Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Hulst

Beleidsregels Wet taaleis gemeente Hulst

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHulst
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels Wet taaleis gemeente Hulst
CiteertitelBeleidsregels Wet taaleis gemeente Hulst
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze beleidsregels treden met terugwerkende kracht in werking op 01-01-2016

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

art. 18b WWB

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

n.v.t.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

27-04-201601-01-2016Nieuwe regeling

15-03-2016

gmb-2016-52288

besluitenlijst B&W d.d. 15-03-2016

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels Wet taaleis gemeente Hulst

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hulst;

 

overwegende dat het wenselijk is regels op te stellen over het beleid t.a.v. de Wet taaleis en het Besluit taaltoets Participatiewet;

gelet op artikel 18b van de Participatiewet;

gelezen het advies van de Cliëntenraad SZ Hulst d.d. 8 maart 2016;

 

BESLUIT

 

vast te stellen de volgende beleidsregels:

 

 

Beleidsregels Wet taaleis gemeente Hulst.

 

Hoofdstuk I Algemeen

Artikel 1. Begripsbepalingen

Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht.

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hulst;

Wet taaleis: de wet tot wijziging van de Wet werk en bijstand teneinde de eis tot beheersing van de Nederlandse taal toe te voegen aan die wet (Wet taaleis WWB);

Participatiewet: de Participatiewet, met inbegrip van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz);

Besluit taaltoets: het ‘Besluit taaltoets Participatiewet’;

Referentieniveau 1F: het fundamentele niveau (F-niveau) taal en rekenen volgens de richtlijnen van de Rijksoverheid. Dit niveau is vergelijkbaar met taalniveau A2;

Wet educatie: de Wet educatie en beroepsonderwijs inzake het invoeren van een specifieke uitkering educatie en het vervallen van de verplichte besteding van educatiemiddelen bij regionale opleidingencentra;

Inburgering: de Wet inburgering;

Taalplan: plan waarin de afspraken over het taaltraject zijn opgenomen. Dit plan geeft aan op welke wijze het gekozen traject binnen een bepaalde en reële termijn leidt tot verbetering van beheersing van de Nederlandse taal.

 

Hoofdstuk II Voldoen aan de taaleis

Artikel 2. Aantonen kennis Nederlandse taal

Wanneer belanghebbende in de leerplichtige leeftijd (tussen 5 en 16 jaar) tenminste acht jaren in Nederland heeft gewoond en er geen aanknopingspunten bestaan om te twijfelen aan diens taalniveau, kan ervan worden uitgegaan dat belanghebbende gedurende acht jaar Nederlandstalig onderwijs heeft gevolgd en daarmee aan de taaleis voldoet.

Met rapporten, certificaten of diploma’s van erkende Nederlandse onderwijsinstellingen toont belanghebbende het volgen van Nederlandstalig onderwijs aan (zowel basis- als voortgezet/beroepsonderwijs). Dat kan ook particulier of Nederlandstalig onderwijs in het buitenland zijn.

Een diploma inburgering of gelijkwaardig document geldt als bewijs dat belanghebbende de

Nederlandse taal beheerst en aan de taaleis voldoet.

Overige documenten waaruit blijkt dat belanghebbende de Nederlandse taal beheerst kunnen de kennis van de Nederlandse taal aantonen.

 

Hoofdstuk III Toetsen in het kader van de Wet taaleis

Artikel 3. Taaltoets

Er wordt een taaltoets afgenomen binnen maximaal 8 weken na ontvangst van de aanvraag van bijstand, indien belanghebbende niet of onvoldoende kan aantonen aan de taaleis te voldoen en er een redelijk vermoeden bestaat dat belanghebbende de Nederlandse taal niet beheerst op referentieniveau 1F.

Het afnemen van de taaltoets en de beoordeling van de uitkomst wordt uitgevoerd door een door het college te bepalen extern opleidingsinstituut die beschikt over personeel, toetsingslocaties en toetsingsmateriaal welke volledig voldoen aan de kwalificatie-eisen zoals gesteld in het Besluit taaltoets Participatiewet.

 

Hoofdstuk IV Niet toetsen in het kader van de Wet taaleis

Artikel 4. Geen toetsing taalniveau

Er vindt geen toetsing van het taalniveau plaats indien is vastgesteld dat elke vorm van

verwijtbaarheid ontbreekt om aan de taaleis te voldoen, zoals bepaald in artikel 5;

Er vindt geen toetsing van het taalniveau plaats indien belanghebbende gedurende een

eerdere uitkeringsperiode in de gemeente Hulst is getoetst op het taalniveau waarbij;

Tijdens een vorige uitkeringsperiode al een toets is afgenomen en is vastgesteld dat

belanghebbende de Nederlandse taal beheerst;

Tijdens een vorige uitkeringsperiode al een toets is afgenomen en is vastgesteld dat

belanghebbende de Nederlandse taal onvoldoende beheerst, maar ook is vastgesteld dat door in de persoon gelegen, niet beïnvloedbare of tijdgebonden factoren, belanghebbende niet is staat is om de Nederlandse taal op referentieniveau 1F machtig te worden.

Er vindt geen toetsing van het taalniveau plaats indien belanghebbende een uitkering had in een andere gemeente en in die gemeente reeds is getoetst op referentieniveau 1F. De toetsresultaten kunnen worden overgenomen, tenzij deze onvoldoende zekerheid bieden over de actuele taalvaardigheid.

Er vindt geen toetsing van het taalniveau plaats indien sprake is van een situatie waarin de bijstandsuitkering uit zijn aard voor korte duur wordt aangevraagd, waarbij in principe vaststaat wat de einddatum van de bijstandsuitkering zal zijn.

 

Hoofdstuk V Ontbreken van verwijtbaarheid

Artikel 5. Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid

Elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt in ieder geval indien er:

Ontheffing is in het kader van de Wet inburgering;

Er sprake is van een gediagnosticeerd leerprobleem;

Meerdere malen een taalcursus gevolgd is en vastgesteld is door de educatie-instelling dat door in de persoon gelegen factoren belanghebbende niet is staat is, of zal zijn, om de Nederlandse taal op referentieniveau 1F machtig te worden;

Ontheffing van de arbeidsplicht of een algemene ontheffing is op grond van psychische, fysieke of sociale problematiek.

Er een andere in de persoon gelegen factor aanwezig is waardoor belanghebbende geen enkele vorm van verwijtbaarheid is aan te rekenen voor het niet beheersen, of kunnen beheersen, van de Nederlandse taal op referentieniveau 1F.

 

Hoofdstuk VI Kennisgeving, bereidverklaring en verlaging uitkering

Artikel 6. Kennisgeving en (geen) bereidverklaring

Indien de uitkomst van de taaltoets uitwijst dat belanghebbende niet aan de taaleis voldoet;

Ontvangt belanghebbende binnen maximaal 8 weken na het moment van de uitslag van de toets een schriftelijke kennisgeving van het redelijk vermoeden dat hij de Nederlandse taal niet beheerst op referentieniveau 1F.

Dient belanghebbende zich binnen 1 maand na het kennisgevingsbesluit bereid te verklaren aan te vangen met het verwerven van de Nederlandse taal.

Indien belanghebbende zich niet binnen 1 maand na het kennisgevingsbesluit bereid verklaart aan te vangen met het verwerven van de Nederlandse taal, wordt de uitkering per datum kennisgevingsbesluit verlaagd conform artikel 18b Participatiewet.

 

Hoofdstuk VII Ondersteuning bij en voortgang van taaltraject

Artikel 7. Ondersteuning bij taalcursus

Het college kan een belanghebbende, indien nodig, een voor belanghebbende passende taalcursus aanbieden gericht op het verhogen van het taalniveau naar referentieniveau 1F of A2, bij een erkend opleidingsinstituut.

 

Artikel 8. Het volgen van de voortgang van het taaltraject

Wanneer belanghebbende zich bereid verklaart aan te vangen met het verwerven van de Nederlandse taal, wordt de wijze waarop belanghebbende dit gaat doen vastgelegd in een individueel taalplan.

Op basis van de individuele situatie van belanghebbende worden afspraken gemaakt over de wijze van beoordelen van de inspanningen van belanghebbende, waarvoor het taalplan, zoals bepaald in het eerste lid, het uitgangspunt is.

 

Hoofdstuk VIII Relatie met andere wetgeving

Artikel 9. Relatie met Wet inburgering

Wanneer belanghebbende begonnen is met een leertraject in het kader van de Wet inburgering, kan dit worden aangemerkt als ‘voldoende inspanning’ van de kant van belanghebbende, zoals bedoeld is in de Wet taaleis.

 

Artikel 10. Relatie met de Wet educatie

Wanneer belanghebbende voor de ingangsdatum van de Wet taaleis begonnen is met een taaltraject in het kader van de Wet educatie en dit traject loopt nog, dan kan dit aangemerkt worden als ‘voldoende inspanning’ van de kant van belanghebbende, zoals bedoeld is in de Wet taaleis.

 

Hoofdstuk IX Slotbepalingen

 

Artikel 11. Situaties waarin de beleidsregels niet voorzien

Indien zich situaties voordoen die vallen onder de discretionaire bevoegdheid van het college, waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist het college.

 

Artikel 12. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere omstandigheden afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels, indien toepassing tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

 

Artikel 13. Inwerkingtreding en citeertitel

Deze beleidsregels treden, met terugwerkende kracht, in werking op 1 januari 2016.

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als “Beleidsregels Wet taaleis gemeente Hulst”.

 

 

Aldus besloten in de vergadering van het college van 15 maart 2016.

de secretaris, de voorzitter,

 

 

de heer S. ter Wal de heer J.F. Mulder

 

 

Toelichting beleidsregels Wet taaleis gemeente Hulst  

Algemeen

 

Op 1 januari 2016 treedt het wetsvoorstel Wet taaleis in werking. Het doel van deze wet is het

vergroten van het arbeidsperspectief van uitkeringsgerechtigden. De beheersing van de Nederlandse taal is een zeer belangrijk element voor het inzetbaar zijn en blijven op de arbeidsmarkt. Om deze reden wordt de beheersing van de Nederlandse taal door de wetgever als extra verplichting toegevoegd aan de bestaande verplichtingen van uitkeringsgerechtigden. In de gemeente Hulst wordt de Wet taaleis zoveel als mogelijk ingezet om het arbeidsperspectief van de klant op effectieve wijze te vergroten. Hierbij blijven redelijkheid en billijkheid onmisbare factoren. Het streven is met deze beleidsregels adequaat en effectief uitvoering te kunnen geven aan de Wet taaleis. Hierin zijn enkele wettelijke omissies vertaald naar beleid waarmee de geest van de Wet taaleis centraal blijft staan, nl. het stimuleren van uitkeringsgerechtigden om zoveel mogelijk succesfactoren te creëren waarmee zij uit de bijstand kunnen stromen.

 

Artikelsgewijs

 

Hoofdstuk II  

Artikel 2. Aantonen kennis Nederlandse taal

Lid 4. De Wet taaleis stelt dat een belanghebbende ook een ander document kan overleggen waaruit blijkt dat hij de vaardigheden in de Nederlandse taal beheerst. In deze beleidsregels is niet vastgelegd met welke andere documenten de beheersing van de Nederlandse taal kan worden aangetoond. Het gaat erom dat dit documenten betreffen die ervoor zorgen dat er geen redelijk vermoeden is dat de Nederlandse taal onvoldoende wordt beheerst. Of dit uit een ander document blijkt, moet doorgaans individueel worden beoordeeld.

 

Hoofdstuk III  

Artikel 3. Taaltoets

In de Wet taaleis is vastgelegd dat wanneer een belanghebbende er niet in slaagt om aan te tonen dat hij de Nederlandse taal op referentieniveau 1F beheerst, hem uiterlijk binnen een termijn van 8 weken na ontvangst van de aanvraag om bijstand een toets moet worden afgenomen. In het Besluit taaltoets Participatiewet zijn criteria geformuleerd waaraan de taaltoets, het toetsmateriaal en de toetsbeoordelaar moeten voldoen. Deze toets zal worden afgenomen door een gekwalificeerd onderwijsinstituut. Op deze manier kan blijvend worden gegarandeerd dat de toetsing en beoordeling conform de didactische kwaliteitscriteria uit het Besluit taaltoets worden uitgevoerd.

 

Hoofdstuk IV  

Artikel 4. Geen toetsing taalniveau

In sommige situaties kan sprake zijn van een omstandigheid waardoor het afnemen van een toets niet zinvol is en/of niet tot nieuwe inzichten leidt.

Lid 1. Zo kan er sprake zijn van ontbrekende verwijtbaarheid, waarmee vaststaat dat de belanghebbende niet in staat is, of zal zijn, om de Nederlandse taal te verwerven. In dit geval heeft het afnemen van een toets geen meerwaarde, omdat het verwerven van de Nederlandse taal geen mogelijkheid is voor de belanghebbende.

Lid 2 en 3. Zo kan ook de situatie ontstaan waarin een belanghebbende in een eerdere uitkeringsperiode (in de eigen gemeente of in een andere gemeente) reeds is getoetst op het taalniveau. Als de uitslag van de toets op dat moment heeft uitgewezen dat iemand de taal op referentieniveau 1F beheerst en die uitslag kan worden overlegd, hoeft de belanghebbende op het moment dat hij opnieuw in de bijstand stroomt, niet opnieuw een toets af te leggen. De positieve uitslag van de eerder afgenomen toets is dan namelijk het bewijs dat het referentieniveau 1F wordt beheerst. Hierbij is het wel van belang dat het moment waarop de toets is afgenomen naar redelijkheid moet worden beoordeeld. Indien de toets lange tijd geleden is afgenomen en op basis van de actuele situatie het redelijk vermoeden bestaat dat het taalniveau niet op referentieniveau 1F wordt beheerst, kan de beoordeling zijn dat er wel een toets moet worden afgenomen. Dit zal altijd individueel moeten worden beoordeeld.

Lid 4. Het gaat hierbij om situaties waarin bij de aanvraag van de bijstand helder is dat er sprake is van uit zijn aard kortdurende bijstand. Er moet in principe dan ook zijn vastgesteld wat de einddatum van de bijstandsverlening zal zijn. Met bijstand voor korte duur wordt in ieder geval bedoeld, een aanvraag voor bijstand voor de duur van 3 maanden of korter. De in dit lid bepaalde situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen bij een op handen zijnde emigratie of bij een ongeneeslijke, terminale ziekte.

 

Hoofdstuk V  

Artikel 5. Het ontbreken van verwijtbaarheid

De taaleis geldt niet voor belanghebbenden waarbij sprake is van ontbrekende verwijtbaarheid. Er moet dan sprake zijn van een omstandigheid waardoor belanghebbende geen verwijt kan worden gemaakt van het niet of niet in voldoende mate beheersen van de Nederlandse taal. Er zijn enkele situaties omschreven waarbij in ieder geval sprake is van ontbrekende verwijtbaarheid. Deze omschrijving is niet limitatief. Er kan sprake zijn van andere factoren die de verwijtbaarheid doen ontbreken. Dit zal altijd individueel moeten worden beoordeeld. De bewijslast om aan te tonen dat sprake is van ontbrekende verwijtbaarheid, ligt bij de belanghebbende.

 

Hoofdstuk VII  

Artikel 7. Ondersteuning bij taalcursus

Lid 1. De Wet taaleis schrijft niet voor hoe iemand de taal moet leren. De belanghebbende kan er zelf voor kiezen om de Nederlandse taal te leren door een taaltraject te volgen, gericht op het verhogen van het taalniveau naar referentieniveau 1F, bij een erkend opleidingsinstituut. Op het moment dat de belanghebbende ondersteuning nodig heeft voor het volgen van een dergelijk taaltraject, kan door het college een taaltraject worden aangeboden.

 

Artikel 8. Het volgen van de voortgang van het taaltraject

De Wet taaleis betreft een inspanningsverplichting. Dit betekent dat op enig moment de inspanning van de belanghebbende moet kunnen worden beoordeeld. Om die reden wordt de wijze waarop belanghebbende verklaart zich in te gaan spannen, vastgelegd in een taalplan (plan van aanpak) en daarmee in diens dossier. Om de inspanning op een later moment ook werkelijk te kunnen volgen, wordt ook afgesproken en in het dossier vastgelegd op welke wijze de belanghebbende de geleverde inspanning inzichtelijk gaat maken.

 

Hoofdstuk VIII  

Artikel 9. Relatie met Wet inburgering

Voor inburgeringsplichtigen op grond van de Wet inburgering geldt dat zij al een verplichting hebben om de Nederlandse taal machtig te worden. Op grond van de Wet inburgering heeft een inburgeraar 3 of 5 jaar de tijd om te voldoen aan het in die wet vereiste taalniveau (A2). Wanneer een belanghebbende deelneemt aan een leertraject in het kader van de Wet inburgering, kan dit worden aangemerkt als ‘voldoende inspanning’ van de kant van de belanghebbende, zoals bedoeld is in de Wet Taaleis. De belanghebbende krijgt dus niet met twee verschillende trajecten te maken. Wel dient de gemeente te monitoren in welke mate voortgang wordt gemaakt met het inburgeringstraject. Desgevraagd moet de aanvrager het deelnemen aan een dergelijk traject aantonen aan de hand van documenten. Dat geldt ook voor het meten van de voortgang. Laat de aanvrager na de betreffende documenten te overleggen, dan heeft dit nog geen gevolgen voor het recht op algemene bijstand. Gevolg is wel, dat bij het niet verstrekken van een bewijs dat men aan een inburgeringstraject deelneemt of voortgang maakt, er een verplichting ontstaat om een toets af te leggen in het kader van de Wet Taaleis.

 

Artikel 10. Relatie met de Wet educatie

Indien belanghebbenden een aanbod met als doel taalverhoging hebben aanvaard en dit nog volgt op de ingangsdatum van de Wet taaleis, dan is men actief bezig met Nederlandse taalverhoging. Zij leveren daarmee ‘voldoende inspanning’. Voor deze belanghebbenden gelden dezelfde regels voor de voortgang van het traject als voor belanghebbenden die een aanbod hebben vanuit de Wet taaleis.