosjes die geen hakhoutbeheer gekend hebben behoren tot dit type.
Heggen zijn al eeuwen te vinden in het Nederlandse cultuurlandschap. Waar in natte delen van Nederland sloten als eigendoms- of perceelscheiding dienden, werden in drogere delen veelal heggen gebruikt. De doornige meidoorn kon daarnaast ook nog een veekerende functie hebben. Ook op landgoederen en forten is het gebruik van meidoornhagen bekend. De introductie van het prikkeldraad rond 1900 heeft gezorgd voor het verdwijnen van veel heggen. Heggen komen in heel Nederland voor, maar zijn vooral te vinden rondom dorpen en boerderijen. In Zuid-Limburg is de knip- en scheerheg ook een karakteristiek landschapselement in het landelijke gebied. Door het regelmatig knippen heeft de heg een strak en recht uiterlijk. Heggen zijn van belang als leefgebied en migratieroute. Daarnaast bieden heggen schuilmogelijkheden voor de fauna in het cultuurlandschap.
In de loop der eeuwen zijn in het Nederlandse landschap diverse lijnvormige landschapselementen verschenen met houtige gewassen. Sommige van deze landschapselementen zijn al eeuwen oud. De functie van dergelijke landschapselementen was perceelsscheiding en veekering. Door de komst van prikkeldraad en de schaalvergroting en ruilverkavelingen zijn vele kilometers van deze elementen verdwenen. Struweelhagen komen in heel Nederland voor en er zijn vele lokale varianten. Karakteristieke heggenlandschappen zijn terug te vinden langs de grote rivieren Maas en IJssel, in Zuid-Beveland en op Walcheren. Deze landschapselementen kennen een sterke samenhang met het omringende landschap. Het verschil met een knip- of scheerheg is dat een struweelhaag minder frequent wordt gesnoeid en daardoor meer en breder uitgroeit. Soms is er sprake van speciale beheervormen zoals bij vlechtheggen. Struweelhagen vormen een belangrijk leefgebied voor aan struwelen en zomen gebonden flora en fauna in het cultuurlandschap. Ze zijn tevens van belang ter oriëntatie voor vleermuizen en als verbindingszone voor fauna.
Lanen zijn wegen die aan beide zijde met een of meerdere rijen bomen zijn beplant. Lanen vormen sinds de 17e eeuw belangrijke dragers van landgoederen en buitenplaatsen. Lanen werden niet alleen aangeplant uit esthetische motieven, maar dienden ook als beschutting tegen weersinvloeden en voor de houtproductie. Lanen blijven populair in de diverse tuinstijlen. Nog altijd worden nieuwe lanen aangelegd. Lanen komen voor in heel Nederland, vaak op en rond landgoederen. Soms herinneren lanen aan vroegere landgoederen op die locatie. Lanen zijn belangrijke onderdelen van landgoederen en geven vaak de structuur aan. Niet zelden bevindt zich het landhuis aan het eind van een laan, of biedt een laan een ver zicht naar een markant punt in de omgeving. Zeker oudere lanen met markante bomen kunnen zeer indrukwekkende landschapselementen zijn. Lanen zijn van belang voor aan oude bomen of boomholten gebonden vogels en vleermuizen. Verder zijn ze van belang voor op bomen groeiende mossen en korstmossen en oude lanen waar jaarlijks weinig strooisel blijft liggen zijn van groot belang voor zeldzame mycorhizapaddestoelen.
Knotbomen zijn bomen met een opgaande stam, waarbij periodiek de boven op die stam groeiende takken (of pruik) worden geoogst. Door die oogst ontstaat er op deze hoogte een vergroeiing van de stam: de knot. De knotboom levert gemakkelijk oogstbaar hout op dat op een plaats groeit waar het vee er niet bij kan. Knoteiken worden traditioneel een keer in de zeven tot acht jaar geknot. Bij knotessen gebeurde dat eens in de vijf tot zes jaar en knotwilgen en knotpopulieren worden meestal eens in de vier jaar geknot. Al van voor het begin van onze jaartelling zijn er vermeldingen bekend van knotbomen. Het gaat dan om de soorten wilg, populier, es, els, eik en haagbeuk. Knotessen, knothaagbeuken en knoteiken kunnen bijzonder oud worden. Ook wilgen en bijvoorbeeld populieren worden als knotboom veel ouder dan wanneer ze vrijuit groeien. Voor grote delen van vooral Laag Nederland is de knotwilg een zeer kenmerkend landschapselement. Utrecht en Zuid-Holland zijn de provincies met de meeste knotbomen, geschat wordt dat het alleen daar al om honderdduizenden exemplaren gaat. Het silhouet van knotbomen is uit veel regio's bekend. Per gebied verschillen echter wel de boomsoorten die ervoor worden gebruikt. In het oosten van het land staan knoteiken, essen en wilgen in houtwallen en als overstaanders in heggen. Maar ze zijn daar en in het zuiden ook te vinden in graften, langs holle wegen en terras- en bosranden. Ze komen zelfs midden in bossen voor als markering van vroegere hakhoutpercelen. Knotelzen staan vaak op armere gronden, ze zijn vooral kenmerkend voor akkerranden in landschappen met kampontginningen, slagenlandschappen en esdorpenlandschappen. Ze kwamen vroeger op veel plaatsen in Nederland voor, langs slootkanten als geknotte elzenhagen, maar ook in rijen tussen akkers en weilanden. In laagveengebieden en langs rivieren en dijken staan verschillende wilgen- en populierensoorten, maar daar en vooral in het laagveengebied worden ook gewone essen gebruikt. De bodem heeft daar weinig draagkracht en essen kunnen geknot veel ouder worden dan doorgroeiende essen. Knotbomen bieden broedgelegenheid aan diverse vogels, waaronder de Steenuil en Wilde eend. Vooral oude knotbomen kunnen zeldzame hierop groeiende mossen en korstmossen herbergen.
Een hoogstamboomgaard is een boomgaard of boomweide met fruitrassen of notenbomen. Hoogstamboomgaarden zijn al bekend uit de middeleeuwen bij kloosters en kastelen, zowel voor eigen gebruik als handel. Ook bij boerderijen komen boomgaarden dan ook al eeuwen voor en sommige locaties kunnen heel oud zijn. De bomen zelf worden vaak niet ouder dan honderd jaar. De stijgende prijzen voor fruit zorgden voor een ware explosie van het aantal boomgaarden tussen 1850 en 1900. Na de Tweede Wereldoorlog verdwenen veel hoogstammen voor de efficiëntere teelt in eerst half- en vervolgens laagstammen. Rooipremies hebben in het hele land veel hoogstamboomgaarden doen verdwijnen. Inmiddels worden er uit landschappelijke en ecologische motieven weer hoogstambomen aangeplant, maar de oppervlakte is nog maar een fractie van de oppervlakte die kort na de Tweede Wereldoorlog bestond. Overal in Nederland komen hoogstamboomgaarden voor, vooral als onderdeel van het boerenerf. Ook bij landgoederen en buitenplaatsen waren vaak (grootschalige) boomgaarden te vinden. Niet overal in Nederland komen hoogstamboomgaarden evenveel voor. Vooral in de traditionele fruitgebieden, zoals Zuid-Limburg en het rivierengebied liggen nu nog veel restanten van oude boomgaarden. Voor de provincie Utrecht zijn oude boomgaarden in het Kromme Rijngebied en in het rivierengebied van belang. Boomgaarden zijn dikwijls verbonden aan boerderijen. Enkele grotere complexen horen bij landgoederen en buitenplaatsen of dateren uit de tijd van de grote groei (1850-1900). Boomgaarden worden vaak door een heg, haag of sloot afgescheiden van de omgeving. De ondergrond van de hoogstamboomgaard is vaak een begraasd grasland: de hoogte van de stammen zorgden er immers voor dat het vee geen fruit kon eten! In het rivierengebied komen oude boomgaarden op de kleigronden voor. Naast hun functie voor fruitproductie hebben hoogstamboomgaarden ook een belangrijke landschappelijke betekenis en vormen ze het leefgebied voor diverse diersoorten zoals bijvoorbeeld steenuil. In oude boomgaarden groeien vaak ook bijzondere zeldzame fruitrassen en in de ondergroei van de hoogstammen handhaaft zich vaak een soortenrijke kruidenvegetatie.
Struweelranden kunnen zich ontwikkelen vanuit een extensief beheerde situatie, of aangeplant worden. Afhankelijk van het beheer kunnen randen ontstaan die gedomineerd worden door ruigtekruiden, struiken of een combinatie van beide. Kenmerk van een struweelrand is dat deze zowel vrijliggend, als aansluitend aan een ander element kan liggen. Struweelranden kunnen daarmee dienen als overgangsgebied tussen agrarisch gebruikte percelen en bossen, en zijn in die vorm vooral te beschouwen als een naar voren geschoven bosrand. Met een gunstige ligging kunnen struweelranden bijdragen aan een warmer microklimaat, en zijn dan vooral van belang voor insecten, amfibieën en reptielen. Wanneer dat microklimaat ontbreekt, kunnen struweelraden vooral van belang zijn voor broedvogels en planten van een meer extensief beheer.
Boeren hebben al eeuwenlang behoefte aan hout voor allerlei doeleinden. Het kan hierbij gaan om brandhout, staken voor de groentetuin of hout voor gereedschapsstelen. Dit soort bosjes wordt in de volksmond ook wel geriefhoutbosje genoemd. In de loop der tijd zijn deze bosjes vaak in onbruik geraakt omdat er steeds minder behoefte aan het hout kwam. Ook werden in sommige regio’s deze bosjes gebruikt om aan ziekten doodgegaan vee te dumpen.
In bepaalde delen van het land, was het verbouwen van wilgen lange tijd vrij gebruikelijk in vooral moerassige streken. Deze wilgen werden op enige tientallen centimeters boven de grond afgezet in een 4-6 jarige cyclus. Het hier vanaf komend hout (vaak wilgentenen genoemd) werd o.a. gebruikt als rijshout ter bescherming van waterkeringen. Deze wilgengrienden zijn ook nu nog in het landschap terug te vinden en het eraf komend hout wordt nog steeds gebruikt voor rijshout, maar kent inmiddels ook moderner toepassingen als tuinschermen etc. Vooral de oude wilgengrienden hebben vaak een rijke ondergroei van hogere planten, varens en mossen. Faunistisch zijn ze van belang als schuilplaats voor kleine zoogdieren en broedgebied voor zangvogels. Ook reeën vinden een geschikte schuilgelegenheid in wilgengrienden.
L01.13 Bomenrij en solitaire boom
Bomenrijen komen in heel Nederland voor en zijn vaak zeer bepalende elementen in het landschap, met een grote verscheidenheid aan vormen. Op de zandgronden komen bomenrijen voor langs perceelsgrenzen en langs paden. In het zeekleigebied zijn bomenrijen vaak terug te vinden op de slapende dijken. Ze kunnen bestaan uit één of meerdere boomsoorten, vrij in het veld staan of langs een watergang, schouwpad, weg of anderszins. In deze vorm hebben bomenrijen niet alleen een landschappelijke waarde maar ook waarde als broedgebied voor vogels, of als ecologische corridor, bijvoorbeeld voor vleermuizen. Solitaire bomen zijn eveneens zeer kenmerkend voor het landschap, en vanuit die optiek waardevol om te behouden.
L01.14 Rietzoom en klein rietperceel
Rietzomen bestaan uit smalle rietstroken die grenzen aan agrarisch gebruikte percelen. Deze rietstroken kunnen zowel individueel als in samenhang met elkaar voorkomen, en in de laatste vorm soms vele kilometers lengte beslaan. Vanwege een extensief gebruik van deze rietzomen, zijn ze een belangrijk broedgebied voor rietvogels, en eveneens van belang voor amfibieën, ringslang, libellen en moerasvegetaties.
L01.15 Natuurvriendelijke oever
Natuurvriendelijke oevers komen in heel Nederland voor langs waterlopen maar het meest karakteristiek zijn de natuurvriendelijke oevers voor Laag Nederland. Natuurvriendelijke oevers zijn door de mens aangebracht in de vorm van een plas- of dras berm of een flauw talud langs een bestaande waterloop. De begroeiing bestaat uit plantensoorten van natte ruigten en natte graslanden. Door de kenmerkende flora en fauna hebben deze oevers een hoge ecologische waarde. Zij zijn gebonden aan typische terreinomstandigheden.
Het Utrechts landelijk gebied levert een belangrijke bijdrage aan de aantrekkelijkheid van de provincie Utrecht. Aantrekkelijk voor mensen om er te wonen en te verblijven en aantrekkelijk voor bedrijven om zich er te vestigen. De provincie Utrecht heeft de ambitie haar landelijk gebied vitaal en toekomstgericht te houden. Centraal in die ambitie staat de Agenda Vitaal platteland (AVP): een breed en integraal programma met opgaven op het gebied van natuur, water, bodem en milieu, landschap, cultuurhistorie, landbouw, recreatie en leefbaarheid. Als de middelen van bestaande verplichtingen en reserveringen die tot betaling leiden in de AVP-periode 2016–2019 opgeteld worden bij de beschikbare middelen van de komende AVP periode gaat het in totaal om een beschikbaar AVP budget van € 199,65 miljoen (98,35 miljoen + 101,3 miljoen). Dit wordt op verschillende wijzen uitgegeven.
Uitvoering van dit programma doet de provincie Utrecht in nauwe samenwerking met de gebiedspartners. De provincie Utrecht hecht veel waarde aan deze samenwerking omdat hierdoor synergievoordelen worden behaald door bundeling van budgetten en kennis en het creëren van draagvlak. Dit heeft efficiencyvoordelen met als resultaat een versnelling van de uitvoering.
Voor de uitvoering van het AVP programma maakt de provincie Utrecht gebruik van het subsidie instrument. Hiervoor is de Uitvoeringsverordening subsidies Agenda Vitaal Platteland opgesteld als toetsingskader voor aanvragen. Het gaat hierbij om projectsubsidies die aan verschillende partijen in het landelijk gebied worden verstrekt t.b.v. AVP-doelen.
Naast de Uitvoeringsverordening Subsidies AVP worden nog 4 andere regelingen ingezet waarin andere type activiteiten worden ondersteund maar die ook bijdragen aan het realiseren van AVP-doelen:
Algemene Subsidieverordening provincie Utrecht (Asv)
De provincie Utrecht heeft vanaf 1 januari 2011 algemene beleidsregels voor het verlenen van subsidies. Deze regels zijn opgesteld met als doel onnodige administratieve verplichtingen voor de subsidieontvanger en de provincie Utrecht op te werpen en de regelgeving overzichtelijk te presenteren. De Asv is het uitgangspunt voor deze uitvoeringsverordening. Een van de uitganspunten is om de subsidiecriteria zo uniform- en overzichtelijk mogelijk op te stellen. Daarom zijn in deze uitvoeringsverordening per thema en maatregel de volgende onderdelen opgenomen:
De algemene spelregels over de wijze van verantwoorden, de vastgestelde beslistermijnen en de algemene subsidieverplichtingen treft u in de Asv. Subsidies die worden verstrekt in het kader van AVP moeten daarom ook passen binnen de regels van de Asv. Voor meer informatie over de Asv zie:
https://www.provincie-utrecht.nl/loket/regelgeving-0/regeling/1114/algemene_subsidieverordening/#regeling
Controle op overheidssteun – waaronder steun door decentrale overheden – aan ondernemingen is één van de belangrijkste onderdelen van het mededingingsbeleid binnen de Europese Gemeenschap. Eén van de doelen van de Europese wet- en regelgeving is het scheppen van gelijke concurrentievoorwaarden voor alle ondernemingen op de gemeenschappelijke markt. De maatregelen van de overheid die concurrentievervalsend uitpakken door onterecht voordelen te scheppen voor ondernemingen of bepaalde producties daarvan, zijn daarom niet toegestaan. Er zijn echter vrijstellingen voor specifieke activiteiten van bepaalde doelgroepen. In elk artikel wordt hieraan gerefereerd. De Uitvoeringsverordening subsidie AVP maakt gebruik van de ruimte die Europese wet- en regelgeving biedt. In het geval een landbouw- of MKB onderneming een subsidieaanvraag indient dan wordt hieraan getoetst.
De gebiedscommissie’s zorgen voor een actieve werving van projecten. Vervolgens kunnen aanvragers zich richten tot de gebiedscommissie’s voor het indienen van een voorstel. De gebiedscommissie’s helpen de aanvragers met het compleet maken van de aanvraag en het verkrijgen van een beleidsadvies van de provincie Utrecht. In bijlage 3 staan de contactgegevens van de verschillende gebiedscommissie’s en hun ondersteunende programmabureau’s. Aanvraagformulieren en andere documenten waar in dit subsidiekader naar wordt verwezen zijn via de gebiedscommissie’s te verkrijgen.
Na een positief advies van het gebiedscommissie, en een beleidsmatige prétoets van een beleidsadviseur binnen de provincie Utrecht wordt de aanvraag formeel ingediend bij het subsidieloket van de provincie Utrecht. Per 1 januari 2011 worden de aanvragen behandeld via nieuwe meer eenvoudige regels. Aanvragen worden ingedeeld in één van drie categorieën: subsidie van € 1.000–€ 25.000, subsidie tussen € 25.000 en € 125.000 en subsidies van € 125.000 of meer. Het verschil tussen deze categorieën is de mate van verantwoording over het te besteden budget. Voor de laagste categorie is een lichtere verantwoording nodig dan tot nu toe gebruikelijk was. De provincie Utrecht richt zich met de nieuwe werkwijze op een klantvriendelijker, efficiënter en effectiever proces. Aanvragen waar ook Europese POP3 subsidie voor wordt aangevraagd worden conform EU regels afgehandeld en verantwoord.
Wijziging Europese Verordeningen
Op 18 december 2013 heeft de Europese Commissie een herziene landbouw de minimisverordening en een herziene MKB de minimisverordening vastgesteld.
Beide zijn vanaf 1 januari 2014 toepasbaar. De drempel voor de landbouw de minimis is verhoogd van € 7.500 naar € 15.000 aan een zelfstandige onderneming in een periode van drie belastingjaren. Dit hoeft niet bij de Commissie gemeld te worden. Voor de MKB blijft de drempel € 200.000 in een periode van drie belastingjaren.
De in dit document gebruikte specifieke begrippen en verwijzingen staan in dit artikel.
In dit artikel staat beschreven welke kosten in ieder geval niet subsidiabel zijn. In de artikelen onder hoofdstuk 2 tot en met 5 wordt per onderdeel nog verder gespecificeerd wat wel of niet subsidiabel is.
De bij een aanvraag voor te leggen gegevens worden hier benoemd.
Het vaststellen van een subsidieplafond is een manier om te voorkomen dat er meer subsidie wordt verleend dan wat er beschikbaar is. In principe wordt er niet meer verleend dan wat er in de gebiedsprogramma’s is opgenomen per thema of deelprogramma. Door het in deze Uitvoeringsverordening op te nemen is er een wettelijke grondslag om aanvragen af te wijzen in het geval van overschrijdingen op afgesproken programmabudgetten.
De genoemde bedragen betreffen de in de vorige periode gereserveerde maar nog niet beschikte middelen en de middelen die in het MJP 2016–2019 zijn gereserveerd voor subsidies via onderhavige verordening. Daarnaast zijn ook bedragen meegenomen die waarschijnlijk via onderhavige verordening worden besteed maar ook op andere wijze tot besteding kunnen komen. Tot slot zijn totaalbedragen meegenomen waarvan nog moet worden bepaald welk gedeelte via POP3 tot besteding zal komen voor het betreffende thema.
Uitgangspunt van het Meerjarenprogramma Agenda Vitaal Platteland 2016–2019 is dat aanvragen die via POP3 kunnen lopen ook via die regeling gaan lopen. Om dubbele aanvragen te voorkomen en zorgvuldige deelname aan tenders te bevorderen is hierin opgenomen dat deelname aan meerdere subsidieregelingen voor dezelfde aanvraag niet mogelijk is.
Het hoofddoel met betrekking tot natuur is behoud, herstel, ontwikkeling en duurzaam gebruik van natuur ten behoeve van biodiversiteit en de kwaliteit van de leefomgeving voor de mens. Om de hoofddoelstelling van het thema natuur te realiseren, wordt het Nationale Natuur Netwerk (voorgeen EHS) ontwikkeld. Deze bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Hiermee ontstaat een samenhangend netwerk van bestaande en nieuwe natuurgebieden. De NNN wordt gerealiseerd door de aankoop van landbouwgronden die vervolgens worden omgevormd tot natuurgebied. Een alternatief is dat de huidige eigenaar zelf de natuur ontwikkelt (particulier natuurbeheer). Het beheer van natuurgebieden en landschapselementen en het natuurvriendelijk beheer van landbouwgronden (agrarisch natuurbeheer) wordt gesubsidieerd via het Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer. Ook de aanleg van nieuwe c.q. het herstel van natuurgebieden en landschapselementen wordt via deze regeling gesubsidieerd.
Vanuit gebiedsgericht werken zijn in aanvulling op bovenstaande regeling de volgende subsidiemaatregelen inzetbaar:
Artikel 2.1 Kwaliteitsverbetering Natuur
De provincie Utrecht heeft de kwaliteitsdoelstellingen voor natuur beschreven aan de hand van natuurdoelen en doelsoorten. De natuurdoelen zijn in het provinciale natuurbeheerplan opgenomen in de vorm van beheertypen. Voor soorten zijn er soortenbeschermingsplannen opgesteld. Vanaf 2008 is het soortenbeleid vervangen door de leefgebiedenbenadering. Daarnaast zijn er kwaliteitsdoelstellingen voor natuur vastgelegd in tal van gebiedsvisies en -plannen, in het Programma Ecologische Verbindingszones (2002–2004), in de Notitie Heideherstel (2004) en in beheerplannen voor Natuurbeschermingswetgebieden. De maatregelen die nodig zijn om de doelen te realiseren worden in het algemeen vergoed in het kader van het Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer (SNL). Voor de gevallen waarin de SNL niet voorziet kan een bijdrage gevraagd worden op basis van de Uitvoeringsverordening AVP, onderdeel kwaliteitsverbetering natuur. Het gaat daarbij in het algemeen om kleinschalige activiteiten voor leefgebieden, beheersmaatregelen en beheerexperimenten.
Artikel 2.2 Communicatie, educatie en onderzoek ten behoeve van natuur en landschap
De provincie Utrecht wordt gekenmerkt door een grote diversiteit aan landschappen. Dit maakt de provincie aantrekkelijk. De natuur vormt een belangrijke basis voor een aantrekkelijk landelijk gebied. Landschappen en natuurgebieden hebben een belangrijke educatieve en recreatieve waarde voor de burgers van de provincie Utrecht. Met name het Nationaal Park Utrechtse Heuvelrug richt zich op het bevorderen van natuurgerichte recreatie, communicatie en educatie in haar activiteiten. Deze maatregel heeft daarom tot doel om bovenlokale initiatieven te ondersteunen voor het versterken van draagvlak, kennis en belevingswaarde ten aanzien van natuur en landschap. Onder bovenlokaal niveau wordt verstaan initiatieven die zich richten op ten minste drie woonkernen binnen één of meerdere gemeenten.
Artikel 2.3 Onderzoek, experimentele ontwikkeling en pilots veenweidenproblematiek (watersysteem, bebouwing en infrastructuur)
Dit artikel richt zich op de subsidiëring van de thema’s ‘Nieuwe watersystemen’ en ‘Nieuwe oplossingen voor infrastructuur en bebouwing’ uit het programma Aanpak Veenweiden. De uitvoering van de andere onderdelen van het programma wordt mogelijk gemaakt via artikel 4.1.2. Het programma Aanpak Veenweiden is opgesteld en wordt uitgevoerd door de gebiedscommissie Utrecht-West in opdracht van GS en richt zich op de opgaven afremmen bodemdaling en realiseren duurzaam watersysteem door het ontwikkelen en testen van innovaties.
Binnen het programma Aanpak Veenweiden richt het thema ‘Nieuwe watersystemen’ zich op het optimaliseren van het watersysteem om de effecten van klimaatverandering te beperken en de functies van het gebied te bedienen tegen aanvaardbare kosten. Het thema ‘Nieuwe oplossingen voor infrastructuur en bebouwing’ richt zich op beperken van de kosten aan infrastructuur (wegen, kabels en leidingen, aansluitingen) en bebouwing (hoogwatervoorzieningen, verzakking) in het buitengebied als gevolg van bodemdaling en zetting. Daarbij gelden de volgende doelen:
Dit gebeurt door het steunen van ontwikkeling en uittesten van innovaties die zich richten op structurele oplossingen. De regeling is bedoeld voor organisaties die het onderzoek, experiment en pilot uitvoeren of daar de opdracht voor geven. De resultaten hiervan zijn openbaar.
Hoofdstuk 3 Landschap en Cultuurhistorie
De hoofddoelen met betrekking tot landschap en cultuurhistorie zijn behoud en versterking van de identiteit van verschillende landschapstypen en het vernieuwen van het landschap, met herkenning van het verleden. De provincie Utrecht telt 5 Nationale Landschappen. Dat zijn Nederlandse landschappen die internationaal zeldzaam of uniek zijn. Deze landschappen zijn gebieden met een bijzondere cultuurhistorie: ze vertellen op welke manier het Utrechtse landschap is ontstaan. Voor landschap zijn geen financiële middelen beschikbaar gesteld. Hiervan wordt verwacht dat het wordt mee gekoppeld met de andere thema’s. Onder het thema ‘landschap en cultuurhistorie’ vallen de volgende maatregelen:
Artikel 3.1 Behoud en ontwikkeling van erfgoed en aardkundige elementen
De provincie Utrecht zet in op het behouden en het zichtbaar en beleefbaar maken van cultuurhistorische en aardkundige waarden, door middel van consolidatie, restauratie, inrichtingsmaatregelen en publieksactiviteiten.
De ambities om dit doel te bereiken, staan verwoord in de Cultuurnota 2012–2015, ‘Cultuur van U’ en in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie. De erfgoedthema’s van provinciaal belang zijn historische buitenplaatszones, militair erfgoed, agrarisch cultuurlandschap en archeologie. Meer informatie over de cultuurhistorische hoofdstructuur van de provincie Utrecht is te vinden in ‘Tastbare Tijd, Cultuurhistorische atlas van de provincie Utrecht’ en de bijbehorende digitale kaart (via de website www.provincie-utrecht.nl.).
Artikel 3.2 Stimulering aanleg en herstel van kleine landschapselementen.
De provincie vindt de aanleg en het herstel van kleine landschapselementen zoals bosjes, houwallen, knotwilgen en poelen belangrijk en heeft daarom besloten om subsidie beschikbaar te stellen. De subsidie is bedoeld voor terreinen die in het Natuurbeheerplan zijn begrensd als leefgebied droge dooradering of als natuur. In bijlage 4 bij de AVP zijn de landschapselementen benoemd die voor subsidie in aanmerking komen. Daarbij is gebruik gemaakt van de typen landschapselementen zoals die in de SVNL, stand van zaken 1 januari 2016, waren opgenomen.
Agrarische collectieven zijn begunstigden van deze subsidie Dit levert schaalvoordeel op, omdat zij elementen bij verschillende deelnemers tegelijkertijd kunnen aanleggen. De agrarische collectieven hebben bovendien een actieve rol in het Platform Kleine landschapselementen, en werken samen met gemeenten, provincie en andere betrokkenen aan een mooier landschap. De agrarische collectieven zoeken hiervoor samen met gemeenten uit het platform naar geïnteresseerde deelnemers die een landschapselement willen aanleggen of herstellen. Ze ontzorgen de deelnemers bij het aanleggen of herstellen van landschapselementen en zorgen ervoor dat er een contract agrarisch natuurbeheer wordt afgesloten, om langdurig behoud en voldoende onderhoud te waarborgen. De collectieven kunnen vanuit hun rol in het Agrarisch natuur- en landschapsbeheer ook beheersubsidie voor de betreffende terreinen aanvragen.
Het collectief kan op grond van deze regeling subsidie aanvragen voor terreinen die deelnemers aan het collectief in eigendom of erfpacht hebben. Anders dan bij het Agrarisch natuur- en landschapsbeheer is het geen vereiste dat deze deelnemers landbouwers of gebruikers van landbouwgrond zijn. De regeling is niet van toepassing op landschapselementen die al in het kader van verplichtingen zoals bijvoorbeeld Rood voor Groen of compensatie worden aangelegd.
Artikel 3.3. Niet-productieve investeringen agrarisch natuurbeheer
Begin oktober 2015 is op basis van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer provincie Utrecht 2016 (SVNL2016) door de provincie aan zeven collectieven subsidie verstrekt voor agrarisch natuurbeheer voor de jaren 2016 tot en met 2021. Jaarlijks kunnen door de collectieven uitbreidingen worden aangevraagd. Om het beheer overeenkomstig de beschikking en eventuele uitbreidingen daarvan te kunnen uitvoeren, dienen de collectieven in bepaalde gebieden plas-dras of hoog waterpeil te realiseren (de definitie en beheereisen van plasdras en hoog waterpeil staan op de website van SCAN, Stichting Collectief Agrarisch Natuurbeheer, onder kennisbank: Overzicht beheerpakketten ANLb 2016, versie 1.5d). Dit vraagt in veel gevallen aanzienlijke investeringen van de collectieven, zoals de aanschaf van pompen en de aanleg van dammen/waterkeringen. De subsidie voor agrarisch natuurbeheer heeft alleen betrekking op het beheer en niet op deze investeringen. Artikel 3.3. maakt het mogelijk dat de collectieven ook voor deze niet-productieve investeringen subsidie kunnen ontvangen.
Hoofdstuk 4 Sociaal economische vitaliteit
Onder het thema sociaal economische vitaliteit zijn de economische activiteiten in het landelijk gebied gebundeld, zoals landbouw, recreatie en toerisme. De maatregelen richten zich op de bewoners en ondernemers in het landelijk gebied waarbij het samenspel met de omgeving centraal staat. Een economisch levensvatbare landbouw met aandacht voor het toepassen van duurzamere productiesystemen wordt gestimuleerd door middel van maatregelen die gericht zijn op een betere verkaveling, toegankelijkheid van kavels en door het toepassen van milieu-innovaties. De meeste maatregelen voor de landbouw vinden plaats via het Plattelandsontwikkelingsprogramma POP3. Deze regeling beperkt zich tot de verplaatsing van landbouwbedrijven en onderzoeksprojecten voor de aanpak van veenweidengebieden.
Onder het thema ‘sociaaleconomische vitaliteit’ vallen de volgende subthema’s:
Artikel 4.1.1 Verplaatsing grondgebonden bedrijven
De provincie Utrecht bevordert met deze maatregel de grondverwerving voor het realiseren van provinciale doelen in het landelijk gebied voor natuur (realiseren EHS), recreatie, landschap, water en het verbeteren van de ruimtelijke structuur van de landbouw. Het verplaatsen van een grondgebonden bedrijf houdt in dat de aanvragende partij de activiteit op de oude locatie beëindigd en elders weer opnieuw begint. De grond op de oude locatie komt daarmee beschikbaar voor bovenstaande doelen. De subsidie voorziet in de kosten voor de hervestiging van het bedrijf en voor een deel in de investeringen op de nieuwe locatie. Belangrijk bij deze maatregel is dat de subsidie wordt verstrekt conform EU staatssteunregels.
Artikel 4.1.2 Onderzoek, experimentele ontwikkeling en pilots veenweidenproblematiek
Dit artikel richt zich op de subsidiering van de twee thema’s uit het programma Aanpak Veenweiden die aan het grondgebruik gerelateerd zijn: ‘het nieuwe melkveebedrijf’ en ‘nieuwe verdienmodellen’. De uitvoering van de andere onderdelen van het programma wordt mogelijk gemaakt via artikel 2.3.
Het programma Aanpak Veenweiden is opgesteld en wordt uitgevoerd door de gebiedscommissie Utrecht-West in opdracht van GS en richt zich op de opgaven afremmen bodemdaling en realiseren duurzaam watersysteem door het ontwikkelen en testen van innovaties.
Binnen het programma Aanpak Veenweiden richten de thema’s ‘Het nieuwe melkveebedrijf’ en ‘Nieuwe verdienmodellen’ zich op het zo veel mogelijk wegnemen van de oorzaak van problemen door op verschillende manieren oxidatie van veen en bodemdaling te beperken met de volgende doelen:
Bij het nieuwe melkveebedrijf gebeurt dat door het steunen van de ontwikkeling van de melkveehouderij naar economisch vitale, duurzame bedrijven die in kunnen spelen op nieuwe maatschappelijke eisen, klimaatverandering en het afremmen van bodemdaling. Bij het thema nieuwe verdienmodellen gebeurt dat door het zoeken naar nieuwe vormen van grondgebruik die nieuwe economische perspectieven kunnen bieden voor het gebied en naast, of gecombineerd met, de huidige melkveehouderij kunnen inspelen op nieuwe maatschappelijke eisen, klimaatverandering en het afremmen van bodemdaling.
De regeling is bedoeld voor organisaties die het onderzoek, experiment en pilot uitvoeren. De resultaten hiervan zijn openbaar en voor alle ondernemers beschikbaar. Daarom kan de regeling niet worden benut door individuele landbouwondernemers. Ondernemers kunnen wel het initiatief nemen voor een bepaald onderzoeksproject en hiervoor een organisatie inschakelen om het onderzoek uit te voeren.
Artikel 4.2 Leefbaarheid en kleine kernen
De provincie Utrecht wil in de kleinere kernen in het landelijk gebied de leefbaarheid op peil houden. Hiervoor komen verschillende maatschappelijke initiatieven van verschillende partijen in aanmerking. Deze kunnen zich richten op het in stand houden van basisvoorzieningen in geval van marktfalen. Dat wil zeggen als een onderneming niet meer rendabel kan functioneren omdat bijvoorbeeld het inwonersaantal in het afzetgebied onvoldoende is geworden. Ook het uitvoeren van activiteiten gericht op het tegengaan van eenzaamheid onder senioren en/of kwetsbare groepen of het versterken van de organisaties ten behoeve van culturele en/of gemeenschappelijke activiteiten.
Artikel 4.2.2 ‘Next Generation’breedband internet in witte gebieden van de provincie Utrecht
Maatregelen gericht op vraagbundeling op het gebied van vraagbundeling voor Next Generation Acess (NGA) netwerken in de witte gebieden van de provincie Utrecht. Hiermee wordt invulling gegeven aan de afspraken die zijn benoemd in de intentieovereenkomst tussen provincie Utrecht en gemeenten over snel internet in het buitengebied. Het is nadrukkelijk de bedoeling dat betreffende gemeenten positief tegenover initiatieven staan.
Artikel 4.3 relatie stad en platteland
De provincie Utrecht wil een uitnodigende stad-landverbinding en een aangrenzend landelijk gebied dat bijdraagt aan een aantrekkelijk en gezond leefmilieu. Onderdeel daarvan is betrokkenheid bij de landbouw en meer kennis over de productie van regionaal voedsel.
Artikel 4.3.5 Boerderijeducatie
De regeling biedt een afzonderlijk kader voor projecten op het gebied van boerderijeducatie. Het gaat om een onkostenregeling voor de agrariërs die schoolklassen ontvangen, om de ontwikkeling van lespakketten daarvoor en om communicatie en promotie richting de scholen. Achterliggend doel is kinderen kennis te laten maken met voedselproductie.
De provincie Utrecht kiest in haar recreatiebeleid, vastgelegd in de Visie Recreatie en Toerisme 2020, voor een duidelijke focus in activiteiten en verantwoordelijkheden. Projecten dien bij te dragen aan de recreatieve opgaven voor het versterken en/of bewaken van het Recreatief hoofdnetwerk (RHN), de recreatiedruk te accommoderen en/of het ondernemerschap Ondersteunen.
In het algemeen gaat dat we inzetten op kwalitatieve verbetering van en meer samenhang tussen de gedane investeringen in de afgelopen jaren. Daarnaast is het van belang dat subsidies een aanjaag- of opstapfunctie hebben naar een gezonde bedrijfsvoering waarbij geld in de markt wordt verdiend.
Artikel 4.4.1 Ontwikkeling en samenhang poorten, toeristische overstappunten (TOP’s) en inrichtingsmaatregelen t.b.v. recreatie om de stad Utrecht
Dit artikel is gericht op haalbaarheidsstudies en marktverkenningen ten behoeve van toeristische overstappunten, aanleg van nieuwe toeristische overstappunten (TOP’s) en recreatieve poorten door middel van voorzieningen of infrastructurele werken en aanleg van pleisterplaatsen en andere recreatieve infrastructurele werken binnen het programma Recreatie om de Stad Utrecht.
Artikel 4.4.2 Samenhang en publieksbereik regionale routenetwerken
Dit artikel is gericht op recreatief fietsen, wandelen en varen en eventueel andere recreatiesporten. De subsidies is bedoeld voor haalbaarheidsstudies, marktverkenningen, optimalisatie en kwaliteitsverbetering van bestaande routes, ontwikkelen, plaatsen en verspreiden van routeinformatie (zoals fysieke bewegwijzering, routepanelen, digitale informatievoorziening, routebrochures).
Hoofdstuk 5 Inzet gebiedsorganisaties
Artikel 5.1 Inzet gebiedsorganisaties
De gebiedsorganisaties kunnen subsidie krijgen voor procesvoering: de kosten die gepaard gaan met de ondersteuning om tot projecten te komen. Verder kunnen gebiedsorganisaties subsidie krijgen om de uitvoeringskosten te dekken. Dit zijn de kosten die gebiedsorganisaties maken om de taak die ze van de provincie Utrecht gekregen hebben, uit te voeren. Aan de gebiedsorganisaties wordt ook gevraagd om algemene ondersteuning te geven bij de uitvoering van provinciaal beleid op het gebied van natuur, water, bodem en milieu, landschap, cultuurhistorie, landbouw, recreatie en leefbaarheid. Met name ondersteuning bij de ontwikkeling van lokaal draagvlak voor windmolens en zonne-energie is gewenst.