Organisatie | Venray |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Arbeidsvoorwaardenregeling Venray |
Citeertitel | CAR/UWO |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | Arbeidsvoorwaardenregeling Venray |
Externe bijlage | sjabloon |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-04-1995 | 07-02-2018 | Nieuwe regeling | 14-03-1995 Onbekend | Onbekend |
Voor de toepassing van deze regeling en de uitwerkingsovereenkomst wordt niet als ambtenaar beschouwd:
hij die een indicatie heeft voor de sociale werkvoorziening en op grond daarvan op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst is van de gemeente, met uitzondering van de geïndiceerde die werkzaam is bij de gemeente in het kader van begeleid werken als bedoeld in artikel 7 van de Wet sociale werkvoorziening;
Op de ambtenaar die is aangesteld voor het verrichten van werkzaamheden in het kader van een door de overheid getroffen regeling, die het karakter draagt door een tijdelijke tewerkstelling de opneming in het arbeidsproces te bevorderen van personen, die behoren tot één of meer bepaalde groepen van werklozen, zijn de hoofdstukken 3, 10d en 11a niet van toepassing.
Bij besluit van het college kan de toepasselijkheid van deze regeling en de uitwerkingsovereenkomst of van delen daarvan op ambtenaren of groepen ambtenaren om bijzondere redenen worden uitgesloten. Het voornemen een besluit te nemen, bedoeld in de eerste volzin, wordt - met redenen omkleed - gemeld bij het secretariaat van het LOGA. Deze melding kan voor LOGA-partijen aanleiding zijn te besluiten tot een verdere handelwijze.
Op verzoek ontvangt de ambtenaar kosteloos een exemplaar van de voor hem geldende schriftelijke regels, welke zijn vastgesteld ter uitwerking of uitvoering van de bepalingen van deze regeling of welke hij bij de vervulling van zijn betrekking heeft na te leven, tenzij de bedoelde regels op een voor hem gemakkelijk toegankelijke plaats ter inzage liggen.
In een nadere regeling kan worden bepaald dat in bijzondere gevallen voor nader te bepalen hogere functies een tijdelijke aanstelling kan worden verleend in afwijking van artikel 2:4, alsmede dat voor bedoelde functies kan worden afgeweken van de salaristabel en/of van het bepaalde in de hoofdstuk 8 en 10d. In de commissie voor georganiseerd overleg moet overeenstemming zijn bereikt over de criteria voor de aanwijzing van deze functies en over de functies zelf. Ingeval geen commissie voor georganiseerd overleg is ingesteld, wordt de procedure ingevolge bijlage III van deze regeling gevoerd bij het opstellen van evengenoemde criteria en bij het bepalen van de functies, waarbij het overeenstemmingsvereiste van toepassing is.
De in het vorige lid bedoelde regeling kan overeenkomstig van toepassing worden verklaard op ambtenaren in tijdelijke dienst die projecten of functies van tijdelijke aard uitoefenen waarbij de te bereiken resultaten in een bepaalde tijdsperiode tevoren kunnen worden vastgesteld en de betrokken ambtenaar in verregaande mate zelfstandig verantwoordelijkheid draagt voor de inrichting van de werkzaamheden.
2 AANSTELLING EN ARBEIDSOVEREENKOMST
Aanstelling: geneeskundig onderzoek
Onverminderd artikel 2:2, kan het college bepalen dat voor bepaalde functies, waarbij aan de vervulling van de functie bijzondere eisen op het punt van de medische geschiktheid moeten worden gesteld, aanstelling alleen mogelijk is na een geneeskundig onderzoek gericht op de te vervullen betrekking, waaruit blijkt dat tegen het vervullen van de betrekking uit medisch oogpunt geen bezwaren bestaan. Het geneeskundig onderzoek wordt ingesteld door de geneeskundige(n), daartoe aangewezen door het college.
Minimum-urengarantie bij oproepkrachten
De overeenkomst kent een minimum-urengarantie. Per oproep wordt een minimum van 2 uur gegarandeerd en op maandbasis wordt uitbetaling van minimaal 15 uur gegarandeerd. De middeling van gewerkte uren vindt per kwartaal plaats indien in de maanden van het betreffende kwartaal meer of minder uren wordt gewerkt.
De overeenkomst dient de volgende afspraken te bevatten:
een oproep kan door de werkgever worden afgezegd en door de oproepkracht worden geweigerd, indien de afzegging respectievelijk de weigering uiterlijk twaalf uur voor de aanvang van de feitelijke werkzaamheden aan de wederpartij kenbaar wordt gemaakt. Indien afzegging plaatsvindt zonder de termijn van twaalf uur in acht te nemen, is de werkgever gehouden loon te betalen als ware de werkzaamheden feitelijk vervuld. Indien weigering plaatsvindt zonder de termijn van twaalf uur in acht te nemen, maakt de oproepkracht zich schuldig aan plichtsverzuim;
indien gedurende een omschreven periode de oproepkracht niet heeft gewerkt, terwijl de werkgever de oproepkracht ten minste een omschreven aantal malen daartoe heeft opgeroepen, en de oproepkracht alsdan niet verhinderd was werkzaam te zijn wegens ziekte, kan genoemde omstandigheid gelden als grond voor ontslag van de oproepkracht op grond van artikel 8:13.
Bezoldiging en betaling bij ziekte van de oproepkracht
Ingeval de oproepkracht aanspraak maakt op een uitkering ingevolge hoofdstuk 7, wordt als berekeningsbasis voor de uitkering uitgegaan van het inkomen dat gemiddeld is genoten gedurende het kalenderkwartaal, voorafgaand aan het tijdstip waarop de ziekte is ontstaan. Ingeval het arbeidspatroon in bedoeld kalenderkwartaal in belangrijke mate afwijkt van het arbeidspatroon in een voorafgaand kwartaal, wordt uitgegaan van het inkomen dat is genoten gedurende een kalenderkwartaal dat een getrouw beeld geeft van het gemiddelde arbeidspatroon van de oproepkracht.
Arbeidsovereenkomsten die zijn aangegaan op grond van de bepalingen van artikel 2:5, eerste lid, onder a, b of c, en artikel 2:5:2, onder b, juncto artikel 2:5, eerste lid, onder e, zoals deze luidden voor 1 juli 2001, worden per 1 juli 2001 omgezet in een aanstelling. Van deze omzetting ontvangt betrokkene kosteloos bericht. Het aanstellingsbesluit voldoet aan de voorwaarden van artikel 2:4:1.
Overeenkomstig de Wet aanpassing arbeidsduur heeft een persoon die is aangesteld als ambtenaar of met wie een arbeidsovereenkomst is aangegaan, het recht op de formele arbeidsduur per week uit te breiden tot het aantal uren van een volledige betrekking, tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich hiertegen verzetten.
3 SALARIS EN VERGOEDINGSREGELINGEN
Van de bezoldigingsregeling, bedoeld in het eerste lid, maken deel uit bijlage II en IIa van de CAR.
Bijlage II omvat de indeling van de schalen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, en is van toepassing op die ambtenaar die ook op 31 maart 1996 reeds een salaris genoot op grond van deze bijlage, tenzij op grond van het gestelde onder b, tweede gedachtenstreepje, bijlage IIa op hem van toepassing is.
Bijlage IIa omvat de indeling en de opbouw van de schalen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, en is van toepassing op:
de ambtenaar die op of na 1 april 1996 een nieuwe betrekking in de zin van de CAR aanvaardt, direct voorafgegaan door een andere betrekking in de zin van de CAR, waarbij aan die nieuwe betrekking een beter salarisperspectief is verbonden. Hierbij wordt een betrekking mede als nieuw aangemerkt ingeval een bestaande aanstelling of arbeidsovereenkomst wordt gewijzigd, als gevolg van een wijziging in de uit te voeren taken.
Met inachtneming van het bepaalde in het derde lid en het vijfde lid worden in de bezoldigingsregeling nadere regels gesteld inzake de wijze waarop de inschaling plaatsvindt ingevolge bijlage IIa van de ambtenaren ten aanzien van wie het salaris op 31 maart 1996 is vastgesteld op grond van bijlage II.
Van de nadere regels, bedoeld in het vorige lid, maken deel uit de afspraken:
dat de ambtenaar met een salaris ingevolge bijlage II, die voor 1 april 1997 reeds het maximum heeft bereikt van de schaal en die binnen die betrekking geen perspectief heeft op een hogere schaal eerst per 1 april 1997 een salaris gaat ontvangen op basis van het maximum van dezelfde schaal ingevolge bijlage IIa
en dat de ambtenaar met een salaris ingevolge bijlage II die op of na 1 april 1997 het maximum bereikt van de schaal en binnen zijn betrekking geen perspectief heeft op een hogere schaal op de datum van het bereiken van het maximum van de schaal een salaris gaat ontvangen op basis van het maximum van dezelfde schaal ingevolge bijlage IIa.
De bezoldiging, bedoeld in artikel 3:1, eerste lid, wordt bepaald met inachtneming van de aard van de betrekking en de wijze waarop de ambtenaar deze vervult. Mede kunnen in aanmerking worden genomen bekwaamheid en geschiktheid van de ambtenaar, voor zover in het belang van de dienst gebleken ter zake van werkzaamheden niet tot zijn eigenlijke betrekking behorende. Voorts kunnen in aanmerking worden genomen leeftijd en dienstjaren van de ambtenaar alsook andere omstandigheden, voor zover deze naar het oordeel van het tot aanstelling bevoegde bestuursorgaan, gelet op het dienstbelang en gelet op verhoudingen binnen de dienst, van betekenis zijn.
De ambtenaar die ingevolge hem daartoe door of namens het college verstrekte opdracht volledig een andere betrekking waarneemt, ontvangt, indien voor die betrekking een hogere schaal geldt dan voor zijn betrekking, over de tijd van deze waarneming een vergoeding overeenkomstig het bepaalde in het volgende lid.
De vergoeding, bedoeld in het vorige lid, bedraagt 8% van het eigen salaris gedurende de periode van de waarneming. De vergoeding tezamen met de bezoldiging bedraagt gedurende de waarneming niet meer dan de ambtenaar zou hebben ontvangen indien hij was ingeschaald in de bij de waargenomen betrekking behorende schaal, hoogste periodiek. Voor de ambtenaar wiens salaris hoger is dan het maximum van een bij besluit van het college voor de toepassing van deze bepaling aangewezen schaal, bestaat eerst aanspraak op deze vergoeding, indien de waarneming in een aaneengesloten tijdvak van zes weken ten minste twintig volle werkdagen heeft geduurd, in welk geval hem de vergoeding over de dagen waarop hij reeds waargenomen heeft alsnog wordt uitbetaald.
De ambtenaar die ingevolge hem daartoe door of namens het college verstrekte opdracht volledig een andere betrekking waarneemt waarvoor andere werktijden zijn vastgesteld dan voor zijn betrekking gelden, ontvangt - zulks onverminderd het bepaalde in het eerste lid - in zoverre op de waar te nemen betrekking het bepaalde in artikel 3:3 van toepassing is een vergoeding overeenkomstig de in dat artikel bedoelde regels. Op de eerste twee dagen en op de eerste zaterdag en zondag van de waarneming ontvangt hij evenwel voor de uren welke liggen buiten de voor zijn betrekking geldende werktijd ten minste een bedrag gelijk aan de vergoeding als bedoeld in artikel 3:2:1. Wordt achtereenvolgens en zonder onderbreking meer dan een betrekking als hier bedoeld waargenomen, dan geldt dit als een geval van waarneming.
De ambtenaar heeft recht op een vergoeding voor overwerk. In een nader vast te stellen regeling wordt onder meer bepaald in welke gevallen een uitzondering geldt wat betreft de mogelijkheid aanspraak te maken op een vergoeding, bedoeld in de eerste volzin.
Het verlof, bedoeld in het vorige lid wordt verleend op een zo vroeg mogelijk tijdstip. Op verzoek van de ambtenaar en voor zover de belangen van de dienst en de belangen van de andere ambtenaren dit toelaten wordt het verlof verleend - zo nodig in afwijking van het bepaalde in de eerste volzin - op een tijdstip dat de ambtenaar wenst.
Voor 1 november (tenzij lokaal anders is geregeld) kunnen verlofuren die het gevolg zijn van de vergoeding voor overwerk dat zal worden verricht in het daarop volgende kalenderjaar, worden omgezet in vakantie als bedoeld in artikel 6:2, eerste lid. Het aantal verlofuren uit de vorige volzin en het aantal vakantie-uren als bedoeld in artikel 6:2, tweede lid tezamen mag maximaal 50,4 uur bedragen. Voor de ambtenaar die is aangesteld voor een arbeidsduur van minder dan 36 uur per week geldt een naar evenredigheid lager aantal uren als maximum.
Kan geen verlof worden verleend in overeenstemming met het in het tweede lid bepaalde, dan bestaat de in artikel 3:2 bedoelde vergoeding uitsluitend uit een bedrag. Dit bedrag wordt berekend overeenkomstig het bepaalde in het vijfde lid, met dien verstande, dat de in dat lid genoemde percentages worden vermeerderd met 100.
Het bedrag van de in het eerste lid bedoelde vergoeding wordt voor elk van de in aanmerking komende uren berekend naar een percentage van het uurloon van de ambtenaar.
100 voor overwerk op een zondag tussen 0 en 24 uur,
75 voor overwerk op een zaterdag tussen 0 en 24 uur,
75 voor overwerk op een maandag tussen 0 en 6 uur,
50 voor overwerk op een dinsdag, woensdag, donderdag of vrijdag tussen 0 en 6 uur,
50 voor overwerk op een maandag, dinsdag, woensdag donderdag of vrijdag tussen 20 en 24 uur,
25 voor overwerk op maandag dinsdag, woensdag, donderdag of vrijdag tussen 6 en 20 uur
Is voor de ambtenaar volgens rooster in plaats van een zondag, een feestdag, als bedoeld in artikel 4:2:1, derde lid, of een zaterdag, een andere vrije dag aangewezen dan wordt overwerk op die dag beschouwd als overwerk op overeenkomstige uren verricht op onderscheidenlijk een zondag, een feestdag, bedoeld in artikel 4:2:1, derde lid, of een zaterdag.
Het college is echter bevoegd om, indien zulks naar het oordeel van het college wenselijk is, een regeling vast te stellen waarbij in afwijking van het hier bepaalde voor overwerk op vorenbedoelde vrije dag, ongeacht of deze is aangewezen in de plaats van een zondag of een feestdag, bedoeld in artikel 4:2:1, derde lid, of een zaterdag, een gelijke vergoeding wordt vastgesteld van 80%.
Het college bepaalt welke ambtenaren - gelet op de aard en het niveau van hun betrekking - geen aanspraak hebben op vergoeding voor overwerk. Het college is bevoegd aan de ambtenaar die op grond van het bovenstaande geen aanspraak heeft op vergoeding voor overwerk in bijzondere gevallen een door het college te bepalen vergoeding toe te kennen, indien en naarmate dit naar het oordeel van het college, gelet op de aard of omvang van het overwerk en de onvermijdelijkheid daarvan, redelijk is te achten.
Het college is bevoegd om voor werkzaamheden welke door ambtenaren met een verschillende bezoldiging en eventueel een verschillende betrekking te samen en gelijktijdig als overwerk moeten worden verricht, een naar het oordeel van het college billijke voor deze ambtenaren gelijke vergoeding vast te stellen.
Het college stelt voor de ambtenaar aan wie de verplichting, bedoeld in artikel 15:1:10, tweede lid, onder c, is opgelegd, regelen ter vergoeding daarvan. Geen vergoeding wordt toegekend, indien uitdrukkelijk is bepaald, dat bij de vaststelling van de bezoldiging met vorenbedoelde verplichting is rekening gehouden.
Het college kan bepalen dat bij verschuiving van de feitelijke arbeidsduur per week of bij verschuiving van de vastgestelde werktijden, anders dan op verzoek van de ambtenaar, aanspraak op een vergoeding ontstaat. In een nader vast te stellen regeling wordt bepaald wanneer recht ontstaat op een verschuivingsvergoeding.
Het bepaalde in het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ingeval een verschuiving van de oorspronkelijk vastgestelde arbeidsduur per week en/of de oorspronkelijk vastgestelde werktijd plaatsvindt zonder dat het dienstbelang dit vereist, gedurende de periode gelegen tussen een maand en 72 uur voor aanvang van de betreffende week dan wel de werktijd
De ambtenaar heeft recht op een ambtsjubileumgratificatie. In een nader vast te stellen regeling wordt onder meer bepaald:
Aan de ambtenaar die gedurende 25 jaar een betrekking bij de overheid heeft vervuld, wordt een gratificatie toegekend overeenkomende met de helft van de bezoldiging en van de vakantietoelage waarop de ambtenaar in de maand van zijn jubileum aanspraak heeft.
De ambtenaar die gedurende veertig respectievelijk vijftig jaar een betrekking bij de overheid heeft vervuld, ontvangt een gratificatie gelijk aan en bedrag, overeenkomende met de gehele bezoldiging, vermeerderd met de vakantietoelage over de maand waarin hij deze jubilea gedenkt
Aan de ambtenaar, die wordt ontslagen:
en die indien het ontslag niet had plaatsgevonden het voor een gratificatie vereiste aantal dienstjaren binnen vijf jaren na de ontslagdatum had kunnen vervullen, wordt een proportionele gratificatie toegekend.
Deze proportionele gratificatie wordt berekend door het bedrag waarop recht zou hebben bestaan indien het vereiste aantal dienstjaren zou zijn vervuld, te vermenigvuldigen met een breuk. Daarvan wordt de teller gevormd door het feitelijk geheel of gedeeltelijk vervulde aantal dienstjaren, waarbij naar boven wordt afgerond op hele maanden; de noemer is het aantal dienstjaren dat vervuld had moeten zijn om voor de gratificatie in aanmerking te komen.
De op grond van het vorenstaande berekende bedragen worden naar boven afgerond op een veelvoud van vijf Euro.
Bij indiensttreding na 1 januari van een kalenderjaar bouwt de ambtenaar naar evenredigheid aanspraken op een eindejaarsuitkering op. Bij ontslag van de ambtenaar vindt betaling van de eindejaarsuitkering plaats over het gedeelte van het kalenderjaar dat de ambtenaar in dienstverband werkzaam is geweest.
Voor zover het dienstbelang niet anders vereist, geldt, hetgeen in dit artikel ten aanzien van het verrichten van arbeid op zondag is bepaald, ook voor kerkelijke of nationale, landelijke, regionale of plaatselijk erkende feest- of gedenkdagen die door het college zijn aangewezen als dagen, waarop de openbare dienst van de gemeente is gesloten
Opgebouwde verloftegoed uit voormalige verlofspaarmogelijkheid
De ambtenaar kan verzoeken om kapitalisatie van het opgebouwde verloftegoed. Het college beslist of aan dit verzoek kan worden voldaan. Het verloftegoed kan enkel worden gekapitaliseerd wanneer de ambtenaar deelneemt aan de levensloopregeling en waneer het gekapitaliseerde verloftegoed wordt gestort op zijn levenslooprekening. Bij de kapitalisatie van het opgebouwde verloftegoed gelden de randvoorwaarden zoals opgenomen in de wettelijke bepalingen omtrent de levensloopregeling. Wanneer in een bepaald jaar het opgebouwde verloftegoed niet volledig kan worden gekapitaliseerd kan de ambtenaar in een volgend jaar opnieuw een verzoek indienen tot kapitalisatie van het resterende opgebouwde verloftegoed. Het college beslist dan of aan dit verzoek kan worden voldaan.
In geval van ontslag op grond van artikel 8:1 wordt het resterende opgebouwde verloftegoed zoveel mogelijk opgenomen gedurende de opzegtermijn. In overeenstemming met de ambtenaar kan hiervoor de maximale opzegtermijn zonodig worden verlengd. Indien het voor de ambtenaar, in verband met het aanvaarden van een andere betrekking, niet mogelijk is om de opzegtermijn te verlengen, wordt het niet opgenomen resterende opgebouwde verloftegoed uitbetaald ingevolge het bepaalde in het tiende lid.
In geval van ontslag op grond van artikel 8:3, 8:6, 8:7, 8:8, 8:10 of 8:11 wordt de ambtenaar in de gelegenheid gesteld om voorafgaand aan het ontslag het resterende opgebouwde verloftegoed op te nemen. Indien dit niet mogelijk is, wordt het niet opgenomen opgebouwde verloftegoed uitbetaald ingevolge het bepaalde in het tiende lid.
In geval van ontslag op grond van artikel 8:5a of 8:13 is de ambtenaar verplicht het resterende opgebouwde verloftegoed op te nemen met ingang van de dag dat het voornemen tot ontslag aan de ambtenaar is meegedeeld. Het ontslag gaat in op de eerste dag na afloop van de opname van het opgebouwde verloftegoed.
4a UITWISSELEN VAN ARBEIDSVOORWAARDEN
Vakantie-uren uitwisselen tegen geld
Voor de ambtenaar met een volledige betrekking bedraagt het aantal vakantie-uren -na vermindering op grond van het eerste lid- minimaal 144 uren. Voor de ambtenaar die is aangesteld voor een formele arbeidsduur van minder dan 36 uur per week en voor de ambtenaar die gebruikmaakt van de seniorenregeling bedoeld in artikel 5:1 of 5:3, geldt een naar evenredigheid lager aantal uren als minimum.
Voor de ambtenaar met een volledige betrekking bedraagt het aantal te verminderen vakantie-uren op grond van het eerste lid maximaal 72 uren. Voor de ambtenaar die is aangesteld voor een formele arbeidsduur van minder dan 36 uur per week en voor de ambtenaar die gebruikmaakt van de seniorenregeling bedoeld in artikel 5:1 of 5:3, geldt een naar evenredigheid lager aantal uren als maximum.
Geld uitwisselen tegen vakantie-uren
Voor de ambtenaar met een volledige betrekking bedraagt het aantal op grond van het eerste lid te vermeerderen vakantie-uren maximaal 72 uren. Voor de ambtenaar die is aangesteld voor een formele arbeidsduur van minder dan 36 uur per week en voor de ambtenaar die gebruikmaakt van de seniorenregeling bedoeld in artikel 5:1 of 5:3, geldt een naar evenredigheid lager aantal uren als maximum.
Tenzij op lokaal niveau anders is overeengekomen, wordt op het salaris van de ambtenaar voor elk op grond van het eerste lid meer verkregen vakantie-uur een vergoeding ingehouden overeenkomend met de hoogte van het salaris per uur dat hij geniet bij aanvang van het kalenderjaar waarop het verzoek betrekking heeft.
Inhouding op bezoldiging, eindejaarsuitkering, vakantietoelage of urenvergoeding
Het college kan op verzoek van de ambtenaar zijn bezoldiging als bedoeld in artikel 3:1, zijn eindejaarsuitkering als bedoeld in artikel 3:6, zijn vakantietoelage als bedoeld in artikel 6:3 of zijn vergoeding als bedoeld in artikel 4a:1, vijfde lid, verlagen voor door het college vastgestelde bestedingsmogelijkheden.
De seniorenarbeidsduur van de ambtenaar van 56 jaar en ouder, die
wordt, tenzij het dienstbelang zich daartegen verzet, op zijn verzoek met een vijfde deel teruggebracht, met behoud van de formele arbeidsduur onder doorbetaling van 90% van de bezoldiging. Er dient minimaal een arbeidsduur van 7,2 uur per week te resteren.
De werknemer in de zin van het FPU-reglement basis- en aanvullende uitkering heeft recht op een uitkering krachtens het bepaalde in artikel 18, eerste lid, onderdeel a van dat reglement, met ingang van de dag waarop hij de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt. De uitkering wordt betaald met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de dag waarop het recht op de uitkering ontstaat. De pré-VUT-uitkering wordt beëindigd met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de werknemer de leeftijd van 61 jaar heeft bereikt. Voor de duur van de periode van de pré-VUT blijven de bepalingen van het reglement vrijwillig vervroegde uittreding van kracht zoals die regeling laatstelijk luidde voor 1 april 1997.
De uitkering, bedoeld in het eerste lid, bedraagt 75% van het inkomen zoals omschreven in artikel 1, onderdeel v, van het FPU-reglement basis- en aanvullende uitkering, met dien verstande dat het uitkeringspercentage voor de ambtenaar, die wordt bezoldigd volgens de salarisschalen 1 of 2, 80% van evenbedoeld inkomen bedraagt.
Met inachtneming van het gestelde in het tweede lid, wordt de seniorenarbeidsduur van de ambtenaar van 60 jaar en ouder, die:
op verzoek van de ambtenaar dan wel op verzoek van het college, met de helft teruggebracht met behoud van de formele arbeidsduur en onder doorbetaling van 95% van de bezoldiging. De bezoldiging wordt voor 95% doorbetaald tot de eerste dag van de maand volgend op die waarin de ambtenaar de leeftijd van 61 jaar heeft bereikt; van de ambtenaar die bij het bereiken van de leeftijd van 61 jaar geen gebruikmaakt van de FPU-regeling om uit te treden, wordt, met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de ambtenaar de leeftijd van 61 jaar heeft bereikt, de bezoldiging voor 50% doorbetaald; van de ambtenaar die op of na het bereiken van de leeftijd van 61 jaar gebruikmaakt van de FPU-regeling om gedeeltelijk uit te treden tot een maximum van 50% van de oorspronkelijke formele arbeidsduur, blijft de omvang van de verminderde seniorenarbeidsduur gehandhaafd op 50%. De bezoldiging wordt voor 50% van de bezoldiging zoals die voor hem gold voordat hij gebruik ging maken van de FPU, doorbetaald; van de ambtenaar die op of na het bereiken van de leeftijd van 61 jaar gebruikmaakt van de FPU-regeling om gedeeltelijk uit te treden voor meer dan 50% van de oorspronkelijke formele arbeidsduur, worden de formele arbeidsduur, de seniorenarbeidsduur en de bezoldiging zoals die voor hem golden voordat hij gebruik ging maken van de FPU, met eenzelfde percentage aangepast. Het verzoek van de ambtenaar kan slechts worden geweigerd indien naar het oordeel van het college sprake is van een organisatorisch belang. De ambtenaar heeft te allen tijde het recht op grond van hem moverende redenen het verzoek van het college te weigeren.
Ten aanzien van de ambtenaar waarvan de seniorenarbeidsduur reedsmet een vijfde is teruggebracht ingevolge het bepaalde in artikel 5:1, eerste lid, is het bepaalde in het eerste lid van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor "95%" gelezen dient te worden: 82,5%. De seniorenarbeidsduur van de ambtenaar, die reeds met een vijfde deel is teruggebracht op grond van het bepaalde in artikel 5:1, eerste lid, wordt tot de helft teruggebracht, uitgaande van de omvang van de aanstelling, zoals die gold op de dag voorafgaand aan de ingangsdatum van de vermindering van de seniorenarbeidsduur ingevolge artikel 5:1.
Ten aanzien van de ambtenaar, waarvan de seniorenarbeidsduur voor 1 april 1996 is teruggebracht ingevolge het bepaalde in artikel 5:1, eerste lid, geldt dat deze ambtenaar tot 1 mei 1996 kan verzoeken om in aanmerking te komen voor de 60-jarigenregeling. Indien het verzoek tot vermindering van de seniorenarbeidsduur is ingewilligd, wordt de doorbetaling van de bezoldiging met ingang van 1 mei 1996 teruggebracht tot 90%. Het bepaalde in het eerste lid is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor "95%" gelezen dient te worden: 82,5%.
Wanneer de betrokkene inkomsten geniet of gaat genieten uit of in verband met arbeid, waaronder mede wordt verstaan een uitkering krachtens de WAJONG of de WAZ, of bedrijf, ter hand genomen op of na de dag waarop de seniorenarbeidsduur met de helft is teruggebracht dan wel schriftelijk is medegedeeld dat het verzoek tot het terugbrengen van de seniorenarbeidsduur, bedoeld in het eerste of tweede lid, is ingewilligd, worden die inkomsten in mindering gebracht op de door te betalen bezoldiging over de maand waarop deze inkomsten betrekking hebben of geacht kunnen worden betrekking te hebben met dien verstande dat het percentage van de door te betalen bezoldiging na vermindering nooit minder bedraagt dan 50.Onder inkomsten bedoeld in de vorige volzin, wordt niet begrepen een uitkering op grond van de FPU-regeling.
Wanneer de betrokkene op of na de dag, bedoeld in het vjifde lid, inkomsten of hogere inkomsten verkrijgt uit arbeid of bedrijf, ter hand genomen voor evenbedoelde dag, is ten aanzien van die inkomsten of hogere inkomsten het bepaalde in het vijfde lid van overeenkomstige toepassing. De hier bedoelde vermindering vindt echter niet plaats, indien de inkomsten of hogere inkomsten het gevolg zijn van algemene loonsverhogingen of indien de betrokkene aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verbandhoudende met de vermindering van de werktijd.
De betrokkene doet van het ter hand nemen van arbeid of bedrijf op of na de dag waarop de seniorenarbeidsduur is verminderd of schriftelijk is medegedeeld dat het verzoek tot terugbrengen van de seniorenarbeidsduur, bedoeld in het eerste of tweede lid, is ingewilligd, terstond mededeling aan het college of aan een door het college aan te wijzen ambtenaar. Daarbij doet hij, voor zover mogelijk, opgave van de inkomsten die hij uit die arbeid of dat bedrijf zal verkrijgen. Tijdelijke of blijvende wijzigingen in alle evengenoemde bedragen geeft hij tijdig op voor het verschijnen van de eerstvolgende bezoldigingstermijn.
Indien de in het vijfde tot en met zevende lid bedoelde bedragen niet vooraf door de betrokkene zijn op te geven, doet hij voor het verschijnen van elke bezoldigingstermijn opgave van hetgeen hij sedert het ter hand nemen van de arbeid of het bedrijf dan wel sedert de vorige opgave heeft verkregen. Brengt de aard van de arbeid of het bedrijf, ter beoordeling van het college, mede dat de inkomsten over een langere termijn moeten worden berekend, welke echter niet langer dan eenjaar mag zijn, dan geschiedt de opgave dienovereenkomstig en wordt het bedrag van de vermindering voorlopig vastgesteld onder voorbehoud van verrekening aan het einde van evenbedoelde termijn.
Indien de betrokkene één of meerdere verplichtingen als bedoeld in het zevende en achtste lid niet nakomt, kan het college de doorbetaling van de bezoldiging tijdelijk of definitief op een lager percentage stellen, met dien verstande dat het aldus vastgestelde percentage nooit minder dan 50 kan bedragen.
Ingangsdatum seniorenmaatregelen
Indien de ambtenaar gebruik maakt van de mogelijkheid de seniorenarbeidsduur te verminderen ingevolge het bepaalde in artikel 5:1, eerste lid, of 5:3, eerste of tweede lid, heeft de ambtenaar vanaf de dag dat de leeftijd is bereikt, zoals vermeld in de voorgaande artikelen, aanspraak op vermindering van de seniorenarbeidsduur. Op de eerste dag van de maand volgend op de dag waarop tenminste de vereiste leeftijd wordt bereikt, wordt de seniorenarbeidsduur teruggebracht en wordt de bezoldiging gedeeltelijk uitbetaald, op grond van het bepaalde in artikel 5:1 en 5:3.
De ambtenaar waarvan het verzoek als bedoeld in artikel 5:1 is gehonoreerd en waarvan de ingangsdatum van de vermindering van de seniorenarbeidsduur ligt voor 1 april 1996, behoudt voor de duur van de periode van deze vermindering van seniorenarbeidsduur, de volledig voor hem geldende bezoldiging, behoudens ingeval artikel 5:3, tweede lid, onderdeel b, van toepassing is.
5a FPU GEMEENTEN EN NIEUWE SENIORENMAATREGELEN
In dit hoofdstuk wordt onder berekeningsgrondslag verstaan: de pensioengrondslag zoals die is vastgesteld in januari in het jaar voorafgaand aan het moment van gebruikmaking van de aanvulling van de werkgever, met dien verstande dat indien de ambtenaar direct voorafgaande aan het ontstaan van het recht op een Aanvulling werkgever meer dan een betrekking vervult, voor de vaststelling van de berekeningsgrondslag wordt uitgegaan van het inkomen uit de betrekking waaruit het recht op een Aanvulling werkgever ontstaat.
Voor de ambtenaar die een deeltijdbetrekking vervult, wordt als berekeningsgrondslag de in het eerste lid genoemde berekeningsgrondslag gehanteerd, vermenigvuldigd met de deeltijdfactor zoals genoemd in artikel 1.2, tweede lid van het pensioenreglement, direct voorafgaande aan het ontstaan van het recht op een Aanvulling werkgever.
Hoogte van de Aanvulling werkgever
De hoogte van de aanvulling werkgever wordt actuarieel neutraal herrekend indien de ambtenaar uittreedt op een eerder of later moment dan de voor hem geldende spilleeftijd.
Voor zover dit leidt tot een vroegere spilleeftijd dan genoemd onder a, is de in het tweede lid genoemde spilleeftijd voor de ambtenaar die onder de FPU maatregel 42, 43, 44 FPU-jaren valt, het moment waarop hij het aantal dienstjaren van 42 jaar en twee maanden, respectievelijk 43 jaar en twee maanden, respectievelijk 44 jaar en twee maanden bereikt.
Aftopping aanvulling werkgever voor medewerkers die vanaf 1 juli 2006 gebruikmaken van de FPU Gemeenten
Voor medewerkers die vanaf 1 juli 2006 op of na de spilleeftijd gebruikmaken van hun recht op FPU Gemeenten wordt de uitkering afgetopt op 100% van het totaalinkomen. Voor de definitie van totaalinkomen wordt verwezen naar artikel 5a:4b eerste lid. Als de Aanvulling werkgever niet of niet volledig tot uitkering komt wordt dat gedeelte van de Aanvulling werkgever doorgeschoven naar het ouderdoms- en nabestaandenpensioen vanaf 65 jaar.
Voor werknemers die vanaf 1 juli 2006 vóór de spilleeftijd gebruikmaken van hun recht op FPU Gemeenten wordt de uitkering afgetopt op 90% van het totaalinkomen. Voor de definitie van totaalinkomen wordt verwezen naar artikel 5a:4b, eerste lid.
voor zover dit leidt tot een vroegere spilleeftijd dan genoemd onder a, is de in het tweede lid genoemde spilleeftijd voor de ambtenaar die onder de FPU maatregel 42, 43, 44 FPU-jaren valt, het moment waarop hij het aantal dienstjaren van 42 jaar en twee maanden, respectievelijk 43 jaar en twee maanden, respectievelijk 44 jaar en twee maanden bereikt.
Aftopping aanvulling werkgever voor medewerkers die in de periode van 1 januari 2006 tot 1 juli 2006 gebruikmaken van de FPU Gemeenten
Voor werknemers die vanaf 1 januari 2006 tot 1 juli 2006 op of na de spilleeftijd van de FPU Gemeenten gebruikmaken van hun recht op FPU Gemeenten wordt de uitkering afgetopt op 100% van het totaalinkomen. Voor de definitie van totaalinkomen wordt verwezen naar artikel 5a:4b eerste lid. Als de Aanvulling werkgever niet of niet volledig tot uitkering komt wordt dat gedeelte van de Aanvulling werkgever doorgeschoven naar het ouderdoms- en nabestaandenpensioen vanaf 65 jaar.
Aftopping aanvulling werkgever voor medewerkers die vóór 1 januari 2006 gebruikmaken van de FPU Gemeenten
Indien de in het eerste lid, onder a, bedoelde FPU-uitkering is verminderd krachtens artikel 9 of 10 van het Reglement flexibel pensioen en uittreden (FPU) ter zake van basisuitkering en aanvullende uitkering, respectievelijk in verband met samenloop met inkomsten uit arbeid of bedrijf, of in verband met samenloop met uitkering ter zake van arbeidsongeschiktheid, wordt voor de toepassing van dit artikel uitgegaan van de onverminderde FPU-uitkering.
De werkgever betaalt aan de ambtenaar die gebruikmaakt van de FPU Gemeenten een Vergoeding pensioenpremie die overeenkomt met de werkgeversbijdrage in de doorsneepremie die vereist is voor 20% pensioenopbouw gedurende de periode dat gebruik wordt gemaakt van de regeling. De in de eerste volzin genoemde pensioenopbouw heeft betrekking op dat deel van de dienstbetrekking waarvoor ontslag is verleend op grond van artikel 8:11.
6 VAKANTIE, VAKANTIETOELAGE EN (ZWANGERSCHAPS- EN BEVALLINGS)VERLOF
daaropvolgende kalenderjaar de arbeidsduur per jaar te mogen overschrijden met - bij een volledige betrekking - een maximum van 50,4 uren en deze uren om te zetten in vakantie als bedoeld in het eerste lid. Voor de ambtenaar die is aangesteld voor een arbeidsduur van minder dan 36 uur per week geldt een naar evenredigheid lager aantal uren als maximum.
3.Het college wijst een verzoek als bedoeld in het vorige lid toe, tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich daartegen verzetten.
Bij de in het eerste lid bedoelde algemene regels wordt ten aanzien van de ambtenaren of bepaalde groepen van ambtenaren voorzien in een vermeerdering van de vakantie op grond van volbrachte diensttijd of bereikte leeftijd, dan wel van beide, waarbij het bepaalde in het tweede lid van overeenkomstige toepassing is.
De aan de ambtenaar volgens de in het eerste lid bedoelde algemene regels toekomende vakantie wordt vermeerderd met 14,4 uren ten aanzien van degene, bedoeld in de artikelen 3:3 en 3:3:1, indien regelmatig en in belangrijke mate op onregelmatige uren wordt gewerkt, respectievelijk indien de in artikel 3:3:1 genoemde verplichting regelmatig en in belangrijke mate op de ambtenaar rust.
In afwijking van het gestelde in artikel 6:2 wordt, met ingang van de dag waarop de seniorenarbeidsduur van de ambtenaar op grond van artikel 5:1 of 5:3 wordt teruggebracht, de duur van de vakantie naar evenredigheid verminderd en vervalt het recht op vermeerdering van vakantie als bedoeld in het derde lid van dit artikel.
De vakantie wordt desverlangd zoveel mogelijk, in het bijzonder voor wat betreft de aaneengesloten periode, bedoeld in het eerste lid, verleend in het tijdvak van 1 mei tot 1 oktober. De ambtenaar wordt in de gelegenheid gesteld vakantie op te nemen op officiële feestdagen, samenhangend met geloof en/of culturele achtergrond anders dan de feestdagen genoemd in artikel 4:2:1 derde lid, bij het huwelijk of geregistreerd partnerschap van bloed- en aanverwanten in eerste en tweede graad en bij verhuizing.
De beslissing omtrent de tijdstippen waarop de vakantie zal worden verleend, alsmede die omtrent de tijdvakken waarin de vakantie eventueel zal worden gesplitst , berust bij het bestuursorgaan dat de vakantie verleent. Bij die beslissing wordt, voor zover de belangen van de dienst en die van de andere ambtenaren die toelaten, zoveel mogelijk rekening gehouden met de wensen van de ambtenaar.
Vakantieopbouw tijdens ziekte, arbeidsongeschiktheid en andere redenen van afwezigheid
Voor de ambtenaar die door oorzaken anders dan die bedoeld in het eerste lid , niet gedurende het volle kalenderjaar zijn betrekking vervult, wordt de duur van de vakantie, zo mogelijk van het lopende en overigens van een volgend kalenderjaar, naar evenredigheid verminderd behoudens het bepaalde in het derde lid.
Onverminderd het bepaalde in artikel 6:1:1, eerste lid, wordt een vermindering, bedoeld in het tweede lid, niet toegepast:
indien en voor zolang de ambtenaar voor ten hoogste 55% van de voor hem vastgestelde werktijd wegens niet aan zijn schuld of nalatigheid te wijten ziekte verhinderd is zijn betrekking te vervullen. Deze verhindering wordt voor het bepalen van de in dit lid onder a bedoelde periode van zes maanden buiten beschouwing gelaten.
Een opnieuw ingetreden verhindering tot het vervullen van de betrekking wegens ziekte wordt voor het bepalen van de in dit lid onder a bedoelde periode van zes maanden als een voortzetting van de vorige verhindering beschouwd, tenzij die verhindering zich voordoet nadat tenminste vier weken zijn verstreken sedert de ambtenaar zijn betrekking volledig heeft hervat.
Indien aan de ambtenaar op zijn verzoek vakantie wordt verleend op werkdagen, waarop hij wegens ziekte slechts gedurende een gedeelte daarvan zijn arbeid kan verrichten, wordt het aantal vakantie-uren van de ambtenaar verminderd met het aantal uren waarmee het aantal vakantie-uren verminderd zou worden ingeval de ambtenaar niet gedeeltelijk wegens ziekte verhinderd zou zijn geweest tenzij het bevoegde bestuursorgaan dat de vakantie verleent in naar zijn oordeel daarvoor in aanmerking komende gevallen anders beslist.
Verleende vakantie kan worden ingetrokken, wanneer dringende redenen van dienstbelang zulks noodzakelijk maken. Indien ten gevolge daarvan de ambtenaar op een bepaalde werkdag slechts gedeeltelijk vakantie genoot, worden de genoten vakantieuren van die werkdag niet in aanmerking genomen bij de berekening van het aantal genoten vakantie-uren.
Het bepaalde in het eerste en tweede lid geldt met dien verstande, dat de ambtenaar in enig kalenderjaar nimmer meer vakantie-uren kan opnemen dan anderhalf maal het hem bij of krachtens artikel 6:2:1 toekomende aantal uren tenzij op een desbetreffend verzoek van de ambtenaar uitdrukkelijk anders is beslist.
De vakantietoelage bedraagt per kalendermaand 8% van de voor de ambtenaar in die maand geldende bezoldiging, met dien verstande dat aan de ambtenaar ten minste het bedrag wordt uitbetaald dat gelijk is aan de voor ambtenaren vastgestelde minimum vakantietoelage, welk bedrag bij het vervullen van een onvolledige betrekking naar evenredigheid wordt verminderd.
De vakantietoelage, bedoeld in artikel 6:3 , wordt eenmaal per kalenderjaar uitbetaald over de periode van 12 maanden, beginnende met de maand juni van het voorafgaande kalenderjaar. In afwijking van het bepaalde in de vorige zin vindt uitbetaling ook plaats bij ontslag van de ambtenaar.
Aan de ambtenaar die ingevolge wettelijke verplichting anders dan voor herhalingsoefeningen als militair in werkelijke dienst is, of te werk is gesteld in de zin van artikel 9 van de Wet gewetensbezwaren militaire dienst en die vervangende dienst gedurende negen maanden heeft vervuld, wordt een bedrag uitgekeerd, dat gelijk is aan het verschil tussen het bedrag, dat hij als vakantie-uitkering uit hoofde van zijn militaire dienst of tewerkstelling in de zin van de Wet gewetensbezwaren militaire dienst ontvangt en het bedrag aan vakantietoelage - mits dit hoger is - dat hij zou hebben ontvangen indien de voorgaande leden op hem van toepassing zouden zijn en de toelage zou zijn berekend op basis van de volle aan zijn betrekking verbonden bezoldiging.
Bij de toepassing van dit artikel wordt in acht genomen dat de tijd gedurende welke bij wijze van disciplinaire straf of uit hoofde van schorsing een gedeelte van de bezoldiging wordt ingehouden buiten beschouwing wordt gelaten, indien en voorzover dat bij de strafoplegging of schorsing is bepaald. Artikel 8:15:2, vierde en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt door het college buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging verleend aan de ambtenaar:
voor het bijwonen van algemene vergaderingen van verenigingen van ambtenaren of, voor zover het algemene verenigingen betreft welke ook andere groepen van ambtenaren dan gemeentepersoneel organiseren, voor het bijwonen van algemene vergaderingen van een landelijke groep van gemeentepersoneel indien de ambtenaar lid van het hoofdbestuur, bestuurslid ener landelijke groep of afgevaardigde van een afdeling is, met dien verstande dat van elke afdeling voor iedere vijftig leden of gedeelte daarvan aan ten hoogste twee afgevaardigden tot een maximum van tien afgevaardigden, verlof wordt verleend;
Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten wordt door het college aan de ambtenaar met een volledige betrekking buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging verleend:
om, indien hij daartoe door een centrale van overheidspersoneel als bedoeld in het eerste lid, onder a of door een daarbij aangesloten vereniging is aangewezen, bestuurlijke en/of vertegenwoordigende activiteiten te ontplooien binnen die centrale of die daarbij aangesloten vereniging, onderscheidenlijk binnen het gemeentelijk apparaat, welke ertoe strekken de doelstellingen van deze centrale van overheidspersoneel en/of de daarbij aangesloten vereniging te ondersteunen, alles te zamen voor ten hoogste 216 uren per kalenderjaar.
Van het buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging van een ambtenaar die is aangesteld voor een formele arbeidsduur per week van minder dan 36 uur of waarvoor de seniorenarbeidsduur op grond van artikel 5:1 of 5:3 is verminderd, wordt het aantal uren genoemd in het derde lid onder de a en b, naar evenredigheid verminderd.
Het verlof, bedoeld in het tweede en derde lid tezamen, kan voor de ambtenaar met een volledige betrekking niet meer bedragen dan ten hoogste 244,8 uren per kalenderjaar, echter met dien verstande dat ten hoogste 316,8 uren verlof kan worden verleend aan de ambtenaar die:
Het buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging van een ambtenaar die is aangesteld voor een formele arbeidsduur per week van minder dan 36 uur of waarvoor de seniorenarbeidsduur op grond van artikel 5:1 of 5:3 is verminderd, wordt het aantal uren genoemd in het derde lid onder a en b, naar evenredigheid verminderd.
Tenzij andere belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt aan de ambtenaar die door de vereniging van ambtenaren waarvan hij lid is, is aangewezen als lid van de commissie, bedoeld in artikel 12:1, tweede lid, buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging verleend voor het bijwonen van de vergadering van die commissie, alsmede voor een voorvergadering per uitgeschreven commissievergadering. Hetgeen ten aanzien van de voorvergadering is bepaald, geldt eveneens voor de ambtenaar die door de vereniging van ambtenaren waarvan hij lid is, is aangewezen als plaatsvervangend lid van de commissie bedoeld in artikel 12:1, tweede lid.
Indien de ambtenaar uit hoofde van zijn benoeming of verkiezing, bedoeld in artikel 125c, tweede lid, Ambtenarenwet 1929, aanspraak heeft op een vaste vergoeding - niet zijnde een onkostenvergoeding - wordt op zijn bezoldiging over de tijd dat hij het op grond van dat artikellid verleende verlof geniet een inhouding toegepast. Deze inhouding gaat hetgeen hij geacht kan worden te ontvangen als vergoeding voor de met het verlof overeenkomende tijd niet te boven.
Overige redenen buitengewoon verlof
Het college kan aan een ambtenaar op diens verzoek, met behoud van het genot van de gehele of gedeeltelijke bezoldiging en al dan niet onder bepaalde nadere voorwaarden, verlof verlenen om andere redenen dan die welke zijn genoemd in artikel 6:4 tot en met artikel 6:4:4. Het verlof wordt verleend voor maximaal één jaar.
Gedurende de periode van het verlof is het verhaal van de pensioenpremies en de Vut-fonds bijdrage als bedoeld in artikel 21 van het FPU-reglement basis- en aanvullende uitkering gelijk aan het bedrag van de premies en de bijdrage die voor de ambtenaar zijn verschuldigd. Bij deeltijd verlof wordt het verhaal naar rato vastgesteld. Het verhaal is, voor wat betreft de pensioenpremies, niet aan de orde in het geval dat het verlof voor ten hoogste drie maanden is verleend.
De ambtenaar die op grond van de Waz recht heeft op ouderschapsverlof, heeft, voor zover lokaal een regeling betaald ouderschapsverlof is of wordt vastgesteld, over de uren dat hij dit verlof geniet, maar ten hoogste over 13 maal de formele arbeidsduur per week, aanspraak op doorbetaling van een percentage van zijn bezoldiging minus het daaraan gekoppelde maximale uurbedrag van de fiscale tegemoetkoming van de Belastingdienst waarop de ambtenaar aanspraak kan maken.
Geen terugbetalingsverplichting ontstaat indien het ontslag als bedoeld in artikel 8:1, eerste lid:
en evenmin indien de betrokkene aanspraak heeft op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet, vanwege werkloosheid, die is ontstaan doordat de ambtenaar ontslag heeft gevraagd omdat hij de echtgenoot of geregistreerde partner volgt, die door geheel buiten hem liggende oorzaken noodzakelijk van standplaats moet wijzigen.
De ambtenaar die gedurende het betaald ouderschapsverlof of binnen drie maanden daarna op eigen verzoek een betrekking aanvaardt voor minder uren dan hij direct voorafgaande aan het ouderschapsverlof vervulde, is verplicht de bezoldiging, die hij op grond van artikel 6:5 heeft genoten over de uren waarmee zijn aanstelling wordt verminderd, terug te betalen.
Overgangsrecht ouderschapsverlof
De ambtenaar die op grond van de Waz recht heeft op ouderschapsverlof, heeft, voor zover lokaal een regeling betaald ouderschapsverlof is of wordt vastgesteld, over de uren dat hij dit verlof geniet, maar ten hoogste over 13 maal de formele arbeidsduur per week, aanspraak op doorbetaling van zijn bezoldiging, berekend naar een percentage bepaald in het tweede en derde lid, indien:
Over de uren waarop de ambtenaar betaald ouderschapsverlof geniet wordt het bedrag van de bezoldiging, berekend op grond van het tweede en derde lid, verminderd met het daaraan gekoppelde maximale uurbedrag van de fiscale tegemoetkoming van de Belastingdienst waarop de ambtenaar aanspraak kan maken.
Zwangerschaps- en bevallingsverlof
Indien als gevolg van handelingen of nalaten van handelingen door de vrouwelijke ambtenaar de Waz-uitkering nog niet tot uitbetaling is gekomen, vermindering ondergaat, aan de ambtenaar een boete wordt opgelegd, danwel het recht op de Waz-uitkering geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit aan haar schuld of toedoen te wijten is, wordt de Waz-uitkering op de bezoldiging in mindering gebracht.
Indien als gevolg van handelingen of nalaten van handelingen door de ambtenaar de Waz-uitkering nog niet tot uitbetaling is gekomen, vermindering ondergaat, aan de ambtenaar een boete wordt opgelegd, danwel het recht op de Waz-uitkering geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit aan zijn schuld of toedoen te wijten is, wordt de Waz-uitkering op de bezoldiging in mindering gebracht.
Onbetaald verlof onder meer t.b.v. de gemeentelijke levensloopregeling
Het college kent een verzoek om onbetaald verlof dat betrekking heeft op een periode direct voorafgaand aan de pensionering toe, tenzij zwaarwegende dienstbelangen zich daartegen verzetten. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt het verlof verleend voor een periode van maximaal drie jaren.
Gedurende de periode van het verlof is het verhaal van de pensioenpremies en de Vut-fonds bijdrage als bedoeld in artikel 21 van het FPU-reglement basis- en aanvullende uitkering gelijk aan het bedrag van de premies en de bijdrage die voor de ambtenaar zijn verschuldigd. Bij deeltijd verlof wordt het verhaal naar rato vastgesteld. Het verhaal is, voor wat betreft de pensioenpremies, niet aan de orde in het geval dat het verlof voor ten hoogste drie maanden is verleend.
Hoofdstuk 6a DE GEMEENTELIJKE LEVENSLOOPREGELING
De bepalingen van dit hoofdstuk hebben ten doel het treffen van een voorziening in geld uitsluitend ten behoeve van de financiering van een periode van (gedeeltelijk) onbetaald verlof door de ambtenaar. De gespaarde voorziening blijft qua omvang binnen de grenzen van artikel 19g van de Wet op de loonbelasting 1964.
De ambtenaar die geboren is na 31 december 1949, met uitzondering van de ambtenaar die in 2005 55 jaar is geworden en die in deeltijd met FPU is gegaan, heeft recht op een levensloopbijdrage ten bedrage van 1,5% van het voor hem in een kalenderjaar geldende salaris op jaarbasis. De bijdrage bedraagt bij een volledige betrekking minimaal €400. Bij een deeltijd betrekking wordt dit bedrag naar rato vastgesteld. De levensloopbijdrage wordt tevens uitgekeerd aan ambtenaren die zijn geboren voor of op 31 december 1949 en die geen recht hebben op een uitkering zoals bedoeld in hoofdstuk 5a.
Bij indiensttreding vanaf 1 augustus van een kalenderjaar bouwt de ambtenaar naar evenredigheid aanspraken op een levensloopbijdrage op. Bij ontslag van de ambtenaar vindt betaling van de levensloopbijdrage plaats over het gedeelte van het kalenderjaar dat de ambtenaar in dienstverband werkzaam is geweest.
Uitbetaling levensloopbijdrage 2008
De levensloopbijdrage, bedoeld in artikel 6a:7, wordt voor het kalenderjaar 2008 als gevolg van de wijziging van het uitbetalingsmoment van juli naar december berekend over de maanden augustus 2007 tot en met december 2008. De bijdrage bedraagt bij een volledige betrekking minimaal € 567. Bij een deeltijdbetrekking wordt dit bedrag naar rato vastgesteld.
Met inachtneming van het derde lid, wordt het levenslooptegoed niet afgekocht, vervreemd, prijsgegeven dan wel formeel of feitelijk als voorwerp van zekerheid gesteld anders dan ten behoeve van de in artikel 61k Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 bedoelde verpanding ten behoeve van de belastingdienst bij buitenlandse aanbieders.
7 AANSPRAKEN BIJ ONGESCHIKTHEID WEGENS ZIEKTE OF GEBREK
§ 2. Bedrijfsgeneeskundige begeleiding en geneeskundig onderzoek
Periodiek geneeskundig onderzoek
De ambtenaar die in verband met de uitoefening van zijn werkzaamheden aan bijjzonder gevaar voor zijn gezondheid blootstaat, dan wel voor een goede vervulling van zijn betrekking aan bijzondere gezondheidseisen moet voldoen, is verplicht zich aan een periodiek geneeskundig onderzoek te onderwerpen, indien zulks naar het oordeel van het college, na overleg met de arbo-dienst, noodzakelijk is.
Indien bij een onderzoek, bedoeld in artikel 7:2:4 of in artikel 7:2:5 blijkt van een zodanige lichamelijke of geestelijke toestand van de ambtenaar, dat naar het oordeel van de arbo-dienst de belangen van de ambtenaar, die van de dienst of van bij de dienstuitoefening betrokken derden zich tegen voortzetting van zijn betrekking verzetten, wordt de ambtenaar door het college buiten dienst gesteld.
Een buitendienststelling, bedoeld in het eerste lid, vindt niet plaats indien, naar het oordeel van de arbo-dienst, de lichamelijke of geestelijke toestand van de ambtenaar het wenselijk maakt dat hij tijdelijk met andere werkzaamheden wordt belast, indien en voor zover deze voorhanden zijn. In dat geval is artikel 7:18:1 van overeenkomstige toepassing.
Maatregelen of voorzieningen in belang herstel ambtenaar
Indien daartoe naar het oordeel van de arbo-dienst aanleiding bestaat, verzoekt het college het UWV de ambtenaar in aanmerking te laten komen voor maatregelen of voorzieningen in het belang van het herstel van zijn gezondheid, dan wel in het belang van het behoud, het herstel of de bevordering van zijn arbeidsgeschiktheid.
§ 3. Aanspraken tijdens ziekte
De ambtenaar bedoeld in het derde en vierde lid, die ten minste 50% van zijn formele arbeidsduur zijn arbeid, passende arbeid, werkzaamheden in het kader van zijn reïntegratie verricht of scholing volgt in het kader van zijn reïntegratie, genoemd in het zesde lid van dit artikel, heeft recht op een extra percentage van 5% berekend over de bezoldiging waar hij recht op heeft ingevolge dit artikel. Hierbij geldt als maximum de bezoldiging bedoeld in het eerste lid.
Voor de toepassing van het eerste tot en met het vierde lid worden perioden van ongeschiktheid wegens ziekte samengeteld indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin zwangerschaps- en bevallingsverlof wordt genoten, bedoeld in artikel 6:7, tenzij in dat geval de ongeschiktheid redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.
Bezoldiging bij ziekte bij seniorenmaatregel en onbetaald/gedeeltelijk betaald verlof
De ambtenaar van wie de werktijd is teruggebracht ingevolge een seniorenmaatregel op grond van hoofdstuk 5, heeft recht op doorbetaling van de bezoldiging als bedoeld in artikel 7:3, met dien verstande dat de ambtenaar nooit een groter bedrag aan bezoldiging doorbetaald kan krijgen, dan dat hij doorbetaald zou hebben gekregen, indien hij niet ziek zou zijn geweest.
De ambtenaar die onbetaald dan wel gedeeltelijk betaald verlof geniet heeft recht op doorbetaling van de bezoldiging als bedoeld in artikel 7:3, met dien verstande dat de ambtenaar nooit een groter bedrag aan bezoldiging doorbetaald kan krijgen, dan dat hij doorbetaald zou hebben gekregen, indien hij niet ziek zou zijn geweest.
Uitkering wegens arbeidsongeschiktheid in en door de dienst
De aanvullende uitkering genoemd in het eerste lid is voor de ambtenaar met een WGA- of IVA uitkering, gelijk aan het bedrag dat nodig is om de aan de ambtenaar toegekende WGA- of IVA-uitkering, vermeerderd met een aan de ambtenaar toegekende bovenwettelijke aanvulling ingevolge het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP, aan te vullen tot een bepaald percentage van de bezoldiging die de ambtenaar heeft genoten in het jaar voorafgaand aan zijn ontslag. Dit percentage is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid en bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van:
Vergoeding kosten geneeskundige verzorging bij arbeidsongeschiktheid in en door de dienst
Vaststelling referte-tijdvak toelagen
Het referte-tijdvak dat in acht wordt genomen voor de vaststelling van de gemiddelde hoogte van de toelage onregelmatige dienst, de overgangstoelage onregelmatige dienst, alsmede de prestatiebeloning, ten behoeve van de vaststelling van het bedrag van de bezoldiging zoals bedoeld in dit hoofdstuk, dient in een lokale regeling nader te worden uitgewerkt.
Werktijd bij ziekte bij seniorenmaatregel en toepassing van artikel 2:7a
De ambtenaar wiens arbeidsduur is aangepast op grond van artikel 2:7a, kan voor de duur van de periode waarvoor toepassing van dit artikel is bepaald, worden verplicht tot aanvaarding van arbeid waarvan de arbeidsduur overeenkomt met deze tijdelijke uitgebreide arbeidsduur. Wanneer de periode waarvoor de toepassing van artikel 2:7a is verstreken, geldt de verplichting voor de ambtenaar ten aanzien van de aanvaarding van een nieuwe functie voor de formele arbeidsduur.
§ 4. Verplichtingen en sancties
Het college is verplicht zo tijdig mogelijk zodanige maatregelen te treffen en voorschriften te geven als redelijkerwijs nodig is, opdat de ambtenaar, die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte of gebrek verhinderd is zijn arbeid te verrichten, in staat wordt gesteld de eigen arbeid of passende arbeid te verrichten.
Uit hoofde van zijn verplichting, genoemd in het eerste en tweede lid, stelt het college in overeenstemming met de ambtenaar een plan van aanpak op als bedoeld in artikel 25, tweede lid, van de WIA. Het plan van aanpak wordt met medewerking van de ambtenaar regelmatig geëvalueerd en zo nodig bijgesteld.
Het college stelt een protocol vast, waarin de regels zijn opgenomen met betrekking tot de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begeleiding van ziekteverzuim, verplichtingen omtrent ziek- en herstelmeldingen daaronder begrepen, de arbeidsgezondheidskundige begeleiding en de daarbij in acht te nemen procedures.
Verplichting ambtenaar tot informatieverstrekking bij ziekte
Verplichtingen ambtenaar medisch onderzoek
De ambtenaar is verplicht zich te onderwerpen aan een door of vanwege de arbo-dienst in te stellen medisch onderzoek ter beantwoording van de vragen:
of de ambtenaar ten onrechte nalaat zich onder geneeskundige behandeling te stellen of te blijven stellen, dan wel zich niet houdt aan de voorschriften hem door de behandelende geneeskundige gegeven, met dien verstande dat te dezen voorschriften tot het verlenen van medewerking aan een ingreep van heelkundige aard zijn uitgezonderd;
Geen aanspraak op doorbetaling bezoldiging
Geen aanspraak op doorbetaling bezoldiging als bedoeld in artikel 7:3 bestaat:
indien blijkens het geneeskundig onderzoek, bedoeld in artikel 7:12, sprake is van een omstandigheid waarbij de ambtenaar opzettelijk de verhindering tot het vervullen van zijn betrekking heeft veroorzaakt, tenzij de ambtenaar daarvan op grond van zijn geestelijk toestand geen verwijt kan worden gemaakt;
indien de verhindering wegens ziekte zich voordoet binnen een halfjaar na de in artikel 2:3, eerste lid, bedoelde geneeskundige keuring en alsdan blijkt dat de ambtenaar hierbij onjuiste informatie omtrent zijn gezondheidstoestand heeft verstrekt of gegevens heeft verzwegen, ten gevolge waarvan de verklaring dat tegen de vervulling van zijn betrekking uit medisch oogpunt geen bezwaren bestaan, ten onrechte is afgegeven, tenzij de ambtenaar aannemelijk maakt dat hij te goeder trouw heeft gehandeld.
Bezoldiging uitbetalen aan anderen en nabetaling aan ambtenaar
Voor zover het college van zijn in het eerste lid bedoelde bevoegdheid geen gebruik heeft gemaakt, wordt de ingevolge de artikelen 7:13:1, 7:13:2 en 7:14 niet uitbetaalde bezoldiging alsnog aan de ambtenaar uitbetaald wanneer de ambtenaar op grond van de second opinion die hij conform artikel 30, eerste lid, onderdeel e, f en g, van de wet SUWI, heeft aangevraagd inzake het oordeel over de ongeschiktheid tot werken in het gelijk gesteld wordt.
Herplaatsing in passende arbeid
Voorwaarde voor definitieve herplaatsing van de ambtenaar die ziek is geworden op of na 1 juli 2007 en die minder dan 35% arbeidsongeschikt is, is in de periode van 12 maanden na de periode van 24 maanden, bedoeld in het tweede lid, dat de ambtenaar met de passende arbeid zijn volledige restverdiencapaciteit benut.
Voorwaarde voor definitieve herplaatsing van de ambtenaar die ziek is geworden op of na 1 juli 2007 en die 35% of meer, maar minder dan 80% arbeidsongeschikt is, is in de periode van 12 maanden na de periode van 24 maanden, bedoeld in het tweede lid, dat de ambtenaar met de passende arbeid 50% van zijn restverdiencapaciteit of meer benut.
Voor het bepalen van de periode van 24 respectievelijk 12 maanden worden perioden van ongeschiktheid voor de vervulling van de betrekking tengevolge van zwangerschap voorafgaand aan het zwangerschaps- en bevallingsverlof en de periode van het zwangerschaps- of bevallingsverlof bedoeld in artikel 6:7, niet in aanmerking genomen.
Voor het bepalen van de periode van 24 respectievelijk 12 maanden worden perioden van ongeschiktheid wegens ziekte samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen, of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin zwangerschaps- of bevallingsverlof wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid in dit geval redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.
Inkomsten andere betrekking in mindering brengen op bezoldiging
Indien de ambtenaar tijdens de verhindering tot het vervullen van zijn betrekking, op grond van een aan het college uitgebracht advies door de arbo-dienst of door het UWV, in het belang van zijn genezing of zijn reïntegratie, dan wel in het kader van herplaatsing wenselijk geachte arbeid voor zichzelf of voor derden verricht, worden de inkomsten uit deze arbeid in mindering gebracht op de bezoldiging waar de ambtenaar recht op heeft krachtens artikel 7:3.
Samenloop van bezoldiging bij ziekte met ZW-uitkering
Indien als gevolg van handelingen of nalaten van handelingen door de ambtenaar de ZW-uitkering vermindering ondergaat, aan de ambtenaar een boete wordt opgelegd, dan wel het recht op de ZW-uitkering geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit aan zijn schuld of toedoen te wijten is, wordt voor de toepassing van dit artikel rekening gehouden met een volledige ZW-uitkering.
Samenloop van bezoldiging bij ziekte met uitkering op grond van de WIA
Indien de ambtenaar ter zake van de desbetreffende verhindering tot het vervullen van zijn betrekking recht heeft op een WGA- of een IVA-uitkering, wordt het bedrag van die uitkering in mindering gebracht op het bedrag waarop hij op grond van artikel 7:3 recht heeft. Wanneer de ambtenaar recht heeft op een IVA-uitkering dan wel een WGA-uitkering in verband met volledige, maar niet duurzame arbeidsongeschiktheid, heeft de ambtenaar ten minste recht op een bedrag ter hoogte van deze IVA- of WGA-uitkering.2. Indien de ambtenaar recht heeft op een WGA- of een IVA-uitkering uit hoofde van twee of meer dienstbetrekkingen, wordt die uitkering naar rato van de bezoldiging uit de verschillende functies, in mindering gebracht op de dienstbetrekking op grond waarvan de bezoldiging wordt doorbetaald.
Indien de ambtenaar geen WGA- of IVA-uitkering aanvraagt binnen de in de WIA gestelde termijnen en hem dit redelijkerwijs kan worden verweten, wordt voor de periode dat hij dientengevolge geen WGA- of IVA-uitkering ontvangt, voor de toepassing van dit artikel rekening gehouden met een IVA-uitkering.
Indien als gevolg van handelingen of nalaten van handelingen door de ambtenaar niet kan worden vastgesteld of de ambtenaar in aanmerking komt voor een WGA- of een IVA-uitkering en hem dit redelijkerwijs kan worden verweten, wordt voor de toepassing van dit artikel rekening gehouden met een IVA-uitkering.
Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door betrokkene de WGA- of IVA-uitkering vermindering ondergaat, dan wel het recht daarop geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en hem dit redelijkerwijs kan worden verweten, wordt voor de toepassing van dit artikel uitgegaan van de WGA- of IVA-uitkering zoals die werd genoten voor vermindering of gehele of gedeeltelijke weigering van het bedrag plaatsvond.
Indien de ambtenaar uit hoofde van een ander dienstverband een tegemoetkoming krijgt voor ziektekosten, wordt dit verrekend met de tegemoetkoming op grond van artikel 7:24a en artikel 7:25. De ambtenaar is verplicht de gemeente te informeren, indien hij een dergelijke tegemoetkoming ontvangt uit hoofde van een andere dienstbetrekking.
Premies die de ambtenaar en/of zijn gezinsleden verschuldigd zijn aan de geselecteerde zorgverzekeraar worden door het college op de bezoldiging van de desbetreffende ambtenaar ingehouden en afgedragen aan de geselecteerde zorgverzekeraar, tenzij de ambtenaar schriftelijk aan de geselecteerde zorgverzekeraar heeft meegedeeld hiertegen bezwaar te hebben, of tenzij de som van de af te dragen premies hoger is dan de netto bezoldiging van de ambtenaar.
Op de ambtenaar of gewezen ambtenaar, die wegens ziekte op 31 december 2000 recht heeft op bezoldiging of uitkering op grond van dit hoofdstuk en waarvan de ziekte ook na deze datum voortduurt, blijven de bepalingen van dit hoofdstuk, zoals deze luidden op 31 december 2000 van kracht tot het moment dat de ziekte van de betrokkene eindigt, dan wel tot de dag met ingang waarvan de betrokkene recht krijgt op een uitkering krachtens de Ziektewet.
De ambtenaar die herplaatst is op grond van artikel 7:6, tweede lid onder c, zoals dat luidde voor 1 januari 2003, heeft, indien naderhand maar voor 1 januari 2001, de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager niveau is vastgesteld, recht op een garantie-uitkering, indien hem geen aanvullende gangbare arbeid is aangeboden van een zodanige omvang dat hij in staat is om zijn toegenomen restverdiencapaciteit te benutten. Onder gangbare arbeid wordt in dit artikel verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe betrokkene in staat is, gezien zijn krachten en bekwaamheden.
Op de garantie-uitkering wordt in mindering gebracht hetgeen de ambtenaar ontvangt aan bezoldiging uit de betrekking waarin hij is herplaatst en, in voorkomend geval, met het recht op WAO-uitkering, invaliditeitspensioen, herplaatsingstoelage en inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf verkregen op of na de datum waarop de arbeidsongeschiktheid op een lager niveau is vastgesteld.
Indien de betrokkene nalaat van de gelegenheid gebruik te maken die kan leiden tot het verkrijgen van gangbare arbeid, indien hij weigert gangbare arbeid te aanvaarden of indien hij opzettelijk inkomsten uit gangbare arbeid verloren laat gaan, wordt het bedrag van de garantie-uitkering verminderd met het bedrag van de verzuimde, of de verloren gegane inkomsten.
Op de ambtenaar, bedoeld in het vorige lid, zijn de artikelen 7:1, 7:5, 7:9, 7:11, 7:14, 7:16 en 7:21, zoals die golden op 31 december 2005, van toepassing, waarbij de verwijzing in artikel 7:21, eerste lid, naar artikel 7:3, eerste lid, gelezen moet worden als een verwijzing naar artikel 7:3, zoals dat luidt met ingang van 1 januari 2006.
Het college stelt per 1 januari 2006 voor de ambtenaren van wie de eerste dag van ongeschiktheid, bedoeld in artikel 7:3, is gelegen op of na 1 januari 2004, de duur van de ongeschiktheid vast. De hoogte van de loondoorbetaling vanaf 1 januari 2006 wordt bij voortduring van de ongeschiktheid berekend op basis van het bepaalde in artikel 7:3, eerste tot en met het vierde lid.
Indien een strafrechtelijke vervolging tegen de ambtenaar aanhangig is of indien overwogen wordt hem in aanmerking te brengen voor disciplinaire straf kan het nemen van een beslissing op een verzoek om ontslag worden aangehouden totdat de uitspraak van de strafrechter of de beslissing inzake de disciplinaire straf onherroepelijk is geworden.
Ontslag wegens ouderdomspensioen
De aanstelling of arbeidsovereenkomst van de medewerker die na de leeftijd van 65 jaar in dienst is getreden van de gemeente, alsmede de aanstelling of arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 8:2, tweede lid, wordt beëindigd wanneer een van de partijen dat wenselijk acht. Hierbij wordt een opzegtermijn van één maand in acht genomen.
Ontslag kan aan de ambtenaar worden verleend wegens opheffing van zijn betrekking of wegens verandering in de inrichting van het dienstonderdeel waarbij hij werkzaam is of van andere dienstonderdelen, dan wel wegens verminderde behoefte aan arbeidskrachten. Ontslag op grond van dit artikel wordt eervol verleend.
Ontslag wegens volledige arbeidsongeschiktheid
Voor het bepalen van het in het derde lid bedoelde tijdvak van 24 maanden worden perioden van ongeschiktheid voor de vervulling van de betrekking tengevolge van zwangerschap voorafgaand aan het zwangerschaps- en bevallingsverlof en de periode van het zwangerschaps- of bevallingsverlof bedoeld in artikel 6:7, niet in aanmerking genomen.
Voor het bepalen van het in het derde lid bedoelde tijdvak van 24 maanden worden perioden van ongeschiktheid wegens ziekte samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen, of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin zwangerschaps- of bevallingsverlof wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid in dit geval redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.
Ontslag wegens gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid
Voor het bepalen van het in het tweede lid, onderdeel a, bedoelde tijdvak van 36 maanden worden perioden van ongeschiktheid voor de vervulling van de betrekking tengevolge van zwangerschap voorafgaand aan het zwangerschaps- en bevallingsverlof en de periode van het zwangerschaps- of bevallingsverlof bedoeld in artikel 6:7, niet in aanmerking genomen.
Voor het bepalen van het in het tweede lid, onderdeel a, bedoelde tijdvak van 36 maanden worden perioden van ongeschiktheid wegens ziekte samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen, of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin zwangerschaps- of bevallingsverlof wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid in dit geval redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.
Indien voor de ambtenaar buiten de gemeentelijke dienst passende arbeid als bedoeld in artikel 7:16, derde of vierde lid, aanwezig is, is ontslag vanaf 24 maanden na de eerste dag van ongeschiktheid op grond van dit artikel mogelijk. Bij het bepalen van de termijn van 24 maanden worden het zesde, zevende en achtste lid van artikel 7:16 overeenkomstig toegepast.
De ambtenaar die ongeschikt is voor de vervulling van zijn functie wegens ziekte of gebrek kan ontslag verleend worden indien hij zonder deugdelijke grond weigert:
gevolg te geven aan door het college of een door hem aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften en mee te werken aan door het college of een door hem aangewezen deskundige getroffen maatregelen om hem in staat te stellen de eigen of passende arbeid te verrichten, als bedoeld in artikel 7:9;
Behalve in het geval, bedoeld in artikel 8:7, onder e, wordt een ontslag op grond van evengenoemd artikel eervol verleend. Het ontslag kan niet eerder ingaan dan op de dag volgende op die waarop de reden voor het ontslag voor het eerst aanwezig was.
De grond waarop het ontslag berust, dat is verleend ingevolge artikel 8:8, wordt slechts op verzoek van de ambtenaar in het ontslagbesluit vermeld.
Aan de ambtenaar die in verband met de aanvaarding van een functie in een publiekrechtelijk college, waarin hij was benoemd of verkozen tijdelijk is ontheven van de waarneming van zijn ambt, wordt indien hij ophoudt zodanige functie te bekleden en hij naar het oordeel van het college niet in actieve dienst kan worden hersteld, eervol ontslag verleend.
Aan de ambtenaar die ontslag vraagt met het oog op een uitkering op grond van de FPU-regeling wordt eervol ontslag verleend indien het bestuur van de Stichting fonds vrijwillig vervroegd uittreden overheidspersoneel alsmede het bestuur van de Stichting Pensioenfonds ABP op grond van een desbetreffende aanvraag hebben vastgesteld dat na te verlenen ontslag recht bestaat op een uitkering op grond van die regeling.
Het in het eerste lid genoemde ontslag kan ook voor een gedeelte van de voor de ambtenaar geldende formele arbeidsduur per week worden verleend, tenzij de belangen van de dienst zich hiertegen verzetten. Het deeltijdontslag bedraagt ten minste 10% van de formele arbeidsduur per week. Het deeltijdontslag bedraagt telkenmale dat het wordt verleend, ten minste 10% van de oorspronkelijke formele arbeidsduur.
Ontslag uit een tijdelijke aanstelling of tijdelijke urenuitbreiding
De ambtenaar die tijdelijk is aangesteld voor bepaalde tijd is van rechtswege ontslagen op de datum waarop die tijd verstrijkt. Indien na de datum, bedoeld in de eerste volzin, het dienstverband feitelijk wordt gehandhaafd zonder dat opnieuw een aanstelling is verleend, wordt de tijdelijke aanstelling geacht voor dezelfde tijd te zijn aangegaan.
De ambtenaar met wie een urenuitbreiding voor bepaalde tijd is aangegaan, is, voor zover het die urenuitbreiding betreft, van rechtswege ontslagen op de datum dat de urenuitbreiding eindigt. Indien na de datum, bedoeld in de eerste volzin, de urenuitbreiding feitelijk wordt gehandhaafd zonder dat opnieuw een urenuitbreiding is verleend, wordt de tijdelijke urenuitbreiding geacht voor dezelfde tijd te zijn aangegaan.
Opzegtermijn bij beëindiging tijdelijke aanstelling of urenuitbreiding voor onbepaalde tijd
Ontslagbescherming leden ondernemingsraad en vakorganisaties
Ontslag op grond van artikel 8:8 kan niet geschieden wegens het feit dat de ambtenaar door een toegelaten organisatie als bedoeld in artikel 12:1, derde lid, of door een daarbij aangesloten bond is aangewezen om bestuurlijke of vertegenwoordigende activiteiten te ontplooien binnen zijn centrale of een daarbij aangesloten bond c.q. binnen de organisatie van de werkgever, die er toe strekken de doelstellingen van zijn centrale van overheidspersoneel en de daarbij aangesloten bonden te ondersteunen.
Tijdens de schorsing ingevolge artikel 8:15:1, eerste lid, onder b of c , kan de bezoldiging voor een derde gedeelte worden ingehouden; na verloop van een termijn van zes weken kan een verdere vermindering van het uit te keren bedrag, ook tot het volle bedrag van de bezoldiging, plaatsvinden, behoudens het bepaalde in het derde lid.
Tijdens de schorsing ingevolge artikel 8:15:1, eerste lid, onder a , kan tot de in de strafaanzegging of -oplegging genoemde datum van ingang van het ontslag de bezoldiging geheel of gedeeltelijk worden ingehouden, behoudens het bepaalde in het derde lid. Met ingang van de datum van het ontslag wordt de uitkering van de bezoldiging geheel gestaakt.
Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de ambtenaar wordt aan de weduwe, weduwnaar of geregistreerde partner een bedrag uitgekeerd gelijk aan de bezoldiging over een tijd vak van drie maanden vermeerderd met de vakantietoelage. Als maatstaf bij de berekening van het in de vorige volzin bedoelde bedrag wordt in aanmerking genomen de voor de ambtenaar op de dag van overlijden geldende bezoldiging per maand. Indien de overledene geen weduwe, weduwnaar of geregistreerde partner na laat, geschiedt de uitkering ren behoeve van de minderjarige wettige, natuurlijke en pleegkinderen. Ontbreken ook zodanige kinderen dan geschiedt de uitkering, indien de overledene kostwinner was van ouders, meerderjarige kinderen, broeders of zusters, ten behoeve van deze betrek- kingen.
Indien de overledene geen betrekkingen, bedoeld in het tweede lid , na laat , kan het daarbedoelde bedrag door het bevoegd bestuursorgaan geheel of ten dele worden uitgekeerd voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte en van de lijk bezorging , indien de nalatenschap van de overledene voor de betaling van die kosten ontoereikend is.
Gedurende de maand waarin het overlijden van de ambtenaar plaatsvond en de daarop volgende drie maanden behouden de achterblijvende gezinsleden het gebruik van de dienstwoning waarin zij met de ambtenaar woonden. Daarvan kan echter worden afgeweken als het college dat in het belang van de dienst noodzakelijk acht.
Overlijdensuitkering bij een ongeval in en door de dienst
Indien de ambtenaar overlijdt en zijn overlijden een rechtstreeks gevolg is van een ongeval in en door de dienst, dan wordt aan de weduwe, weduwnaar of geregistreerd partner een uitkering verstrekt. Indien de overledene geen weduwe, weduwnaar of geregistreerd partner nalaat, wordt de uitkering verstrekt aan de minderjarige wettige, natuurlijke en pleegkinderen.
Indien het college een verzekering heeft afgesloten die tot uitkering komt in geval de ambtenaar overlijdt als gevolg van een ongeval in en door de dienst, bedraagt de uitkering in afwijking van het tweede lid het bedrag waarvoor het college zich terzake heeft verzekerd, met een minimum van één jaarbezoldiging.
Gedeeltelijk ontslag na terugbrengen
Indien door de werkgever de formele arbeidsduur per week gedeeltelijk wordt teruggebracht, al dan niet na een tijdelijke uitbreiding daarvan, dient dit te geschieden door een gedeeltelijk ontslag op grond van dit hoofdstuk, behalve in het geval van wijziging van de aanstelling op grond van artikel 7:16.
9 UITKERING FUNCTIONEEL LEEFTIJDSONTSLAG
Tijdelijke regeling ambtenaren geboren vóór 1950 die werkzaam zijn in een betrekking bij het gemeentelijk stadsvervoer, waarvoor door het college krachtens artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, leeftijdsgrenzen zijn bepaald
Aan de ambtenaar aan wie ontslag wordt verleend op grond van het bepaalde in artikel 8:3, zoals bedoeld in artikel 9:15, wordt met ingang van de datum van het ontslag ten laste van de gemeente een maandelijkse uitkering toegekend.
Onder gewezen ambtenaar wordt voor de toepassing van dit hoofdstuk verstaan de ambtenaar die aan zijn ontslag aanspraak kan ontlenen op een uitkering volgens de bepalingen van dit hoofdstuk.
De in artikel 8:3:1, eerste lid, bedoeld in artikel 9:15:1, bedoelde datum van ingang van ontslag kan op verzoek van de ambtenaar, dan wel ingeval deze desgevraagd daarmee instemt voor de duur van ten hoogste een jaar, telkens met een periode van ten hoogste een jaar te verlengen, worden opgeschort, indien dit door het bestuursorgaan, bevoegd tot het verlenen van ontslag, in het belang van de dienst wordt geacht en de ambtenaar, blijkens de uitslag van een geneeskundig onderzoek, geestelijk en lichamelijk in staat kan worden geacht zijn betrekking te blijven vervullen.
Indien de ambtenaar voor wie toepassing is gegeven aan het bepaalde in het eerste lid, blijkens de uitslag van een geneeskundig onderzoek tussentijds ongeschikt is geworden voor de verdere vervulling van zijn betrekking, kan hem ontslag worden verleend met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin de uitslag van het geneeskundig onderzoek te zijner kennis is gebracht.
De uitkering bedraagt gedurende 60 maanden aansluitend aan het ontslag 80% van de laatstelijk voor het ontslag van de ambtenaar aan diens betrekking verbonden bezoldiging vermeerderd met zoveel - doch ten hoogste 10 malen - 0,5% van die bezoldiging als het totaal aantal volle dienstjaren geldig voor pensioen krachtens de pensioenreglement op de dag van het ontslag meer dan 30 bedraagt. Vervolgens bedraagt de uitkering 70% van bedoelde bezoldiging, met dien verstande dat het bedrag van de uitkering niet lager is dan het bedrag van het pensioen waarop de gewezen ambtenaar recht zou hebben indien hij zou zijn gepensioneerd met ingang van de datum van zijn ontslag en in aanmerking zou zijn genomen de diensttijd bedoeld in artikel 5.4 van het pensioenreglement, welkehij bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar zal kunnen aanwijzen.
Onder laatstelijk voor het ontslag aan de betrekking verbonden bezoldiging wordt voor de toepassing van deze regeling verstaan de bezoldiging als bedoeld in artikel 3:1, vermeerderd met de vakantieuitkering, bedoeld in artikel 6:3 , berekend over een maand en de eindejaarsuitkering, bedoeld in artikel 3:6, met dien verstande dat de vergoeding, bedoeld in artikel 3:3 en de prestatiebeloning slechts geacht worden te behoren tot de bezoldiging tot een bedrag dat overeenkomt met hetgeen in de twaalf maanden voorafgaande aan het ontslag gemiddeld per maand aan die vergoeding of beloning aan de gewezen ambtenaar is toegekend.
Indien in de laatstelijk voor het ontslag aan de betrekking verbonden bezoldiging uit anderen hoofde dan wegens periodieke verhogingen wijziging zou zijn gekomen wanneer de gewezen ambtenaar op deze bezoldiging in dienst zou zijn gebleven, geldt van de datum van in werking treden dier wijziging af het aldus gewijzigde bedrag als laatstelijk voor het ontslag aan de betrekking verbonden bezoldiging.
De hoogte van de uitkering wordt actuarieel neutraal herrekend indien de ambtenaar na 1 januari 2006 gebruik maakt van de mogelijkheid van artikel 9:1:2, eerste lid om de ingang van het ontslag uit te stellen. Overschrijdt de uitkering de oude bezoldiging dan wordt het meerdere omgezet in ouderdoms- en nabestaandenpensioen.
Indien de datum van ontslag van de ambtenaar van 55 jaar of ouder gelegen is na 1 april 1997, is deze ambtenaar verplicht een uitkering krachtens de FPU-regeling aan te vragen. De uitkering als bedoeld in artikel 9:1 komt niet tot uitbetaling indien de ambtenaar geen toestemming verleent om de uitkering krachtens de FPU-regeling via de werkgever tot uitbetaling te laten komen.
Indien de in het eerste lid bedoelde ambtenaar niet of niet tijdig de uitkering krachtens de FPU-regeling aanvraagt, en hem dit redelijkerwijs kan worden verweten, wordt, voor de periode waarin hij dientengevolge voornoemde uitkering niet of niet volledig ontvangt, voor de toepassing van lid 3 van dit artikel rekening gehouden met de uitkering die hij vanaf de ontslagdatum zou hebben genoten, indien hij de voornoemde uitkering wel tijdig zou hebben aangevraagd.
De uitkering wordt, indien en voorzover recht daarop bestaat, verminderd met het bedrag van de uitkering krachtens de FPU-regeling, met dien verstande dat buiten beschouwing blijft dat gedeelte van de uitkering krachtens de FPU-regeling dat gebaseerd is op een individuele opbouw krachtens artikel 16.2, 16.3 of 16.4 van het pensioenreglement.
Indien als gevolg van handelingen of nalaten van handelingen door de in het tweede lid bedoelde ambtenaar, de uitkering krachtens de FPU-regeling geheel of ten dele vervallen wordt verklaard dan wel geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, wordt deze uitkering voor de toepassing van lid 3 van dit artikel geacht onverminderd te zijn genoten.
Verrekening inkomsten uit of in verband met arbeid
Wanneer een gewezen ambtenaar, die aan deze regeling recht op uitkering kan ontlenen, inkomsten geniet of gaat genieten uit of in verband met arbeid, waaronder mede wordt verstaan een uitkering krachtens de WAJONG of de WAZ, of bedrijf, ter hand genomen met ingang van of na de datum waarop zijn ontslag is ingegaan, wordt op de uitkering een vermindering toegepast. Deze vermindering is gelijk aan het bedrag waarmede de inkomsten en de onverminderde uitkering krachtens artikel 9:2 samen de laatstelijk genoten bezoldiging te boven gaan.
Wanneer de gewezen ambtenaar op of na de dag, bedoeld in het eerste lid, inkomsten of hogere inkomsten verkrijgt uit arbeid of bedrijf ter hand genomen vóór evenbedoelde dag, is ten aanzien van die inkomsten of hogere inkomsten het bepaalde in het eerste lid van overeenkomstige toepassing. De hierbedoelde vermindering vindt echter niet plaats indien de inkomsten of hogere inkomsten het gevolg zijn van algemene loonsverhogingen, of indien de gewezen ambtenaar aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband houdende met het ontslag.
Van het ter hand nemen van enige arbeid of bedrijf doet de gewezen ambtenaar onverwijld mededeling aan het college. Daarbij doet hij, voor zover mogelijk, opgave van de inkomsten, die hij uit dien hoofde zal verwerven; hij is verplicht om, indien die inkomsten tijdelijk of blijvend wijziging ondergaan, daarvan tijdig voor het verschijnen van de eerstvolgende uitkeringstermijn nadere opgave te doen. Zijn de inkomsten niet vooraf op te geven, dan doet hij tijdig vóór het verschijnen van elke uitkeringstermijn opgave van de inkomsten die hij sedert het ter hand nemen van de werkzaamheden of sinds de vorige opgave heeft genoten. Brengt echter de aard der werkzaamheden mede dat de inkomsten over een langere termijn moeten worden berekend, dan geschiedt de opgave over die langere termijn en kan op de uitkering een voorlopige vermindering worden toegepast naar een geraamd bedrag van die inkomsten, onder voorbehoud van nadere verrekening aan het einde van evenbedoelde termijn.
Dit lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van de arbeid of bedrijf en de inkomsten daaruit, bedoeld in artikel 9:4:1, tweede en derde lid.
Samenloop met aanspraken uit hoofde van ziekte of ongeval
Ten aanzien van hem die aan deze regeling recht op uitkering ontleent en die na zijn ontslag uit hoofde van ziekte of ongeval nog aanspraken in verband met de dienstbetrekking waaruit hij is ontslagen heeft of verkrijgt, wordt de uitkering tot het einde van de periode waarover die aanspraken bestaan, verminderd met het bedrag daarvan.
Indien de gewezen ambtenaar bij het bereiken van de leeftijd van 62 jaar gebruik maakt van de mogelijkheid die artikel 16.3 van het pensioenreglement biedt tot vrijwillige voortzetting van de pensioenopbouw, worden de kosten van deze vrijwillig voortzetting gedragen door de gemeente voor zover het pensioenopbouw voor de helft betreft, met dien verstande dat per 1 januari 2007 30% van het bedrag van de premie dat door de werkgever afgedragen zou moeten worden, indien de gewezen ambtenaar nog verplicht pensioen zou opbouwen, voor rekening blijft van de gewezen ambtenaar. De kosten van een vrijwillige aanvullende deelname waardoor de pensioenopbouw voor meer dan de helft plaats vindt, komen volledig ten laste van de gewezen ambtenaar.
De werkgever stelt de ambtenaar in de drie maanden voor zijn ontslag schriftelijk op de hoogte van:
dat indien de gewezen ambtenaar van de onder a weergegeven mogelijkheid gebruik maakt om voor de helft pensioen te blijven opbouwen dit niet leidt tot extra kosten in vergelijking tot de situatie zoals die gold voor de gewezen ambtenaar voordat hij de leeftijd van 62 jaar bereikte als gevolg van de toepasselijkheid van artikel 9:5 lid 1;
Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de gewezen ambtenaar heeft de weduwe, weduwnaar of geregistreerde partner, die krachtens de pensioenreglement recht heeft op een nabestaandenpensioen, recht op een bedrag gelijk aan de bezoldiging bedoeld in artikel 9:2 over een tijdvak van drie maanden welk bedrag in voorkomend geval wordt verminderd met de uitkering bij overlijden krachtens de FPU-regeling. Wordt geen weduwe, weduwnaar of geregistreerde partner als bedoeld in de vorige volzin nagelaten, dan verkrijgen de minderjarige kinderen van de overledene recht op bedoelde uitkering. Ontbreken ook zodanige kinderen, dan hebben, indien de overledene kostwinner was van ouders, meerderjarige kinderen, broers of zusters, deze betrekkingen recht op bedoelde uitkering.
Ingangsdatum ontslag wegens FLO
Indien een ambtenaar die een betrekking vervult als in artikel 9:9:1 genoemd op het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling de leeftijdsgrens als genoemd in dat artikel reeds heeft bereikt, wordt hem eervol ontslag verleend met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin deze regeling in werking treedt, tenzij overeenkomstige toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9:1:2, eerste lid.
De ambtenaar die op 1 januari 2006 of daarna FLO-ontslag wordt verleend en die recht heeft op een uitkering op grond van dit hoofdstuk, heeft totdat het FLO-overgangsrecht is vastgesteld recht op een maandelijkse uitkering waarvan het bedrag berekend wordt op basis van de bepalingen van dit hoofdstuk.
9a AMBTENAREN DIE VANAF 1 JANUARI 2006 IN DIENST ZIJN GETREDEN OP EEN BEZWARENDE FUNCTIE
Het college en de ambtenaar leggen in een persoonlijk loopbaanplan de afspraken vast over de loopbaanontwikkeling en de vereiste kennis en vaardigheden, alsmede de in dat kader door de ambtenaar te volgen opleiding en de te ondernemen activiteiten, die nodig zijn om na maximaal 20 jaar gewerkt te hebben in een bezwarende functie een tweede loopbaan te beginnen.
Het loopbaanplan omvat in ieder geval die opleidingselementen die nodig zijn om de ambtenaar die bij de brandweer werkzaam is, in 20 jaar op te leiden tot MBO-niveau. Hierbij moet het gaan om opleidingen die extern erkend worden.
Garantiesalaris en afbouw toelagen
Indien een keuze van de ambtenaar leidt tot een wijziging van de feitelijke uitbetaling van de bezoldiging genoemd in artikel 3:1, tweede lid, onderdeel c, werkt die wijziging van de feitelijke uitbetaling van de bezoldiging genoemd in artikel 3:1, tweede lid, onderdeel c door in de oude bezoldiging.
De ambtenaar die binnen de organisatie van de gemeente de tweede loopbaan begint, krijgt een garantietoelage ter hoogte van het negatieve verschil tussen het oude en het nieuwe salaris. Het oude salaris wordt niet geïndexeerd met de generieke salarisverhoging, zoals deze in de gemeentelijke sector wordt overeengekomen.
Op de garantietoelage wordt een vermindering toegepast tot het bedrag waarmee het nieuwe salaris en eventuele toelagen en vergoedingen, behorende bij de nieuwe functie, samen met de garantietoelage de oude bezoldiging overstijgt. De oude bezoldiging wordt niet geïndexeerd met de generieke salarisverhoging, zoals deze in de gemeentelijke sector wordt overeengekomen.
De ambtenaar die als gevolg van de tweede loopbaan binnen de organisatie van de gemeente de toelagen en vergoedingen verliest, die behoorden bij de bezwarende functie, krijgt een aflopende afbouwtoelage ter hoogte van een percentage van het verschil tussen de oude toelagen en vergoedingen en eventuele toelagen en vergoedingen die bij de nieuwe functie behoren. De afbouwtoelage bedraagt:
De oude toelagen en vergoedingen worden niet geïndexeerd met de generieke salarisverhoging, zoals deze in de gemeentelijke sector wordt overeengekomen.
Op de afbouwtoelage wordt een vermindering toegepast tot het bedrag waarmee het nieuwe salaris en eventuele toelagen en vergoedingen, behorende bij de nieuwe functie, samen met de garantietoelage en de afbouwtoelage de oude bezoldiging overstijgt. De oude bezoldiging wordt niet geïndexeerd met de generieke salarisverhoging, zoals deze in de gemeentelijke sector wordt overeengekomen.
De ambtenaar die een tweede loopbaan begint buiten de organisatie van de gemeente ontvangt een afkoopbedrag ter hoogte van 175% van het verschil tussen de oude bezoldiging en het nieuwe jaarsalaris, inclusief eventuele toelagen en vergoedingen. Het nieuwe jaarsalaris, inclusief eventuele toelagen en vergoedingen, wordt berekend naar het bedrag dat voor de ambtenaar bij indiensttreding bij de nieuwe werkgever is vastgesteld.
9b OVERGANGSRECHT AMBTENAREN IN EEN FUNCTIE DIE OP 31 DECEMBER 2005 RECHT GAF OP FUNCTIONEEL LEEFTIJDSONTSLAG
Paragraaf 1 Algemene bepalingen
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
de in de lokale bezoldigingsverordening genoemde andere toelagen en emolumenten, voor zover die aan de ambtenaar zijn toegekend, met uitzondering van de levensloopbijdrage bedoeld in artikel 9e:8 en 9e:9, berekend over een periode van 12 maanden onmiddellijk voorafgaande aan de datum, die voortvloeit uit de toepassing van artikel 9b:4, artikel 9b:20, artikel 9b:25, zesde lid, artikel 9b:26, artikel 9b:47 en artikel 9b:52. De bezoldiging wordt, met uitzondering van de bezoldiging bedoeld in artikel 9b:20 en 9b:25, na deze datum geïndexeerd met de generieke salarisverhoging, zoals deze in de gemeentelijke sector wordt overeengekomen. Indien verlofopname door de ambtenaar in deze 12 maanden heeft geleid tot een wijziging van de feitelijke uitbetaling van de bezoldiging genoemd in artikel 3:1, tweede lid, onderdeel c, werkt die wijziging door in de bezoldiging.
dienstjaren voor brandweerpersoneel: de jaren in dienst van een gemeentelijk beroepsbrandweerkorps, de jaren werkzaam als buschauffeur of trambestuurder bij het stadsvervoer, mits dit een functie was, die op dat moment recht gaf op functioneel leeftijdsontslag en de jaren als vrijwilliger bij de brandweer, mits het om jaren gaat waarin daadwerkelijk en regelmatig in de uitruk is ingezet en men niet tegelijkertijd een aanstelling had als beroepsbrandweer. Bij twijfel over het aantal dienstjaren als vrijwilliger dient de ambtenaar aannemelijk te maken hoeveel jaren hij als vrijwilliger is ingezet;
dienstjaren voor ambulancepersoneel: de jaren werkzaam bij een gemeentelijke ambulancedienst, de jaren werkzaam bij een ambulancedienst van een ziekenhuis of bij een ambulancedienst in de particuliere sector en de jaren werkzaam als buschauffeur of trambestuurder bij het stadsvervoer, mits dit een functie was, die op dat moment recht gaf op functioneel leeftijdsontslag;
Paragraaf 2 De ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer in een bezwarende functie op 1 januari 2006
Keuzemogelijkheid voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006 in een bezwarende functie
De ambtenaar wordt op zijn verzoek vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin hij de leeftijd van 55 jaar bereikt volledig buitengewoon verlof verleend, tegen doorbetaling van 80% van de voor de ambtenaar geldende bezoldiging. Voor zover het dienstbelang het toelaat, kan de ambtenaar vanaf de datum bedoeld in de eerste volzin in plaats van het volledig buitengewoon verlof als hiervoor bedoeld, een keuze maken uit de volgende mogelijkheden:
Indien dit voor het behouden van vakbekwaamheidseisen noodzakelijk is en de werkgever dit kan aantonen, geldt voor ambulancepersoneel als alternatief voor onderdeel b: 60% van een volledige betrekking werken tegen doorbetaling van 95% van de daarbij behorende bezoldiging.
Voor zover het dienstbelang dit toelaat, kan de ambtenaar, met inachtneming van het derde lid, de in het eerste lid gestelde keuzemogelijkheden later laten ingaan, telkens met een periode van een jaar. Voorwaarde hierbij is dat de ambtenaar medisch geschikt is om door te werken in de bezwarende functie.
De ambtenaar die eenmaal een keuze heeft gemaakt, kan, voor zover het dienstbelang dat toelaat, gedurende de periode tot het moment, bedoeld in artikel 9b:11, zijn keuze herzien, met dien verstande dat de bonus van artikel 9b:4, eerste lid, onderdeel c, berekend wordt naar rato van de tijd die resteert tot de datum, bedoeld in artikel 9b:11, eerste lid. Hierbij geldt als voorwaarde dat als tweede en eventueel volgende keuze alleen een optie in aanmerking komt waarbij minder gewerkt wordt dan bij de eerdere keuze. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.
De ambtenaar die in de periode van 1 januari 2006 tot 1 januari 2011 gebruik maakt van de mogelijkheid, bedoeld in de eerste zin van het eerste lid van dit artikel, en direct daaraan voorafgaand een functie bekleedde waaraan salarisschaal 6 of lager was verbonden, ontvangt gedurende die periode € 500,- netto per kalenderjaar. De ambtenaar die in deze periode geen volledig kalenderjaar gebruik maakt van de genoemde mogelijkheid, ontvangt een bedrag naar rato. Deze uitkering wordt eenmaal per kalenderjaar in de maand december betaald. Aan de ambtenaar die op grond van lokaal beleid al een vergoeding heeft ontvangen, wordt alleen het deel van het totaalbedrag, waarop op grond van dit lid recht bestaat, uitbetaald dat hoger is dan de reeds ontvangen vergoeding.
Toelage onregelmatige dienst, eindejaarsuitkering en vakantietoelage tijdens de periode van artikel 9b:4
Verrekening inkomsten tijdens de periode van artikel 9b:4
Wanneer de ambtenaar tijdens de periode, bedoeld in artikel 9b:4, eerste volzin of onder b, inkomsten geniet of gaat genieten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen met ingang van of na de datum waarop artikel 9b:4 van kracht is geworden, wordt op de doorbetaling van de bezoldiging een vermindering toegepast. Deze vermindering is gelijk aan het bedrag waarmede de inkomsten en de doorbetaalde bezoldiging samen de laatstelijk genoten bezoldiging te boven gaan.
De in het derde lid bedoelde vermindering vindt echter niet plaats indien de inkomsten of hogere inkomsten het gevolg zijn van algemene loonsverhogingen, of indien de ambtenaar aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband houdende met de toepassing van artikel 9b:4.
Onbezoldigd volledig verlof voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006 in een bezwarende functie
De ambtenaar die op grond van artikel 9b:4, eerste lid, gedeeltelijk doorbetaald volledig buitengewoon verlof geniet dan wel die heeft gekozen voor artikel 9b:4, eerste lid, onderdeel a of b, wordt vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin hij de leeftijd van 59 jaar bereikt onbezoldigd volledig verlof verleend.
In afwijking van het eerste lid, gaat het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in het eerste lid, in vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin hij de leeftijd van 60 jaar bereikt, wanneer het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een leeftijdsgrens had vastgesteld van 60 jaar.
Voor zover het dienstbelang dit toelaat, kan de ambtenaar, wanneer het college op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, een leeftijdsgrens had vastgesteld van 59 of 60 jaar, het onbezoldigd volledig verlof later laten ingaan, telkens met een periode van een jaar. Voorwaarde hierbij is dat de ambtenaar medisch geschikt is om door te werken in de bezwarende functie.
Paragraaf Premieverdeling bij pensioenopbouw tijdens onbezoldigd volledig verlof
Wanneer de periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:11, eerste lid, langer is dan drie jaar, is vanaf dat moment het verhaal van de pensioenpremies en de Vut-fonds bijdrage als bedoeld in artikel 21 van het FPU-reglement basis- en aanvullende uitkering gelijk aan het bedrag van de premies en de bijdragen die voor de ambtenaar zijn verschuldigd.
Wanneer de periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:11, tweede lid, langer is dan twee jaar, is vanaf dat moment het verhaal van de pensioenpremies en de Vut-fonds bijdrage als bedoeld in artikel 21 van het FPU-reglement basis- en aanvullende uitkering gelijk aan het bedrag van de premies en de bijdragen die voor de ambtenaar zijn verschuldigd.
Garantieregeling bij arbeidsongeschiktheid na de leeftijd van 50 jaar voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006 in een bezwarende functie
De ambtenaar wiens eerste ziektedag ligt na de leeftijd van 55 jaar en die wegens ziekte ongeschikt wordt om zijn betrekking te vervullen, wordt niet ziek gemeld. Vanaf de datum dat de door deze ambtenaar gemaakte keuze op grond van artikel 9b:4, eerste lid, vanwege medische geschiktheid niet meer mogelijk is, verandert deze keuze in een keuze die op grond van zijn medische geschiktheid nog wel mogelijk is, met dien verstande dat de bonus van artikel 9b:4, eerste lid, onderdeel c, berekend wordt naar rato van de tijd die resteert tot de datum, bedoeld in artikel 9b:11, eerste lid. Op hem blijft artikel 9b:11 van toepassing.
Salarisgarantie bij definitieve herplaatsing bij ziekte
De ambtenaar die op grond van hoofdstuk 7 binnen de organisatie van de gemeente definitief herplaatst wordt, heeft recht op een garantietoelage ter hoogte van het negatieve verschil tussen de oude bezoldiging en het nieuwe totaalinkomen van de ambtenaar. Tot het totaalinkomen wordt de nieuwe bezoldiging gerekend, alsmede de uitkeringen die de ambtenaar in verband met zijn arbeidsongeschiktheid ontvangt.
Levensloop voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006 in een bezwarende functie
Inkoop OP voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006 in een bezwarende functie
Ten behoeve van de ambtenaar wordt, onder de voorwaarde dat hij daarvoor fiscale ruimte beschikbaar heeft, op de leeftijd van 53 jaar een bedrag in ABP Extra Pensioen gestort ter hoogte van 57% van het geïndexeerde loon maal de leeftijdsafhankelijke factor, die behoort bij de leeftijd van 53 jaar. Hierbij is het geïndexeerde loon het gemiddelde pensioengevend inkomen zoals dat bij ABP bekend is over de dienstjaren tot 53 jaar maal de indexatie per betreffend dienstjaar zoals door ABP is vastgesteld. Indien het loon uit enig dienstjaar bij ABP niet bekend is, toont de ambtenaar wat het loon is geweest.
Ten behoeve van de ambtenaar die voor de leeftijd van 53 jaar uittreedt uit een bezwarende functie wordt, met inachtneming van het tweede lid, het in het eerste lid genoemde bedrag in ABP Extra Pensioen gestort op het moment van uittreden, waarbij de leeftijdsafhankelijke factor wordt toegepast die hoort bij de leeftijd op het moment van uittreden en het gemiddelde loon wordt berekend tot het moment van uittreden.
Leeftijdsafhankelijke factor voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006 in een bezwarende functie
Paragraaf 3 De ambtenaar geboren na 1949 met minder dan 20 dienstjaren in een bezwarende functie op 1 januari 2006
Doorwerken zolang dat medisch verantwoord is en tenzij tweede loopbaan gestart wordt
Tweede loopbaan voor de ambtenaar met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006 in een bezwarende functie
De ambtenaar die in het kader van de tweede loopbaan een andere functie aanvaardt binnen de organisatie van de gemeente, ontvangt, in afwijking van artikel 9a:11, eerste tot en met zevende lid, een garantietoelage ter hoogte van het negatieve verschil tussen de oude bezoldiging en de nieuwe bezoldiging.
Recht voor de ambtenaar met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006 in een bezwarende functie
De ambtenaar gaat met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin hij de leeftijd van 55 jaar bereikt 50% van de voor hem geldende formele arbeidsduur werken tegen doorbetaling van 90% van de voor de ambtenaar geldende bezoldiging. Indien dit voor het behouden van vakbekwaamheidseisen noodzakelijk is en de werkgever dit kan aantonen, geldt voor ambulancepersoneel als alternatief 60% van een volledige betrekking werken tegen doorbetaling van 95% van de voor de ambtenaar geldende bezoldiging.
Toelage onregelmatige dienst, eindejaarsuitkering en vakantietoelage tijdens de periode van artikel 9b:26
Gedeeltelijk doorbetaald buitengewoon verlof voorde ambtenaar geboren na 1949 met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006 in een bezwarende functie
De ambtenaar die op 1 januari 2006 minder dan 20 dienstjaren heeft, wordt vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin hij een bepaalde leeftijd bereikt, volledig buitengewoon verlof verleend, tegen doorbetaling van een bepaald percentage van de voor de ambtenaar geldende bezoldiging. De leeftijd en het percentage zijn afhankelijk van het aantal dienstjaren op 1 januari 2006. De leeftijd waaraan de ingangsdatum van het volledig buitengewoon verlof is gekoppeld, en het percentage dat vanaf dat moment wordt betaald zijn bij een aantal dienstjaren op 1 januari 2006 van:
Vakantieopbouw tijdens de periode van artikel 9b:26 en 9b:28
Verrekening inkomsten tijdens de periode van artikel 9b:26 en artikel 9b:28
Wanneer de ambtenaar tijdens de periode, bedoeld in artikel 9b:26 en artikel 9b:28 inkomsten geniet of gaat genieten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen met ingang van of na de datum waarop artikel 9b:26 van kracht is geworden, wordt op de doorbetaling van de bezoldiging een vermindering toegepast. Deze vermindering is gelijk aan het bedrag waarmede de inkomsten en de doorbetaalde bezoldiging samen de laatstelijk genoten bezoldiging te boven gaan.
De in het derde lid bedoelde vermindering vindt echter niet plaats indien de inkomsten of hogere inkomsten het gevolg zijn van algemene loonsverhogingen, of indien de ambtenaar aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband houdende met de toepassing van artikel 9b:26.
Onbezoldigd volledig verlof voor de ambtenaar geboren na 1949 met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006 in een bezwarende functie
In afwijking van het eerste lid, gaat het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in het eerste lid, in vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de medewerker de leeftijd van 60 jaar bereikt, wanneer het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een leeftijdsgrens had vastgesteld van 60 jaar.
Voor zover het dienstbelang dit toelaat, kan de ambtenaar, voor wie het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een leeftijdsgrens had vastgesteld van 59 of 60 jaar, het onbezoldigd volledig verlof later laten ingaan, telkens met een jaar. Voorwaarde hierbij is dat de ambtenaar medisch geschikt is om door te werken in de bezwarende functie.
Premieverdeling bij persioenopbouw tijdens onbezoldigd volledig verlof
Wanneer de periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:35, eerste lid, langer is dan drie jaar, is vanaf dat moment het verhaal van de pensioenpremies en de Vut-fonds bijdrage als bedoeld in artikel 21 van het FPU-reglement basis- en aanvullende uitkering gelijk aan het bedrag van de premies en de bijdragen die voor de ambtenaar zijn verschuldigd.
Wanneer de periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:35, tweede lid, langer is dan twee jaar, is vanaf dat moment het verhaal van de pensioenpremies en de Vut-fonds bijdrage als bedoeld in artikel 21 van het FPU-reglement basis- en aanvullende uitkering gelijk aan het bedrag van de premies en de bijdragen die voor de ambtenaar zijn verschuldigd.
Arbeidsongeschiktheid en garantieregeling bij arbeidsongeschiktheid na de leeftijd van 50 jaar voor de ambtenaar geboren na 1949 met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006 in een bezwarende functie
Inkoop OP voor de ambtenaar met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006
Ten behoeve van de ambtenaar wordt, onder de voorwaarde dat hij daarvoor fiscale ruimte beschikbaar heeft en 20 bezwarende dienstjaren heeft op het moment van storting, op de leeftijd van 53 jaar een bedrag in ABP Extra Pensioen gestort ter hoogte van 57% van het geïndexeerde loon maal de leeftijdsafhankelijke factor, die behoort bij de leeftijd van 53 jaar. Hierbij is het geïndexeerde loon het gemiddelde pensioengevend inkomen zoals dat bij ABP bekend is over de dienstjaren tot 53 jaar maal de indexatie per betreffend dienstjaar zoals door ABP is vastgesteld. Indien het loon uit enig dienstjaar bij ABP niet bekend is, toont de ambtenaar wat het loon is geweest.
Wanneer de ambtenaar na de leeftijd van 53 jaar doorwerkt in de bezwarende functie, wordt voor hem in ieder jaar tot de leeftijd van 59 jaar of tot een moment hiervoor, wanneer eerder 20 dienstjaren bereikt zijn, een bedrag in ABP Extra Pensioen gestort ter hoogte van het inkomen in dat jaar x de deeltijdfactor in dat jaar x 2,85% maal de leeftijdsafhankelijke factor, die hoort bij de leeftijd op het moment van het recht op uitbetaling. De leeftijd van 59 jaar is 60 jaar, wanneer het een functie betreft waaraan, op 31 december 2005, een FLO-leeftijd van 60 jaar was verbonden.
Ten behoeve van de ambtenaar die voor de leeftijd van 53 jaar uittreedt uit een bezwarende functie wordt, met inachtneming van het vierde lid, het in het eerste lid genoemde of, indien van toepassing, het in het tweede lid genoemde bedrag in ABP Extra Pensioen, gestort op het moment van uittreden, waarbij de leeftijdsafhankelijke factor wordt toegepast die hoort bij de leeftijd op het moment van uittreden en het gemiddelde loon wordt berekend tot het moment van uittreden.
Bij opschuiven van het moment van onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:35, vierde lid, wordt het aantal dienstjaren niet verhoogd met het aantal jaar na 59 jaar. De leeftijd van 59 jaar is 60 jaar, wanneer het een functie betreft waaraan, op 31 december 2005, een FLO-leeftijd van 60 jaar was verbonden.
Leeftijdsafhankelijke factor voor de ambtenaar geboren met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006
Paragraaf 4 De ambtenaar in een bezwarende functie geboren voor 1950
Aanvulling op FPU-uitkering voor de ambtenaar geboren voor 1950 in een bezwarende functie
Voor zover het dienstbelang dit toelaat, kan de ambtenaar, met inachtneming van het tweede lid, verzoeken om de datum van ontslag, bedoeld in het eerste lid, later laten ingaan, telkens met een periode van een jaar. Voorwaarde hierbij is dat de ambtenaar medisch geschikt is om door te werken in de bezwarende functie.
Indien de gewezen ambtenaar bij het bereiken van de leeftijd van 62 jaar gebruik maakt van de mogelijkheid die artikel 16.3 van het pensioenreglement biedt tot vrijwillige voortzetting van de pensioenopbouw, worden de kosten van deze vrijwillig voortzetting gedragen door de gemeente voor zover het pensioenopbouw voor de helft betreft, met dien verstande dat per 1 januari 2007 30% van het bedrag van de premie dat door de werkgever afgedragen zou moeten worden, indien de gewezen ambtenaar nog verplicht pensioen zou opbouwen, voor rekening blijft van de gewezen ambtenaar. De kosten van een vrijwillige aanvullende deelname waardoor de pensioenopbouw voor meer dan de helft plaats vindt, komen ten allen tijde volledig ten laste van de gewezen ambtenaar.
De werkgever stelt de ambtenaar in de drie maanden voor zijn ontslag schriftelijk op de hoogte van:
het feit dat indien de gewezen ambtenaar van de onder a weergegeven mogelijkheid gebruik maakt om voor de helft pensioen te blijven opbouwen dit niet leidt tot extra kosten in vergelijking tot de situatie zoals die gold voor de gewezen ambtenaar voordat hij de leeftijd van 62 jaar bereikte als gevolg van de toepasselijkheid van artikel 9b:47 lid 1;
Verrekening inkomsten na ontslag op grond van artikel 9b:47
Wanneer de gewezen ambtenaar inkomsten geniet of gaat genieten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen met ingang van of na de datum van ontslag, bedoeld in artikel 9b:47, wordt op uitkering, bedoeld in artikel 9b:47, vierde lid, een vermindering toegepast. Deze vermindering is gelijk aan het bedrag waarmede de inkomsten en uitkering de laatstelijk genoten bezoldiging te boven gaan.
De in het derde lid bedoelde vermindering vindt echter niet plaats indien de inkomsten of hogere inkomsten het gevolg zijn van algemene loonsverhogingen, of indien de ambtenaar aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband houdende met het ontslag.
Paragraaf 5 De ambtenaar in een niet bezwarende functie
De ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006, in een niet bezwarende functie
De ambtenaar die geboren is na 1949 en die op 1 januari 2006 20 dienstjaren of meer had, krijgt voor ieder jaar dat hij de niet bezwarende functie bekleed heeft, waarvoor door het college krachtens artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, leeftijdsgrenzen zijn bepaald, een levensloopbijdrage van 2% van het voor ambtenaar geldende jaarsalaris over het jaar dat de functie werd bekleed.
Indien de gewezen ambtenaar die gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid van artikel 9b:52 lid 1 onder a, bij het bereiken van de leeftijd van 62 jaar gebruik maakt van de mogelijkheid die artikel 16.3 van het pensioenreglement biedt tot vrijwillige voortzetting van de pensioenopbouw, worden de kosten van deze vrijwillig voortzetting gedragen door de gemeente voor zover het pensioenopbouw voor de helft betreft, met dien verstande dat per 1 januari 2007 30% van het bedrag van de premie dat door de werkgever afgedragen zou moeten worden, indien de gewezen ambtenaar nog verplicht pensioen zou opbouwen, voor rekening blijft van de gewezen ambtenaar. De kosten van een vrijwillige aanvullende deelname waardoor de pensioenopbouw voor meer dan de helft plaats vindt, komen ten allen tijde volledig ten laste van de gewezen ambtenaar.
De werkgever stelt de ambtenaar in de drie maanden voor zijn ontslag schriftelijk op de hoogte van:
het feit dat indien de gewezen ambtenaar van de onder a weergegeven mogelijkheid gebruik maakt om voor de helft pensioen te blijven opbouwen dit niet leidt tot extra kosten in vergelijking tot de situatie zoals die gold voor de gewezen ambtenaar voordat hij de leeftijd van 62 jaar bereikte als gevolg van de toepasselijkheid van artikel 9b:47 lid 1;
Verrekening inkomsten na ontslag op grond van artikel 9b:52
Wanneer de gewezen ambtenaar inkomsten geniet of gaat genieten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen met ingang van of na de datum van ontslag, bedoeld in artikel 9b:52, wordt op uitkering, bedoeld in artikel 9b:52, derde en vierde lid, een vermindering toegepast. Deze vermindering is gelijk aan het bedrag waarmede de inkomsten en uitkering de laatstelijk genoten bezoldiging te boven gaan.
De in het derde lid bedoelde vermindering vindt echter niet plaats indien de inkomsten of hogere inkomsten het gevolg zijn van algemene loonsverhogingen, of indien de ambtenaar aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband houdende met het ontslag.
9c TIJDELIJKE REGELING AMBTENAREN GEBOREN NA 1949 DIE WERKZAAM ZIJN IN EEN BETREKKING BIJ HET GEMEENTELIJK STADSVERVOER, WAARVOOR DOOR HET COLLEGE KRACHTENS ARTIKEL 8:3, ZOALS DAT LUIDDE OP 31 DECEMBER 2005, LEEFTIJDSGRENZEN ZIJN BEPAALD
Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar geboren na 1949 die werkzaam is in een betrekking bij het gemeentelijk stadsvervoer, waarvoor door het college krachtens artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, leeftijdsgrenzen zijn bepaald.
Aan de ambtenaar, bedoeld in artikel 9c:1, wordt met ingang van de datum van het ontslag ten laste van de gemeente een maandelijkse uitkering toegekend.
Onder gewezen ambtenaar wordt voor de toepassing van dit hoofdstuk verstaan de ambtenaar die aan zijn ontslag aanspraak kan ontlenen op een uitkering volgens de bepalingen van dit hoofdstuk.
De in artikel 8:3:1, eerste lid, zoals dat luidde op 31 december 2005, bedoelde datum van ingang van ontslag kan op verzoek van de ambtenaar, dan wel ingeval deze desgevraagd daarmee instemt voor de duur van ten hoogste een jaar, telkens met een periode van ten hoogste een jaar te verlengen, worden opgeschort, indien dit door het bestuursorgaan, bevoegd tot het verlenen van ontslag, in het belang van de dienst wordt geacht en de ambtenaar, blijkens de uitslag van een geneeskundig onderzoek, geestelijk en lichamelijk in staat kan worden geacht zijn betrekking te blijven vervullen.
Indien de ambtenaar voor wie toepassing is gegeven aan het bepaalde in het eerste lid, blijkens de uitslag van een geneeskundig onderzoek tussentijds ongeschikt is geworden voor de verdere vervulling van zijn betrekking, kan hem ontslag worden verleend met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin de uitslag van het geneeskundig onderzoek te zijner kennis is gebracht.
De uitkering bedraagt gedurende 60 maanden aansluitend aan het ontslag 80% van de laatstelijk voor het ontslag van de ambtenaar aan diens betrekking verbonden bezoldiging vermeerderd met zoveel -doch ten hoogste 10 malen -0,5% van die bezoldiging als het totaal aantal volle dienstjaren geldig voor pensioen krachtens het pensioenreglement op de dag van het ontslag meer dan 30 bedraagt. Vervolgens bedraagt de uitkering 70% van bedoelde bezoldiging, met dien verstande dat het bedrag van de uitkering niet lager is dan het bedrag van het pensioen waarop de gewezen ambtenaar recht zou hebben indien hij zou zijn gepensioneerd met ingang van de datum van zijn ontslag en in aanmerking zou zijn genomen de diensttijd bedoeld in artikel 5.4 van het pensioenreglement, welke hij bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar zal kunnen aanwijzen.
Onder laatstelijk voor het ontslag aan de betrekking verbonden bezoldiging wordt voor de toepassing van deze regeling verstaan de bezoldiging als bedoeld in artikel 3:1, vermeerderd met de vakantieuitkering, bedoeld in artikel 6:3, berekend over een maand, en de eindejaarsuitkering bedoeld in artikel 3:6, met dien verstande dat de vergoeding, bedoeld in artikel 3:3 en de prestatiebeloning slechts geacht worden te behoren tot de bezoldiging tot een bedrag dat overeenkomt met hetgeen in de twaalf maanden voorafgaande aan het ontslag gemiddeld per maand aan die vergoeding of beloning aan de gewezen ambtenaar is toegekend.
Indien in de laatstelijk voor het ontslag aan de betrekking verbonden bezoldiging uit anderen hoofde dan wegens periodieke verhogingen wijziging zou zijn gekomen wanneer de gewezen ambtenaar op deze bezoldiging in dienst zou zijn gebleven, geldt van de datum van in werking treden dier wijziging af het aldus gewijzigde bedrag als laatstelijk voor het ontslag aan de betrekking verbonden bezoldiging.
Verrekening inkomsten uit of in verband met arbeid
Wanneer een gewezen ambtenaar, die aan deze regeling recht op uitkering kan ontlenen, inkomsten geniet of gaat genieten uit of in verband met arbeid, waaronder mede wordt verstaan een uitkering krachtens de WAJONG of de WAZ, of bedrijf, ter hand genomen met ingang van of na de datum waarop zijn ontslag is ingegaan, wordt op de uitkering een vermindering toegepast. Deze vermindering is gelijk aan het bedrag waarmede de inkomsten en de onverminderde uitkering krachtens artikel 9c:3 samen de laatstelijk genoten bezoldiging te boven gaan.
Wanneer de gewezen ambtenaar op of na de dag, bedoeld in het eerste lid, inkomsten of hogere inkomsten verkrijgt uit arbeid of bedrijf ter hand genomen vóór evenbedoelde dag, is ten aanzien van die inkomsten of hogere inkomsten het bepaalde in het eerste lid van overeenkomstige toepassing. De hierbedoelde vermindering vindt echter niet plaats indien de inkomsten of hogere inkomsten het gevolg zijn van algemene loonsverhogingen, of indien de gewezen ambtenaar aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband houdende met het ontslag.
Van het ter hand nemen van enige arbeid of bedrijf doet de gewezen ambtenaar onverwijld mededeling aan het college. Daarbij doet hij, voor zover mogelijk, opgave van de inkomsten, die hij uit dien hoofde zal verwerven; hij is verplicht om, indien die inkomsten tijdelijk of blijvend wijziging ondergaan, daarvan tijdig voor het verschijnen van de eerstvolgende uitkeringstermijn nadere opgave te doen. Zijn de inkomsten niet vooraf op te geven, dan doet hij tijdig vóór het verschijnen van elke uitkeringstermijn opgave van de inkomsten die hij sedert het ter hand nemen van de werkzaamheden of sinds de vorige opgave heeft genoten. Brengt echter de aard der werkzaamheden mede dat de inkomsten over een langere termijn moeten worden berekend, dan geschiedt de opgave over die langere termijn en kan op de uitkering een voorlopige vermindering worden toegepast naar een geraamd bedrag van die inkomsten, onder voorbehoud van nadere verrekening aan het einde van evenbedoelde termijn.
Dit lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van de arbeid of bedrijf en de inkomsten daaruit, bedoeld in artikel 9c:3:1, tweede en derde lid.
Samenloop met aanspraken uit hoofde van ziekte of ongeval
Ten aanzien van hem die aan deze regeling recht op uitkering ontleent en die na zijn ontslag uit hoofde van ziekte of ongeval nog aanspraken in verband met de dienstbetrekking waaruit hij is ontslagen heeft of verkrijgt, wordt de uitkering tot het einde van de periode waarover die aanspraken bestaan, verminderd met het bedrag daarvan.
Indien de gewezen ambtenaar bij het bereiken van de leeftijd van 62 jaar gebruik maakt van de mogelijkheid die artikel 16.1 van het pensioenreglement biedt tot vrijwillige voortzetting van de pensioenopbouw, waardoor ook na het bereiken van de leeftijd van 62 jaar de pensioenopbouw voor de helft plaats vindt, worden de kosten van deze vrijwillig voortzetting gedragen door de gemeente, met dien verstande dat 30% van het bedrag van de premie dat door de werkgever afgedragen zou moeten worden, indien de gewezen ambtenaar nog verplicht pensioen zou opbouwen, voor rekening blijft van de gewezen ambtenaar. De kosten van een vrijwillige aanvullende deelname waardoor de pensioenopbouw voor meer dan de helft plaats vindt, komen ten allen tijde volledig ten laste van de gewezen ambtenaar.
Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de gewezen ambtenaar heeft de weduwe, weduwnaar of geregistreerde partner die krachtens het pensioenreglement recht heeft op een nabestaandenpensioen, recht op een bedrag gelijk aan de bezoldiging bedoeld in artikel 9c:3 over een tijdvak van drie maanden. Wordt geen weduwe, weduwnaar of geregistreerde partner als bedoeld in de vorige volzin nagelaten, dan verkrijgen de minderjarige kinderen van de overledene recht op bedoelde uitkering. Ontbreken ook zodanige kinderen, dan hebben, indien de overledene kostwinner was van ouders, meerderjarige kinderen, broers of zusters, deze betrekkingen recht op bedoelde uitkering.
9d TIJDELIJKE REGELING AMBTENAREN, WERKZAAM BIJ DE GEMEENTELIJKE BEROEPSBRANDWEER EN EEN GEMEENTELIJKE AMBULANCEDIENST, GEBOREN NA 1949 OF DIE GEBOREN IS VOOR 1950, MAAR DIE OP 1 APRIL 1997 GEEN DEELNEMER WAS BIJ HET ABP EN DIE OP 31 DECEMBER 2005 EN 1 JANUARI 2006 WERKZAAM WAREN IN EEN FUNCTIE, WAARVOOR DOOR HET COLLEGE KRACHTENS ARTIKEL 8:3, ZOALS DAT LUIDDE OP 31 DECEMBER 2005, LEEFTIJDSGRENZEN ZIJN BEPAALD
Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar, werkzaam bij de gemeentelijke beroepsbrandweer of een gemeentelijke ambulancedienst, die geboren is na 1949 of die geboren is voor 1950, maar die op 1 april 1997 geen deelnemer was bij het ABP en die op 31 december 2005 en 1 januari 2006 werkzaam was in een functie, waarvoor door het college krachtens artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, leeftijdsgrenzen zijn bepaald.
9e DE GEMEENTELIJKE LEVENSLOOPREGELING FLO-OVERGANGSRECHT
De bepalingen van dit hoofdstuk hebben ten doel het treffen van een voorziening in geld uitsluitend ten behoeve van de financiering van een periode van (gedeeltelijk) onbetaald verlof door de ambtenaar. De gespaarde voorziening blijft qua omvang binnen de grenzen van artikel 19g van de Wet op de loonbelasting 1964.
Levensloopbijdrage voor de ambtenaar met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006
De hoogte van de levensloopbijdrage is voor de ambtenaar voor wiens functie een leeftijdsgrens was vastgesteld van 55, 56, 57, 58 of 59 jaar zodanig, dat de ambtenaar bij het bereiken van de datum van ingang van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:11, eerste lid, een tegoed heeft overeenkomend met 210% van zijn bezoldiging als bedoeld in artikel 9b:2. Hierbij is het tegoed de som van het levenslooptegoed en het netto spaarverzekeringstegoed.
De hoogte van de levensloopbijdrage is voor de ambtenaar voor wiens functie een leeftijdsgrens was vastgesteld van 60 jaar zodanig, dat hij bij het bereiken van de datum van ingang van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:11, tweede lid, een tegoed heeft overeenkomend met 140% van zijn bezoldiging als bedoeld in artikel 9b:2. Hierbij is het tegoed de som van het levenslooptegoed en het netto spaarverzekeringstegoed.
Levensloopbijdrage voor de ambtenaar met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006
De hoogte van de levensloopbijdrage is voor de ambtenaar voor wiens functie een leeftijdsgrens was vastgesteld van 55, 56, 57, 58 of 59 jaar zodanig, dat hij bij het bereiken van de datum, bedoeld in artikel 9b:35, eerste lid, en uitgaande van het bereiken van 20 dienstjaren of meer op dat moment, een tegoed heeft overeenkomend met 210% van zijn bezoldiging als bedoeld in artikel 9b:2. Hierbij is het tegoed de som van het levenslooptegoed en het netto spaarverzekeringstegoed.
De hoogte van de levensloopbijdrage is voor de ambtenaar voor wiens functie een leeftijdsgrens was vastgesteld van 60 jaar zodanig, dat hij bij het bereiken van de datum van ingang van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:35, tweede lid, en uitgaande van het bereiken van 20 dienstjaren of meer, een tegoed heeft overeenkomend met 140% van zijn bezoldiging als bedoeld in artikel 9b:2. Hierbij is het tegoed de som van het levenslooptegoed en het netto spaarverzekeringstegoed.
De ambtenaar, bedoeld in artikel 9e:8, tweede lid, en 9e:9, tweede lid, wiens deelname aan de levensloopregeling FLO-overgangsrecht eindigt op grond van artikel 9e:10, tweede lid, onder b, voordat hij het moment van ingang van onbezoldigd volledig verlof bereikt, bedoeld in artikel 9b:11, eerste lid, of 9b:35, eerste lid, heeft recht op een afkoopbedrag.
De ambtenaar, bedoeld in artikel 9e:8, derde lid, en 9e:9, derde lid, wiens deelname aan de levensloopregeling FLO-overgangsrecht eindigt op grond van artikel 9e:10, tweede lid, onder b, voordat hij het moment van ingang van onbezoldigd volledig verlof bereikt, bedoeld in artikel 9b:11, tweede lid, of 9b:35, tweede lid, heeft recht op een afkoopbedrag.
De hoogte van het afkoopbedrag is voor de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, zodanig, dat hij, uitgaande van de in het LOGA overeengekomen uitgangspunten, op de leeftijd van 59 jaar een tegoed heeft overeenkomend met 210% van de bezoldiging op het moment van ontslag. Hierbij is het tegoed de som van het levenslooptegoed en het netto spaarverzekeringstegoed.
De hoogte van het afkoopbedrag is voor de ambtenaar, bedoeld in het tweede lid, zodanig, dat hij, uitgaande van de in het LOGA overeengekomen uitgangspunten, op de leeftijd van 60 jaar een tegoed heeft overeenkomend met 140% van de bezoldiging op het moment van ontslag. Hierbij is het tegoed de som van het levenslooptegoed en het netto spaarverzekeringstegoed.
Afkoop bij voortzetting overgangsrecht
Wanneer sprake is van een overstap van de ene bezwarende oud FLO-functie naar een andere bezwarende oud FLO-functie, als bedoeld in artikel 9b:1, tweede lid, waarbij het overgangsrecht voortgezet wordt, is de voorwaarde voor de garanties bedoeld in artikel 9e:8 en 9e:9 dat de ambtenaar het afkoopbedrag, als bedoeld in artikel 9e:11 beschikbaar stelt voor inleg in Loyalis Levensloop Brandweer & Ambulance.
Met inachtneming van het derde lid, wordt het levenslooptegoed niet afgekocht, vervreemd, prijsgegeven dan wel formeel of feitelijk als voorwerp van zekerheid gesteld anders dan ten behoeve van de in artikel 61k Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 bedoelde verpanding ten behoeve van de belastingdienst bij buitenlandse aanbieders.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder 'diensttijd':
de aan het in artikel 10:1, eerste lid, bedoelde ontslag voorafgaande in overheidsdienst doorgebrachte tijd waaraan het ambtenaarschap in de zin van de WPA is verbonden, alsmede tijd die door inkoop of door een verzoek, bedoeld in artikel D 2 van de pensioenwet, voor pensioen geldig zou zijn verklaard.
Onder diensttijd bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan de tijd doorgebracht in de betrekking waaruit het ontslag, bedoeld in artikel 10:1, is verleend, indien aan die tijd op grond van de Regeling
beperking van het zijn van overheidswerknemer in de zin van de wet Privatisering ABP (Stc. 1997, 164) het ambtenaarschap in de zin van evengenoemde regeling niet is verbonden.
Indien en voor zover diensttijd die bij de berekening van het wachtgeld in aanmerking is genomen met een overheidspensioen anders dan ten laste van de Stichting Pensioenfonds ABP wordt vergolden, worden de duur en het bedrag van het wachtgeld met ingang van de dag waarop dit pensioen is ingegaan, herberekend, waarbij die diensttijd buiten beschouwing wordt gelaten.
In deze regeling wordt verstaan onder "bezoldiging":de bezoldiging bedoeld in artikel 3:1, tweede lid, van deze regeling, zoals deze laatstelijk vóór het ontslag aan de betrekking was verbonden, vermeerderd met de vakantietoelage, bedoeld in artikel 6:3 van deze regeling, en de eindejaarsuitkering, bedoeld in artikel 3:6.
De betrokkene, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, heeft recht op wachtgeld met ingang van de dag waarop de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt vastgesteld dan 80%. De hoogte van dit wachtgeld wordt vastgesteld te rekenen vanaf de datum van ontslag. Ter bepaling van de duur van het wachtgeld wordt voor de toepassing van:
artikel 10:7 als ingangsdatum uitgegaan van de datum met ingang waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt vastgesteld, waarbij voor de toepassing van het vierde lid tevens een WAO-uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met een invaliditeitspensioen vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer mede in aanmerking wordt genomen,
De betrokkene, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, heeft na afloop van de suppletie, bedoeld in artikel 11a:5, onderdeel a, recht op wachtgeld indien hij bij het buiten toepassing laten van het eerste lid, onderdeel c, op grond van het ontslag uit de betrekking waarvoor hij arbeidsongeschikt is verklaard recht zou hebben op wachtgeld waarbij de duur zou worden vastgesteld ingevolge artikel 10:8 van dit besluit.
Het wachtgeld gaat in op de eerste dag volgende op die waarop de suppletie op grond van artikel 11a:5, onderdeel a, is geëindigd. Het eindigt op het tijdstip waarop het wachtgeld dat, te rekenen vanaf de dag waarop het ontslag is ingegaan, zou zijn toegekend ingevolge artikel 10:8, bij het buiten toepassing laten van het eerste lid, onderdeel c, zou zijn geëindigd. Op de hoogte van dit wachtgeld is artikel 10:10 van toepassing in die zin dat gerekend wordt vanaf het tijdstip waarop het ontslag is ingegaan.
wordt de duur van het wachtgeld verlengd met:
3 maanden bij een arbeidsverleden van ten minste 5 jaar;
0,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 10 jaar;
1 jaar bij een arbeidsverleden van ten. minste 15 jaar;
1,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 20 jaar;
2 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 25 jaar;
2,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 30 jaar;
Perioden, waarin een betrokkene
ter zake van een dienstbetrekking op grond waarvan hem door het Rijk invaliditeitspensioen was verzekerd, recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80%, of een toelage ontvangt die naar aard en strekking overeenkomt met een toelage als bedoeld onder a, die al dan niet vermeerderd met de arbeidsongeschiktheidsuitkering 73% of meer bedraagt van de middelsom, waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering is of zou zijn berekend;
een uitkering ontvangt op grond van hoofdstuk III van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80% of een toelage op grond van dat hoofdstuk, die al dan niet vermeerderd met de arbeidsongeschiktheidsuitkering 70% of meer bedraagt van het dagloon, waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering is of zou zijn berekend;
worden, indien deze uitkeringen worden ontvangen in verband met een gewezen dienstbetrekking van 8 of meer uren per week, in aanmerking genomen voor de periode van drie jaar, bedoeld in het tweede lid, en voor de perioden gelegen in de vijf jaar, onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag, bedoeld in het derde lid.
Indien er in een gezamenlijke huishouding meer verzorgende personen zijn als bedoeld in het vijfde lid, wordt voor de toepassing van dat lid als verzorgende persoon van het kind beschouwd, degene van deze personen die zij als zodanig hebben aangewezen. Ingeval geen verzorgende persoon wordt aangewezen is het college bevoegd een van hen die naar het oordeel van het college als verzorgende persoon moet worden beschouwd, als zodanig aan te wijzen.
Ten aanzien van de betrokkene die bij de aanvang van de in het voorgaande lid bedoelde diensttijd in het genot was van wachtgeld, waarvan de duur is vastgesteld krachtens het eerste en tweede lid van dit artikel, of van een uitkering waarvan de duur is vastgesteld krachtens artikel 11:8, tweede lid van deze regeling, wordt bij de berekening van de duur van het wachtgeld op basis van het tweede lid mede in aanmerking genomen de diensttijd, welke bij de berekening van de duur van het eerder toegekende wachtgeld of de eerder toegekende uitkering in aanmerking is genomen. Op de aldus berekende duur wordt de duur van het eerder toegekende wachtgeld of de eerder toegekende uitkering, met uitzondering van de verlenging,bedoeld in het volgende lid, in mindering gebracht.
In aanvulling op de duur van het wachtgeld van de betrokkene die ten tijde van het ontslag een diensttijd, voor zover geldig voor pensioen, van ten minste tien jaar heeft volbracht, wordt indien de som van zijn leeftijd en diensttijd ten tijde van het ontslag 60 jaren of meer bedraagt, na afloop van de termijn waarover wachtgeld is toegekend, een bijzondere verlenging verleend. Deze bijzondere verlenging duurt tot de eerste dag van de kalendermaand waarin hij 65 jaar wordt.
De verlenging als bedoeld in het vierde lid vindt niet plaats in het geval, dat ter zake van een eerder toegekend wachtgeld de vorenbedoelde verlenging reeds heeft plaatsgehad, tenzij de betrokkene nadien wederom een diensttijd, voor zover geldig voor pensioen,van ten minste tien jaar heeft vervuld. In dat geval blijft de tijd die in aanmerking is genomen bij de bijzondere verlenging, buiten aanmerking.
De betrokkene aan wie uitsluitend ingevolge het eerste en tweede lid van artikel 10:8 een wachtgeld is toegekend en die voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 10:7, tweede lid, onderdeel a of b, heeft aansluitend recht op een vervolgwachtgeld indien het toegekende wachtgeld eindigt op een tijdstip gelegen binnen een jaar na de datum waarop zijn wachtgeld zou zijn beëindigd, wanneer dit zou zijn toegekend ingevolge artikel 10:7. Het vervolgwachtgeld eindigt op het tijdstip gelegen een jaar na de in de vorige volzin bedoelde datum.
De betrokkene die op de dag van zijn ontslag 57,5 jaar of ouder is, aan wie uitsluitend ingevolge het eerste en tweede lid van artikel 10:8 een wachtgeld is toegekend en die voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 10:7, tweede lid, onderdeel a of b, heeft aansluitend recht op een vervolgwachtgeld indien het toegekende wachtgeld eindigt op een tijdstip gelegen binnen drie en half jaar na de datum waarop zijn wachtgeld zou zijn beëindigd, wanneer dit zou zijn toegekend ingevolge artikel 10:7. Het vervolgwachtgeld eindigt op het tijdstip gelegen drie en een half jaar na de in de vorige volzin bedoelde datum.
Het bedrag van het wachtgeld is gedurende de eerste drie maanden gelijk aan 87% van de bezoldiging, gedurende de daaropvolgende negen maanden 77% van die bezoldiging en vervolgens 67% van die bezoldiging. Bij intrekking van de Wet van 20 december 1984 (stb. 1984, 657) worden de percentages, genoemd in de vorige volzin, met 3 procentpunten verhoogd. Het bedrag van het wachtgeld daalt echter niet beneden het bedrag van het pensioen waarop de betrokkene recht zou hebben indien hij uit de betrekking waaruit hij met recht op wachtgeld is ontslagen, op de dag van dat ontslag zou zijn gepensioneerd naar de diensttijd, voor zover geldig voor pensioen, en de berekeningsgrondslag, bedoeld in artikel 6.2 van het pensioenreglement, in de betrekking waaruit het wachtgeld is toegekend.
In afwijking van het vorige lid is het bedrag van het wachtgeld tijdens de verlenging bedoeld in artikel 10:8, vierde lid, gelijk aan het bedrag van het pensioen, bedoeld in het vorige lid, met dien verstande dat gedurende het eerste jaar van die verlenging het wachtgeld ten minste bedraagt 40% van de bezoldiging.
Bedrag van het vervolgwachtgeld
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder het minimumloon verstaan het maandbedrag van het minimumloon bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, of, indien het een betrokkene jonger dan 23 jaar betreft, het voor zijn leeftijd geldende minimumloon, bedoeld in artikel 7, derde lid, en artikel 8, derde lid, van genoemde wet, beide vermeerderd met de daarvoor berekende vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15 van die wet.
Zolang de betrokkene de leeftijd van 55 jaren niet heeft bereikt, is hij verplicht een hem aangeboden betrekking, die hem in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden redelijkerwijs kan worden opgedragen, te aanvaarden dan wel tot het verkrijgen van inkomsten gebruik te maken van elke gelegenheid die in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden passend kan worden geacht.
De betrokkene, die op de dag van het ontslag metterwoon verblijf houdt in het buitenland dan wel nadien metterwoon verblijf gaat houden in het buitenland en die de leeftijd van 55 jaar nog niet heeft bereikt, is verplicht zich te doen inschrijven als werkzoekende bij een aldaar gevestigde instantie van arbeidsbemiddeling die daartoe de mogelijkheid biedt en die naar het oordeel van het college vergelijkbaar is met het arbeidsbureau.
Indien betrokkene door het UWV schriftelijk in kennis is gesteld van de mogelijkheid van het doen van een aanvraag voor een WAO-uitkering, is hij verplicht binnen de bij of krachtens de WAO gestelde termijnen een WAO-uitkering aan te vragen en alle medewerking te verlenen die noodzakelijk is voor het verkrijgen van deze uitkering.
Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door betrokkene als bedoeld in het vierde lid, de WAO-uitkering vermindering ondergaat, dan wel het recht daarop geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit betrokkene redelijkerwijs kan worden verweten, wordt de bedoelde uitkering voor de toepassing van dit hoofdstuk steeds geacht onverminderd te zijn genoten.
Wanneer de betrokkene inkomsten verkrijgt uit of in verband met arbeid, waaronder mede wordt verstaan een uitkering krachtens de WAJONG of de WA, of bedrijf, ter hand genomen op of na de dag waarop hem het ontslag is verleend dan wel schriftelijk mededeling is gedaan van het voornemen hem ontslag te verlenen, wordt op het wachtgeld een vermindering toegepast tot het bedrag waarmee die inkomsten en wachtgeld samen de bezoldiging te boven gaan. Voor de bepaling van het bedrag waarmee het wachtgeld vermeerderd met inkomsten zoals bedoeld in de eerste volzin, de bezoldiging overschrijdt, wordt een vermindering van het wachtgeld ingevolge het bepaalde in artikel 10:19, eersre lid, niet in aanmerking genomen.
Ten aanzien van de betrokkene aan wie een wachtgeld is toegekend en die wegens ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte ontslag is verleend uit de betrekking die hij gedurende de met recht op wachtgeld doorgebrachte tijd bekleedde en waarin hij deelnemer was in de zin van het pensioenreglement, worden inkomsten bedoeld in het eerste lid als volgt verrekend. De inkomsten - ter hand genomen met ingang van of na de dag waarop het ontslag plaatsvond - uit de betrekking die door betrokkene als wachtgelder werd vervuld, worden verrekend over de maand waarop zij betrekking hebben of geacht kunnen worden betrekking te hebben. In afwijking van het gestelde in het eerste lid, geschiedt deze verrekening op zodanige wijze dat het oorspronkelijk toegekende wachtgeld wordt verminderd met het bedrag waarmee de WAO-uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met invaliditeitspensioen, al dan niet aangevuld met een wachtgeld of uitkering, vermeerderd met de inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf met inbegrip van het oorspronkelijk toegekende wachtgeld de oorspronkelijke bezoldiging overschrijdt. Indien na die vermindering een bedrag aan overschrijding van de bezoldiging resteert, wordt het aanvullende wachtgeld of de aanvullende uitkering verminderd met het resterende bedrag aan overschrijding.
Wanneer de betrokkene op of na de dag, bedoeld in het eerste lid, inkomsten of hogere inkomsten verkrijgt uit arbeid of bedrijf, ter hand genomen vóór evenbedoelde dag, is ten aanzien van die inkomsten of hogere inkomsten het bepaalde in het eerste lid van overeenkomstige toepassing. De hierbedoelde vermindering vindt echter niet plaats, indien de inkomsten of hogere inkomsten het gevolg zijn van algemene loonsverhogingen of indien de betrokkene aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband houdende met het ontslag.
De betrokkene doet van het ter hand nemen van arbeid of bedrijf op of na de dag waarop hem ontslag is verleend of hem schriftelijke mededeling is gedaan van het voornemen hem ontslag te verlenen, onverwijld mededeling aan het college of aan een door het college aan te wijzen ambtenaar. Daarbij doet hij, voor zover mogelijk, opgave van de inkomsten die hij uit die arbeid of dat bedrijf zal verkrijgen. Tijdelijke of blijvende wijzigingen in alle evengenoemde bedragen geeft hij tijdig voor het verschijnen van de eerstvolgende wachtgeldtermijn op.
Indien de in het eerste lid bedoelde bedragen niet vooraf door de betrokkene zijn op te geven, doet hij vóór het verschijnen van elke wachtgeldtermijn opgave van hetgeen hij sedert het ter hand nemen van de arbeid of het bedrijf dan wel sedert de vorige opgave heeft verkregen. Brengt de aard van de arbeid of het bedrijf, ter beoordeling van het college, mede dat de inkomsten over een langere termijn moeten worden berekend, welke echter niet langer dan eenjaar mag zijn, dan geschiedt de opgave dienovereenkomstig en wordt het bedrag van de vermindering voorlopig vastgesteld onder voorbehoud van verrekening aan het einde van evenbedoelde termijn.
Indien de betrokkene binnen drie maanden na het ontslag waaraan hij het recht op wachtgeld ontleent bij de gemeente te wier laste het wachtgeld komt een naar de aard van de werkzaamheden overeenkomstige betrekking gaat vervullen als die waaruit hem het ontslag is verleend, wordt de duur van die betrekking aan de op grond van de artikelen 10:7 en 10:8 vastgestelde duur van het wachtgeld toegevoegd.
Indien de betrokkene na zijn ontslag uit hoofde van ziekte aanspraak op doorbetaling van bezoldiging of een uitkering ten bedrage van de laatstgenoten bezoldiging heeft of krijgt in verband met de betrekking waaruit hem ontslag is verleend, wordt de uitvoering of verdere uitvoering van de wachtgeldregeling vervat in deze regeling opgeschort tot het einde van het tijdvak waarover die aanspraak bestaat.
Indien de betrokkene ter zake van de dienstbetrekking waaruit hij met recht op wachtgeld is ontslagen, aanspraak heeft op een WAO-uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met een invaliditeitspensioen, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 80%, wordt het geldende bedrag van het wachtgeld, toegekend ter zake van hetzelfde ontslag, met het hierna genoemde percentage verminderd. Deze vermindering bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van
De som van de in de eerste volzin bedoelde WAO-uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met een invaliditeitspensioen, en het verminderde wachtgeld bedraagt voorts niet meer dan het onverminderde wachtgeld dat wordt genoten indien er geen sprake is van samenloop. Ingeval van overschrijding wordt het overschrijdende bedrag op het wachtgeld in mindering gebracht.
Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door betrokkene, bedoeld in het eerste lid, de WAO-uitkering vermindering ondergaat dan wel het recht op deze uitkering geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit betrokkene redelijkerwijs kan worden verweten, wordt de bedoelde uitkering voor de toepassing van dit artikel steeds geacht onverminderd te zijn genoten.
Het bepaalde in dit artikel is niet van kracht indien het niet nakomen van voorschriften, het weigeren of geen gebruik maken van inkomsten geschiedt tijdens een staking of uitsluiting, behoudens het geval dat het naar het oordeel van het college noodzakelijk is dat de ambtenaar werkzaamheden verricht ter vervanging van stakers of uitgeslotenen of om werknemers behulpzaam te zijn, zulks met het oog op de openbare veiligheid of gezondheid of voor de regelmatige functionering van de openbare dienst.
Het recht op wachtgeld vervalt:
op de dag dat betrokkene als ingeschrevene bij het arbeidsbureau dan wel de buitenlandse instantie van arbeidsbemiddeling verzuimt gevolg te geven aan een oproeping of aanwijzing van die organisatie dan wel die instantie, die kan leiden tot het verkrijgen van werk, dat voor hem passend kan worden geacht dan wel weigert dergelijk werk te aanvaarden.
Het recht op wachtgeld vervalt met ingang van de dag waarop betrokkene recht verkrijgt op een WAO-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer. Artikel 10:6, tweede lid is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat van dit wachtgeld de duur, voor zover deze wordt berekend aan de hand van artikel 10:8, en de hoogte worden vastgesteld te rekenen vanaf de datum van ontslag.
Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de betrokkene wordt aan de nagelaten echtgenoot of geregistreerde partner een bedrag uitgekeerd, gelijk aan de bezoldiging als bedoeld in artikel 10:5, over een tijdvak van drie maanden. Laat de overledene geen echtgenoot of geregistreerde partner na dan geschiedt de uitkering ten behoeve van zijn minderjarige wettige of natuurlijke kinderen dan wel minderjarige pleegkinderen. Ontbreken ook zodanige kinderen dan geschiedt de uitkering ten behoeve van ouders, broers, zusters of meerderjarige kinderen van wie de overledene kostwinner was.
Indien ter zake van zijn overlijden aan de in het eerste lid bedoelde betrekkingen een uitkering wordt toegekend uit hoofde van een door de overledene vervulde betrekking, ten gevolge waarvan op het wachtgeld een vermindering werd toegepast, bedoeld in artikel10:15, wordt een bedrag uitgekeerd gelijk aan het verminderde wachtgeld over een tijdvak van drie maanden. Is de som van beide uitkeringen lager dan de uitkering, berekend naar het onverminderde wachtgeld zou zijn geweest, dan wordt de uitkering, berekend naar het verminderde wachtgeld, tot laatstbedoeld bedrag aangevuld.
Op de uitkering als bedoeld in dit artikel wordt in mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten betrekkingen van de gewezen ambtenaar ter zake van diens overlijden aanspraak kunnen maken uit hoofde van een bepaling in een gemeentelijke rechtspositieregeling, dan wel krachtens enig wettelijk voorgeschreven verzekering tegen ziekte, arbeidsongeschiktheid of onvrijwillige werkloosheid.
Op de wachtgelden toegekend krachtens de bepalingen van de wachtgeldregeling zoals deze luidde voor 1 augustus 1991, worden voor de resterende duur na 30 juli 1991, de bepalingen van de wachtgeldregeling zoals deze luiden met ingang van 1 augustus 1991 toegepast, met dien verstande dat de hoogte, voor de reeds vastgestelde duur nooit lager zal zijn dan op grond van de wachtgeldregeling zoals deze luidde voor 1 augustus 1991.
Ten aanzien van de wachtgelden, als bedoeld in het eerste lid, die voortduren na 30 juli 1991, wordt op basis van de desbetreffende bepalingen in de wachtgeldregeling, zoals deze luidt met ingang van 1 augustus 1991, de duur opnieuw berekend. Indien de aldus berekende duur van het toegekende wachtgeld langer is dan de oorspronkelijk vastgestelde duur, wordt deze laatstgenoemde duur verlengd met het verschil tussen beide.
Degene die voor 1 januari 1987 in het genot was van wachtgeld als bedoeld in de toen geldende wachtgeldregeling, waarvan de duur, nadat toepassing is gegeven aan artikel 10:25, tweede lid, verstrijkt in de periode van 1 augustus 1991 tot en met 31 december 1995, heeft recht op een overgangsuitkering.
Degene aan wie voor 1 januari 1995 een wachtgeld is toegekend op basis van de bepalingen van de wachtgeldverordening zoals deze luidde voor 1 januari 1995, en waarvan de duur doorloopt tot na 31 december 1994, behoudt wat betreft de hoogte van dit wachtgeld de aanspraken zoals deze zijn vastgelegd in evengenoemde verordening.
10a BOVENWETTELIJKE WERKLOOSHEIDSUITKERING
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
bovenwettelijke uitkering: de aanspraken die de ambtenaar kan ontlenen aan dit hoofdstuk, te weten de aanvullende uitkering als omschreven in paragraaf 2 van dit hoofdstuk en de aansluitende uitkering als omschreven in paragraaf 3 van dit hoofdstuk, met uitzondering van de gemeentelijke werkloosheidsuitkering als bedoeld in artikel 10a:9, lid 3.
Voorwaarden voor recht op uitkering/samenloop met suppletie
Betrokkene, die terzake van een ontslag wegens ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte recht heeft op een WAO-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, heeft recht op een aanvullende uitkering op het moment dat de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt vastgesteld dan 80% en hij daardoor recht heeft op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet.
Indien de WAO-uitkering, als bedoeld in het derde lid, is ontstaan uit twee of meer dienstbetrekkingen, wordt het recht op de aanvullende uitkering toegerekend aan de dienstbetrekking ter zake waarvan hij betrokkene is, naar rato van de feitelijk genoten inkomsten uit hoofde van de desbetreffende dienstbetrekkingen.
Hoogte van de uitkering: berekeningsgrondslag
De berekeningsgrondslag voor de aanvullende uitkering is het dagloon op de dag voorafgaande aan het ontslag ter zake waarvan de betrokkene recht op aanvullende uitkering wordt toegekend, voorzover dat betrekking heeft op het inkomen uit de betrekking waaraan het recht op aanvullende uitkering wordt ontleend.
Overgangsbepaling: Verlengde uitkering voor mensen die tussen 11 augustus 2003 en 1 augustus 2004 werkloos zijn geworden
De betrokkene die recht heeft op een aanvullende uitkering, die op of na 11 augustus 2003 maar voor 1 augustus 2004 werkloos is geworden en op de eerste dag van werkloosheid jonger is dan 57,5, heeft na afloop van de loongerelateerde uitkering op grond van de Werkloosheidswet gedurende twee jaar recht op een verlengde uitkering.
De betrokkene die recht heeft op een aanvullende uitkering, die op of na 11 augustus 2003 maar voor 1 augustus 2004 werkloos is geworden en op de eerste dag van werkloosheid 57,5 jaar of ouder is, heeft na afloop van de loongerelateerde uitkering op grond van de Werkloosheidswet gedurende 3,5 jaar recht op een verlengde uitkering.
Overgangsbepaling: Aanvullende uitkering voor mensen op wie artikel 130h, eerste lid, van de Werkloosheidswet van toepassing is
Indien een betrokkene ontslagen wordt op grond van artikel 8:4, nadat hij heeft aangegeven voor dit ontslag in aanmerking te willen komen en de uitvoeringsinstelling als gevolg hiervan de uitkering krachtens de Werkloosheidswet als sanctie gedeeltelijk weigert, kent het college een aanvulling op de aanvullende uitkering toe zodanig dat de uitkering krachtens de Werkloosheidswet en de aanvullende uitkering tezamen een bedrag vormen dat overeenkomt met het bedrag waarop betrokkene recht zou hebben gehad indien hij niet te kennen zou hebben gegeven voor ontslag in aanmerking te willen komen.
Indien een betrokkene ontslagen wordt op grond van artikel 8:4, nadat hij heeft aangegeven voor dit ontslag in aanmerking te willen komen en de uitvoeringsinstelling als gevolg hiervan de uitkering krachtens de Werkloosheidswet geheel weigert, kent het college een gemeentelijke werkloosheidsuitkering toe, waarvan de hoogte en de duur overeenkomen met de uitkering krachtens de Werkloosheidswet waarop de betrokkene recht zou hebben gehad indien hij niet te kennen zou hebben gegeven voor ontslag in aanmerking te willen komen. Deze gemeentelijke werkloosheidsuitkering wordt, indien aan de voorwaarden van artikel 10a:2 wordt voldaan, aangevuld met een aanvullende uitkering. Op deze gemeentelijke werkloosheidsuitkering zijn de bepalingen van de Werkloosheidswet van toepassing. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt de gemeentelijke werkloosheidsuitkering gelijkgesteld aan een uitkering krachtens de Werkloosheidswet.
De betrokkene die wegens ziekte verhinderd is om arbeid te verrichten en dientengevolge een uitkering krachtens de Ziektewet ontvangt (ziekengeld), heeft, indien hij recht zou hebben op een aanvullende uitkering in de zin van artikel 10a:2 van dit hoofdstuk als hij niet ziek was geweest, recht op aanvulling van dat ziekengeld.
De arbeidsgehandicapte betrokkene die werkloos is en dientengevolge een uitkering krachtens de Werkloosheidswet ontvangt, kan bij proefplaatsing en scholing bij een nieuwe werkgever recht hebben op een uitkering op grond van de Wet op (re)integratie arbeidsgehandicapten. Indien hij recht zou hebben op een aanvullende uitkering in de zin van artikel 10a:2 van dit hoofdstuk wanneer hij geen REA-uitkering als hiervoor bedoeld zou hebben gehad, bestaat er ook in dit geval recht op aanvulling.
Zo spoedig mogelijk na het overlijden van betrokkene wordt in aanvulling op artikel 35 of artikel 36, eerste lid, Ziektewet een overlijdensuitkering toegekend, met dien verstande dat het bedrag van beide uitkeringen tezamen gelijk is aan 100% van het voor betrokkene geldende dagloon, berekend over een periode van 13 weken.
Op de uitkering als bedoeld in dit artikel wordt in mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten betrekkingen van de betrokkene ter zake van diens overlijden aanspraak kunnen maken uit hoofde van een andere bepaling in een gemeentelijke rechtspositieregeling, dan wel krachtens enige wettelijk voorgeschreven verzekering tegen ziekte, arbeidsongeschiktheid of onvrijwillige werkloosheid.
De betrokkene, die aansluitend aan zijn arbeidsurenverlies als betrokkene buiten Nederland woont en in verband met artikel 71, eerste lid, onderdeel a ii, EG-verordening 1408/71 geen recht op een WW-uitkering heeft, heeft recht op een aanvullende uitkering voorzover de omstandigheid dat hij geen recht op WW-uitkering heeft, uitsluitend wordt veroorzaakt doordat hij buiten Nederland woont.
De uitkering op grond van dit artikel:
eindigt niet door de omstandigheid dat de betrokkene wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid niet beschikbaar is om arbeid te aanvaarden, indien hij geen recht heeft op een uitkering als bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel a, b, of n, WW vanwege het enkele feit dat zijn verzekering op grond van de daar genoemde wetten is geëindigd;
Indien de betrokkene aantoont dat hij recht heeft op een uitkering wegens ziekte, zwangerschap, bevalling, adoptie of pleegzorg naar het recht van zijn woonland, wordt die uitkering voor de toepassing van het derde lid gelijkgesteld met de overeenkomstige uitkering op grond van de ZW of de Wet arbeid en zorg. Deze gelijkstelling vindt plaats voor ten hoogste de maximale duur van de overeenkomstige uitkering op grond van de ZW of de Wet arbeid en zorg. Zolang deze gelijkstelling duurt is de uitkering gelijk aan de uitkering op grond van de ZW of de Wet arbeid en zorg en de aanvullende uitkering waarop de betrokkene recht zou hebben gehad indien hij in Nederland had gewoond.
Zolang en voorzover de betrokkene tegelijk recht heeft op een uitkering op grond van dit artikel en een WW-uitkering, een ZW-uitkering, een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg, een bovenwettelijke uitkering of een uitkering die daar naar aard en strekking mee overeenkomt, niet zijnde een uitkering naar het recht van zijn woonland, heeft de uitkering op grond van dit artikel het karakter van een aanvulling tot de hoogte die de uitkering op grond van dit artikel zonder de samenloop zou hebben. Hierbij wordt de wettelijke uitkering geacht onverminderd te zijn ontvangen indien deze op grond van enige wettelijke bepaling geheel of gedeeltelijk is geweigerd, dan wel niet of niet geheel is betaald.
Onder diensttijd bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan de tijd doorgebracht in de betrekking waaruit de werkloosheid is ontstaan, indien aan die tijd op grond van de Regeling beperking van het zijn van overheidswerknemer in de zin van de wet Privatisering ABP (Stc. 1997, 164) het ambtenaarschap in de zin van evengenoemde regeling niet is verbonden.
Voorwaarden voor recht op uitkering/samenloop met suppletie
De betrokkene, die terzake van een ontslag wegens ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte als bedoeld in artikel 8:5 recht heeft op een WAO-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, heeft recht op een aansluitende uitkering, berekend naar de duur, als bepaald in artikel 10a:16, derde lid, op het moment dat de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt vastgesteld dan 80% en hij om die reden recht heeft op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet.
Indien de WAO-uitkering, als bedoeld in het achtste lid, is ontstaan uit twee of meer dienstbetrekkingen, wordt het recht op de aansluitende uitkering toegerekend aan de dienstbetrekking ter zake waarvan hij betrokkene is, naar rato van de feitelijk genoten inkomsten uit hoofde van de desbetreffende dienstbetrekkingen.
Overgangsbepaling: Aansluitende uitkering voor mensen die tussen 11 augustus 2003 en 1 augustus 2004 werkloos zijn geworden
De duur van de aansluitende uitkering voor de betrokkene die recht heeft op een aansluitende uitkering, die op of na 11 augustus 2003 maar voor 1 augustus 2004 werkloos is geworden, wordt vastgesteld op drie maanden, vermeerderd voor de betrokkene:
die op de dag van ontslag 21 jaar oud is met een duur van 19,5% van de diensttijd en zo vervolgens per leeftijdsjaar opklimmende met 1,5% en wordt verminderd met de duur van de loongerelateerde uitkering krachtens de Werkloosheidswet, zoals deze is vastgesteld op de eerste dag van de werkloosheid en de duur van de verlengde uitkering genoemd in artikel 10a:5a.
De betrokkene die recht heeft op een aansluitende uitkering, die op of na 11 augustus 2003 maar voor 1 augustus 2004 werkloos is geworden en die op de eerste dag van werkloosheid de leeftijd van 55 jaren of ouder heeft bereikt, heeft recht op een aansluitende uitkering tot de eerste dag van de kalendermaand, volgend op die waarin hij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt. Een uitkering op basis van de Algemene Ouderdomswet wordt in mindering gebracht op de aansluitende uitkering.
Overgangsbepaling: Aansluitende uitkering voor mensen op wie artikel 130h, eerste lid, van de Werkloosheidswet van toepassing is
Beëindiging van het recht op uitkering
Het in het eerste lid gestelde geldt niet in het geval het recht op uitkering krachtens artikel 20, lid 1, onderdeel e van de Werkloosheidswet zou worden beëindigd wegens het verstrijken van de uitkeringsduur. In dat geval eindigt het recht op uitkering na het verstrijken van de uitkeringsduur van de aansluitende uitkering, berekend overeenkomstig artikel 10a:16.
Herleving van het recht op uitkering
Artikel 43 van de Werkloosheidswet en artikel 50 van de Werkloosheidswet, zoals deze luidde voor inwerkingtreding van de wet van 19 december 2003, Stb. 2003, 546, met betrekking tot de verlenging van het recht op uitkering krachtens de Werkloosheidswet zijn niet van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.
Zo spoedig mogelijk na het overlijden van betrokkene wordt in onder overeenkomstige toepassing van artikel 35 of artikel 36, eerste Lid, Ziektewet een overlijdensuitkering toegekend, met dien verstande dat het bedrag van beide uitkeringen tezamen gelijk is aan 100% van het voor betrokkene geldende dagloon, berekend over een periode van 13 weken.
Op de uitkering als bedoeld in dit artikel wordt in mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten betrekkingen van de betrokkene ter zake van diens overlijden aanspraak kunnen maken uit hoofde van een andere bepaling in een gemeentelijke rechtspositieregeling, dan wel krachtens enige wettelijk voorgeschreven verzekering tegen ziekte.
§ 4. Bovenwettelijke reïntegratiemaatregelen
Regeling tegemoetkoming verhuiskosten
Aan de betrokkene die elders arbeid of een bedrijf ter hand gaat nemen en recht heeft of zou krijgen op een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering indien hij geen betrekking zou hebben aanvaard of bedrijf ter hand zou hebben genomen, kan op zijn aanvraag een vergoeding van € 2.270,- worden toegekend als tegemoetkoming in de kosten van een daartoe noodzakelijke verhuizing.
De uitkeringsgerechtigde dient aan het einde van elke maand een overzicht te verschaffen van de inkomsten uit de nieuwe dienstbetrekking die hij in die maand heeft genoten. Op basis van dit overzicht wordt bepaald of er een recht op een reïntegratietoeslag is en zo ja, hoe hoog die toeslag dient te zijn.
Indien op verzoek van betrokkene een reïntegratiepremie wordt toegekend, wordt het recht op een maandelijks te betalen bovenwettelijke uitkering door het recht op een bedrag ineens vervangen en vervallen daarmee de opgebouwde rechten van betrokkene op een bovenwettelijke uitkering. De artikelen 10a:7, 10a:8 en 10a:21 zijn dan niet van toepassing.
De berekeningsgrondslag van de reïntegratiepremie is de som van de maandelijkse aanspraken op bovenwettelijke uitkering waarop betrokkene nog recht zou hebben gehad, indien hij geen nieuwe dienstbetrekking had aanvaard en gedurende de gehele resterende periode waarin hij nog aanspraak zou hebben gehad op bovenwettelijke uitkering in dezelfde mate werkloos zou zijn gebleven als dat hij is op de dag voorafgaande aan de indiensttreding bij de nieuwe werkgever.
Indien het niveau van de uitkering krachtens de Werkloosheidswet een algemene neerwaartse wijziging ondergaat, wordt deze neerwaartse wijziging, tenzij de LOGApartners anders overeenkomen, binnen zes maanden na datum van het Staatsblad, waarin de maatregel is gepubliceerd, op overeenkomstige wijze ten aanzien van de aanvullende en aansluitende uitkering doorgevoerd vanaf de in het Staatsblad vermelde datum van inwerkingtreding van bedoelde maatregel, doch niet eerder dan zes maanden na de datum van het Staatsblad.
10d VOORZIENINGEN BIJ WERKLOOSHEID
Paragraaf 1 Werkingssfeer en begripsbepalingen
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
bezoldiging: het gemiddelde van de bezoldiging als bedoeld in artikel 3:1,
berekend over een periode van 12 maanden direct voorafgaand aan de datum van de reïntegratiefase, vermeerderd met de vakantietoelage en de eindejaarsuitkering; deze wordt geïndexeerd met de generieke salarisverhoging in de gemeentelijke sector;
reïntegratiefase: de fase voorafgaand aan ontslag, waarin door middel van een reïntegratieplan afspraken worden gemaakt over de wijze waarop de reïntegratie van de ambtenaar het best tot stand kan komen en hieraan uitvoering wordt gegeven met als doel werkloosheid zoveel als mogelijk is te voorkomen;
Paragraaf 6 Na-wettelijke uitkering
Sancties na-wettelijke uitkering
Het college stelt een sanctiebeleid op, op grond waarvan sancties worden toegepast op de uitbetaling van de na-wettelijke uitkering. Onderdeel van de sanctieregeling is de plicht die de ambtenaar heeft om het college te informeren over alles wat van invloed kan zijn op de duur en hoogte van de na-wettelijke uitkering.
Paragraaf 7 Bijzondere uitkering bij ontslag ingeval van minder dan 35% arbeidsongeschiktheid
De ambtenaar die voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is en die gedurende het derde ziektejaar, bedoeld in artikel 7:16, derde lid, is ontslagen op grond van artikel 8:5 dan wel definitief is herplaatst op grond van artikel 7:16, heeft recht op een bijzondere uitkering indien en voor zolang hij arbeid heeft voor ten minste de restverdiencapaciteit, zoals deze door UWV definitief is vastgesteld.
Hoogte bijzondere uitkering bij ontslag op grond van artikel 8:5 of definitieve herplaatsing op grond van artikel 7:16
Duur bijzondere uitkering bij ontslag op grond van artikel 8:5 of definitieve herplaatsing op grond van artikel 7:16
In afwijking van artikel 10d:17 is de duur van de na-wettelijke uitkering voor de ambtenaar die: a. op 1 juli 2008 20 dienstjaren of meer had in de gemeentelijke sector en b. ontslagen wordt binnen 10 jaar na 1 juli 2008 gelijk aan (0,25 + (0,195 + 0,015 * (X-21)) * (X - Y) - (X-18) / 12 -2) jaar, met dien verstande dat de factor (X-18) gemaximeerd wordt op 38. Factor X staat hierbij voor de leeftijd in hele jaren op de dag van ontslag; factor Y voor de indiensttreedleeftijd in de gemeentelijke sector.
De duur van de overgangsuitkering is gelijk aan (0,25 + (0,195 + 0,015 * (X-21)) * (X - Y) - (X-18) / 12 -2) jaar, met dien verstande dat de factor (X-18) gemaximeerd wordt op 38. Factor X staat hierbij voor de leeftijd in hele jaren op de dag van ontslag; factor Y voor de indiensttreedleeftijd in de gemeentelijke sector.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder 'diensttijd': de aan het in artikel 11:1, eerste lid, bedoelde ontslag voorafgaande in overheidsdienst doorgebrachte tijd waaraan het ambtenaarschap in de zin van de Wet privatisering ABP is verbonden, alsmede tijd die door inkoop of door een verzoek, bedoeld in artikel D 2 van de pensioenwet, voor pensioen geldig zou zijn verklaard.
Onder diensttijd bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan de tijd doorgebracht in de betrekking waaruit het ontslag, bedoeld in artikel 11:1, is verleend, indien aan die tijd op grond van de Regeling beperking van het zijn van overheidswerknemer in de zin van de wet Privatisering ABP (Stc. 1997, 164) het ambtenaarschap in de zin van evengenoemde regeling niet is verbonden.
Indien en voor zover diensttijd die bij de berekening van een uitkering in aanmerking is genomen, met een overheidspensioen, anders dan ten laste van de Stichting Pensioenfonds ABP wordt vergolden, worden de duur en het bedrag van de uitkering, met ingang van de dag waarop dit pensioen is ingegaan, herberekend, waarbij die diensttijd buiten beschouwing wordt gelaten.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder 'bezoldiging': de bezoldiging bedoeld in artikel 3:1, tweede lid van deze regeling zoals deze laatstelijk vóór het ontslag aan de betrekking was verbonden, vermeerderd met de vakantietoelage bedoeld in artikel 6:3 van deze regeling, en de eindejaarsuitkering, bedoeld in artikel 3:6.
Indien wordt voldaan aan de hierna genoemde voorwaarden, bestaat behoudens het bepaalde in het zesde lid, met ingang van de dag waarop het ontslag ingaat, recht op een uitkering waarvan de duur wordt vastgesteld:
voor de betrokkene die een diensttijd heeft van ten minste drie jaar onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag, ingevolge artikel 11:7, dan wel wanneer het bepaalde in artikel 11:8, eerste lid, daartoe aanleiding geeft ingevolge artikel 11:8, tweede lid en, indien van toepassing artikel 11:8, vierde lid.
Indien het ontslag ingaat binnen 12 maanden na afloop van perioden waarin de betrokkene ten gevolge van arbeidsongeschiktheid verhinderd was werkzaamheden te verrichten, of werkzaamheden heeft verricht als bedoeld in artikel 8 van de Werkloosheidswet en hij de hoedanigheid van werknemer heeft herkregen, wordt de in het eerste lid, onder a, bedoelde periode van 12 maanden verlengd met de duur van de perioden van de bedoelde verhindering.
De in een week verrichte werkzaamheden worden slechts in aanmerking genomen, voor zover zij betrekking hebben op de dienstbetrekking waaruit de betrokkene is ontslagen en op een of meer dienstbetrekkingen waarvoor eerstgenoemde dienstbetrekking in de plaats is gekomen en voor zover deze niet reeds eerder in aanmerking zijn genomen voor een recht op uitkering.
Geen recht op uitkering bestaat:
voor de betrokkene, die de leeftijd van 55 jaar nog niet heeft bereikt, aan wie schriftelijk is medegedeeld, dat hem eervol ontslag zal worden verleend en die na die mededeling een hem aangeboden betrekking, welke mede in verband met zijn persoonlijkheid en zijn omstandigheden voor hem passend is te achten, heeft geweigerd te aanvaarden.
De betrokkene, bedoeld in het zevende lid, onder a, heeft recht op uitkering met ingang van de dag waarop de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt vastgesteld dan 80%. De hoogte van deze uitkering wordt vastgesteld te rekenen vanaf de datum van ontslag. Ter bepaling van de duur van de uitkering wordt voor de toepassing van:
artikel 11:7 als ingangsdatum uitgegaan van de datum met ingang waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt vastgesteld, waarbij voor de toepassing van het vierde lid tevens een WAO-uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met een invaliditeitspensioen, vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer mede in aanmerking wordt genomen.
wordt de duur van de uitkering verlengd met:
3 maanden bij een arbeidsverleden van ten minste 5 jaar;
0,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 10 jaar;
1 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 15 jaar;
1,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 20 jaar;
2 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 25 jaar;
2,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 30 jaar;
Perioden, waarin een betrokkene:
ter zake van een dienstbetrekking op grond waarvan hem door het rijk invaliditeitspensioen was verzekerd, recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80%, of een toelage ontvangt die naar aard en strekking overeenkomt met een toelage als bedoeld onder a, die al dan niet vermeerderd met de arbeidsongeschiktheidsuitkering 73% of meer bedraagt van de middelsom, waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering is of zou zijn berekend;
een uitkering ontvangt op grond van hoofdstuk III van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80% of een toelage op grond van dat hoofdstuk, die al dan niet vermeerderd met de arbeidsongeschiktheidsuitkering 70% of meer bedraagt van het dagloon, waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering is of zou zijn berekend;
een uitkering ontvangt, die naar aard en strekking overeenkomt met een uitkering bedoeld onder a of d; worden, indien deze uitkeringen worden ontvangen in verband met een gewezen dienstbetrekking van 8 of meer uren per week, in aanmerking genomen voor de periode van drie jaar, bedoeld in het tweede lid, en voor de perioden gelegen in de vijf jaar, onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag, bedoeld in het derde lid.
Indien er in een gezamenlijke huishouding meer verzorgende personen zijn als bedoeld in het vijfde lid, wordt voor de toepassing van dat lid als verzorgende persoon van het kind beschouwd, degene van deze personen die zij als zodanig hebben aangewezen. Ingeval geen verzorgende persoon wordt aangewezen, is het college bevoegd een van een die naar het oordeel van het college als verzorgende persoon moet worden beschouwd, als zodanig aan te wijzen.
In afwijking van artikel 11:7, eerste en tweede lid, wordt, indien dit leidt tot een langere uitkeringsduur, waarin tevens voor zover van toepassing de bijzondere verlenging als bedoeld in het vierde lid van dit artikel is begrepen, de duur van de uitkering vastgesteld overeenkomstig de volgende leden.
Indien een betrokkene ten tijde van het ontslag een diensttijd van ten minste tien jaren heeft volbracht en de som van zijn leeftijd en diensttijd, die hij ten tijde van het ontslag heeft bereikt, 60 jaren of meer bedraagt, wordt hem na afloop van de termijn waarover uitkering is toegekend aansluitend gedurende een periode van zes maanden een bijzondere verlenging verleend.
De betrokkene aan wie ingevolge artikel 11:8 een uitkering is toegekend, heeft aansluitend recht op een vervolguitkering indien de toegekende uitkering eindigt op een tijdstip gelegen binnen een jaar na de datum waarop zijn uitkering zou zijn beëindigd, wanneer deze zou zijn toegekend ingevolge artikel 11:7. De vervolguitkering eindigt op het tijdstip gelegen een jaar na de in de vorige volzin bedoelde datum.
De betrokkene die op de dag van zijn ontslag 57,5 jaar of ouder is en aan wie ingevolge artikel 11:8 een uitkering is toegekend, heeft aansluitend recht op een vervolguitkering indien de toegekende uitkering eindigt op een tijdstip gelegen binnen drie en een half jaar na de datum waarop zijn uitkering zou zijn beëindigd, wanneer deze zou zijn toegekend ingevolge artikel 11:7. De vervolguitkering eindigt op het tijdstip gelegen drie en een half jaar na de in de vorige volzin bedoelde datum.
Bedrag van de vervolguitkering
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder minimumloon verstaan het maandbedrag van het minimumloon bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, of, indien het een betrokkene jonger dan 23 jaar betreft, het voor zijn leeftijd geldende minimumloon, bedoeld in artikel 7, derde lid, en artikel 8, derde lid, van genoemde wet, beide vermeerderd met de daarvoor berekende vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15 van die wet.
Wanneer de betrokkene inkomsten verkrijgt uit of in verband met arbeid, waaronder mede wordt verstaan een uitkering krachtens de WAJONG of de WAZ, of bedrijf, ter hand genomen op of na de dag waarop hem het ontslag is verleend dan wel schriftelijk mededeling is gedaan van het voornemen hem ontslag te verlenen, wordt op de in artikel 11:6 bedoelde uitkering een vermindering toegepast tot het bedrag waarmee die inkomsten en uitkering samen de bezoldiging te boven gaan. Voor de bepaling van het bedrag waarmede de uitkering vermeerderd met inkomsten zoals bedoeld in de eerste volzin, de bezoldiging overschrijdt, wordt een vermindering van de uitkering ingevolge artikel 11:23, eerste lid, niet in aanmerking genomen.
Ten aanzien van de betrokkene aan wie een uitkering is toegekend en die wegens ongeschiktheid tot het verrichten van zijn betrekking ontslag is verleend uit de betrekking die hij gedurende de met recht op uitkering doorgebrachte tijd bekleedde en waarin hij deelnemer was in de zin van het pensioenreglement, worden inkomsten bedoeld in het eerste lid als volgt verrekend. De inkomsten, ter hand genomen met ingang van of na de dag waarop het ontslag plaats vond uit de betrekking die door betrokkene gedurende de met recht op uitkering doorgebrachte tijd werd bekleed, worden verrekend over de maand waarop zij betrekking hebben of geacht kunnen worden betrekking te hebben.
In afwijking van het gestelde in het eerste lid, geschiedt deze verrekening op zodanige wijze dat de oorspronkelijk toegekende uitkering wordt verminderd met het bedrag waarmee het pensioen al dan niet aangevuld met een wachtgeld of uitkering, vermeerderd met de inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf met inbegrip van de oorspronkelijk toegekende uitkering de oorspronkelijke bezoldiging overschrijdt. Indien na die vermindering een bedrag aan overschrijding van de bezoldiging resteert, wordt het aanvullende wachtgeld of de aanvullende uitkering verminderd met het resterende bedrag aan overschrijding.
Wanneer de betrokkene op of na de dag bedoeld in het eerste lid, inkomsten of hogere inkomsten verkrijgt uit arbeid of bedrijf ter hand genomen vóór evenbedoelde dag, is ten aanzien van die inkomsten of hogere inkomsten het bepaalde in het eerste lid van overeenkomstige toepassing. De hierbedoelde vermindering vindt echter niet plaats, indien de inkomsten of hogere inkomsten het gevolg zijn van algemene loonsverhogingen, of indien betrokkene aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband houdende met het ontslag.
De betrokkene doet van het ter hand nemen van arbeid of bedrijf op of na de dag waarop hem ontslag is verleend of hem schriftelijk mededeling is gedaan van het voornemen hem ontslag te verlenen, onverwijld mededeling aan het college of aan een door het college aan te wijzen ambtenaar. Daarbij doet hij voor zover mogelijk opgave van de inkomsten die hij uit dan wel in verband met die arbeid of dat bedrijf zal verkrijgen. Tijdelijke of blijvende wijzigingen in alle evengenoemde bedragen geeft hij tijdig voor het verschijnen van de eerstvolgende uitkeringstermijn op.
Indien de in het eerste lid bedoelde bedragen niet vooraf door de betrokkene zijn op te geven doet hij voor het verschijnen van elke uitkeringstermijn opgave van hetgeen hij sedert het ter hand nemen van de arbeid of het bedrijf dan wel sedert de vorige opgave heeft verkregen. Brengt de aard van de arbeid of het bedrijf, ter beoordeling van het college, mede dat de inkomsten over een langere termijn moeten worden berekend, welke echter niet langer dan een jaar mag zijn, dan geschiedt de opgave dienovereenkomstig en wordt het bedrag van de vermindering voorlopig vastgesteld onder voorbehoud van verrekening aan het einde van evenbedoelde termijn.
Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de betrokkene, bedoeld in artikel 11:6 wordt aan de nagelaten echtgenoot of geregistreerde partner een bedrag uitgekeerd gelijk aan de bezoldiging als bedoeld in artikel 11:5 over een tijdvak van drie maanden. Laat de overledene geen echtgenoot of geregistreerde partner na dan geschiedt de uitkering ten behoeve van zijn minderjarige wettige of natuurlijke kinderen dan wel minderjarige pleegkinderen. Ontbreken ook zodanige kinderen dan geschiedt de uitkering ten behoeve van ouders, broers, zusters of meerderjarige kinderen van wie de overledene kostwinner was.
Indien ter zake van zijn overlijden aan de in het eerste lid bedoelde betrekkingen een bedrag wordt toegekend uit hoofde van een door de overledene vervulde andere betrekking, ten gevolge waarvan op de uitkering een vermindering werd toegepast op grond van artikel 11:13, wordt een bedrag uitgekeerd gelijk aan de verminderde uitkering over een tijdvak van drie maanden, voor zover nodig aangevuld, zodanig dat de som van beide bedragen gelijk is aan het bedrag, bedoeld in het eerste lid.
Op de uitkering als bedoeld in dit artikel wordt in mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten betrekkingen van de gewezen ambtenaar ter zake van diens overlijden aanspraak kunnen maken uit hoofde van een bepaling in een gemeentelijke rechtspositieregeling, dan wel krachtens enig wettelijk voorgeschreven verzekering tegen ziekte, arbeidsongeschiktheid of onvrijwillige werkloosheid.
Indien betrokkene door het UWV schriftelijk in kennis is gesteld van de mogelijkheid van het doen van een aanvraag voor een WAO-uitkering, is hij verplicht binnen de bij of krachtens de WAO gestelde termijnen een WAO-uitkering aan te vragen en alle medewerking te verlenen die noodzakelijk is voor het verkrijgen van deze uitkering.
Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door betrokkene als bedoeld in het vierde lid, de WAO-uitkering vermindering ondergaat, dan wel het recht daarop geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit betrokkene redelijkerwijs kan worden verweten, wordt de bedoelde uitkering voor de toepassing van dit hoofdstuk steeds geacht onverminderd te zijn genoten.
Indien de betrokkene binnen de termijn waarover hij aanspraak heeft op een van de uitkeringen bedoeld in de artikelen 11:6 tot en met 11:15 dan wel uiterlijk een maand na afloop van die termijn wegens ziekte verhinderd is arbeid te verrichten, wordt hem telkens met ingang van de vierde dag van die verhindering een uitkering toegekend van 80% van zijn bezoldiging.
Verval en opnieuw toekennen van het recht op uitkering
Het recht op uitkering dat in verband met het niet voldoen aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 11:7, tweede lid, onderdeel a of b, uitsluitend wordt vastgesteld ingevolge artikel 11:7, eerste lid, vervalt met ingang van de dag waarop de werkloosheid eindigt en wordt bij weer intredende onvrijwillige werkloosheid opnieuw toegekend voor de resterende duur met ingang van de dag waarop de laatstbedoelde werkloosheid ingaat, tenzij de betrokkene ter zake van deze laatstelijk opgetreden werkloosheid aanspraak heeft op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet of krachtens enige publiekrechtelijke regeling inzake wachtgeld of uitkering.
Zolang de betrokkene de leeftijd van 55 jaren niet heeft bereikt is hij verplicht een hem aangeboden betrekking, die hem in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden redelijkerwijs kan worden opgedragen, te aanvaarden dan wel tot het verkrijgen van inkomsten gebruik te maken van elke gelegenheid die in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden passend kan worden geacht.
Zolang de betrokkene de leeftijd van 55 jaar nog niet heeft bereikt, is hij verplicht zich bij het arbeidsbureau van zijn woonplaats als werkzoekende te doen inschrijven op de eerste werkdag, volgende op die waarop het ontslag ingaat. Hij dient binnen veertien dagen daarna een bewijs van inschrijving als werkzoekende van het arbeidsbureau aan het college over te leggen.
De betrokkene, die op de dag van het ontslag metterwoon verblijf houdt in het buitenland dan wel nadien metterwoon verblijf gaat houden in het buitenland en die de leeftijd van 55 jaar nog niet heeft bereikt, is verplicht zich te doen inschrijven als werkzoekende bij een aldaar gevestigde instantie van arbeidsbemiddeling die daartoe de mogelijkheid biedt en die naar het oordeel van het college vergelijkbaar is met het arbeidsbureau.
Indien de betrokkene na zijn ontslag uit hoofde van ziekte aanspraak op doorbetaling van bezoldiging heeft of krijgt of een uitkering ten bedrage van de laatstgenoten bezoldiging in verband met de betrekking waaruit hem ontslag is verleend, wordt de uitvoering of verdere uitvoering van de uitkeringsregeling vervat in deze regeling opgeschort tot het einde van het tijdvak waarover die aanspraak bestaat.
Indien de betrokkene ter zake van de dienstbetrekking waaruit hij met recht op uitkering is ontslagen, aanspraak heeft op een WAO-uitkering en in voorkomend geval vermeerderd met een invaliditeitspensioen, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 80%, wordt het geldende bedrag van de uitkering, toegekend ter zake van hetzelfde ontslag, met het hierna genoemde percentage verminderd. Deze vermindering bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van
De som van de in de eerste volzin bedoelde WAO-uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met een invaliditeitspensioen, en de verminderde uitkering bedraagt voorts niet meer dan de onverminderde uitkering die wordt genoten indien er geen sprake is van samenloop. Ingeval van overschrijding wordt het overschrijdende bedrag op de uitkering in mindering gebracht.
Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door betrokkene, bedoeld in het eerste lid, de WAO-uitkering vermindering ondergaat dan wel het recht op deze uitkering geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit betrokkene redelijkerwijs kan worden verweten, wordt de bedoelde uitkering voor de toepassing van dit artikel steeds geacht onverminderd te zijn genoten.
De uitkeringen kunnen geheel of gedeeltelijk vervallen worden verklaard
indien de betrokkene niet voldoet aan het bepaalde in artikel 11:21, tweede en derde lid, dan wel indien hij zonder toestemming van het college gedurende de tijd, waarin hij een uitkering geniet, de in evengenoemde leden bedoelde inschrijving teniet doet of nalaat deze op de door het arbeidsbureau dan wel de buitenlandse instantie van arbeidsbemiddeling bepaalde tijdstippen te doen verlengen;
Indien de betrokkene de verplichting bedoeld in artikel 11:21, eerste lid, niet nakomt dan wel indien hij als ingeschrevene bij het arbeidsbureau dan wel de buitenlandse instantie van arbeidsbemiddeling opzettelijk of door nalatigheid verzuimt gevolg te geven aan een oproeping of aanwijzing van het arbeidsbureau, welke kan leiden tot het verkrijgen van werk dat hem in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden redelijkerwijs kan worden opgedragen of indien hij weigert dergelijk werk te aanvaarden, vervalt de uitkering voor het gedeelte waarmee deze tezamen met de verzuimde of verloren gegane inkomsten, de bezoldiging te boven zou zijn gegaan.
Het bepaalde in dit artikel is niet van kracht indien het niet nakomen van voorschriften, het weigeren of geen gebruik maken van een aangeboden betrekking of van een gelegenheid tot het verkrijgen van inkomsten geschiedt tijdens een staking of uitsluiting, behoudens het geval dat het naar het oordeel van het college noodzakelijk is dat de ambtenaar werkzaamheden verricht ter vervanging van stakers of uitgeslotenen of om werknemers behulpzaam te zijn, zulks met het oog op de openbare veiligheid of gezondheid of voor de regelmatige functionering van de openbare dienst.
Einde van het recht op uitkering
Het recht op uitkering eindigt met ingang van de dag waarop de betrokkene recht verkrijgt op een WAO-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer. Artikel 11:6, achtste lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat van deze uitkering de duur, voor zover deze wordt bepaald aan de hand van artikel 11:8, en de hoogte worden vastgesteld te rekenen vanaf de datum van ontslag.
Op de uitkeringen toegekend krachtens de bepalingen van de uitkeringsregeling zoals deze luidde voor 1 augustus 1991, worden voor de resterende duur na 30 juli 1991, de bepalingen van de uitkeringsregeling zoals deze luiden met ingang van 1 augustus 1991 toegepast, met dien verstande dat de hoogte, voor de reeds vastgestelde duur, nooit lager zal zijn dan op grond van de uitkeringsregeling zoals deze luidde voor 1 augustus 1991.
Ten aanzien van de uitkeringen, als bedoeld in het eerste lid, die voortduren na 30 juli 1991, wordt op basis van de desbetreffende bepalingen in de uitkeringsregeling zoals deze luiden met ingang van 1 augustus 1991, de duur opnieuw berekend. Indien de aldus berekende duur van de toegekende uitkering langer is dan de oorspronkelijk vastgestelde duur, wordt deze laatstgenoemde duur verlengd met het verschil tussen beide.
De betrokkene aan wie een uitkering was toegekend op grond van artikel 11, eerste lid, van de uitkeringsregeling, zoals deze luidde tot 1 augustus 1991, en welke als gevolg van beëindiging van de werkloosheid is vervallen, behoudt binnen de in artikel 13, tweede lid genoemde termijn en overeenkomstig de overige daarvoor genoemde voorwaarden het recht op opnieuw toekennen van de uitkering. Artikel 13, eerste lid van de uitkeringsregeling zoals deze luidde tot 1 augustus 1991, blijft van toepassing op een weder toegekende uitkering als bedoeld in de vorige volzin, met dien verstande dat de duur van de toegekende uitkering wordt herberekend op grond van het tweede lid.
Degene aan wie voor 1 januari 1995 een uitkering is toegekend op basis van de bepalingen van de uitkeringsverordening zoals deze luidde voor 1 januari 1995, en waarvan de duur doorloopt tot na 31 december 1994, behoudt wat betreft de hoogte van deze uitkering de aanspraken zoals deze zijn vastgelegd in evengenoemde verordening.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
betrokkene: de overheidswerknemer, bedoeld in artikel 2 van de WPA, aan wie op grond van artikel 8:5 ontslag is verleend op grond van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte, en die ten tijde van dat ontslag minder dan 80% arbeidsongeschikt is, met uitzondering van degene die zijn resterende verdienvermogen volledig benut in een of meer aangehouden betrekkingen;
dagloon: het dagloon in de zin van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zonder toepassing van de maximumdagloongrens van artikel 9, eerste lid, van de Coordinatiewet Sociale Verzekering, vermeerderd met het bedrag aan pensioenpremie, bedoeld in artikel 10 van de Wet financiële voorzieningen privatisering ABP, en in voorkomend geval verminderd met bijdragen strekkende tot betaling van de premie van een door of voor de betrokkene afgesloten particuliere ziektekostenverzekering als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel b, van het Besluit Algemene Dagloonregelen WAO;
Het eerste lid is niet van toepassing indien het in dat lid bedoelde ontslag wordt verleend na het moment dat de ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte 90 maanden onafgebroken heeft geduurd. Voor het bepalen van genoemde periode van 90 maanden worden perioden van ziekte samengeteld indien die elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.
In afwijking van artikel 11a:6, derde lid, wordt, indien het in artikel 11a:2 bedoelde ontslag is verleend op een latere datum dan het moment waarop de ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte 24 maanden onafgebroken heeft geduurd, de in artikel 11a:6, derde lid, genoemde periode verminderd met de periode die gelegen is tussen de ontslagdatum en het moment waarop genoemde ongeschiktheid 24 maanden onafgebroken heeft geduurd. Deze vermindering vindt plaats, te beginnen met de periode gedurende welke de betrokkene recht heeft op 80% van de berekeningsgrondslag van de suppletie.
Indien de betrokkene gedurende de periode dat recht bestaat op suppletie, ter zake van de dienstbetrekking waaruit dat recht op suppletie is ontstaan, een werkloosheidsuitkering, een Waz-uitkering dan wel een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt, wordt het bedrag van genoemde uitkering of uitkeringen in mindering gebracht op het bedrag van de suppletie. Indien de bedoelde betrokkene uit hoofde van twee of meer dienstbetrekkingen als overheidswerknemer recht heeft op een WAO-uitkering, wordt die uitkering voor de toepassing van de eerste volzin, toegerekend aan de dienstbetrekking ter zake waarvan hem recht op suppletie is toegekend, naar rato van de feitelijk genoten inkomsten uit hoofde van de desbetreffende dienstbetrekkingen
Indien de betrokkene recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering die kan worden toegerekend aan een dienstbetrekking, waaruit hij is ontslagen op een datum, gelegen vóór de datum van ontslag uit de dienstbetrekking ter zake waarvan hem recht op suppletie is toegekend, welk recht voortduurt na laatstgenoemde datum, wordt, in geval van een verhoging van de mate van de arbeidsongeschiktheid waardoor het bedrag van die arbeidsongeschiktheidsuitkering verhoogd wordt, uitsluitend het bedrag van die verhoging van die arbeidsongeschiktheidsuitkering in mindering gebracht op het bedrag van de suppletie. Indien de bedoelde betrokkene uit hoofde van twee of meer dienstbetrekkingen als overheidswerknemer recht heeft op een WAO-uitkering, wordt die uitkering voor de toepassing van de vorige volzin toegerekend aan de in die volzin eerstgenoemde dienstbetrekking, naar rato van de feitelijk genoten inkomsten uit hoofde van de desbetreffende dienstbetrekkingen.
Indien de toerekeningswijze, bedoeld in het tweede lid, in een individueel geval naar het oordeel van het bestuursorgaan leidt tot een kennelijk onredelijke uitkomst voor de betrokkene, kan het bestuursorgaan ten gunste van die betrokkene tot een wijze van toerekenen besluiten die met de strekking van dit artikel overeenkomt.
Onder inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, bedoeld in het eerste lid, worden begrepen inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf die zijn ontstaan:
vóór de dag van het ontslag ter zake waarvan de betrokkene suppletie is toegekend, anders dan bedoeld in onderdeel a en b, en artikel 11a:8, tweede lid, voor zover uit deze arbeid of dit bedrijf na die dag inkomsten of meer inkomsten worden genoten door de betrokkene, terwijl die inkomsten of die meerdere inkomsten of een gedeelte daarvan, het gevolg zijn van een verhoogde werkzaamheid dan wel verband houden met het ontslag.
Voor de toepassing van artikel 11a:8 en 11a:9 worden uitkeringen steeds geacht onverminderd door betrokkene te zijn genoten indien, als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door betrokkene, één of meer werkloosheidsuitkeringen, een Waz-uitkering, arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, uitkeringen op grond van de Ziektewet dan wel uitkeringen die naar aard en strekking overeenkomen met laatstgenoemde uitkeringen, waarop betrokkene recht heeft;
Voor de toepassing van het tweede lid worden mede als echtgeno(o)t(en) of geregistreerde partner(s) aangemerkt niet gehuwde personen van verschillend of gelijk geslacht die duurzaam een gezamenlijke huishouding voeren, tenzij het betreft personen tussen wie bloedverwantschap in de eerste of tweede graad bestaat.
Op het uit te keren bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt in mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten betrekkingen van de betrokkene ter zake van diens overlijden aanspraak kunnen maken uit hoofde van een of meer werkloosheidsuitkeringen, arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, uitkeringen op grond van de Ziektewet dan wel uitkeringen die naar aard en strekking overeenkomen met laatstgenoemde uitkeringen, waarop betrokkene recht had.
Het bestuursorgaan betaalt ambtshalve een naar redelijkheid vast te stellen voorschot op een suppletie indien uitsluitend onzekerheid bestaat omtrent de hoogte van de suppletie, omtrent het van de suppletie aan de betrokkene te betalen bedrag of omtrent het nakomen van een verplichting als bedoeld in artikel 11a:3.
Conversie herplaatsingswachtgeld en bezoldiging of uitkering wegens ziekte
Degene die op 31 december 1995 uit hoofde van een ontslag uit de sector gemeenten recht heeft op een herplaatsingswachtgeld als bedoeld in artikel K4, tweede lid, juncto artikel K6 van de Algemene burgerlijke pensioenwet, zoals die wet luidde op die datum, en waarvan de duur op 1 januari 1996 nog niet is verstreken, heeft recht op suppletie.
Artikel 11a:6, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor de vaststelling van de berekeningsgrondslag voor de betrokkene als dagloon geldt het dagloon zoals bepaald in artikel 42, derde en vierde lid, van de WPA, zonder toepassing van de maximumdagloongrens van artikel 9, eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering.
Indien de overheidswerknemer, bedoeld in artikel 2 van de WPA, op 1 januari 1996 gedurende een periode van 52 weken of langer onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest in de zin van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de mate van zijn algemene invaliditeit op grond van het pensioenreglement is vastgesteld op ten minste 15 procent dan wel de mate van arbeidsongeschiktheid ingevolge de ministeriele regeling op grond van artikel 8, derde lid, van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet is vastgesteld op ten minste 25 procent, binnen een periode van zes maanden is aan te merken als betrokkene, geldt voor hem als dagloon het dagloon zoals bepaald in artikel 39, vierde en vijfde lid, van de WPA, zonder toepassing van de maximumdagloongrens van artikel 9, eerste lid, van de Coordinatiewet Sociale Verzekering.
Indien het niveau van de WAO-conforme uitkering als bedoeld in paragraaf 9 van de WPA een algemene neerwaartse wijziging ondergaat, wordt deze neerwaartse wijziging, tenzij de LOGA-partners anders overeenkomen, binnen zes maanden na de datum van het Staatsblad, waarin de maatregel is gepubliceerd, op overeenkomstige wijze ten aanzien van de suppletie doorgevoerd vanaf de in het Staatsblad vermelde datum van inwerkingtreding van bedoelde maatregel, doch niet eerder dan zes maanden na de datum van het Staatsblad.
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar, van wie de eerste dag van ongeschiktheid, bedoeld in artikel 8:5, is gelegen op of na 1januari 2004 en die op of na 1 januari 2007 op grond van artikel 8:5 is ontslagen, met uitzondering van de ambtenaar die op grond van de WAO recht heeft op een WAO-uitkering.
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar, van wie de eerste dag van ongeschiktheid, bedoeld in artikel 8:5, is gelegen op of na 1 januari 2004 en die tussen 1 juli 2006 en 1 januari 2007 op grond van artikel 8:5 is ontslagen en volledig arbeidsongeschikt is, met uitzondering van de ambtenaar die op grond van de WAO recht heeft op een WAO-uitkering.
12 OVERLEG MET ORGANISATIES VAN OVERHEIDSPERSONEEL
Onder toegelaten organisaties worden verstaan: de Algemene Centrale van Overheidspersoneel (ACOP), de Christelijke Centrale van Overheids- en Onderwijzend Personeel (CCOOP) en de Centrale van Middelbare en Hogere Functionarissen bij overheid, onderwijs, bedrijven en instellingen (CMHF), dan wel een van de bij deze centrales aangesloten bonden, voorzover deze centrales, respectievelijk bonden voldoende representatief geacht kunnen worden.
De leden van ABVAKABO en NOVON die op 1 juli 1998 zitting hebben in de commissie namens ACOP of Ambtenarencentrum, dan wel namens ABVAKABO of NOVON, behouden hun zetels als vertegenwoordigers van ACOP dan wel ABVAKABO FNV/NOVON.
Indien deze leden ophouden lid van de commissie te zijn, worden ze niet vervangen totdat het aantal leden namens ACOP dan wel ABVAKABO FNV/NOVON in overeenstemming is met het aantal als genoemd in de bepaling van de samenstelling van de commissie. Uiterlijk op 1 juli 2002 wordt het aantal leden in overeenstemming gebracht met de hier geldende bepalingen.
Voor de vertegenwoordiging van het gemeentebestuur in de commissie, bedoeld in artikel 12:1, wijst het college uit zijn midden een of meer vertegenwoordigers en hun plaatsvervangers aan. De aanwijzing geschiedt bij elke nieuwe zittingsperiode van de raad en voorts telkens ter vervanging van hen die ophouden lid van het college te zijn.
Voor de vertegenwoordiging van de toegelaten organisaties in de commissie, bedoeld in artikel 12:1, worden per centrale, bedoeld in artikel 12:1, derde lid, twee leden en hun plaatsvervangers aangewezen. Deze aanwijzing geschiedt door en uit de organisaties,welke een minimum aantal ambtenaren tot haar leden tellen. Indien verschillende organisaties deel uitmaken van een zelfde centrale, geldt het in de vorige zin bepaalde voor deze organisaties gezamenlijk. In een nader vast te stellen regeling wordt het bedoelde minimum aantal ambtenaren bepaald.
Degene, die als lid of als plaatsvervanger door een organisatie is aangewezen, houdt op dit te zijn zodra hij geen lid van de organisatie of geen ambtenaar meer is, alsmede indien de organisatie schriftelijk aan het college doet weten dat zijn aanwijzing als vertegenwoordiger of plaatsvervanger is ingetrokken. In deze gevallen wordt zo spoedig mogelijk een opvolger aangewezen.
De commissie voert overleg over alle aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van de ambtenaren met inbegrip van de algemene regels volgens welke het personeelsbeleid zal worden gevoerd. De commissie kan niet overleggen over onderwerpen die voorbehouden zijn aan het LOGA tussen het College voor Arbeidszaken van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de centrales van overheidspersoneel.
Besluiten omtrent de onderwerpen, bedoeld in artikel 12:2, eerste lid, worden door het college en de raad niet genomen, noch voorstellen daaromtrent gedaan, dan nadat de commissie haar gevoelen over de concept-besluiten, respectievelijk voorstellen heeft kenbaar gemaakt.
Een vergadering kan slechts plaatshebben indien de vertegenwoordiging van het gemeentebestuur aanwezig is en ten minste de helft van de organisaties is vertegenwoordigd. Wanneer de vertegenwoordiging van het gemeentebestuur bestaat uit twee of meer leden van het college kan de vergadering slechts plaatshebben indien ten minste de helft van de vertegenwoordiging van het gemeentebestuur aanwezig is en ten minste de helft van de organisaties is vertegenwoordigd.
Indien wegens onvoltalligheid in de zin van het tweede lid een vergadering niet kan plaatshebben, worden de aan de orde zijnde onderwerpen door de voorzitter geplaatst op de agenda van een binnen 14 dagen te houden nieuwe vergadering, in welke vergadering die onderwerpen in elk geval kunnen worden behandeld.
Elk lid heeft het recht onderwerpen ter behandeling aanhangig te maken door deze schriftelijk op te geven aan de voorzitter. Deze stelt die onderwerpen zoveel mogelijk in de eerstvolgende vergadering aan de orde.
De vertegenwoordigers van de organisaties kunnen zich laten bijstaan door een vertegenwoordiger van het hoofdbestuur van hun organisatie; zij zijn voorts bevoegd de onderwerpen van de agenda binnen de grenzen van een doelmatige en vertrouwelijke behandeling van zaken aan voorbespreking in eigen kring te onderwerpen.
De voorzitter kan omtrent het in de vergadering behandelde en omtrent de inhoud van aan de commissie overgelegde stukken geheimhouding opleggen. Deze geheimhouding geldt niet ten opzichte van het college en van de raad, alsmede niet tegenover de hoofdbesturen van de vertegenwoordigende organisaties.
De voorzitter kan op verzoek van ten minste twee leden of zo dikwijls hij dit nodig acht, de vergadering schorsen voor een door hem te bepalen tijd.
De stem van de vertegenwoordiging van de organisaties wordt bepaald door stemming per vertegenwoordigende organisatie, waarbij voor elke organisatie zoveel stemmen worden uitgebracht als ambtenaren bij haar zijn aangesloten op de eerste dag van het lopende jaar, met dien verstande dat voor een organisatie niet meer stemmen in aanmerking komen dan het totaal aantal stemmen dat door de andere organisaties gezamenlijk wordt uitgebracht. Bij staking van stemmen wordt de vertegenwoordiging geacht tegen te hebben gestemd.
De artikelen 12:3:2 tot en met 12:3:8 zijn slechts van toepassing in die gemeenten die zijn aangesloten bij de advies- en arbitragecommissie.
Voor de toepassing van de artikelen 12:3:4 tot en m e t 12:3:8 wordt verstaan onder :
De artikelen 12:3:4 tot en met 12:3:8 zijn slechts van toepassing op geschillen inzake aangelegenheden, bedoeld in artikel 12:2, eerste lid, voor zover die aangelegenheden uitsluitend de rechtstoestand van ambtenaren betreffen, met inbegrip van de algemene regels volgens welke het personeelsbeleid zal worden gevoerd.
Indien een of meer van de deelnemers aan het overleg tijdens het overleg tot het oordeel komen dat dit overleg niet zal leiden tot een uitkomst die de instemming van alle deelnemers aan het overleg zal hebben, brengen zij dat oordeel binnen zes dagen, nadat zij daarvan in het overleg blijk hebben gegeven, schriftelijk ter kennis van de overige deelnemers aan het overleg.
Tenzij door de commissie, bedoeld in het eerste lid, wordt besloten het overleg voort te zetten dan wel te beëindigen, wordt in de vergadering nagegaan of overeenstemming bestaat over de vraag wat het onderwerp en de inhoud van het geschil is en of een oplossing van det geschil zal worden gezocht door middel van voortzetting van het overleg nadat het advies is ingewonnen van de advies- en arbitragecommissie dan wel door onderwerping van het geschil aan een arbitrale uitspraak van die commissie.
Binnen zes dagen na de vergadering, bedoeld in artikel 12:3:5 , wordt het verzoek om advies ter kennis gebracht van de voorzitter van de advies- en arbitragecommissie. Het verzoek wordt ondertekend door de deelnemers aan het overleg die zich voor inwinning van het advies hebben uitgesproken en bevat tenminste het onderwerp en de inhoud van het geschil. Indien in de vergadering bedoeld in artikel 12:3:5 geen overeenstemming is bereikt tussen alle deelnemers aan het overleg over de vraag wat het onderwerp en de inhoud van het geschil is, brengen de overige deelnemers aan het overleg hun visie op het onderwerp en de inhoud van het geschil eveneens binnen zes dagen na eerdergenoemde vergadering ter kennis van de voorzitter van de advies- en arbitragecommissie.
13 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN CAR
In afwijking van het gestelde in het eerste en tweede lid hebben de artikelen 10:1, 10:6, 10:15, eerste en tweede lid, 10:19, 10:23, tweede lid, 11:1, 11:6, zevende en achtste lid, 11:13, eerste en tweede lid, 11:23, 11:24 en artikel 11:27, tweede lid, terugwerkende kracht tot en met 1 augustus 1993.
Ten aanzien van degene die per 31 december 1996 geen volledige betrekking bekleedt, geldt dat de omvang van deze betrekking per 1 januari 1997 naar rato is teruggebracht, tenzij betrokkene heeft verzocht om handhaving van het aantal uren van de betrekking per 31 december 1996 en dit verzoek niet is afgewezen.
Medezeggenschap in ondernemingen met 35-50 werknemers
Gelet op het bepaalde in artikel 5a, eerste lid van de Wet op de ondernemingsraden (WOR) zijn gemeenten voor hun onderneming of onderdelen daarvan als bedoeld in artikel 4 van de WOR, verplicht een ondernemingsraad in te stellen indien en voor zolang in hun onderneming ten minste 35 personen werkzaam zijn als bedoeld in artikel 1, tweede en derde lid , van de WOR.
15 OVERIGE RECHTEN EN VERPLICHTINGEN
Paragraaf "Artikel 15:1:1 tot en met 15:1:6 en artikel 15:1:8 zijn vernummerd tot artikel 15:1a tot en met 15:1g"
Het is de ambtenaar verboden nevenwerkzaamheden te verrichten waardoor de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voorzover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd. Omtrent dit verbod kunnen nadere regels worden gesteld
Het college regelt de openbaarmaking van de in het eerste lid bedoelde nevenwerkzaamheden van de gemeentesecretaris en directeuren van gemeentelijke diensten en bedrijven, alsmede van andere ambtenaren aangesteld in een functie waarvoor ter bescherming van de integriteit van de openbare dienst openbaarmaking van nevenwerkzaamheden noodzakelijk is.
Het is de ambtenaar verboden financiële belangen te hebben, effecten te bezitten en transacties in effecten te verrichten waardoor de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voorzover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd. Omtrent dit verbod kunnen nadere regels worden gesteld.
Plicht tot aanvaarden andere betrekking
De ambtenaar is verplicht - nadat hij is gehoord - een andere betrekking te aanvaarden voor de vervulling waarvan hij in het belang van de dienst is aangewezen, indien deze betrekking hem redelijkerwijs in verband met zijn persoonlijkheid, zijn omstandigheden en de voor hem bestaande vooruitzichten kan worden opgedragen.
Indien het college dit in het dienstbelang nodig acht is de ambtenaar verplicht om:
zich buiten de voor zijn betrekking vastgestelde werktijden ter beschikking te houden. Voor het gedurende onbepaalde tijd periodiek verrichten van deze beschikbaarheidsdiensten wordt de ambtenaar schriftelijk aangewezen, indien deze diensten ten minste op gemiddeld zestig kalenderdagen in een periode van twaalf maanden zullen moeten worden verricht, hetgeen uit de schriftelijke aanwijzing moet blijken.
Wanneer de ambtenaar meent, dat in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden de in het tweede lid bedoelde werkzaamheden redelijkerwijs niet van hem kunnen worden gevergd, geeft hij - onverminderd zijn verplichting om die werkzaamheden terstond aan te vangen - daarvan door tussenkomst van het hoofd van dienst terstond kennis aan het college, dat zo spoedig mogelijk een beslissing ter zake neemt.
De ambtenaar kan niet worden verplicht, indien bij enig particulier werkgever een staking is uitgebroken of een uitsluiting plaats heeft, ter vervanging van stakers of uitgeslotenen werkzaamheden te verrichten of werknemers bij het verrichten van werkzaamheden behulpzaam te zijn, tenzij naar het oordeel van het college zulks met het oog op de openbare veiligheid of gezondheid of voor de regelmatige functionering van de openbare dienst van de gemeente noodzakelijk is.
Aanvaarden andere werkzaamheden
De ambtenaar is verplicht, indien hij daartoe door of namens het college wordt aangewezen, in tijden van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden andere werkzaamheden te verrichten dan die welke hij gewoonlijk verricht, mits deze werkzaamheden strekken ter uitvoering van de taak die de gemeente in die tijden heeft of zal krijgen, dan wel ertoe strekken een zo goed en ongestoord mogelijke uitvoering van die taak te verzekeren.
In geval van een ramp of zwaar ongeval als bedoeld in artikel 1, sub b, Wet rampen en zware ongevallen, is de ambtenaar die is aangewezen op grond van het tweede lid van dit artikel verplicht de taken in het kader van de Wet rampen en zware ongevallen te verrichten onder leiding en toezicht van het college waar de ramp of het zware ongeval plaatsvindt.
Onverminderd het bepaalde in het eerste lid wordt met de ambtenaar zijn gedrag besproken tijdens de uitoefening van zijn betrekking of de wijze waarop hij zijn betrekking vervult, voor zover deze aanleiding geven tot aanmerkingen, waarbij tevens aandacht wordt geschonken aan de wijze waarop het gedrag of de wijze waarop hij zijn betrekking vervult naar het oordeel van het college verbeterd kan worden.
Dragen van uniform of dienstkleding
Het is de ambtenaar verboden om bij gekleed gaan in uniform insignes of andere onderscheidingstekens of in dienst uniformkledingstukken te dragen, een en ander voor zover die niet van gemeentewege zijn verstrekt of voorgeschreven of tot het dragen waarvan niet door het college vergunning is verleend. Dit verbod is niet van toepassing ten aanzien van ordetekenen tot het aannemen of dragen waervan door het hoger bestuursorgaan verlof is verleend.
De ambtenaar die in contact staat of kort geleden gestaan heeft met een persoon, die een ziekte heeft, waarvoor ingevolge het krachtens de Infectieziektenwet bepaalde een nominatieve aangifteplicht geldt, mag zijn betrekking niet vervullen en heeft geen toegang tot de dienstgebouwen, -lokalen en -terreinen voor zolang de hoofdinspecteur of de inspecteur van het staatstoezicht op de volksgezondheid niet heeft verklaard, dat hij het gevaar voor overbrenging van een infectieziekte, of het gevaar dat hij verdacht moet worden te lijden aan zodanige ziekte, geweken acht.
De ambtenaar die verkeert in de in het vorige lid omschreven situatie, is verplicht daarvan ten spoedigste kennis te geven aan het college. Hij is gehouden zich te gedragen naar de door of vanwege het college gegeven aanwijzingen, waaronder die met betrekking tot het ondergaan van een geneeskundig onderzoek.
Aan de ambtenaar wordt de schade aan hem toebehorende kleding en uitrusting, geen motorrijtuig in de zin van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen zijnde, vergoed welke hij buiten zijn schuld of nalatigheid lijdt ten gevolge van de vervulling van zijn betrekking, voor zover die schade niet bestaat uit de normale slijtage dier goederen.
Het is de ambtenaar slechts toegestaan een hem toebehorend motorrijtuig in de zin van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen bij de vervulling van zijn betrekking te gebruiken, indien en voor zover hem daartoe door of namens het college toestemming is verleend. Aan deze toestemming kunnen bepaalde voorwaarden worden verbonden.
De ambtenaar is, indien het college dit bepaalt, verplicht zich voor het volgen van een bijzondere vakopleiding beschikbaar te stellen of enig ander door het college nader aan te duiden onderwijs te volgen. De aan het volgen van het in dit artikel bedoelde onderwijs verbonden kosten komen ten laste van de gemeente.
Aan de ambtenaar beneden de leeftijd van 18 jaar wordt, indien hij dit wenst en voor zolang de belangen van de dienst zich daartegen niet verzetten, gedurende ten hoogste één dag per week verlof met behoud van bezoldiging verleend voor het volgen van lessen aan inrichtingen voor voortgezet, herhalings- of vakonderwijs en vormingsinstituten voor leerplichtvrije jeugd.
Voorkomen benadeling lid Georganiseerd Overleg
De gemeente draagt er zorg voor dat degene die als lid of als plaatsvervangend lid door een organisatie is aangewezen voor de commissie bedoeld in artikel 12:1, tweede lid, dan wel activiteiten vervult waarvoor hij krachtens artikel 6:4:2 buitengewoon verlof kan genieten, niet uit hoofde van zijn lidmaatschap of activiteiten wordt benadeeld in zijn positie in de gemeentelijke organisatie.
De ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakom of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt dan wel bij herhaling aanleiding geeft tot toepassing te zijnen aanzien van maatregelen van inhouding, beslag of korting, als bedoeld in de tweede titel van de Ambtenarenwet, kan deswege disciplinair worden gestraft.
Naast de mogelijkheid genoemd in artikel 8:13, kunnen de volgende disciplinaire straffen worden toegepast:
arbeid buiten de voor de betrekking van de ambtenaar vastgestelde werktijden zonder vergoeding of tegen een lagere dan de normale vergoeding voor ten hoogste zes uren met een maximum van drie uren per dag en met dien verstande dat deze arbeid niet kan worden opgelegd op zondag en op de voor de ambtenaar geldende kerkelijke feestdagen;
Bij het opleggen van een straf kan worden bepaald, dat zij niet ten uitvoer zal worden gelegd indien de betrokken ambtenaar zich gedurende de bij het opleggen van de straf te bepalen termijn niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim als waarvoor de bestraffing plaatsvindt, noch aan enig ander ernstig plichtsverzuim en zich houdt aan bij het opleggen van de straf eventueel te stellen bijzondere voorwaarden.
De verantwoording door de ambtenaar geschiedt, indien deze niet schriftelijk plaatsvindt, ten overstaan van het college of ten overstaan van een door het college aangewezen vertegenwoordiger. De verantwoording vindt niet eerder dan 6 maal 24 uur en niet later dan 12 maal 24 uur plaats. Op verzoek van de ambtenaar kan van deze termijn worden afgeweken.
Geschiedt de verantwoording mondeling, dan wordt daarvan binnen 36 uur proces-verbaal opgemaakt, dat na voorlezing wordt getekend door hem te wiens overstaan de verantwoording plaats heeft en door de ambtenaar. Weigert de ambtenaar de ondertekening, dan wordt daarvan in het proces-verbaal, zo mogelijk met vermelding van de redenen, melding gemaakt. Een afschrift van het proces-verbaal wordt de ambtenaar uitgereikt.
De ambtenaar heeft na elke periode van vijf jaar recht op loopbaanadvies bij een door het college aangewezen interne of externe deskundige.
In het persoonlijk ontwikkelingsplan van en het functioneringsgesprek met een ambtenaar van 50 jaar en ouder stelt het college zijn belasting en belastbaarheid Betreft Uitwerking Cao 2009-2011 Flexibilisering en levensfase Datum 01 juli 2010 09/09 aan de orde. Zonodig worden naar aanleiding hiervan afspraken gemaakt over aanpassingen in het individuele takenpakket.
Het college past voor de ambtenaar van 62 tot 65 jaar, binnen de mogelijkheden van de fiscale wetgeving, een ‘premiekorting in dienst hebben oudere werknemers’ toe. Het bedrag van de korting wordt gebruikt voor verhoging van de inzetbaarheid van de ambtenaar. Het college en de ambtenaar bepalen in overleg de besteding van het bedrag
Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:
berekeningsbasis: het twaafvoud van de bezoldiging - in de zin van artikel 3:1, dan wel hetgeen daarmede overeenkomt ingeval dat artikel niet op hem van toepassing is - die betrokkene geniet op het berekeningstijdstip, vermeerderd met de aanspraak op de vakantieuitkering en in voorkomende gevallen vermeerderd met:
De betrokkene die in verband met een indiensttreding is verhuisd en aan wie binnen twee jaar na verhuizing ontslag op verzoek wordt verleend of die ten gevolge van aan hem te wijten feiten of omstandigheden binnen twee jaren na de verhuizing wordt ontslagen, dient de hem toegekende tegemoetkoming in verhuiskosten terug te betalen. Overgang zonder onderbreking naar een andere tak van dienst van dezelfde gemeente of naar een van haar bedrijven of instellingen wordt niet als ontslag op verzoek beschouwd.
Indien het verlaten van een dienstwoning samenhangt met een ontslag op verzoek anders dan een ontslag op verzoek met recht op uitkering voor vervroegd uittreden, of met een ontslag als gevolg van aan betrokkene te wijten feiten of omstandigheden en het ontslag niet ingaat binnen twee jaren nadat de dienstwoning is betrokken, kan een gedeeltelijke tegemoetkoming in verhuiskosten worden verleend.
Geen tegemoetkoming in verhuiskosten ingevolge de artikelen 18:1:2 en 18:1:3 wordt verleend, indien de verhuizing niet heeft plaatsgevonden binnen twee jaar nadat de verplichting tot verhuizen is opgelegd dan wel na de datum van het ontslag, het overlijden of de verplaatsing.
Indien de betrokkene op de dag van de verhuizing een eigen huishouding voert, wordt het bedrag bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, voor zover bij of krachtens dit artikel niet anders is bepaald, gesteld op een tegemoetkoming van 3% van de berekeningsbasis voor ieder woon- of slaapvertrek, tot een maximum van vier van deze vertrekken, die de achtergelaten woning telt, met dien verstande dat het bedrag een ingevolge artikel 18:1:7a, nader vast te stellen maximum niet mag overschrijden.
Indien het betreft een verhuizing van een gezin, waarin de echtgenoten, geregistreerde partners beide betrokkene zijn in de zin van dit hoofdstuk en afzonderlijk opdracht hebben om te verhuizen of zijn verplaatst, wordt voor beide betrokkenen de berekeningsbasis vastgesreld. Ingeval beide betrokkenen een deeltijdbetrekking hebben en niet tevens een deeltijdbetrekking bij een andere werkgever die aanspraak geeft op een tegemoetkoming in verhuiskosten, wordt de berekeningsbasis vastgesteld als ware er sprake van een voltijdbetrekking. De tegemoetkoming wordt toegekend op grond van de hoogste berekeningsbasis.
Tegemoetkoming woon- werkverkeer
De betrokkene die vanwege het dienstbelang de verplichting is opgelegd om in of meer nabij zijn standplaats te gaan wonen, zoals bedoeld in artikel 15:1:17 en daarin, ondanks alle pogingen daartoe, niet slaagt heeft aanspraak op een vergoeding van de kosten voor het dagelijks reizen tussen de woning en de plaats van tewerkstelling, zolang hij bij de verhuizing in aanmerking zou kunnen komen voor een tegemoetkoming in de verhuiskosten.
Een betrokkene als bedoeld in het eerste lid, die naar het oordeel van het bestuursorgaan niet dagelijks heen en weer kan reizen, heeft, tenzij van gemeentewege al dan niet tegen betaling in huisvesting wordt voorzien, aanspraak op een tegemoetkoming in de pensionkosten voor verblijf in een pension in of nabij het gebied als bedoeld in artikel 15:1:17, benevens een tegemoetkoming voor ten hoogste eenmaal per week in de reiskosten naar de plaats waar hij metterwoon nog gevestigd is.
Indien een betrokkene als bedoeld in het eerste en tweede lid, naar het oordeel van het bestuursorgaan niet alles, wat redelijkerwijs van hem mag worden verwacht, heeft gedaan om zo spoedig mogelijk te verhuizen, komt hij niet langer in aanmerking voor tegemoetkomingen als bedoeld in het eerste en tweede lid.
Een betrokkene die een functie voor betrekkelijk korte duur bekleedt of voor betrekkelijk korte duur elders is geplaatst en als gevolg daarvan niet behoeft te verhuizen kan een tegemoetkoming in de reiskosten als bedoeld in het eerste lid worden verleend, dan wel een tegemoetkoming overeenkomstig het tweede lid, indien de betrokkene naar het oordeel van het bestuursorgaan niet dagelijks heen en weer kan reizen.
De betrokkene die met de trein reist en van de woning of het pension met het ander (aansluitend) openbaar vervoer naar het eerst mogelijke station kan reizen maar van dit openbaar vervoer geen gebruik maakt en in plaats daarvan met eigen vervoer naar dat station reist, ontvangt een tegemoetkoming van € 93,28 op jaarbasis.
De tegemoetkoming in reiskosten bedoeld in artikel 18:1:6, eerste en vierde lid, is, indien het college de plaats van tewerkstelling van een betrokkene heeft aangewezen als een plaats van tewerkstelling die niet door openbaar vervoer is te bereiken, of indien de betrokkene behoort tot een aangewezen groep voor wie de plaats van tewerkstelling vanwege de opgedragen werktijden niet per openbaar vervoer is te bereiken, € 0,15 per kilometer met een maximum van 20 kilometer enkele reis.
Niet verhuisplichtig, toch een tegemoetkoming woon-werkverkeer
Indien het bevoegde gezag de plaats van tewerkstelling van een betrokkene die niet conform artikel 15:1:17 verhuisplichtig is, heeft aangewezen als een plaats van tewerkstelling die niet met het openbaar vervoer is te bereiken, of indien de betrokkene behoort tot een aangewezen groep voor wie de plaats van tewerkstelling vanwege de opgedragen werktijden niet per openbaar vervoer is te bereiken, wordt aan de betrokkene voor de gehele duur van het dienstverband een vergoeding per afgelegde kilometer verstrekt. De hoogte van deze vergoeding wordt vastgesteld door het bevoegde gezag.
De tegemoetkoming in pensionkosten als bedoeld in artikel 18:1:6, tweede lid, bedraagt voor de betrokkene die gewoonlijk met gezinsleden samenwoont 90% en voor de overige betrokkenen 60% van de betaalde pensionkosten, voor zover deze kosten niet uitgaan boven de door het bestuursorgaan redelijk geoordeelde pensionkosten.
Duur tegemoetkoming reis- en pensionkosten
Geen aanspraak op tegemoetkoming in reis- en/of verblijfkosten bestaat indien de declaratie van de in een kalendermaand gemaakte kosten conform artikel 18:1:7 eerste lid en artikel 18:1:14, in geval wordt gekozen voor het vergoedingssysteem zoals dat gold vóór 1 juli 2004, niet binnen drie maanden na die kalendermaand bij het bevoegde gezag is ingediend.
De betrokkene aan wie voor 1 juli 2004 een tegemoetkoming woon-werkverkeer op grond van artikel 18:1:7, vierde lid zoals dat luidde voor 1 juli 2004, is toegekend, heeft gedurende de periode van maximaal twee jaar, welke ingaat op het moment van toekenning, recht op een tegemoetkoming woon-werkverkeer conform de vergoedingssystematiek zoals die gold voor 1 juli 2004. Indien de vergoedingssystematiek zoals die geldt vanaf 1 juli 2004 financieel voordeliger is voor deze betrokkene, dan heeft hij recht op een tegemoetkoming conform de laatstgenoemde vergoedingssystematiek. Indien de medewerker gehoor heeft gegeven aan de verhuisplicht, dan vervalt de tegemoetkoming woon-werkverkeer.
19 RECHTSPOSITIEREGELING VRIJWILLIGERS BIJ DE GEMEENTELIJKE BRANDWEER
Het overleg over de aangelegenheden die van algemeen belang zijn voor de rechtstoestand van de vrijwilligers vindt plaats in de op grond van artikel 12:1, tweede lid, van de CAR ingestelde commissie voor georganiseerd overleg. Dit geldt ook voor de algemene regels volgens welke het personeelsbeleid gevoerd zal worden.
§ 2 Aanstelling en bevordering
Het college kan bepalen dat voor bepaalde functies, waarbij aan de vervulling van de functie bijzondere eisen op het punt van medische geschiktheid moeten worden gesteld, aanstelling alleen mogelijk is na een geneeskundig onderzoek gericht op de te vervullen betrekking, waaruit blijkt dat tegen het vervullen van de betrekking uit medisch oogpunt geen bezwaren bestaan. Het geneeskundig onderzoek wordt ingesteld door de geneeskundige(n), daartoe aangewezen door het college.
Vergoeding voor oefeningen, cursussen en overige werkzaamheden
De vergoeding wordt vastgesteld aan de hand van het uurbedrag dat in de bijlage, genoemd in artikel 19:13 staat vermeld achter de functie waarin de vrijwilliger is aangesteld, in de derde kolom. Wanneer de vergoeding op nul is gesteld heeft de vrijwilliger voor die activiteit geen recht op vergoeding.
Vergoeding voor langdurige aanwezigheid
De vrijwilliger die, in opdracht van het college, vijf uur of langer ingezet wordt voor oefeningen, cursussen of overige brandweerwerkzaamheden, ontvangt een vergoeding voor langdurige aanwezigheid. De vergoeding wordt vastgesteld aan de hand van het uurbedrag dat in bijlage, genoemd in artikel 19:13 staat vermeld achter de functiecategorie, behorende bij de functie waarin de vrijwilliger is aangesteld, in de vijfde kolom.
De vrijwilliger die zich ter beschikking moet houden om opgeroepen te worden voor werkzaamheden ontvangt een consignatievergoeding.
per uur 16% van het bedrag genoemd in kolom drie van de bijlagen, genoemd in artikel 19:13 op zondagen, nieuwjaarsdag, tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, tweede Pinksterdag, de beide Kerstdagen, de dag waarop de verjaardag van de koningin wordt gevierd en iedere andere dag die daarnaast door het college wordt aangewezen als feestdag;
Vergoeding tijdens en in verband met zwangerschap
De hoogte van deze vergoeding wordt berekend op basis van het bedrag dat de vrijwilliger gemiddeld over het kwartaal voorafgaand aan de eerste dag van het verlof ontvangen heeft. Indien het arbeidspatroon in deze periode sterk afwijkt van het gebruikelijke, past het college deze berekening toe op een kalenderkwartaal waarin wel sprake was van een gebruikelijk arbeidspatroon.
De algemene salarismutaties voor de sector gemeenten zoals die in het LOGA worden overeengekomen, zijn wat betreft het percentage en de ingangsdatum van overeenkomstige toepassing op de bedragen genoemd in bijlage bij artikel 19:13.
De overeenkomstig het vorige lid berekende vergoedingen worden wat betreft de jaarvergoeding afgerond op hele euro’s en wat betreft de overige vergoedingen op eurocenten.
§ 5 Verzekeringen en schadevergoeding
Schade aan kleding en uitrusting
Het college vergoedt de vrijwilliger de schade aan zijn kleding, uitrusting en een hem toebehorend motorrijtuig in de zin van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen, die hij buiten zijn schuld of nalatigheid lijdt ten gevolge van de door hem verrichtte werkzaamheden, voor zover de schade niet bestaat uit normale slijtage van die goederen.
§ 7 Beschikbaarheid en overige plichten vrijwilliger
Het is de vrijwilliger slechts toegestaan een motorrijtuig in de zin van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen te gebruiken ten behoeve van zijn werkzaamheden als vrijwilliger, indien hem daartoe door het college toestemming is verleend. Aan deze toestemming kunnen bepaalde voorwaarden worden verbonden.
§ 8 Disciplinaire maatregelen schorsing in het belang van de dienst
Het college kan een beslissing op het verzoek om eervol ontslag aanhouden, wanneer tegen de vrijwilliger een strafrechtelijke vervolging wegens misdrijf loopt, of wanneer overwogen wordt de vrijwilliger disciplinair te straffen. Beslissing op het ontslagverzoek vindt plaats zodra de uitspraak van de rechter onherroepelijk geworden is, respectievelijk zodra besloten is de vrijwilliger al dan niet disciplinair te straffen.
De tijdelijke aanstelling eindigt van rechtswege op de laatste dag van de periode waarvoor deze is aangegaan. Wordt het dienstverband nadien feitelijk gehandhaafd zonder dat opnieuw een tijdelijke aanstelling is verleend, dan is de vrijwilliger met ingang van de eerste dag na het verstrijken van vorenbedoelde periode in vaste dienst.
19b AANVULLENDE RECHTSPOSITIEREGELING VOOR DE AMBTENAAR IN EEN INSTELLING VOOR KUNSTEDUCATIE
Het college stelt aan de hand van het sjabloon van bijlage IVa een regeling vast waarin per discipline de verhouding lesgebonden versus niet-lesgebonden uren staat. In de regeling kan per discipline een afwijking op deze verhouding en de voorwaarden daarvoor worden opgenomen. Voor de vaststelling van deze regeling is overeenstemming vereist tussen de werkgever en de OR.
Als een ambtenaar in een functie wordt benoemd zonder dat hij reeds voldoet aan alle daarvoor geldende eisen van ervaring, opleiding of vaardigheden, kan zijn salaris worden vastgesteld in één van de aanloopbedragen van de bij de functie behorende salarisschaal. De aanloopbedragen zijn opgenomen in de salaristabel, genoemd in bijlage IV.
Voor de ambtenaar met een volledige betrekking, die op 31 december 2008 een kortere arbeidsduur heeft dan 1836 uur per jaar, wordt de arbeidsduur met ingang van 1 januari 2009 met 72 uur per jaar verhoogd. Deze verhogingen vinden plaats totdat voor de ambtenaar een arbeidsduur geldt van 1836 uur per jaar. Voor een ambtenaar met een deeltijdbetrekking gelden deze verhogingen naar rato.
Reorganisatieontslag voor minder dan 5 uur of, bij een formele arbeidsduur van minder dan 10 uur, voor minder dan de helft van de formele arbeidsduur
Op de ambtenaar is hoofdstuk 10d niet van toepassing. Ontslag op grond van artikel 8:3 vindt slechts plaats indien het na een zorgvuldig onderzoek niet mogelijk is gebleken om de ambtenaar binnen de openbare dienst van de gemeente andere mede in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden voor hem passende werkzaamheden op te dragen, dan wel indien deze zodanige werkzaamheden weigert te aanvaarden.
In afwijking van het tweede tot en met het vierde lid heeft de ambtenaar die niet voldoet aan de voorwaarde in het tweede lid onder c, maar wel aan de overige voorwaarden in het tweede lid, recht op een garantie-uitkering KV gedurende 6 maanden. Deze uitkering bedraagt 70% van het minimumuurloon vermenigvuldigd met het aantal verloren arbeidsuren.
De ambtenaar aan wie een garantie-uitkering KV is toegekend, is verplicht zich in te schrijven als werkzoekende bij het CWI en zich beschikbaar te stellen voor het aannemen van passende werkzaamheden. Daarnaast dient hij alle informatie te verstrekken die voor de uitvoering van deze regeling noodzakelijk is. Bij het niet nakomen van deze verplichtingen kan het college besluiten de garantie-uitkering (gedeeltelijk) te beëindigen.
Indien het recht op een garantie-uitkering KV op grond van het zevende lid geheel of gedeeltelijk is beëindigd, en vervolgens de werkzaamheden die tot dat eindigen hebben geleid, hebben opgehouden te bestaan, herleeft het recht op de garantie-uitkering KV voor zover er geen nieuwe rechten op enige uitkering uit hoofde van het ontslag uit deze werkzaamheden zijn ontstaan.
20 VERGOEDING PIKETDIENST BEROEPSBRANDWEER
De ambtenaar, op wie de verplichting rust zich buiten de voor hem geldende werktijden ter beschikking te houden ten behoeve van de brandweerdienst, heeft aanspraak op een vergoeding.
Deze vergoeding bestaat uit verlof, dat door de commandant wordt verleend zo spoedig mogelijk - in de regel binnen zes kalenderweken - na het tijdvak waarin de ambtenaar zich ter beschikking moest houden. Het verlof bedraagt 16% van het aantal uren, waarin hij zich ter beschikking moest houden, voor zover deze vielen op zondag, nieuwjaarsdag, tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, tweede Pinksterdag, de beide Kerstdagen, de dag waarop de verjaardag van de koningin wordt gevierd en iedere andere dag, die daarboven door het college wordt aangewezen en 10% van het aantal uren waarin hij zich ter beschikking moest houden, indien deze uren vielen op andere dagen.
Indien naar het oordeel van de commandant het dienstbelang zich verzet tegen het toekennen van verlof, wordt een vergoeding in geld gegeven. De vergoeding bedraagt 16% van het 1/156 gedeelte van het salaris per maand voor elk uur, waarin de ambtenaar zich ter beschikking moet houden, voor zover deze uren vielen op zondag, nieuwjaarsdag, tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, tweede Pinksterdag, de beide Kerstdagen, de dag waarop de verjaardag van de koningin wordt gevierd en iedere andere dag die daarboven door het college wordt aangewezen en 10% van dat salarisgedeelte voor elk uur, waarin hij zich ter beschikking moest houden, indien deze uren vielen op andere dagen. De uitbetaling heeft zo spoedig mogelijk plaats.
21 DE RECHTSPOSITIONELE ERKENNING VAN ALTERNATIEVE SAMENLEVINGSVORMEN
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder levenspartner verstaan: een persoon met wie de niet-gehuwde ambtenaar samenwoont en - met het oogmerk duurzaam samen te leven - een gemeenschappelijke huishouding voert, hetgeen blijkt uit een schriftelijke verklaring, ingericht volgens door het college nader te stellen regels. Tegelijkertijd kan slechts eén persoon als levenspartner worden aangemerkt.
22 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Met ingang van de datum waarop deze regeling in werking treedt, danwel gedeelten daarvan in werking treden, dat de bepalingen vervallen van het geldende algemeen ambtenarenreglement dan wel van die verordeningen, die tekstueel dan wel materieel gelijkluidend zijn aan de bepalingen van deze regeling.
Indien aan de belastingvrije uitbetaling van een doel door de belastingdienst bijzondere voorwaarden worden verbonden, is de medewerker gehouden aan deze voorwaarden te voldoen en dit desgewenst aan te tonen. Een eventuele naheffing als gevolg van het niet voldoen aan deze voorwaarden, komt voor rekening van de medewerker.
Wanneer de medewerker onjuiste gegevens verstrekt en/of onrechtmatig gebruik maakt van deze regeling, worden de totale kosten die de werkgever maakt met terugwerkende kracht op de medewerker verhaald.
Er zijn nadere afspraken gemaakt over de verhouding tussen het GO en de OR. Deze houden in:
De taakstelling van het GO in de gemeente Venray blijft bestaan uit beleidsmatige zaken zoals rechtspositie CAR en lokaal UWO-beleid, de ontwikkeling van lokale arbeidsvoorwaarden, sociaal kader (fusie, reorganisatie etc.), functiewaardering (inclusief conversietabel) en hoofdlijnen van het beloningsbeleid.
De agendacommissie bestaat uit de GO-leden, een vertegenwoordiger van het management en de voorzitter/secretaris van de OR. In de agendacommissie wordt formeel een advies namens het GO gegeven. Daarna wordt het voorstel ter definitieven besluitvorming aan het college voorgelegd. Besluit de agendacommissie dat behandeling in een formele vergadering van het GO moet plaatsvinden, dan wordt het voorstel ter voorlopige besluitvorming aan het college voorgelegd.
1. Basis - c.q. specifiek profiel
Een basis- c.q. specifiek profiel bevat de rolpositie en de grofmazige inhoud van een functie, die met het systeem van ‘ranking’ en functiewaardering van een basisschaal is voorzien. De eisen die in een basis - c.q. specifiek profiel zijn opgenomen geven altijd weer wat er minimaal nodig is om de functie volledig uit te kunnen voeren. 2. Basisschaal De schaal die aan de medewerker is toegekend of, indien voor de functie een vast bedrag geldt, dit bedrag. De schaal bestaat uit een reeks bedragen die gelden voor een bepaalde functie.
3. Systeem van ‘ranking’ en functiewaardering
De systematiek waarmee de onderlinge verhoudingen tussen de vastgestelde basisprofielen en de onderlinge bandbreedten worden bepaald en waarmee ze in een onderlinge rangorde worden gezet. Door centrale advisering wordt gemeentebreed de eenduidigheid bewaakt. Aan de uitkomst is geen bezwarenprocedure gekoppeld. Het te hanteren Functieraster vanaf 1 januari 2010 is algemeen verbindend vastgesteld, nadat hierover overeenstemming is bereikt met de vakorganisaties, vertegenwoordigd in de Commissie voor Georganiseerd Overleg Venray.
De indelingseenheid binnen het systeem van ‘ranking’ en functiewaardering. Het indelingssysteem is gebaseerd op het onderscheiden van een beperkt aantal verschillende functiefamilies waarbij elke functiefamilie, zo gewenst, een aantal te benutten bandbreedten omvat. Per functiefamilie wordt een algemene typering (basisprofiel) gegeven en een aantal criteria voor differentiatie in bandbreedten.
5. Indelen in een basis - c.q. specifiek profiel
Indelen houdt in het (eenmalig per 1 januari 2010) nagaan welke bestaande specifieke functiekarakteristiek of - beschrijving c.q. wijziging daarvan vanwege een organisatie ontwikkeling of vastgestelde vacaturetekst past bij een bepaalde functiefamilie met bandbreedte. In principe dient voor elke medewerker een indeling in een basis – c.q. specifiek profiel te worden vastgesteld met bijbehorende indeling in een basisschaal en basisloon.
Er zijn twee soorten beloningen mogelijk. Allereerst de verhoudingen zoals die tot stand komen via het systeem van ‘ranking’ en functiewaardering. Die weerspiegelen wat “zwaarder” is en wat “lichter”. Het zijn organieke verhoudingen en ze hebben daarom een ideaaltypisch karakter. Daarnaast kunnen er, vanuit een organiek uitgangspunt, verhoudingen ontstaan die weerspiegelen wat iedere medewerker in de praktijk “verdient”. Deze feitelijke beloningsverhoudingen kunnen ontstaan door en vanwege het jaarlijks op te stellen individueel werkplan en door toepassing van het aanvullend (gedifferentieerd) beloningsbeleid.
Dit bevat de uitgangspunten en regelgeving inzake beloning. De belangrijkste kenmerken van het beleid zijn: ongeacht de plek in de organisatie horen bij gelijke basisprofielen gelijke basisschalen. Verder is het management primair verantwoordelijk voor de uitvoering van het beloningsbeleid; dat past in het uitgangspunt van integraal managen. Belangrijk element van het beloningsbeleid is de nadruk op de mogelijkheden tot differentiatie en flexibiliteit. Ten opzichte van de organieke functiewaardering (in dit geval een basisprofiel) ontstaan daarmee verschillen in daadwerkelijke beloning.
Een ontwikkeld gespreksformulier, o.a. bevattend een nadere uitwerking van taken uit het basisprofiel met daarbij behorende accenten die in enig jaar de bijzondere aandacht van de medewerker vergen, dat jaarlijks door de afdelingsmanager, daarin ondersteund door de coördinator, wordt benut om met de medewerker tot wederzijdse afspraken te komen, waarin tevens uitgangspunten voor toekomstig belonen kunnen worden opgenomen.
Het geheel van kennis, vaardigheden en deskundigheden die noodzakelijk zijn voor het goed kunnen uitoefenen van een basisprofiel, en die als bijlage gekoppeld zijn aan een basisprofiel.
Een Functieloon is een tijdelijk loon dat aan de medewerker wordt toegekend op basis van tijdelijk en aanvullend op te dragen functiebestanddelen, in het individueel werkplan nader te omschrijven, die het toegewezen basis - c.q. specifiek profiel overstijgen. Deze functiebestanddelen zijn in beginsel te herleiden uit een opgesteld afdelingsplan. Het kan hierbij gaan over het afspreken van een prestatie / resultaat of extra te leveren inspanning. Het betreft een flexibele component zonder garantie. De beloning hiervoor vindt vooraf plaats in de vorm van een toelage per maand. Een functieloon kan maximaal 3 jaar achtereenvolgens worden toegekend. Er is sprake van functieloon wanneer het maken van prestatieafspraken niet mogelijk is omdat het gaat om complexe functiebestanddelen, opdrachten waarbij de betreffende medewerker geen directe invloed op het eindresultaat kan uitoefenen.
Een Prestatieloon is een beloning achteraf die eenmalig wordt toegekend indien een vooraf omschreven extra doel c.q. extra prestatie uit het individueel werkplan wordt gerealiseerd. De resultaten van de te leveren prestatie zijn beïnvloedbaar door de medewerker en houden verband met de specifieke vaardigheden en bijzondere competenties van de medewerker. Het gaat hierbij om een eenzelfde of hoger taak - c.q. competentieniveau dan is benoemd in het basis - c.q. specifiek profiel. Prestatieloon kan ook worden ingezet voor groepsprestaties.
Het feitelijke bedrag in de basisschaal of garantieschaal dat aan de medewerker is toegekend.
Het laagste bedrag van een basisschaal.
Het hoogste bedrag van een basisschaal dat kan worden bereikt door jaarlijkse periodieke verhogingen.
Een schaal boven de basisschaal waarin de medewerker feitelijk wordt bezoldigd vanuit een vorige functie.
Het salaris, vermeerderd met het bedrag dat een medewerker aan toelagen ontvangt, o.a. als gevolg van functie- en prestatieloon, arbeidsmarkt- en waarnemingstoelage, een inconveniententoelage, eindejaarsuitkering, eindejaarsuitkering. Onkostenvergoedingen worden hierin niet meegenomen. De vakantietoelage valt niet onder de bezoldiging, maar hierover vindt wel pensioenopbouw plaats.
17. Management Het management wordt gevormd door het Directieteam en de afdelingsmanagers.
18. Algemeen directeur/gemeentesecretaris
De algemeen directeur, tevens gemeentesecretaris, van de gemeente Venray
Het college van B&W op advies van de afdelingsmanager bepaalt welke bezoldiging voor de medewerker geldt, met inachtneming van de aard en het niveau van diens toegewezen basis – c.q. specifiek profiel en op basis van de aanvullende regels die door het college van B&W zijn vastgesteld in deze regeling. 3. Aard en niveau van het basis – c.q. specifiek profiel zijn door het college van B&W bepaald op grond van het vastgestelde Functieraster ingaande 1 januari 2010.
De bezoldiging van de medewerker vangt aan vanaf de dag waarop de aanstelling dan wel de arbeidsovereenkomst ingaat. Wanneer de bezoldiging moet worden berekend over een gedeelte van een maand, wordt het bedrag per dag vastgesteld door het maandbedrag te delen door het aantal kalenderdagen van die maand.
De bezoldiging van de medewerker met een deeltijd betrekking wordt vastgesteld op een evenredig deel van de bezoldiging die voor hem zou gelden bij een volledige betrekkingsomvang.
INDELING IN HOGERE BASISSCHAAL
Wanneer de medewerker door de afdelingsmanager wordt ingedeeld in een hogere basisschaal met een hoger maximumsalaris, wordt het salaris in de nieuwe schaal vastgesteld op het eerst hogere bedrag in die schaal. Hierbij dient het verschil tussen het nieuwe salaris en het oude salaris van de medewerker tenminste 75% te bedragen van één periodieke verhoging binnen de oude schaal.
PERIODIEKE VERHOGING IN BASISSCHAAL
Bij voldoende functioneren wordt door de afdelingsmanager aan de medewerker een periodieke verhoging toegekend. Het voldoende functioneren moet blijken uit een opgestelde beoordeling van de afdelingsmanager naar aanleiding van gevoerde gesprekken in het kader van de jaarcyclus, bestaande uit een gewogen oordeel over de behaalde resultaten uit het aan het begin van de jaarcyclus opgestelde individueel jaarplan.
Indien een medewerker, na toepassing van het bepaalde in het eerste lid, voldoende gaat functioneren, kunnen - onverminderd het bepaalde bij straf of schorsing - de uit die toepassing voor de medewerker voortvloeiende nadelen, hetzij met terugwerkende kracht, hetzij voor de toekomst, geheel of gedeeltelijk ongedaan worden gemaakt.
ZIEKTE EN PERIODIEKE VERHOGING
1. Een verhindering wegens ziekte, zwangerschap en bevalling ingevolge Hoofdstuk 7 van de CAR-UWO zal niet van invloed zijn op de toekenning van een periodieke verhoging.
AANVULLENDE BELONING IN DE VORM VAN FUNCTIELOON
Het toewijzen van functieloon door de afdelingsmanager aan een medewerker vindt plaats op basis van een ‘match’ tussen competenties, kennis of loopbaanwensen en de organiek beoogde taken alsmede zich aandienende specifieke opdrachten. Naast kwaliteit en persoonlijke ontwikkeling, speelt doelmatigheid in de afweging een rol.
AANVULLENDE BELONING IN DE VORM VAN PRESTATIELOON
Het toewijzen van prestatieloon door de afdelingsmanager aan een medewerker vindt plaats op basis van een ‘match’ tussen competenties, kennis of loopbaanwensen en de organiek beoogde taken alsmede zich aandienende specifieke opdrachten. Naast kwaliteit en persoonlijke ontwikkeling, speelt doelmatigheid in de afweging tevens een rol.
Een arbeidsmarkttoelage eindigt op de vastgestelde vervaldatum. Wanneer de situatie waarop de toelage is gebaseerd nog steeds bestaat, kan conform het gestelde onder punt 1 opnieuw een voorstel aan de Algemeen directeur worden gedaan voor het toekennen van een toelage voor de duur van maximaal 3 jaar.
Als naar aanleiding van een nieuwe indeling in een basis – c.q. specifiek profiel de basisschaal hoger wordt, wordt de arbeidsmarkttoelage geïncorporeerd c.q. vervalt deze. 9. De eerder met een medewerker gemaakte afspraak over een arbeidsmarkttoelage vóór de inwerkingtreding van deze regeling is persoonsgebonden en blijft gehandhaafd voor de duur van de gemaakte afspraak.
Het toekennen van een functieloon aan een medewerker alsmede het verhogen, handhaven of beëindigen van een functieloon gaat, in principe, in met ingang van 1 januari van enig jaar. 3. Het toekennen van een prestatieloon aan een medewerker vindt, bij wijze van eenmalige uitbetaling, plaats aan het einde van de geleverde prestatie.
Voor die situaties waarin ten aanzien van een medewerker tussen 1 januari 2010 en de dag van intwerkingtreding van deze regeling een besluit omtrent de individuele beloning is genomen, zal het college van burgemeester en wethouders, ervoor zorgdragen dat dit besluit zal worden uitgevoerd op een zodanige wijze dat een betrokken medewerker daar geen persoonlijk nadeel van zal ondervinden.
Nieuwjaarsdag, Eerste en Tweede Paasdag, Koninginnedag, Hemelvaartsdag, Eerste en Tweede Pinksterdag, Eerste en Tweede Kerstdag. Hiervoor hoef je geen verlof in te leveren.
Het gemeentehuis is ook gesloten op Goede vrijdag, Carnavalsmaandag, Carnavalsdinsdag, Bevrijdingsdag (5 mei) en het jaarlijkse uitstapje (de Wij-dag) in juni. Hiervoor hoef je geen extra verlof in te leveren.
Ga je niet mee met het jaarlijkse uitstapje op de Wij-dag dan moet je hiervoor wel verlof inleveren.
In overleg met Personeelszaken en de OR wordt er jaarlijks één of meerdere dagen vastgesteld waarop het gemeentehuis gesloten is. Dat betreft in ieder geval de vrijdag na Hemelvaart en in de regel één of meerdere “tussendagen” rondom Kerst en Oud/Nieuw. De brugdag staat ook vermeld op je verlofkaart. Wanneer je normaliter werkt op één van deze brugdagen dan moeten die uren van je ADV-verlof worden afgeschreven. Als je géén ADV-verlof opbouwt, kun je de brugdagen verrekenen met overuren of het reguliere verlof.
De afdeling Publieksdiensten is op sommige extra dagen/brugdagen voor enkele uren per dag wel open voor het publiek voor o.a. aangifte geboorte/overlijden. Dit wordt dan vermeld in het weekblad Peel en Maas.
Nieuwjaarsdag, Eerste en Tweede Paasdag, Koninginnedag, Hemelvaartsdag, Eerste en Tweede Pinksterdag, Eerste en Tweede Kerstdag. Hiervoor hoef je geen verlof in te leveren.
Het gemeentehuis is ook gesloten op Goede vrijdag, Carnavalsmaandag, Carnavalsdinsdag, Bevrijdingsdag (5 mei) en het jaarlijkse uitstapje (de Wij-dag) in juni. Hiervoor hoef je geen extra verlof in te leveren.
Ga je niet mee met het jaarlijkse uitstapje op de Wij-dag dan moet je hiervoor wel verlof inleveren.
In overleg met Personeelszaken en de OR wordt er jaarlijks één of meerdere dagen vastgesteld waarop het gemeentehuis gesloten is. Dat betreft in ieder geval de vrijdag na Hemelvaart en in de regel één of meerdere “tussendagen” rondom Kerst en Oud/Nieuw. De brugdag staat ook vermeld op je verlofkaart. Wanneer je normaliter werkt op één van deze brugdagen dan moeten die uren van je ADV-verlof worden afgeschreven. Als je géén ADV-verlof opbouwt, kun je de brugdagen verrekenen met overuren of het reguliere verlof.
De afdeling Publieksdiensten is op sommige extra dagen/brugdagen voor enkele uren per dag wel open voor het publiek voor o.a. aangifte geboorte/overlijden. Dit wordt dan vermeld in het weekblad Peel en Maas.
inconveniënt: de omstandigheid, voortvloeiend uit het werk, de werkmethode, de werkomgeving en/of de werktijd, die - afhankelijk van de algemeen maatschappelijke factoren - als bezwarend wordt ervaren, die in redelijkheid niet vermijdbaar is en die als zodanig een extra beroep doet op de bereidheid onder dergelijke omstandigheid te werken;
Artikel 4 Incwa-methodiek (gezichtspunten)
De gezichtspunten die bij het bepalen van inconveniënten in acht worden genomen betreffen.
De dynamische spierbelasting van het gehele lichaam of van bepaalde spiergroepen.
Het betreft de waardering van de mate waarin de belasting van spieren/spiergroepen in beweging bezwarend is tengevolge van de zwaarte van materialen, onderdelen, gereedschappen e.d. in samenhang met het vereiste werktempo. De voor de lichaamsbeweging vereiste vaardigheden (nauwkeurigheid e.d.) worden hierbij buiten beschouwing gelaten, omdat deze in de functiewaardering (kennis en kunde) zijn meegenomen.
De statische spierbelasting van een of meer spiergroepen zonder de mogelijkheid van tussentijdse ontspanning.
Het betreft de waardering van de mate waarin de belasting van spieren/spiergroepen in bepaalde, eenzijdige houding bezwarend is. Bepalend voor de belasting is o.a. de tijdsduur waarin ontspanning mogelijk is en het aantal spiergroepen dat eenzijdig wordt belast (o.a. labiel gewicht, boven de macht werken, eenzijdige belasting).
Het geven van aandacht in een werksituatie waarbij tevens doorlopend aandacht moet worden geschonken aan de kwaliteit van het eindproduct:
- die een zodanige spanning oproept (veroorzaakt door de omgeving en/of door een veelheid van (storings-)factoren;
- of die door haar eentonigheid (het continu verrichten van dezelfde handelingen, monotonie of het opmerken van zeer incidentele afwijkingen) dat dit als bezwarend wordt ervaren.
Verontreiniging van lichaam of lichaamsdelen en/of kleding door:
- olie/vet (schoon, verontreinigd);
- andere (chemische) middelen.
Werken in situaties die stank (onaangename geur) geven of die walging/afkeer oproepen en/of lichamelijke reacties (huidprikkelingen, irritatie) teweeg brengen, zoals rook, damp, nevel, stof.
Werken onder klimatologische omstandigheden, die bij de werkuitvoering bezwarend zijn (regen, sneeuw, mist, koude, hitte, wind).
g Geluidsoverlast, trillingen.
Werken in een omgeving waarin lawaai en/of trillingen of stoten hinderlijk zijn dan wel onaangenaam in fysieke zin.
Werken met beschermingsmiddelen (bedoeld om de gebruiker te beschermen tegen de nadelige gevolgen van de omstandigheden waaronder gewerkt wordt), die het contact bemoeilijken/belemmeren, de bewegingen beperken dan wel bepaalde lichaamsfuncties bemoeilijken of onnatuurlijk versterken (transpireren).
i Deprimerende omstandigheden.
Werken onder omstandigheden die een bezwaarlijke psychische of mentale druk of onaangenaamheid met zich brengen (eenzaamheid in het werk, ontbreken van normaal sociaal verkeer, bedreigende omgeving, tempodruk e.d.).
De mate waarin het risico waaraan de ambtenaar, met inachtneming van alle wettelijke en bedrijsveiligheidsvoorschriften, blootstaat dat schade aan de gezondheid door lichamelijk letsel of (beroeps-)ziekte wordt opgelopen.
Daarbij speelt een tweetal factoren een rol:
a de gevolgen van mogelijke ongevallen en ziekten;
b de kans dat een ongeval (met letsel) plaatsvindt of een (beroeps-)ziekte ontstaat. Afweegfactor: 3.
Artikel 5 Incwa-methodiek (zwaarte inconveniënt)
De zwaarte van het inconveniënt wordt bepaald door:
- van 3 uur of meer: factor 3;
- enigszins : factor 1 : het bezwaar is redelijk gemakkelijk te verdragen, doordat het niet merkbaar aanwezig is. De aanwezigheid is echter niet meer dan wat irritant/vervelend;
- matig : factor 2 : het bezwaar is minder gemakkelijk te verdragen doordat het duidelijk merkbaar aanwezig is en/of hinderlijk of lastig is;
- ernstig : factor 3 : het bezwaar is moeilijk te verdragen doordat het dominant merkbaar aanwezig is en/of afkeeropwerpend, stuitend of zeer hinderlijk is.
De compensatie bestaat uit maandelijks (peildatum: 1 januari 2009):
a 5 uren verlof of een toelage van € 54,-- : bij een totaalscore van 12 t/m 36 punten;
b 10 uren verlof of een toelage van € 108,-- : bij een totaalscore van 37 t/m 72 punten;
c 15 uren verlof of een toelage van € 162,-- : bij een totaalscore van 73 t/m 108 punten.
Indien de compensatie, als bedoeld in artikel 6, bestaat uit een maandelijkse toelage, is de volgende afbouwregeling van toepassing:
indien de ambtenaar tijdelijk met andere werkzaamheden wordt belast waaraan geen of in mindere mate inconveniënten verbonden zijn, behoudt hij de hem toegekende toelage over de kalendermaand waarin hij met die andere werkzaamheden is belast alsmede over de daarop volgende kalendermaand, waarna de toelage komt te vervallen;
INTEGRITEITGEDRAGSCODE VOOR DE AMBTENAREN VAN DE GEMEENTE VENRAY
Doe wat u zegt en zeg wat u doet!
Zorg dat uw handelen altijd bespreekbaar is.
In overleg met de collega’s en het afdelingshoofd wordt regelmatig gesproken over de te hanteren waarden en normen van de functie c.q. het zijn van ambtenaar.
Zorg ervoor dat er geen verplichtingen ontstaan of worden gevoeld in de werkrelatie met derden en dat u nee kunt zeggen als het nee moet zijn.
Bestuurders en ambtenaren moeten altijd onafhankelijk zijn in hun beslissingen. Ingaan op aanbiedingen van derden kan die vrijheid belemmeren. Ook een persoonlijke binding kan een objectieve benadering in de weg staan.
Denk eraan dat als u eenmaal relatiegeschenken aanvaardt, de weg terug moeilijk is.
Als de gever toespelingen maakt op verstrekte gestes, dan sluipt het gevaar van chantage in.
Regel is dat in het kader van een plezierig verlopen samenwerking tot een bedrag van indicatief € 75 een relatiegeschenk mag worden geaccepteerd. Wel dient dit geregistreerd te worden. Alle geschenken dienen jaarlijks door de collegeleden aan het college en door de ambtenaren aan het MT te worden gemeld. Relatiegeschenken die boven het indicatieve bedrag uitkomen en daarmee niet als betamelijk kunnen worden beschouwd, worden gemeld aan het college.
Bij twijfel of de acceptatie van een geschenk wel of niet kan, bespreekt u dit met uw direct leidinggevende. Door bestuurders gebeurt dit in het college.
Zie hiervoor ook de “richtlijnen inzake de acceptatie van relatiegeschenken”, welke door het college van B&W is vastgesteld op 27-10-1992 en van toepassing zijn op collegeleden, leden van het MT en de overige ambtelijke medewerkers.
Houd bij het al dan niet aanvaarden van een geschenk of een uitnodiging voor bijvoorbeeld een etentje rekening met de fase waarin het zakelijk contact op het moment verkeert.
Ga bijvoorbeeld nooit in op aanbiedingen tijdens een onderhandelingsproces. Als blijk van waardering voor de goede samenwerking na afloop van een project moet een aangeklede borrel of een diner mogelijk zijn. Dit geldt ook voor een jaarlijkse uitnodiging voor een diner met een vaste aannemer, die verschillende projecten in een jaar heeft gerealiseerd. Het ingaan op uitnodigingen van buiten de organisatie voor een diner (ongeacht de kosten) in de offertefase is echter uitgesloten, omdat dan de onafhankelijkheid in het geding kan zijn.
Meld de ontvangst van aanvragen van familieleden, vrienden, kennissen, collega's en bestuurders altijd aan uw leidinggevende. Het bij voorrang behandelen van bepaalde zaken op verzoek van een van de vorenvermelde personen kan niet, tenzij een besluit van B&W of de Raad eraan ten grondslag ligt. Daarmee voorkomt u de schijn van vriendjespolitiek.
Meld nevenfuncties. Houd nevenfuncties gescheiden van het werk. Vermijd belangenverstrengeling zodat onpartijdigheid van de gemeente of het vertrouwen daarin niet in het geding komt. Nevenactiviteiten worden geregistreerd in een openbaar register.
Neem geen gemeentelijke eigendommen mee naar huis en gebruik ze niet voor privé doeleinden. Een uitzondering kan zijn wanneer u daar gebruik van maakt voor het vervullen van uw functie. Het lijkt al snel onbenullig als er gesproken wordt over het meenemen van een pen, lijm en dergelijke. Maar als alle spullen opgeteld en vermenigvuldigd worden met het aantal medewerk(st)ers is duidelijk dat dit de werkgever op jaarbasis veel geld kost. Het privé-gebruik van gemeentelijke middelen is in principe niet toegestaan. Het incidenteel kopiëren van stukken mag. Het structureel of in grote aantallen kopiëren van stukken zowel privé als voor bijvoorbeeld een vereniging is tegen betaling (momenteel € 0,045 (fl 0,10) per kopie) toegestaan, tenzij de voortgang van de dienst wordt belemmerd. Voor privé-telefoontjes geldt in de regel dat die thuis plaatsvinden. Ook hier geldt dat incidenteel gebruik is toegestaan.
Houd vertrouwelijke informatie waarover u in uw functie kunt beschikken voor u.
Laat geen informatie bewust of onbewust uitlekken. Bewaar daarom documenten met interne gegevens zorgvuldig en tref maatregelen om te voorkomen dat onbevoegden er kennis van kunnen nemen.
Praat als collega’s onder elkaar en naar de leidinggevende toe open en eerlijk over aanbiedingen van derden.
Bespreek voorvallen van beïnvloeding in het werkoverleg en functioneringsgesprekken.
Laat het duidelijk aan uw werkrelaties blijken als de door de organisatie gestelde grenzen worden overschreden.
Doe dit ook als het die kant op dreigt te gaan.
Licht het hoofd van uw afdeling in als u zaken signaleert die in uw ogen niet passen in het kader van integer handelen.
Als het hoofd de persoon is op wie de melding betrekking heeft, meldt u zich dan bij de directeur. Is de directeur de persoon op wie de melding betrekking heeft, meldt u zich dan bij de gemeentesecretaris. Als de gemeentesecretaris de persoon is op wie de melding betrekking heeft, meldt u zich dan bij de burgemeester. Als de burgemeester de persoon is op wie de melding betrekking heeft, meldt u zich dan bij de loco-burgemeester. Als de wethouder de persoon is op wie de melding betrekking heeft, meldt u zich dan bij de gemeentesecretaris en de burgemeester.
Zorg ervoor dat onderhandelingen, gericht op het bereiken van een overeenkomst, door tenminste twee personen worden gevoerd.
Er kunnen zich echter situaties voordoen die afwijking van deze regel rechtvaardigen.
Alle contacten met vertegenwoordigers van de pers vinden in principe plaats via bureau communicatie.
In overleg met het bureau communicatie kan hiervan worden afgeweken.
Evalueer elk jaar binnen de afdeling bovenstaande én afdelingsafspraken rond integriteit.
Zorg dat de afspraken rond integriteit tenminste 1 x per jaar binnen de afdeling worden geëvalueerd. Op deze wijze blijft het integriteitsbeleid actief en worden de betreffende waarden en normen bewaakt.
INTEGRITEITSGEDRAGSCODE VOOR BESTUURDERS
Het doel van deze gedragscode is om bestuurders een houvast te bieden bij het bepalen van normen omtrent de integriteit van het bestuur. De code kan de discussie stimuleren om lokaal tot regels te komen, waarbij rekening kan worden gehouden met specifieke omstandigheden. De code bevat regels zowel voor het bestuursorgaan in zijn geheel als voor bestuurders afzonderlijk.
Onder bestuurders wordt verstaan: burgemeester en wethouders en naar analogie ook de leden van de raad en commissies.
Bovendien is als gevolg van het duale systeem de invoering van een gedragscode voor gemeenten per 2003 verplicht.
De code geeft niet per definitie regels die rechtskracht hebben, maar heeft vooral bestuurlijke en politieke relevantie. Bestuurders zijn op de naleving van gedragscodes aanspreekbaar en wanneer zij zich er niet aan houden, kan dat gevolgen hebben voor hun functioneren en voor hun positie. Overigens kan de rechtskracht van de code versterkt worden door deze onderdeel te laten uitmaken van een verordening die op gemeentelijk niveau wordt vastgesteld. Niet voor alle regels ligt een dergelijke juridische verankering echter voor de hand. Naast deze code bestaan er voorschriften die in wet of elders geregeld zijn, bijvoorbeeld over fraude, valsheid in geschrifte en over nevenfuncties.
De code bevat zowel normen over hoe in een bepaalde situatie te handelen als regels over procedures die moeten worden gevolgd. Procedureafspraken kunnen een onlosmakelijk onderdeel zijn van een gedragsregel en de transparantie, en daarmee de controleerbaarheid, vergroten.
De code bestaat uit twee onderdelen. Deel I beschrijft een aantal kernbegrippen van integriteit en plaatst daarmee het vraagstuk in een breder kader. Zij vormen als het ware de algemene uitgangspunten voor de gedragscode.
Deel II bevat de feitelijke gedragsregels, waarbij een aantal thema’s wordt onderscheiden:
Voor de opstelling van de code is mede gebruik gemaakt van bestaande voorbeelden in gemeenten.
KERNBEGRIPPEN VAN BESTUURLIJKE INTEGRITEIT
Leden van colleges van burgemeester en wethouders en naar analogie ook de leden van raad en commissies stellen bij hun handelen de kwaliteit van het openbaar bestuur centraal.
Integriteit van het openbaar bestuur is daarvoor een belangrijke voorwaarde. De belangen van de gemeente, en in het verlengde daarvan die van de burgers, zijn het primaire richtsnoer.
Bestuurlijke integriteit houdt in, dat de verantwoordelijkheid die met de functie samenhangt wordt aanvaard en dat er de bereidheid is om daarover verantwoording af te leggen.
Verantwoording wordt intern afgelegd aan collega-bestuurders, maar ook extern aan organisaties en burgers voor wie bestuurders hun functie vervullen.
Een aantal kernbegrippen is daarbij leidend en plaatst bestuurlijke integriteit in een breder perspectief:
Het handelen van een bestuurder is altijd en volledig gericht op het belang van de gemeente en op de organisaties en burgers die daar onderdeel van uit maken.
Het handelen van een bestuurder heeft een herkenbaar verband met de functie die hij vervult in het bestuur.
Het handelen van een bestuurder wordt gekenmerkt door onpartijdigheid, dat wil zeggen dat geen vermenging optreedt met oneigenlijke belangen en dat ook iedereen schijn van een dergelijke vermenging wordt vermeden.
Het handelen van een bestuurder is transparant, opdat optimale verantwoording mogelijk is en de controlerende organen volledig inzicht hebben in het handelen van de bestuurder en zijn beweegredenen daarbij.
Op een bestuurder moet men kunnen rekenen. Die houdt zich aan zijn afspraken.
Kennis en informatie waarover hij uit hoofde van zijn functie beschikt, wendt hij aan voor het doel waarvoor die zijn gegeven.
Het handelen van een bestuurder is zodanig dat alle organisaties en burgers op gelijke wijze en met respect worden bejegend en dat belangen van partijen op correcte wijze worden afgewogen.
Deze kernbegrippen zijn de toetssteen voor de nu volgende gedragsafspraken. Gedragingen moeten aan deze kernbegrippen getoetst kunnen worden.
GEDRAGSCODE BESTUURLIJKE INTEGRITEIT
1.1 Onder bestuurders wordt verstaan: het college van burgemeester en wethouders en de leden van de raad en commissies.
1.2 In gevallen waarin de code niet voorziet of waarbij de toepassing niet eenduidig is, vindt bespreking plaats in het college.
1.3 De code is openbaar en door derden te raadplegen.
1.4 De leden van het college, de leden van de raad en commissies ontvangen bij hun aantreden een exemplaar van de code.
2. Belangenverstrengeling en aanbesteding.
2.1 Een bestuurder doet opgave van zijn financiële belangen in ondernemingen en organisaties waarmee de gemeente zakelijke betrekkingen onderhoudt. De opgave is openbaar en door derden te raadplegen.
2.2 Bij privaatpublieke samenwerkingsrelatie voorkomt de bestuurder (de schijn van) bevoordeling in strijd met eerlijke concurrentieverhoudingen.
2.3 Een oud-bestuurder wordt het eerste jaar na de beëindiging van zijn ambtstermijn uitgesloten van het tegen beloning verrichten van werkzaamheden voor de gemeente.
2.4 Een bestuurder die familie- of vriendschapsbetrekkingen of anderszins persoonlijke betrekkingen heeft met een aanbieder van diensten aan de gemeente, onthoudt zich van deelname aan de besluitvorming over de betreffende opdracht.
2.5 Een bestuurder neemt van een aanbieder van diensten aan de gemeente geen faciliteiten of diensten aan die zijn onafhankelijke positie ten opzichte van de aanbieder kan beïnvloeden.
3.1 Een bestuurder vervult geen nevenfuncties waarbij strijdigheid is of kan zijn met het belang van de gemeente.
3.2 Een bestuurder maakt melding van al zijn nevenfuncties waarbij tevens wordt aangegeven of de functie wel of niet bezoldigd is. Deze gegevens worden openbaar gemaakt.
3.3 De kosten die een bestuurder maakt in verband met een nevenfunctie uit hoofde van het ambt (q.q. nevenfunctie), worden vergoed door de instantie waar de nevenfunctie wordt uitgeoefend.
3.4 Een bestuurder (in dit geval niet zijnde de leden van de raad en commissies) die een nevenfunctie wil vervullen, anders dan uit hoofde van het ambt, bespreekt dit voornemen in het college. Daarbij komt tevens aan de orde hoe wordt gehandeld met betrekking tot eventuele vergoedingen en de te maken kosten.
4.1 Een bestuurder gaat zorgvuldig en correct om met informatie waarover hij uit hoofde van zijn ambt beschikt. Hij verstrekt geen geheime informatie.
4.2 Een bestuurder houdt geen informatie achter, tenzij deze geheim of vertrouwelijk is en het niet geven van informatie mogelijk is op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur.
4.3 Een bestuurder maakt niet ten eigen bate of van zijn persoonlijke betrekkingen gebruik van in de uitoefening van het ambt verkregen informatie.
Voor wat betreft het aannemen van geschenken gelden de richtlijnen inzake de “acceptatie van relatiegeschenken”, welke door het college van B&W is vastgesteld op 27-10-1992 en van toepassing zijn op de collegeleden, de leden van het MT en de overige ambtelijke medewerkers.
5.1 Nadere uitwerking begrip “relatiegeschenk”.
Onder “relatiegeschenk” moet worden begrepen:
De ontvangst van een relatiegeschenk, als bedoeld onder 1, wordt door de ontvanger geregistreerd door middel van een formulier volgens model.
1 Het registratieformulier wordt jaarlijks, per 1 februari, ondertekend door de betreffende functionaris, ingeleverd bij de gemeentesecretaris, voor zover het de collegeleden en de leden van het MT betreft en bij de directeuren, voor zover het hun medewerkers betreft.
2 Jaarlijks worden (in de loop van de maand februari) de formulieren verzameld en – vertrouwelijk - ter inzage gelegd voor het college, voor zover het de collegeleden en de gemeentesecretaris betreft, voor het MT voor zover het de MT-leden betreft en voor het sectoroverleg, voor zover het de medewerkers van de sector betreft.
3 Bespreking van de formulieren vindt slechts plaats op initiatief van één of meerdere leden van het orgaan waarvoor het ter inzake ligt.
4 Na de ter visielegging worden de registratieformulieren opgeborgen in het kabinetsarchief. Na vijf jaar vindt vernietiging plaats.
c Niet acceptabele relatiegeschenken
1 Indien een ontvanger een relatiegeschenk (of een aantal relatiegeschenken) van één gever ontvangt, waarvan de (winkel)waarde in redelijkheid niet in verhouding staat tot hetgeen naar algemeen aanvaarde maatschappelijke normen als betamelijk kan worden beschouwd, waarbij als indicatie een bedrag van ca. € 75 wordt gehanteerd, meldt hij deze ontvangst aan het college. Deze melding geschiedt door middel van een brief volgens model.
2 Het college oordeelt – op voorstel van de gemeentesecretaris – over de acceptatie van een zodanig geschenk en, indien dit oordeel negatief is, op welke wijze daarvan de aanbieder en/of de ontvanger in kennis te stellen. Deze toetsing vindt, gehoudens op grond van het bepaalde in lid 1, éénmaal per jaar plaats door de gemeentesecretaris op basis van de verzamelde registratieformulieren.
Daar waar deze uitvoeringsvoorschriften niet in voorzien of voor verschillende interpretatie vatbaar is, dient de gemeentesecretaris te worden geraadpleegd.
Deze uitvoeringsvoorschriften treden in werking per 1 december 1992.
6.1 Uitgaven worden uitsluitend vergoed als de hoogte en de functionaliteit ervan kunnen worden aangetoond.
6.2 Ter bepaling van de functionaliteit van bestuurlijke uitgaven worden de volgende criteria gehanteerd:
- met de uitgave is het belang van de gemeente gediend en
- de uitgave vloeit voort uit de functie.
7.1 De bestuurder declareert geen kosten die reeds op andere wijze worden vergoed.
7.2 Declaraties worden afgewikkeld volgens een daartoe vastgestelde administratieve procedure.
7.3 Een declaratie wordt ingediend door middel van een daartoe vastgesteld formulier. Bij het formulier wordt een betalingsbewijs gevoegd en op het formulier wordt de functionaliteit van de uitgave vermeld.
7.4 Gemaakte kosten worden binnen een maand gedeclareerd. Eventuele voorschotten worden voor zover mogelijk binnen een maand afgerekend.
7.5 De gemeentesecretaris is verantwoordelijk voor een deugdelijke administratieve afhandeling en registratie van declaraties. Declaraties van bestuurders worden administratief afgehandeld door een daartoe aangewezen ambtenaar.
7.6 In geval van twijfel omtrent een declaratie wordt deze voorgelegd aan de burgemeester. Zonodig wordt de declaratie ter besluitvorming aan het college voorgelegd.
8. Gebruik van gemeentelijke en provinciale voorzieningen.
8.1 Gebruik van gemeentelijke eigendommen of voorzieningen voor privé-doeleinden is niet toegestaan.
8.2 Bestuurders kunnen op basis van een overeenkomst ter zake voor zakelijk gebruik een fax, mobiele telefoon en computer in bruikleen ter beschikking krijgen.
8.3 Als het belang van de gemeente daarmee is gediend, kan het college van B&W besluiten dat bestuurders voor hun dienstreizen gebruik maken van een dienstauto met chauffeur. Het gebruik van deze voorziening wordt centraal geregistreerd. Het college van B&W kan bepalen dat in bijzondere gevallen van de dienstauto gebruik kan worden gemaakt voor woon-werkverkeer of voor de uitoefening van q.q. nevenfuncties.
9.1 Een bestuurder die het voornemen heeft een buitenlandse reis te maken, heeft toestemming nodig van het college van B&W. De gemeenteraad wordt van het besluit op de hoogte gesteld (uitzondering hierop zijn de reizen naar buitenlandse buurgemeenten t.b.v. de Euregio).
9.2 Een bestuurder die het voornemen van een reis meldt, verschaft informatie over het doel van de reis, de bijbehorende beleidsoverwegingen, de samenstelling van het gezelschap en de geraamde kosten.
9.3 Uitnodigingen voor reizen, werkbezoeken en dergelijke op kosten van derden worden altijd besproken in het college en onder meer getoetst op het risico van belangenverstrengeling. Het gemeentelijk belang van de reis is doorslaggevend voor de besluitvorming.
9.4 Van de reis wordt een verslag opgesteld. Buitenlandse reizen worden vermeld in een jaarverslag.
9.5 Het ten laste van de gemeente meereizen van de partner van een bestuurder is uitsluitend toegestaan wanneer dit gebeurt op uitnodiging van de ontvangende partij en het belang van de gemeente daarmee gediend is. Het meereizen van de partner wordt bij de besluitvorming van het college betrokken.
9.6 Het anderszins meereizen van derden op kosten van de gemeente is niet toegestaan. Het meereizen van derden op eigen kosten is toegestaan en wordt in dat geval bij de besluitvorming van het college betrokken.
9.7 Het verlengen van een buitenlandse dienstreis voor privé-doeleinden is toegestaan, mits dit is betrokken bij de besluitvorming van het college. De extra reis- en verblijfkosten komen volledig voor rekening van de bestuurder.
9.8 De in verband met de buitenlandse dienstreis gedane functionele uitgaven worden vergoed conform de geldende regelingen. Uitgaven worden vergoed voor zover zij redelijk en verantwoord worden geacht.
Bijlage 2 Onkostenvergoedingen
Naast vergoedingen voor nader aangeduide kosten zoals reis- en verblijfkosten, hebben de ambtsdragers aanspraak op een vaste (forfaitaire) onkostenvergoeding. Bij de opbouw van de vaste of forfaitaire onkostenvergoedingen voor gemeente- en provinciebestuurders zijn de volgende kostencomponenten gehanteerd:
Representatie (koffie, thee, hapjes, drankjes, etentjes met zakelijke relaties, attenties e.d.). Tevens worden onder deze categorie begrepen de noodzakelijke kosten voor de representatie die door de partner worden gemaakt in verband met de functie-uitoefening als politieke ambtsdrager. Voorbeelden zijn uitgaven en (reis)kosten verbonden aan bezoeken van zieken, bejaarden, 100-jarigen en het bijwonen van georganiseerde activiteiten, bijeenkomsten en recepties.
Uitgaven voor (abonnementen voor) vakliteratuur, losbladige uitgaven, naslagwerken.
C. Contributies (verenigingen)
Contributies/lidmaatschappen: lidmaatschap vakbond, belangenvereniging, beroepsvereniging, bestuurders-vereniging e.d.
De kosten van zakelijke gesprekken waaronder ook van de mobiele telefoon. De kosten van telefoonabonnementen vallen niet onder de vaste kostenvergoeding.
Pennen, potloden, papier, zakelijke agenda e.d. tevens de kosten voor het verzenden van post en het kopiëren van stukken.
Zakelijke giften die de politieke ambtsdrager louter als zodanig doet, en die men als privé-persoon niet zou hebben gedaan, aan inzamelingsacties, collectes e.d. (in de regel voor plaatselijke en/of regionale doeleinden). Giften aan een politieke partij of verkiezingscampagne maken hier geen deel van uit.
Bijdragen in de kosten van fractieassistenten en secretariaat, fractieweekend.
H Representatieve ontvangsten aan huis
Hieronder vallen de kosten verbonden aan ontvangsten in de eigen woning die direct verband houden met de uitoefening van het ambt in het eigenhuis (consumptieve verstrekkingen e.d.).
Excursies die worden gevolgd ten behoeve van de uitoefening van het politieke ambt (inclusief reis- en verblijfskosten).
De daadwerkelijke samenstelling van de vergoedingen en de hoogte van de bedragen verschilt voor de diverse categorieën gemeente- en provinciebestuurders.
Voor de belastingheffing wordt de beloning (bezoldiging of vergoeding voor de werkzaamheden) in aanmerking genomen hetzij als belastbaar loon, (ingeval van werknemerschap), hetzij als belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden (ingeval van niet-werknemerschap). Dit onderscheid is van belang voor de mogelijkheden om onbelaste vergoedingen te ontvangen dan wel beroepskosten te kunnen aftrekken.
Bij de fiscale behandeling van vaste kostenvergoedingen is er onderscheid tussen de groep die in (fictieve) dienstbetrekking staat (werknemers) en zij die geen dienstbetrekking hebben (niet-werknemers). De mogelijkheid van aftrekbare kosten bestaat niet voor werknemers. Niet-werknemers hebben de mogelijkheid van aftrekbare kosten, maar komen niet in aanmerking voor een onbelaste vergoeding.
Burgemeesters en commissarissen zijn in dienstbetrekking. Wethouders, gedeputeerden en raads- en statenleden zijn niet in dienstbetrekking, maar kunnen voor de loonbelasting opteren en worden in dat geval fiscaal als werknemer aangemerkt (fictief werknemerschap).
Belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden is het gezamenlijk bedrag van het resultaat uit een of meer werkzaamheden die geen belastbare winst of belastbaar loon genereren. Onder deze categorie inkomsten valt hetgeen ambtsdragers genieten indien zij niet (fictief) als werknemer worden aangemerkt. Bij resultaat uit overige werkzaamheden zijn eventuele (vaste) vergoedingen integraal als inkomen belast. Beroepskosten kunnen echter, met inachtneming van een aantal wettelijke beperkingen en normeringen langs dezelfde regels als ondernemers, in mindering op het belastbare resultaat worden gebracht. Genieters van resultaat uit overige werkzaamheden hebben evenals ondernemers een wettelijke administratieverplichting.
De bestuurders die in dienstbetrekking fungeren en zij die voor het fictief werknemerschap hebben geopteerd ontvangen de vaste onkostenvergoedingen gebruteerd. Dat betekent dat het bedrag van de vergoeding is verhoogd in verband met verschuldigde belasting. De brutering heeft dus geen betrekking op de categorieën ambtsdragers die niet onder het loonbelastingregime vallen en hiervoor ook niet hebben geopteerd. Dit vloeit voort uit de bovengenoemde aftrekmogelijkheden van betrokkenen van de werkelijk gemaakte kosten.
Het verstrekken van voorzieningen kan fiscale consequenties hebben. Niet alleen beloning in geld, maar ook voordelen en goederen in natura worden fiscaal als inkomen aangemerkt. Beloningen in natura worden belast naar de waarde in het economisch verkeer. De belaste waarde blijft echter beperkt tot het bedrag van de besparing als het gaat om goederen die worden gebruikt bij het vervullen van de dienstbetrekking. Het bedrag van de besparing wordt bepaald aan de hand van het bestedingspatroon personen die in vergelijkbare omstandigheden verkeren. Lunches en diners met relaties van de gemeente of de provincie worden als onbelast geaccepteerd. Indien er regelmatig een lunch of diner wordt verstrekt niet voorvloeiend uit de functie en het belang van gemeente/provincie, is er sprake van een privé-besparing. In dat geval bevat de verstrekking fiscaal gezien een inkomensbestanddeel. In deze situatie zou de betrokken bestuurder voor de verstrekking een vergoeding dienen te betalen.
Privé-voordeel of -gebruik van in natura verstrekte voorzieningen wordt als inkomen belast. Zo zal er bij bijvoorbeeld bij het privé-gebruik van de dienstauto een fiscale bijtelling plaatsvinden (de zogenoemde autokostenfictie). Indien de werkgever een auto ter beschikking stelt gaat de fiscus er overigens van uit dat ook sprake is van privé-gebruik, tenzij tegenbewijs wordt geleverd (sluitende rittenadministratie). Er zijn tevens fiscale regelingen gericht op het gebruik van (mobiele) telefoons.
De ambtenaren, in dienst van de gemeente Venray, hebben recht op een vergoeding van reis- en verblijfkosten voor dienstreizen binnen en buiten de gemeente Venray.
Ambtenaren, die de burgemeester of een wethouder op een dienstreis vergezellen, mogen voor reis- en verblijfkosten een bedrag in rekening brengen, overeenkomstig de werkelijk gemaakte kosten.
Het college stelt de bedragen vast, welke in rekening gebracht mogen worden wegens reis- en verblijfkosten voor buitenlandse dienstreizen. Reizen die zich niet uitstrekken over een grotere afstand dan 30 kilometer buiten de landsgrenzen, worden niet als een buitenlandse dienstreis in de zin van dit artikel beschouwd.
Indien de ambtenaar gebruik maakt van een eigen motorrijtuig, moet de ambtenaar kunnen aantonen, dat de door hem voor dienstdoeleinden te gebruiken auto zodanig is verzekerd, dat daarbij tevens de verzekering is geregeld van de aanspraken van mede-inzittenden jegens de bestuurder en de gemeente als werkgever.
Voor reizen per trein, boot, tram of ander openbaar middel van vervoer, worden aan de ambtenaar de kosten vergoed, die aan dit vervoer zijn in de laagste klasse zijn verbonden. Voor reizen per trein kunnen de kosten 1ste klas worden vergoed, mits het dienstbeland zulks vordert en vooraf toestemming is verleend door het college.
Op overeenkomstige wijze wordt het tijdstip bepaald, waarop de dienstreis geacht wordt te zijn geëindigd, met dien verstande, dat wanneer bij het einde van de dienstreis het openbaar middel van vervoer met vertraging aankomt, het uur van aankomst als tijdstip van terugkeer wordt beschouwd en mits van die vertraging door belanghebbende op zijn declaratie een verklaring wordt gesteld.
Voor de vaststelling van het aantal uren waarover een vergoeding voor verblijfskosten moet worden berekend, wordt het in artikel 10 bedoelde tijdstip van aanvang of einde van de dienstreis als volgt afgerond:
Voor overnachtingsreizen, waaronder worden verstaan reizen welke minder dan 24 uren in beslag nemen, doch waarbij moet worden overnacht, heeft de reiziger naast en boven de in lid 1 van dit artikel genoemde vergoeding - voor zover hij daarop aanspraak kan maken - recht op een vergoeding voor het gebruik van een ontbijt ten bedrage van max. € 7,39 (peildatum 01-01-2009).
Indien dienstreizen moeten worden gemaakt waarbij de aard der werkzaamheden of de reisomstandigheden van de ambtenaar zodanig zijn, dat de vergoeding wegens verblijfkosten overeenkomstig artikel 13 aanmerkelijk hoger is dan de in redelijkheid te maken werkelijke kosten, worden deze kosten vergoed, of kan een vergoedingstarief worden vastgesteld, dat overeenkomt met de in redelijkheid te maken verblijfkosten. Indien daartoe aanleiding bestaat, kan de in lid 2 genoemde vaste reissom worden toegekend.
Geen aanspraak op tegemoetkoming in reis- en/of verblijfskosten bestaat indien de declaratie van de in een kalendermaand gemaakte kosten niet binnen drie maanden na die kalendermaand is ingediend.
De ambtenaar die krachtens aanwijzing door de afdelingsmanager over werkkleding moet beschikken, ontvangt daarvoor een jaarlijkse vergoeding van € 70,34.
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 september 2006 en vervangt de regeling van 1 april 2004.
Deze regeling kan worden aangehaald als de rechtspositieregeling voor de buitengewoon ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Venray.
Toelichting op de rechtspositieregeling voor de buitengewoon ambtenaar van de
De buitengewoon ambtenaar burgerlijke stand (babs) wordt aangesteld door het college van burgemeester en wethouders (Burgerlijk Wetboek, Boek 1: artikel 16).
Artikel 125 van de Ambtenarenwet stelt dat voor ambtenaren nadere regels voor bezoldiging moeten worden getroffen. Artikel 3 van deze regeling voorziet hierin. Het eerste lid maakt duidelijk dat de bezoldiging bestaat uit een vergoeding per voltrokken huwelijk of geregistreerd partnerschap. Het tweede lid legt de relatie met de salarisschaal waarin de functie van de ambtenaar voor de burgerlijke stand doorgaans is ingeschaald. In het tweede en derde lid wordt het basisbedrag opgehoogd met een toeslag voor respectievelijk de vakantietoelage en de eindejaarsuitkering. De grondslag voor de berekening van de vakantietoelage is de basisvergoeding van drie en een half uursalarissen. De grondslag voor de berekening van de eindejaarsuitkering is de basisvergoeding, vermeerderd met de vakantietoelage. Ten slotte wordt in het vierde lid het recht op vakantie-uren, dat de ‘normale’ gemeenteambtenaar heeft op grond van artikel 6:2 van de arbeidsvoorwaardenregeling, afgekocht door het toekennen van een vergoeding van 8,6%. Dit percentage is gebaseerd op de breuk tussen het aantal vakantie-uren per jaar (158,4 uren) en de arbeidsduur per jaar (1836 uren) van de gemeenteambtenaar. Vakantie-aanspraken worden afgekocht vanwege het oproepkarakter van de werkzaamheden.
De vergoeding is gebaseerd op een tijdsbesteding van 5 uur per voltrokken huwelijk of geregistreerd partnerschap daarbij is rekening gehouden met voltrekken van een huwelijk of registreren van een partnerschap inclusief voorbereiding, voeren van gesprekken en rekening houdend met gesprekken in weekeinden en avonduren.
Uitgaande van een salarisbedrag van € 2.875,-- (schaal 8, max.), een vakantie-uitkering van 8% en een eindejaarsuitkering van 3% (situatie per 1 mei 2006) vindt de volgende berekening plaats:
Artikel 125 van de Ambtenarenwet vereist nadere regels voor voorzieningen tijdens ziekte. In de regeling wordt verwezen naar de belangrijkste artikelen van hoofdstuk 7 van de arbeidsvoorwaardenregeling;
Ziek op of na 1 januari 2004: de ambtenaar die ziek is geworden op of na 1 januari 2004, heeft gedurende 6 maanden recht op doorbetaling van zijn volledige bezoldiging. Na 6 maanden wordt de bezoldiging voor 90% uitbetaald, na 12 maanden wordt de bezoldiging voor 75% uitbetaald. Na 24 maanden heeft de ambtenaar recht op 70% van zijn bezoldiging. Deze percentages gelden met ingang van 1 januari 2006.
Een eventuele arbeidsongeschiktheidsuitkering (WIA) wordt hierop in mindering gebracht. Gedurende de ziekteperiode kan aan de babs gevraagd worden passende arbeid dan wel gangbare arbeid (na 52 weken) te verrichten.
De babs wordt geschorst en ontslagen door het college van burgemeester en wethouders (Burgerlijk Wetboek, Boek 1: artikel 16). Artikel 125 van de Ambtenarenwet stelt dat voor schorsing, ontslag en uitkering nadere regels worden getroffen. Er wordt een limitatieve opsomming gegeven van de ontslaggronden voor de babs, onder verwijzing naar de arbeidsvoorwaardenregeling. Schorsing is in artikel 8:15:1 van de arbeidsvoorwaardenregeling geregeld en kan om uiteenlopende redenen plaatsvinden.
De rechten en plichten van hoofdstuk 15 van de arbeidsvoorwaardenregeling worden hier voor een
groot gedeelte ook op de babs van toepassing verklaard. Voor de inhoud van de artikelen wordt
verwezen naar de arbeidsvoorwaardenregeling.
Bij het niet nakomen van verplichtingen of bij plichtsverzuim kunnen disciplinaire maatregelen worden genomen tegen de buitengewoon ambtenaar, die uiteenlopen van een schriftelijke berisping tot ontslag. Hierbij is aansluiting gezocht bij hoofdstuk 16 van de arbeidsvoorwaardenregeling. In dit hoofdstuk is ook de strafprocedure geregeld.
Als het dienstbelang het wenselijk maakt dat een ambtenaar op een later moment deelneemt aan de FPU Gemeenten dan de ambtenaar zelf als wens heeft geuit, kan de ambtenaar in aanmerking komen voor:
Als het dienstbelang het wenselijk maakt dat een ambtenaar op een vroeger moment deelneemt aan de FPU Gemeenten dan de ambtenaar zelf als wens heeft geuit, kan de ambtenaar in aanmerking komen voor een financiële bijdrage of een stimulans anderszins.
In deze regeling wordt verstaan onder:
(gespreksformulier) individueel werkplan (IWP): een ontwikkeld gespreksformulier voor het opstellen van een individueel werkplan o.a. bevattend een nadere uitwerking van taken met daarbij behorende accenten die in het betreffende jaar de bijzondere aandacht van de medewerker vergen. Dit wordt jaarlijks gebruikt door de afdelingsmanager, daarin ondersteund door de coördinator, om met de medewerker tot wederzijdse afspraken te komen. Hierin kunnen ook afspraken voor aanvullend beloningsvormen worden opgenomen;
In het planningsgesprek wordt in ieder geval aandacht besteed aan de door de medewerker te bereiken werkresultaten en werkplanning. De leidinggevende, of namens deze de coördinator, en de medewerker maken in het planningsgesprek voor de periode van in de regel 12 maanden, afspraken over de te bereiken werkresultaten en de eventuele daartoe benodigde middelen en faciliteiten.
Als de leidinggevende en de medewerker het niet eens worden over de te maken afspraken beslist de leidinggevende en kan de medewerker zijn zienswijze vermelden op het formulier. Hierover vindt vervolgens overleg plaats met Personeelszaken, medewerker en leidinggevende. Wanneer dit niet tot consensus leidt, worden de geschilpunten voorgelegd aan een adviescommissie, bestaande uit een vertegenwoordiger vanuit de werkgever en de werknemers, die hierover advies uitbrengt aan de leidinggevende.
In het evaluatiegesprek bespreken de leidinggevende en de medewerker de ontwikkeling van de voor het basis – of specifieke profiel geldende competenties en de werkresultaten, en andere afspraken die zijn neergelegd in het gespreksformulier individueel werkplan en eventueel nader zijn ingevuld, aangevuld of bijgesteld in het voortgangsgesprek, inclusief de consequenties in het kader van het toekennen van een aanvullende beloningsvorm.
De leidinggevende en de medewerker ondertekenen het gespreksformulier. Indien de medewerker het niet eens is met de evaluatie kan hij de geschilpunten op het gespreks- formulier vermelden. In dat geval maakt de leidinggevende een beoordeling op die met de medewerker wordt besproken. Hiertegen kan de medewerker bezwaar maken op basis van artikel 9.
Artikel 5 Aanleiding voor beoordeling
Een personeelsbeoordeling wordt uitgebracht op de volgende momenten:
Artikel 7 Beoordelingsformulier
Een personeelsbeoordeling wordt uitgebracht tegen de achtergrond van de met de medewerker gemaakte afspraken in het individuele werkplan op basis van het basisprofiel en bandbreedte. Tevens worden de eventuele bijzondere werkomstandigheden - voor zover deze van belang zijn- bij de beoordeling betrokken.
Artikel 8 Bepalingen met betrekking tot beoordelen
Uiterlijk 2 weken na het tijdstip waarop het beoordelingsformulier is uitgereikt wordt dit door de beoordelaar met de medewerker doorgesproken. De medewerker wordt tijdens dit beoordelingsgesprek in de gelegenheid gesteld een zienswijze omtrent de personeelsbeoordeling te geven. De medewerker kan een schriftelijke zienswijze toevoegen aan de personeelsbeoordeling.
Het College van burgemeester en wethouders legt het bezwaarschrift ter advisering voor aan de ingevolge artikel 7:13 Awb ingestelde Commissie bezwaarschriften. Het College van burgemeester en wethouders neemt binnen de daarvoor geldende termijnen in de Awb een beslissing op het bezwaarschrift en doet hiervan schriftelijk en gemotiveerd mededeling aan de medewerker.
In dit besluit wordt verstaan onder:
betrekking: het geheel van werkzaamheden dat door de ambtenaar is te verrichten;
passende betrekking: een betrekking die de ambtenaar redelijkerwijs in verband met zijn persoonlijkheid, zijn omstandigheden en de voor hem bestaande vooruitzichten kan worden opgedragen; onder persoonlijkheid, vooruitzichten en omstandigheden kunnen onder meer worden verstaan: interesse, capaciteiten, ervaring, leeftijd, gezondheidstoestand, gezinsomstandigheden, scholing, salaris, salarisaanspraken en vastgelegde promotiemogelijkheden;
passende werkzaamheden: werkzaamheden die de ambtenaar redelijkerwijs in verband met zijn persoonlijkheid, zijn omstandigheden en de voor hem bestaande vooruitzichten kunnen worden opgedragen;
geschikte betrekking: een betrekking, die niet valt onder het begrip "passend" maar die de ambtenaar bereid is te vervullen;
geschikte werkzaamheden: werkzaamheden, die niet vallen onder het begrip "passend" maar die de ambtenaar bereid is te vervullen;
salaris: het voor de ambtenaar geldende bedrag van de schaal als bedoeld in hoofdstuk 3 of, indien voor de betrekking een vast bedrag geldt, dit bedrag;
toelagen: de toelagen, niet zijnde persoonlijke, onderscheidenlijk, garantietoelagen, waarmee het salaris wordt vermeerderd ingevolge de bezoldigingsregeling;
salarisaanspraken: de opeenvolgende salarisperiodieken van de schaal waarin de ambtenaar is ingedeeld tot en met het hoogste bedrag van de salarisschaal;
Artikel 2 Passende/geschikte betrekking/werkzaamheden
Onverminderd het bepaalde in de artikelen 15:1:10, 8:4 en 8:4:1 kan de ambtenaar wiens betrekking vervalt wegens opheffing van zijn betrekking of wegens verandering in de inrichting van het dienstonderdeel waarbij hij werkzaam is of van andere dienstonderdelen, dan wel wegens verminderde behoefte aan arbeidskrachten, in aanmerking komen voor een passende betrekking of in onderling overleg op een geschikte betrekking.
Indien een betrekking - ingrijpend - wijzigt door het wegvallen van een aantal werkzaamheden kan de ambtenaar - onverminderd het bepaalde in de artikelen 15:1:10, 8:4 en 8:4:1 - in aanmerking komen voor aanvulling van de betrekking met passende werkzaamheden of in onderling overleg met geschikte werkzaamheden.
Artikel 3 Salaris, salarisaanspraken en toelagen
Indien overplaatsing in een betrekking met een ten minste gelijk functioneel schaalniveau niet mogelijk is gebleken en er op dat moment slechts mogelijkheden zijn de ambtenaar in een betrekking met een lager functioneel schaalniveau te plaatsen, dan zal de ontvangende dienst zoveel mogelijk maatregelen treffen om de ambtenaar weer werkzaamheden te laten verrichten overeenkomstig het functioneel schaalniveau van zijn oude betrekking.
Is overplaatsing in een passende betrekking niet mogelijk en kan ook een geschikte betrekking niet worden aangeboden, dan kan een ambtenaar boven de formatiesterkte worden geplaatst, indien de dienst maatregelen treft die gericht zijn op het overplaatsen van de ambtenaar in een functie die binnen een tijdsbestek van maximaal 2 jaar beschikbaar komt.
Indien plaatsing bij een ander publiekrechtelijk lichaam mogelijk of noodzakelijk is -bijvoorbeeld ten gevolge van de overdracht van een gemeentelijke taak aan dat lichaam - zal de gemeente er naar streven om de ambtenaar zijn aanspraken en vooruitzichten welke hem vóór deze overdracht toekwamen te laten behouden. De gemeente zal er zich voor inzetten dat hierover zoveel mogelijk concrete afspraken met de toekomstige werkgever worden gemaakt en dat deze schriftelijk worden vastgelegd.
Artikel 7 Regels bij overplaatsing
Voor zover niet de belangen van de dienst zich daartegen verzetten wordt als volgorde van overplaatsing gehanteerd:
zij, die het geringste aantal jaren in overheidsdienst werkzaam zijn; voor de berekening van het aantal jaren in overheidsdienst wordt mede in aanmerking genomen tijd gewijd aan de verzorging van tot het huishouden van de ambtenaar behorende 0 - 4-jarigen eigen, stief- of pleegkinderen, tot een maximum van in totaal zes jaar;
Aan het aanvaarden van een andere betrekking kan de voorwaarde worden verbonden dat de ambtenaar een psychologisch onderzoek ondergaat.
Indien dit voor het vervullen van de nieuwe betrekking nodig is, zal de ambtenaar door het college in de gelegenheid worden gesteld bij- of omscholing voor rekening van de gemeente te volgen. Overigens kan de ambtenaar daartoe ook worden verplicht.
Indien na een jaar blijkt dat de ambtenaar een passende of geschikte betrekking niet op normaal goede wijze vervult, anders dan wegens ziekten of gebreken, wordt de overplaatsing ongedaan gemaakt. Vervolgens worden de mogelijkheden voor een nieuwe overplaatsing onderzocht. Indien een nieuwe overplaatsing niet of niet meer mogelijk is wordt alsnog eervol ontslag verleend wegens opheffing van de oorspronkelijke betrekking. Het bepaalde in de tweede volzin van artikel 22 is hierbij van overeenkomstige toepassing.
De omvang van het aantal vakantie-uren per kalenderjaar bedraagt voor een ambtenaar met een volledige betrekking 165,6 uren.
Het in artikel 1 van deze regeling genoemd jaarlijks vakantieverlof wordt verhoogd voor een ambtenaar:
in een leeftijd van 18 jaar of jonger met 21,6 uren
in een leeftijd van 19 jaar met 14,4 uren
in een leeftijd van 20 jaar met 7,2 uren
in een leeftijd van 30 tot en met 39 jaar met 7,2 uren
in een leeftijd van 40 tot en met 44 jaar met 14,4 uren
in een leeftijd van 45 tot en met 49 jaar met 21,6 uren
in een leeftijd van 50 tot en met 54 jaar met 28,8 uren
Voor ambtenaren die na 1 januari 1997 in dienst van de gemeente zijn getreden geldt in afwijking van het gestelde in lid 1 de volgende verhoging van het aantal vakantieverlofuren:
in een leeftijd van 18 jaar of jonger met 7,2 uren
in een leeftijd van 45 tot en met 49 jaar met 7,2 uren
in een leeftijd van 50 tot en met 54 jaar met 14,4 uren
Voor zover de dienst dit toelaat wordt voor de gehele dag vrijaf gegeven op carnavalsmaandag en -dinsdag, Goede Vrijdag en 5 mei. Hiervoor dient geen extra verlof ingeleverd te worden.
In overleg met Personeelszaken en de OR wordt er jaarlijks één of meerdere dagen vastgesteld waarop het gemeentehuis gesloten is. Dat betreft in ieder geval de vrijdag na Hemelvaart en in de regel één of meerdere “tussendagen” rondom Kerst en Oud/Nieuw. De brugdag staat ook vermeld op de verlofkaart. Wanneer normaliter wordt gewerkt op één van deze brugdagen dan moeten die uren van de ADV-verlof worden afgeschreven. Als er géén ADV-verlof wordt opgebouwd, kunnen de brugdagen worden verrekend met overuren of het reguliere verlof.
In deze regeling wordt verstaan onder:
Het geheel van werkzaamheden, dat de medewerker volgens een toegekend basis - dan wel specifiek profiel alsmede vanuit een, op jaarbasis, uitgewerkt en vast te stellen individueel werkplan, dient te vervullen.
Meerdere groepen van basis - en specifieke profielen, die qua aard, overwegend karakter, complexiteit en niveau gelijksoortig zijn en vergelijkbare eisen stellen aan de competenties (kennis, houding, vaardigheden en gedrag) van de functiehouders en die samen te duiden zijn als alle voorkomende functies in de organisatiestructuur van de gemeente Venray ingaande 1 januari 2010.
Een beschrijving van een functie, die deel uitmaakt van het functieboek en logisch voortvloeit uit de organisatiestructuur en verdeling van taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden binnen de gemeente Venray. Het basisprofiel is een weergave van aard, overwegend karakter, niveau en complexiteit van taken.
Een beschrijving van een functie c.q. op te dragen werkzaamheden met een dermate specifiek karakter dat deze niet onder te brengen is c.q. zijn in een basisprofiel.
f. Indeling in een salarisschaal:
Het bepalen van de relatieve functiewaarde van de voorkomende basis - en specifieke profielen met behulp van ‘ranking’ (zowel horizontale als verticale vergelijking).
Het Directieteam van de gemeente Venray.
De bestuurder in de zin van de Wet op de Ondernemingsraden (WOR).
i. Waarderings - en indelingsdeskundige:
Een als zodanig door de Algemeen directeur erkende deskundige inzake de toepassing en werking van de methode van waardering en indeling in profielen.
j. Waarderings - en indelingscommissie:
De commissie, als bedoeld in artikel 5., die belast is met de toetsing van de pre - adviezen van de waarderings - en indelingsdeskundige.
k. College van burgemeester en wethouders:
Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Venray.
De Ondernemingsraad van de gemeente Venray.
De Commissie voor Georganiseerd Overleg in de gemeente Venray.
De vertaling van de vastgestelde functierangorde naar salarisschalen.
Artikel 2: VASTSTELLING BASIS - en SPECIFIEKE PROFIELEN BIJ INVOERING
Nadat de OR advies heeft uitgebracht en tevens de Commissie voor Georganiseerd Overleg heeft ingestemd met het Functieraster, leidt de Algemeen directeur c.q. de Bestuurder de gebundelde basis - en specifieke profielen met bijbehorend Functieraster en mede met inachtneming van het advies van de OR ter besluitvorming door naar het College van burgemeester en wethouders.
Ten behoeve van toekomstig aan te brengen wijzigingen in de gebundelde basis - en specifieke profielen met bijbehorend Functieraster kan het College van burgemeester en Wethouders de bevoegdheid tot het nader vaststellen van het Functieboek met bijbehorend Functieraster overdragen aan de Algemeen directeur.
Artikel 3: WIJZIGING VAN BASIS - EN SpECIFIEKE PROFIELEN EN SALARISSCHALEN
Gewijzigde of aanvullende basis - en specifieke profielen worden opgemaakt bij wijziging of aanpassing van de organisatiestructuur, taken of doelstellingen van de organisatie. Onder verantwoordelijkheid van de Algemeen directeur zal door het DT één keer per 2 jaar worden bezien in hoeverre de noodzaak hiertoe aanwezig is.
Gewijzigde basis - en specifieke profielen worden, tevens voorzien van een waarderingsadvies door de waarderings - en indelingscommissie ingevolge artikel 5., voor advies aangeboden aan de OR en voor wat betreft de indeling in het functieraster ter instemming aangeboden aan de Commissie voor Georganiseerd Overleg. Zij worden nadien tenminste 1 keer besproken in de Overlegvergadering.
Indien dit door de Algemeen directeur noodzakelijk wordt geacht kan de waarderings - en indelingsdeskundige tussentijds adviseren over de waardering van een (nieuwe) functie in een basis - c.q. specifiek profiel en Functieraster, waarna een indicatieve vaststelling plaats vindt door de daartoe gemandateerde Algemeen directeur. Definitieve vaststelling vindt daarna plaats ingevolge de procedure op basis van artikel 5.
Artikel 4: ROL WAARDERINGS - en INDELINGSDESKUNDIGE
In opdracht van de Algemeen directeur wordt door een waarderings - en indelingsdeskundige zowel ingevolge artikel 2. en 3. van deze regeling, aan de hand van de in artikel 1., onder f. van deze regeling genoemde methodiek, voorzien in een concept analyse (waardering en ‘ranking’) van alle vastgestelde basis - en specifieke profielen.
Artikel 6: VASTSTELLING, WIJZIGINGEN, AANVULLINGEN EN HERBEOORDELING
Het College van burgemeester en wethouders stelt bij invoering ingaande 1 januari 2010, de waarderingen en tevens de indelingen van medewerkers vast met inachtneming van de adviezen van de waarderings - en indelingscommissie. Afwijking van het advies van de waarderings - en indelingscommissie kan slechts plaatsvinden op basis van zwaarwegende argumenten.
Twee keer per jaar behandelt de waarderings - en indelingscommissie op verzoek van de Algemeen directeur voorstellen vanuit de organisatie (afdelingsmanagement en medewerkers) tot herbeoordeling van indeling van functiehouders in een basis - of specifiek profiel. Aan de hand van een opgesteld pre - advies door de waarderings - en indelingsdeskundige adviseert de waarderings - en indelingscommissie de Algemeen directeur wel dan niet te voorzien in een besluit tot wijziging in de indeling in een basis - of specifiek profiel. De betrokken functiehouder wordt van de uitkomst ingevolge artikel 7. op de hoogte gesteld.
Indien dit door de Algemeen directeur noodzakelijk wordt geacht kan de waarderings - en indelingsdeskundige tussentijds adviseren over de indeling van een functie in een basis - c.q. specifiek profiel en Functieraster, waarna een indicatieve vaststelling plaatsvindt door de daartoe gemandateerde Algemeen directeur. Definitieve vaststelling vindt daarna plaats conform artikel 6 lid 5.
Artikel 7: BEKENDMAKING INDELING, BEZWAAR EN BEROEP
Het bevoegd gezag maakt schriftelijk aan de functiehouder bekend welk basis - dan wel specifiek profiel met bijbehorende salarisschaal het voornemens is op zijn/haar functie c.q. opgedragen werkzaamheden van toepassing te verklaren, alsmede de eventuele gevolgen hiervan voor de inschaling, salaris en/of bezoldiging. Het bevoegd gezag laat zich eenmalig met betrekking tot de transponering van de bestaande functies naar basis - dan wel specifieke profielen ingaande 1 januari 2010 voorafgaand adviseren door de waarderings - en indelingscommissie, zoals omschreven in artikel 5.
De betrokken functiehouder of functiehouders, alsmede eventuele derde belanghebbende(n), wordt/worden in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over de indeling in het basis - dan wel specifieke profiel kenbaar te maken, zoals bedoeld in artikel 4:8 juncto 4:9 Algemene wet bestuursrecht (Awb). De termijn voor het kenbaar maken van de zienswijze(n) bedraagt 2 weken. De zienswijze wordt schriftelijk danwel mondeling naar voren gebracht bij de Algemeen directeur.
De Algemeen directeur legt de zienswijze(n) van de belanghebbende(n) ter advisering voor aan de waarderings - en indelingscommissie, zoals omschreven in artikel 5. Binnen 6 weken na het verstrijken van de zienswijze(n) termijn doet het bevoegd gezag schriftelijk en gemotiveerd mededeling in welk basis - dan wel specifiek profiel met bijbehorende salarisschaal de bestaande of nieuwe functie van de functiehouder wordt ingedeeld. Deze mededeling is een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb.
Het College van burgemeester en wethouders legt het bezwaarschrift ter advisering voor aan de ingevolge artikel 7:13 Awb ingestelde Commissie bezwaarschriften. Het College van burgemeester en wethouders neemt binnen de daarvoor geldende termijnen in de Awb een beslissing op het bezwaarschrift en doet hiervan schriftelijk en gemotiveerd mededeling aan de functiehouder.
De Regeling functiewaardering gemeente Venray uit 1998 wordt met ingang van 1 januari 2010 ingetrokken. Voor die situaties waarin alsnog besluiten zijn genomen op basis van deze Regeling functiewaardering gemeente Venray uit 1998 blijft deze regeling in alle gevallen als toetsingskader dienen in het kader van mogelijk bezwaar en beroep.
Deze regeling kan worden aangehaald als ‘Regeling waardering en indeling van functies in de gemeente Venray’
Deze regeling treedt in werking op 16 februari 2010, 1 week na datum vaststelling en bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2010 onder gelijktijdige intrekking van de ‘Regeling functiewaardering gemeente Venray’ uit 1998.
Aldus vastgesteld in de vergadering van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Venray d.d. 9 februari 2010.
Gemeentesecretaris/ Algemeen directeur, Burgemeester, P.M.H.Lucassen J.J.P.M. Gilissen
De formele arbeidsduur bedraagt bij een voltijd dienstverband 36 uur per week. Het college kan de feitelijke arbeidsduur per week vaststellen op een andere omvang dan de formele arbeidsduur per week.
Met uitzondering van de maanden juli en augustus, volgens welke gewerkt kan worden ingevolge de regeling zomerrooster, is de vroegste begintijd 07.30 uur en de laatste eindtijd 18.00 uur, voor zover daarvan bij besluit door het college of in overleg met de afdelings-manager niet van wordt afgeweken;
Artikel 3. Openstelling van de vacature
Bij in- en/of externe bekendmaking van een vacature worden in ieder geval inlichtingen verschaft over de functiebenaming, de voornaamste taken en bevoegdheden, plaats in de organisatie, de functie-eisen, functieniveau, aantal formatieve uren, naam en telefoonnummer van de contactpersoon en de sluitingsdatum van de sollicitatieprocedure. Vanaf schaal 11 en hoger wordt eveneens vermeld dat een aanvullend onderzoek (bijv. assessment) deel kan uitmaken van de selectieprocedure.
Artikel 5. Extern openstellen van de vacature
Een vacature kan, nadat de interne procedure is afgerond en bij het ontbreken van geschikte “open sollicitaties” en/of reacties van medewerkers die op basis van een “inhuurconstructie” werkzaam zijn voor de gemeente Venray, extern worden opengesteld middels het zogenaamde standaard mediaplaatsingspakket (richtlijn voor de termijn van openstelling is 10 werkdagen).
Artikel 8. De selectiecommissie.
De selectiecommissie wordt als volgt samengesteld:
Minimaal 1 en maximaal 2 vertegenwoordigers van de afdeling
Concerncontroller (alleen bij selectieprocedure voor coördinatoren)
Algemeen directeur/gemeentesecretaris
Minimaal 1 en maximaal 2 afdelingsmanagers
Minimaal 1 en maximaal 2 portefeuillehouders vanuit het college van B&W
Artikel 10. Tijdelijke inhuur van personeel.
Bij tijdelijke inhuur van personeel (uitzenden en detacheren, payroll etc) dient conform de geldende raamovereenkomst te worden gehandeld.
Een assessment kan op verzoek van de afdelingsmanager onderdeel uitmaken van de sollicitatieprocedure.
Op basis van 17:1:1 UWO liggen de volgende zaken met betrekking tot opleiding en ontwikkeling in ieder geval vast:
Dit impliceert dat elke opleiding die wordt afgesproken in een POP en past binnen het gemeentelijk opleidingsbeleid (en dus als functioneel is bestempeld), volledig vergoed dient te worden. Er wordt hierbij geen onderscheid gemaakt tussen (vak)opleidingen, competentiegerichte opleidingen of persoonsgerichte opleidingen: zolang er een basis voor deze opleidingen is opgenomen in het gemeentelijk opleidingsbeleid of afdelingsplan, draagt de gemeente de volledige kosten. Dit laatste is tevens geregeld in artikel 15:1:26 UWO.
Naast deze rechtspositionele kaders worden er in lid 5 en lid 6 van artikel 17:1:1 UWO expliciet een aantal onderwerpen neergelegd waarover men in een POP (aanvullende) afspraken mag maken. Het gaat hier om de volgende onderwerpen:
Voor deze onderwerpen zijn de volgende richtlijnen op te stellen:
Ad a. De te volgen studie of opleiding vindt bij voorkeur plaats bij een gerenommeerde instantie (een indicatieve lijst van dergelijke instanties staan op bijlage 3). Het formulier op bijlage 2 kan vervolgens worden gebruikt om de opleidingsaanvraag te concretiseren en wordt eventueel aangehecht bij het rapportageformulieren behorende bij de cyclus van jaargesprekken. Deze wordt ter kennisgevingaangeboden aan personeelszaken. Tevens kan op initiatief van de afdelingsmanager het opleidingsformulier ter advies worden aangeboden aan personeelszaken.
Ad b. 1 De termijn die geldt voor het volgen van de opleiding moet in beginsel gerelateerd zijn aan de nominale duur van de opleiding; 2 Indien de continuïteit van de bedrijfsvoering dit noodzakelijk maakt, kan de duur van de opleiding worden verlengd met in acht name van de omstandigheden van het individuele geval. De duur van de verlenging zal in samenspraak met de afdelingsmanager worden vastgesteld. Dit wordt gesignaleerd en vastgelegd in één van de verslagen inzake de jaargesprekken;
1 Tijdens het volgen van de opleiding wordt altijd ingeschreven op de eerste reële examen- of tentamenmogelijkheid en wordt de tentamen- of examenuitslag altijd met de manager teruggekoppeld;
2 In de jaargesprekken wordt de studievoortgang besproken en worden eventueel nadere afspraken gemaakt (bijv. verlof, verlenging termijn, opschorting);
3 Eventuele (dreigende) stagnatie wordt door de ambtenaar direct gemeld bij de manager en naar aanleiding hiervan worden nadere afspraken gemaakt (bijv. verlof, verlenging termijn, opschorting);
Dit dient per individueel geval ingevuld te worden. De afspraken uit de jaargesprekken of het afdelingsplan zijn hier een bruikbaar uitgangspunt;
Het bedrag uitgegeven aan studiekosten wordt door de ambtenaar terugbetaald als: a de studie wordt beëindigd voordat de studietermijn is verstreken (zonder diploma); b De terugbetalingsverplichting vervalt, als voortzetting van de studie redelijkerwijs niet kan worden verlangd. Dit kan aan de orde zijn in bijvoorbeeld het geval van ziekte of overplaatsing.
Voor een terugbetalingsverplichting komt te vervallen, wint de manager advies in bij personeelszaken.
Een terugbetalingsverplichting geldt voor niet essentiële vak- of competentiegerichte opleidingen, en opleidingen niet verbandhoudend met (toekomstige) functie en/of functionele competenties. In het geval dat op eigen verzoek (anders dan als direct gevolg van het herplaatsingsbeleid) ontslag wordt verleend, of ontslag als disciplinaire straf wordt verleend voor het einde van de studie, al dan niet na het behalen van het voor deze studie geldende diploma;
Bij ontslag op eigen initiatief (anders dan als gevolg van het herplaatsingsbeleid) of in het geval ontslag wordt verleend als disciplinaire straf, wordt het terugbetalingsbedrag als volgt vastgesteld:
voor een opleiding met een prijs van € 1500,- excl. BTW of minder: het terugbetalingsbedrag wordt gesteld op 1/12 gedeelte van het door de gemeente Venray betaalde opleidingsbedrag per volledige maand die nodig is om de termijn van één jaar vol te maken gerekend vanaf het moment van afbreken of behalen van het examen/diploma;
voor een opleiding met een prijs tussen € 1500,- en € 3000,- excl. BTW : het terugbetalingsbedrag wordt gesteld op 1/24 gedeelte van het door de gemeente Venray betaalde opleidingsbedrag per volledige maand die nodig is om de termijn van twee jaar vol te maken gerekend vanaf het moment van afbreken of behalen van het examen/diploma;
voor een opleiding met een prijs van meer dan € 3000,- excl. BTW: het terugbetalingsbedrag wordt gesteld op 1/36 gedeelte van het door de gemeente Venray betaalde opleidingsbedrag per volledige maand die nodig is om de termijn van drie jaar vol te maken gerekend van het moment van afbreken of behalen van het examen/diploma;
Ad h. Aanvullende afspraken tussen manager en medewerker. Elementen die naar voren zijn gekomen uit de jaargesprekken kunnen hier in het kader van de te volgen opleiding eventueel worden verwerkt in aanvullende afspraken.
Meldingsformulier opleidingen Gegevens aanvrager Naam * Adres * Postcode/woonplaats * Afdeling * Functie * Gegevens opleiding Naam opleiding * Opleidingsinstituut * Aanvang opleiding * Einde opleiding * Soort opleiding □ Essentiële vak- of competentiegerichte opleidingen evenals persoonlijke opleidingen die noodzakelijk zijn voor de huidige functie (100% vergoeding) □ Niet essentiële, op toekomstige taak, rol en/of competentie gerichte (vak)opleiding. Direct organisatiebelang (75% vergoeding) □ Opleiding niet verbandhoudend met (toekomstige) functie en/of functionele competenties, gericht op persoonlijke ontwikkeling van de medewerker. Indirect organisatiebelang (50% vergoeding) Reden/motivatie * Kosten (op jaarbasis) Lesgeld * Examengeld * Studiemateriaal * Reiskosten * (openbaar vervoer, 2e klasse) Eventuele andere * kosten Dekking Eventuele aanvullende afspraken Verlof * Voorwaarden onderbreken studie * Studiemateriaal * …………………….. * Terugbetalingsverplichting De terugbetalingsverplichting is alleen van toepassing op niet essentiële vak- of competentiegerichte opleidingen en opleidingen niet verbandhoudend met (toekomstige) functie en/of functionele competenties De medewerker verklaart de aan hem/haar uit te keren tegemoetkoming in de kosten van deelname aan vorengenoemde opleiding aan de gemeente Venray te zullen terugbetalen indien hij/zij: 1. de studie zal beëindigen binnen de termijn waarvoor de tegemoetkoming zal worden toegekend, zonder dat de studie tot het behalen van een diploma heeft geleid, tenzij hem/haar hiervan ontheffing zal worden verleend door de afdelingsmanager; 2. op eigen initiatief (anders dan als direct gevolg van het herplaatsingsbeleid) ontslag wordt genomen of in het geval ontslag wordt verleend als disciplinaire straf, wordt het terugbetalingsbedrag als volgt vastgesteld: a. voor een opleiding met een prijs van € 1500,- excl. BTW of minder: het terugbetalingsbedrag wordt gesteld op 1/12 gedeelte van het door de gemeente Venray betaalde opleidingsbedrag per volledige maand die nodig is om de termijn van één jaar vol te maken gerekend vanaf het moment van afbreken of behalen van het examen/diploma; b. voor een opleiding met een prijs tussen € 1500,- en € 3000,- excl. BTW : het terugbetalingsbedrag wordt gesteld op 1/24 gedeelte van het door de gemeente Venray betaalde opleidingsbedrag per volledige maand die nodig is om de termijn van twee jaar vol te maken gerekend vanaf het moment van afbreken of behalen van het examen/diploma; c. voor een opleiding met een prijs van meer dan € 3000,- excl. BTW: het terugbetalingsbedrag wordt gesteld op 1/36 gedeelte van het door de gemeente Venray betaalde opleidingsbedrag per volledige maand die nodig is om de termijn van drie jaar vol te maken gerekend van het moment van afbreken of behalen van het examen/diploma; Medewerker verplicht zich eveneens alle inlichtingen te verstrekken die de manager voor de toepassing van de richtlijnen opleiding en vorming nodig acht. Door ondertekening van dit formulier verklaart de medewerker bekend te zijn met de voorwaarden die verbonden zijn aan een vergoeding van opleidingskosten. Datum: _______________________________ Handtekening medewerker: _______________________________ Voor akkoord manager afdeling: _______________________________ Gerenommeerde opleidingsinstanties 2007 Opleidingsinstituut Gericht op: Specifiek: Meer info: Avans Beide HBO-opleidingen www.avans.nl IPC groene ruimte vakinhoudelijk het groene vakgebied www.ipcgroen.nl Lloyd's Register Quality Assurance vakinhoudelijk www.lrqa.nl BAZN de bestuursacedemie Beide gericht op overheid www.bazn.nl ISBW Opleiding & Training Beide leertraject op maat www.isbw.nl S.O.D.-opleidingscentrum vakinhoudelijk documentaire infovoorziening www.sod-opleidingen.nl Van den Broek & Partners Beide voornamelijk managem./persoon.ontw. www.vandenbroek-partners.nl Bezemer & Kuiper Advies&Training vaardigheden ongewenst gedrag op werk www.bezemer-kuiper.nl Direction briefings for business leaders vaardigheden MD/ etc. www.managementdevelopment. com Geoplan vakinhoudelijk Milieu/verkeer/arbo/P&O/etc. www.geoplan.nl NCOI Opleidingen & Trainingen Beide zeer breed praktijkgerichte benadering www.ncoi.nl Schouten & Nelissen Beide zoeken op o.a. competentie www.sn.nl De Baak management centrum Beide kernactiviteit: leren te leren www.debaak.nl Van Harte & Lingsma vaardigheden persoonlijk, management, organisatie www.h-l.nl ICM Opleidingen & Trainingen Beide voornamelijk management opleidingen www.icm.nl NIVE Management Opleidingen Beide management opleidingen www.management.nl Universiteit Utrecht Beide acedemisch kenniscentrum www.usg.uu.nl TNO Management consultants Beide stafmedew.& hoger leidinggevenden www.tmc.tno.nl Bestuursacedemie Nederland Beide zeer uitgebreide keuze www.bestuursacedemienederland.nl EVO Logistieke Opleidingen Beide breed, logistieke sector/veiligheid www.evo.nl Instituut voor Career & Development Beide management/organ.ontw./MD/etc. www.ic-d.nl Boertien en Partners Beide ontwikkeling van www.boertien.com mensen&organisaties Universiteit Maastricht Beide wetenschappelijk onderwijs/algemeen www.emfc.nl ISES International B.V. Beide gericht op ICT www.ises-international.com Lectric Beide commercieel/marketing/internet proff. www.lectric.nl DTV Consultants vakinhoudelijk verkeer/vervoer praktijkgericht www.dtvconsultants.nl Nibra kennisinstituut vakinhoudelijk brandweer en rampenbestrijding www.nibra.nl Arbo Unie Opleidingen & Trainingen Beide voornamlijk in company www.arbounie.nl/opleidingen NCATB Training & Advies Beide zeer praktijkgericht www.ncatb.nl JS Counselling (loopbaanontw.&Coac.) vaardigheden gericht op overheid www.jscounselling.nl Leeuwendaal Beide verschillende terreinen www.leeuwendaal.nl Congres- en Studiecentrum VNG Beide gericht op gemeenten www.congresenstudiecentrum.nl BNG Consultancy Services vakinhoudelijk treasury-& fin.econom. management www.bcs.bng.nl Volksuniversiteit Venray www.vu-venray.nl ROC Nijmegen vaardigheden MBO-niveau 1 t/m 6 www.roc-nijmegen.nl Kangoeroe Training & Advies Beide Agressie & Geweld/communicatie/etc. www.kangoeroeweb.nl Horizon Training & Development Beide persoon en professie gericht www.horizontraining.nl Rhetorica vaardigheden communicatie www.rhetorica.nl ROI Opleiding, coaching en advies Beide gericht op publieke sector www.roi-opl.nl GITP Opleidingen Beide communicatie/pers. ontwikkeling/etc. www.gitp.nl Acedemie De Boer & Ritsema Van Eck organisatie&persoonlijke ontwikkeling www.dbr.nl STAB Ontwikkeling & Organisatie Beide mens & organisatie ontwikkeling www.stab-utrecht.nl Merlijn Groep Beide partner in conflict en communicatie www.merlijngroep.nl BOB Kennisoverdracht vakinhoudelijk bouwsector www.bob.nl NCOO Beide gericht op overheid www.ncoo.nl Hogeschool Zuyd Beide HBO-opleidingen www.hszuyd.nl Hogeschool Limburg Beide HBO-opleidingen www.hsl.nl Hogeschool Arnhem & Nijmegen Beide HBO-opleidingen www.han.nl Hogeschool 's Hertogenbosch Beide HBO-opleidingen www.avans.nl Elsevier Opleiding & Advies Beide o.a. praktijkgericht www.elsevieropleidingen.nl Jansse en Koekkoek Beide verschillende terreinen www.janssekoekkoek.nl Intermediar Management Training Beide verschillende terreinen & competentie www.training.nl BOP Bedrijfspsychologie Comsupport
Een stagiair is een student/leerling die onderwijs volgt en vanuit deze onderwijsinstelling ervaring opdoet door in de beroepspraktijk te leren én te werken.
Voor een student die een zeer korte stage volgt, van enkele dagen tot 4 weken, geldt het volgende:
Gedurende de stage zorgt de betreffende afdeling voor een adequate begeleiding en fungeert één medewerker vanuit de afdeling als aanspreekpunt voor stagiair en onderwijsinstelling.
De gemeente Venray en de stagiair dienen een stageovereenkomst ondertekend door werkgever (afdelingsmanager) en stagiair af te sluiten. Een stagiair is student, geen werknemer en de stage is derhalve geen (arbeidsrechtelijke) dienstbetrekking of aanstelling. Een stagiair is geen ambtenaar, waardoor de arbeidsvoorwaardenregeling van de gemeente Venray niet van toepassing is.
De gemeente Venray kent aan stagiaires een uurvergoeding toe van € 1,67-- bruto per uur (peildatum: 1 januari 2009). Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen verschillende opleidingsniveaus.
Studenten hebben veelal recht op een OV-jaarkaart waarmee de reiskosten van woonwerkverkeer zijn gedekt. Als een student geen recht heeft op een OV-jaarkaart én buiten de gemeente Venray woont, dan worden de reiskosten vergoed op basis van openbaarvervoertarieven die gelden voor de 2e klasse.
Een stagiair bouwt verlof op conform de bepalingen rondom verlof en buitengewoon verlof zoals in de arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Venray.
De stagiair is vanuit de gemeente verzekerd voor de Wajong, Ziektewet en Ziekenfondswet, maar is niet verzekerd voor de WW en WIA. De gemeente Venray aanvaardt geen aansprakelijkheid voor letsel of schade, welke de stagiair mocht lijden bij de uitvoering van zijn werkzaamheden of tijdens dan wel in verband met zijn aanwezigheid in of op het bedrijf van de stageverlener.
Artikel 11 Geheimhouding en integriteit
De stagiair is verplicht tot geheimhouding van hetgeen hem/haar gedurende de stageperiode ter kennis is gekomen en te voldoen aan de regels omtrent integriteit. Handelen in strijd met de geheimhoudingsplicht of regels omtrent integriteit kan leiden tot onmiddelijke beëindiging van de stage door de gemeente Venray en eventueel tot andere sancties.
Artikel 10 Stagereglement onderwijsinstelling
Daar waar stageregels van de gemeente Venray en van de onderwijsinstelling conflicteren, wordt tussen de begeleiders van onderwijsinstelling en gemeente bepaald hoe moet worden gehandeld.
Artikel 11 Tussentijdse beëindiging stage
De stage kan in onderling overleg tussentijds worden beëindigd indien van één of beide partijen redelijkerwijs niet kan worden verlangd de stage voort te zetten. De gemeente kan na overleg met de onderwijsinstelling eenzijdig de stage beëindigen indien de stagiair zich niet houdt aan de geldende regels of aanwijzingen.
De raad van de gemeente Venray,
gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 15 november 2002 (gemeenteblad 2002 nr)
Vast te stellen de Verordening klachtenprocedure ongewenste omgangsvormen.
Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:
Bevoegd gezag: college van burgemeester en wethouders van Venray.
dergelijk gedrag heeft tot doel de werkprestaties van een persoon aan te tasten en/of een intimiderende, vijandige of onaangename werkomgeving te creëren, dan wel heeft tot gevolg dat de werkprestaties van een persoon worden aangetast en/of een intimiderende, vijandige of onaangename werkomgeving wordt gecreëerd.
Medewerker: eenieder die, onder welke titel en hoedanigheid ook, werkzaamheden verricht voor de gemeente Venray, ongeacht de aard van het dienstverband.
Klacht: een klacht over seksuele intimidatie, agressie en geweld, discriminatie.
Klager: de medewerker, of degene die in de afgelopen twee jaar medewerker is geweest, die zich wendt tot de vertrouwenspersoon, c.q. een klacht over ongewenste omgangsvormen indient bij de klachtencommissie;
Aangeklaagde: de medewerker, tegen wie een klacht inzake ongewenste omgangsvormen is ingediend bij de klachtencommissie;
Klachtencommissie: de commissie die is ingesteld door het bevoegd gezag en belast is met het onderzoek naar een door een medewerker ingediende klacht over ongewenste omgangsvormen en hierover rapporteert en adviseert aan het bevoegd gezag.
vertrouwenspersoon: de door het bevoegd gezag hiertoe benoemde persoon die als aanspreekpunt fungeert bij klachten over ongewenste omgangsvormen en de klager verder begeleidt in de behandeling van de klacht en in het zo nodig op gang brengen van hulpverlening en nazorg.
Artikel 4 Taken en bevoegdheden van de vertrouwenspersoon
De vertrouwenspersoon heeft tot taak de medewerker die zich met een klacht over ongewenste omgangsvormen tot hem/haar wendt te ondersteunen en te adviseren, o.a. door:
het op verzoek van de klager ondernemen van stappen gericht op het zoeken naar een oplossing c.q. het stoppen van de ongewenste omgangsvormen. De vertrouwenspersoon is bevoegd de aangeklaagde, getuigen en andere betrokkenen te horen. Hiertoe wordt slechts overgegaan met toestemming van klager en voor zover de uitvoering van de taken daartoe noodzaakt. De vertrouwenspersoon zorgt er daarbij voor dat de persoonlijke levenssfeer van alle betrokkenen zoveel mogelijk wordt beschermd;
Artikel 6 De klachtencommissie.
Er is een klachtencommissie ongewenste omgangsvormen (hierna te noemen: de commissie) die tot taak heeft klachten betreffende ongewenste omgangsvormen te onderzoeken en daaromtrent te rapporten aan het bevoegde gezag en deze te adviseren over eventueel te nemen (straf)maatregelen.
Artikel 9 De Commissie, de procedure.
De medewerker die geconfronteerd is met ongewenste omgangsvormen kan, binnen een termijn van twee jaar nadat de feiten hebben plaatsgevonden, al dan niet na overleg met de vertrouwenspersoon, schriftelijk een klacht indienen bij het bevoegd gezag. Voornoemde beperking van de termijn (twee jaar) geldt niet indien mogelijk sprake is van een strafbaar feit, hetgeen ter beoordeling is aan de voorzitter van de commissie. Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat de klacht direct wordt doorgestuurd naar de voorzitter van de commissie;
De aangeklaagde wordt door de ambtelijk secretaris van de commissie op de hoogte gesteld van de klacht. Dit gebeurt door toezending van een afschrift van de klacht. Ook de aangeklaagde zal worden uitgenodigd om te worden gehoord en wel binnen twee weken nadat aan betrokkene het afschrift van de klacht is toegezonden;
Van alle hoorzittingen wordt door de ambtelijk secretaris een verslag gemaakt. Binnen twee weken na de hoorzitting ontvangt elk van de partijen een afschrift van het verslag m.b.t. hun gesprek. Zij hebben de mogelijkheid om binnen twee weken schriftelijk op de inhoud van het verslag te reageren. Wordt binnen deze termijn niet gereageerd dan wordt betrokkene geacht met de inhoud van het verslag akkoord te zijn;
Zowel klager als aangeklaagde hebben recht op inzage van alle op de klacht betrekking hebbende stukken. Verslagen van de hoorzittingen zijn voor de andere partij eerst ter inzage nadat de reactietermijn genoemd in het vorige lid is verstreken. Binnen twee weken kan een partij reageren op het verslag van de ander;
De commissie maakt een rapport op van haar bevindingen, waarin opgenomen de verslagen van de hoorzittingen voorzien van eventuele reacties van de partijen en adviseert vervolgens het bevoegd gezag omtrent te nemen disciplinaire straffen of andere maatregelen jegens de aangeklaagde. Rapport en advies dienen deugdelijk gemotiveerd te zijn;
De commissie draagt er zorg voor dat het rapport genoemd in lid 16 van dit artikel en het advies binnen 12 weken na ontvangst van de klacht door de commissie, door tussenkomst van de ambtelijk secretaris, schriftelijk aan het bevoegd gezag is uitgebracht. Bovenvermelde termijn kan met maximaal 4 weken worden verlengd;
Binnen twee weken na ontvangst van het rapport en advies van de commissie neemt het bevoegd gezag een besluit. Zij stelt klager, aangeklaagde, de commissie en de vertrouwenspersoon schriftelijk en gemotiveerd in kennis van het besluit dat naar aanleiding van de bevindingen van het onderzoek door het bevoegd gezag is genomen. Het rapport en advies van de commissie wordt met de beslissing van het bevoegd gezag aan klager en aangeklaagde gestuurd.
Artikel 11 Overige taken van de commissie.
De commissie brengt vóór 1 april van elk jaar, aan het bevoegd gezag en de ondernemingsraad, schriftelijk verslag uit omtrent haar werkzaamheden in het daaraan voorafgaande jaar. Bij deze rapportage dient de grootst mogelijke zorgvuldigheid in acht te worden genomen om de privacy van de bij de klacht(en) betrokken personen te waarborgen.
ambtenaar: degene die in dienst van de gemeente Venray werkzaam is krachtens een aanstelling of een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. De leden van de beroepsbrandweer vallen als zondanig onder artikel 20:1:1 van de arbeidsvoorwaardenregeling en worden derhalve niet aangemerkt als ambtenaar in de zin van deze regeling.
wachtdiensturen: alle buiten de vastgestelde werktijden vallende uren; van deze wachtdiensturen komen voor vergoeding in aanmerking de uren van:
a maandag tot en met vrijdag van 00.00 tot 08.00 uur en van 18.00 tot 24.00 uur;
b zaterdag van 00.00 tot 24.00 uur;
c zondag of feestdag als bedoeld in artikel 4:2:1 van 00.00 tot 24.00 uur;
Voor elk voor vergoeding in aanmerking komend wachtdienstuur ontvangt de ambtenaar een tijdelijke toelage ten bedrage van:
Voor de in artikel 2 bedoelde toelage komt niet in aanmerking de ambtenaar, ten aanzien van wie naar het oordeel van het college in de vaststelling van zijn bezoldiging of anderszins in de regeling van zijn rechtspositie rekening is gehouden met het verrichten van wachtdienst.
Voor het verrichten van overwerk tijdens de wachtdienst wordt aan de ambtenaar een vergoeding toegekend op basis van het bepaalde in artikel 3:2:1 CAR/UWO.
Artikel 6 Vermeerdering vakantie
De aan de ambtenaar toekomende vakantie wordt vermeerderd met 14,4 uren voor zover de wachtdiensten tenminste op minimaal 60 kalenderdagen in een periode van 12 maanden zullen moeten worden verricht.
In dit protocol wordt uiteengezet wie, wat en wanneer doet in het kader van ziekteverzuimbegeleiding en reintegratie.
Wanneer een medewerker ziek wordt of een ongeval krijgt, gelden bepaalde regels. De manier waarop de medewerker zich ziek meldt is van belang, maar ook de verplichtingen die daarbij horen.
Op de werkgever die verplicht is om tijdens ziekte het loon van de werknemer door te betalen, rust ook de verantwoordelijkheid voor de controle van zieke werknemers en voor verzuimbegeleiding.
De werkgever kan zelf bepalen hoe hij de controle organiseert, en door welke deskundige hij zich hierbij laat ondersteunen. Dergelijke controlevoorschriften kunnen regels bevatten over tijdstip en wijze van ziekmelding, gevolg geven aan een oproep om op het spreekuur van een (medisch) deskundige te verschijnen. De werknemer is hieraan gebonden als de regels schriftelijk zijn vastgelegd.
Het ziekteverzuimbeleid van de gemeente Venray is volledig uitgewerkt in de nota “ziekteverzuimbeleid gemeente Venray” d.d. 30 december 2004.
Het ziekteverzuimbeleid concentreert zich rondom twee gebieden. Enerzijds bestaat er een focus op het zoveel mogelijk voorkomen van ziekteverzuim. Hiervoor heeft de gemeente Venray naast een degelijk ARBO-beleid aansluiting gezocht bij preventieve zorg vanuit het IZA Bedrijfszorgpakket (preventief). Anderzijds wordt het belang onderkend van een pro-actieve aanpak bij reeds ontstane ziekteverzuimsituaties en het daadkrachtig werken aan reïntegratieoplossingen (curatief).
Het curatieve gedeelte wordt middels dit protocol vernieuwd en vervangt hierbij het gedeelte in de hiervoor genoemde nota ziekteverzuimbeleid. Uitgangspunt van het ARBO-beleid is dat de gemeente Venray heeft gekozen voor de maatwerkregeling, waarbij de volledige regie in eigen handen is. Bij het casemanagement, de organisatie van het ziekteverzuim begeleidingsproces, spelen de leidinggevenden een cruciale rol: zij zijn verantwoordelijk. Het administratieve proces en de termijnbewaking ligt volledig in handen van personeelszaken, die hiernaast een ondersteunende rol heeft richting de leidinggevenden.
In de praktijk betekent dit dat de bedrijfsarts optreedt indien er sprake is van problematisch ziekteverzuim, waarbij medische factoren een rol spelen. Hij is de adviseur van de organisatie en speelt middels zijn netwerk een belangrijke rol bij het inkopen van andere diensten extern (providersboog). Waarbij een structurele aanvulling wordt geborgd door de aanwezigheid van het IZA Bedrijfszorgpakket.
Binnen het proces van ziekteverzuim en reïntegratie onderscheiden wij de actoren/rollen die in de volgende hoofdstukken worden toegelicht:
1 DE LEIDINGGEVENDE/DE CASEMANAGER
De leidinggevende vervult een cruciale rol bij de ziekteverzuimbegeleiding- en
reïntegratieactiviteiten (V&R): de leidinggevende is de spil in dit proces en wordt derhalve ook de casemanager in het kader van ziekteverzuimbegeleiding en reïntegratie genoemd.
Daar waar in dit protocol gesproken wordt over de leidinggevende, wordt primair de afdelingsmanager bedoeld. Voor een aantal andere medewerkers waaronder de afdelings-managers en concerncontroller is de leidinggevende de gemeentesecretaris.
Daarom is het van belang dat zowel binnen de directie als binnen de afdelingen duidelijke afspraken worden gemaakt over welke functionaris in het kader van V&R-activiteiten de rol van leidinggevende vervult, dus ook een coördinator kan om praktische overwegingen op facetten een rol spelen bij de V&R activiteiten. Waarbij aangetekend dat de feitelijke leidinggevende eindverantwoordelijk blijft in het proces.
Wij onderscheiden 2 activiteiten, nl.:
• contact tijdens de afwezigheid, en
In bijlage I, worden de activiteiten ook die van de leidinggevende samengevat in een overzicht.
1.2 Contact tijdens afwezigheid
De volgende activiteiten worden gedurende de afwezigheidperiode in het eerste ziektejaar onderscheiden.
1.2.1 Ontvangen telefonische ziekmelding
De leidinggevende ontvangt persoonlijk de telefonische ziekmelding. De medewerker dient zich uiterlijk om 09.30 uur ziek te melden. De informatie over de ziekmelding wordt door de leidinggevende via e-mail doorgegeven aan de personeelsadministratie personeelszaken@venray.nl De personeelsadministratie verwerkt de gegevens in PIMS (Personeelsinformatie-managementsysteem).
Tijdens de telefonische ziekmelding kan de leidinggevende een aantal vragen stellen aan de zieke medewerker. Het is van belang de volgende informatie te krijgen:
Bovenstaande vragen zijn “feiten georiënteerd” en kunnen door de medewerker (of anderen) als louter koel en zakelijk worden geïnterpreteerd. Het spreekt voor zich, dat voor de leidinggevende de kern van de telefonische ziekmelding het geven van aandacht aan de zieke medewerker betreft en het uiten van bezorgdheid omtrent diens afwezigheid.
Antwoorden op bovenstaande vragen bieden aanknopingspunten voor de vervolgactiviteiten van de leidinggevende en de bedrijfsarts. De informatie die door de leidinggevende bij bovenstaande vragen wordt verzameld, wordt door hem doorgegeven aan personeelszaken, die op haar beurt deze informatie doorgeeft aan de bedrijfsarts.
1.2.2 Telefonisch vervolgcontact
Het is van groot belang dat er geregeld telefonisch contact plaats vindt tussen de leidinggevende en de zieke medewerker. Als richtlijn geldt dat er binnen 5 werkdagen na de ziekmelding een telefonisch vervolgcontact plaats heeft. Kern van dit telefonische overleg is te informeren naar recente ontwikkelingen en mogelijk (bijgestelde) prognoses. De bedrijfsarts neemt indien de medewerker nog niet is hersteld na 6 werkdagen na de ziekmelding telefonisch contact op met de medewerker.
De leidinggevende bepaalt aan de hand van de verkregen informatie wanneer hij weer contact met de medewerker opneemt. In het kader van de zorg voor de zieke medewerker onderscheiden wij in beginsel 2 activiteiten die in elkaars verlengde liggen. Allereerst de ziekteverzuimbegeleiding: hiermee wordt de aandacht voor de zieke medewerker bedoeld gedurende diens afwezigheid. In de tweede plaats reïntegratie-activiteiten: deze betreffen de inspanningen om de zieke medewerker zo effectief mogelijk te laten terugkeren in het arbeidsproces. In beide gevallen betreft het de aandacht en de
inspanningen van leidinggevenden, medewerkers en in en externe adviseurs. Het is van belang dat de leidinggevende relevante informatie over de telefonische contacten (zoals inhoud, sfeer, afspraken) vastlegt.
Wanneer de afwezigheid langer duurt dan twee weken, is een intensiever contact van belang: een huisbezoek door de leidinggevende is aan de orde. Wanneer dit relevant of gewenst wordt geacht door de betrokken medewerker, kan ook een gesprek worden gearrangeerd op het werk. Kern van dit gesprek is drieledig: samen dieper op de materie en de achtergronden van de afwezigheid ingaan, de leidinggevende kan recente informatie geven over reilen en zeilen van de afdeling, mogelijkheden van reïntegratie en doorverwijzing naar reïntegratie-specialisten bespreken. In dat geval overlegt de leidinggevende met de betrokken medewerker en de bedrijfsarts over deze mogelijkheden waardoor een snellere terugkeer bevorderd kan worden. Van dit contactmoment wordt een kort verslag gemaakt.
Dit huisbezoek van de leidinggevende staat los van spreekuurbezoek door de medewerker bij de bedrijfsarts.
1.2.4 Contact houden bij langdurig verzuim
Wanneer het ziekteverzuim langer duurt dan drie weken, is het vanzelfsprekend dat de leiding- gevende contact blijft onderhouden met betrokken medewerker.
1.2.5 Telefonisch overleg met de bedrijfsarts
Na uiterlijk een periode van zes weken, maakt de bedrijfsarts een probleemanalyse en geeft een schriftelijk advies aan de leidinggevende met behulp van het “Advies plan van aanpak reïntegratie”. Afhankelijk van de situatie kan de leidinggevende telefonisch contact opnemen met de bedrijfsarts om een en ander te overleggen. Indien er contact plaats heeft met de bedrijfsarts (of een andere deskundige), is het van belang om de inhoud van het gesprek kort vast te leggen.
Het formulier is te downloaden op de site van UWV onder de volgende link: http://www.uwv.nl/Werkgever/ziekte_en_zwangerschap/digitale_formulieren/ZW_online_downloads.asp
1.2.6 Bespreken korting op salaris bij langdurige ziekte
Vanuit de salarisadministratie wordt na 4 maanden ziekteverzuim melding gedaan van korting op het salaris bij langdurige ziekte aan de afdelingsmanager. Deze dient de medewerker hiervan in kennis te stellen (zie voor verder informatie art. 2.16 en 3.2).
1.2.7 Bespreken plan van aanpak
Na ontvangst van het “advies plan van aanpak reïntegratie”, doch uiterlijk in de achtste week na ziekmelding nodigt de leidinggevende de medewerker uit voor een gesprek. Tijdens dit gesprek komen voornoemde probleemanalyse en het advies plan van aanpak aan de orde. De leidinggevende stelt op basis van dit gesprek een definitief plan van aanpak op.
Hiervoor kan de leidinggevende gebruik maken van het format voor het plan van aanpak zoals deze staat opgenomen in Smart Documents onder Algemeen, PZ-zaken. De personeels adviseur ontvangt ook een digitale kopie: de leidinggevende is verantwoordelijk voor deze actie. Indien gewenst, wordt de leidinggevende bij het bespreken en het opstellen van het plan van aanpak ondersteund door de personeelsadviseur.
Ook voor het bewaken van de voortgang van de reïntegratie conform het plan van aanpak (zie 1.2.6) is er periodiek contact nodig tussen de leidinggevende en de medewerker. Als richtlijn geldt dat minstens eenmaal per zes weken het plan van aanpak wordt geëvalueerd en eventueel wordt bijgesteld. De personeelsadviseur ontvangt hiervan een digitale kopie.
De leidinggevende evalueert samen met de zieke medewerker het tot nu toe gelopen evaluatietraject en maakt hiervan verslag. De personeelsadviseur ontvangt hiervan een digitale kopie.
1.2.10 Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA)
De WIA is op 1 januari 2006 (formeel op 29-12-2005) van kracht geworden en omvat twee onderdelen:
Na de periode van 2 jaar ziekte beoordeelt UWV de mate van arbeids(on)geschiktheid van de werknemer. Dat gebeurt door het 'loonverlies' te bepalen, dat is het percentage dat men minder kan verdienen dan voorheen. De WIA maakt vervolgens verschil tussen vier groepen:
De consequenties en informatie over de regelingen zijn te lezen op www.uwv.nl
WIA-aanvraag reguliere wachttijd
Om een definitieve WIA-aanvraag in te kunnen dienen, voert de leidinggevende vóór de 82e week van de afwezigheid een gesprek met de betrokken medewerker. Tijdens dit gesprek wordt het verloop van de reïntegratie geëvalueerd. In uiterlijk de 87e week vraagt de medewerker een WIA-uitkering aan bij de UWV, vergezeld van een zogenaamd reïntegratieverslag. Ten behoeve van dit reïntegratieverslag stelt de bedrijfsarts de benodigde stukken ter beschikking aan de medewerker. De personeelsadviseur kan de medewerker en de leidinggevende ondersteuning bieden.
Het formulier is te downloaden op de site van UWV onder de volgende link: http://www.uwv.nl/Werkgever/ziekte_en_zwangerschap/digitale_formulieren/ZW_online_downloads.asp
1.2.11 WIA-aanvraag verkorte wachttijd
Ziet het ernaar uit dat de ziekte dusdanig van aard is dat de medewerker niet meer aan de slag kan, dan kan de medewerker in overleg met de werkgever en bedrijfsarts eenmalig een aanvraag doen voor een WIA-uitkering met een verkorte wachttijd. Voorwaarde voor het ontvangen van zo’n vervroegde uitkering is dat de betrokken medewerker dertien weken ziek is, geen Ziektewetuitkering ontvangt en de bedrijfsarts kan verklaren dat betrokken medewerker niet meer kunt werken en niet meer beter wordt. Een aanvraag WIA met verkorte wachttijd kan tot de 68ste week van de ziekte worden gedaan. Wordt de aanvraag later ingestuurd, dan geldt een wachttijd van 104 weken.
Het formulier is te downloaden op de site van UWV onder de volgende link: http://www.uwv.nl/Werkgever/ziekte_en_zwangerschap/digitale_formulieren/ZW_online_downloads.asp
Het is van belang dat de betrokken medewerker de leidinggevende zo snel mogelijk informeert over het moment waarop hij weer (gedeeltelijk of volledig) aan de slag gaat. De herstelmelding wordt door de leidinggevende doorgegeven aan de personeelsadministratie via e-mail, personeelszaken@venray.nl De personeelsadministratie verwerkt de gegevens in PIMS.
De leidinggevende heeft een kort gesprek met de betrokken medewerker, die na een korte of lange periode van afwezigheid weer terugkeert. De diepgang van het gesprek is sterk afhankelijk van de ziekteverzuimhistorie, met andere woorden: bij een korte afwezigheid betreft dit gesprek een korte welkomstgroet, terwijl bij een langere afwezigheid daadwerkelijk een uitvoeriger gesprek aan de orde is. Het wordt aanbevolen dat de leidinggevende van dit gesprek een korte notitie maakt.
1.3.3 Ziekteverzuimgesprek (frequent ziekteverzuim)
Soms heeft het ziekteverzuimgedrag van een medewerker extra aandacht nodig. In dat geval is het zinvol dat de leidinggevende een gesprek met de betrokken medewerker organiseert om zodoende het verzuimgedrag nadrukkelijk aan de orde te stellen en te bespreken. Dit (oriënterend) ziekteverzuimgesprek wordt pas georganiseerd nadat de medewerker zich hersteld heeft gemeld en weer aan het werk is. Veelal is het in het algemeen moeilijk te bepalen wanneer een (oriënterend) ziekteverzuimgesprek zinvol is.
Als richtlijn geldt, dat bij een derde ziekmelding in het lopende kalenderjaar (ongeacht de ziekteverzuimoorzaak of ziekteverzuimreden) door de leidinggevende een afspraak voor een ziekteverzuimgesprek wordt gemaakt. Overigens kan de leidinggevende zelf (los van genoemde richtlijn) beslissen om een ziekteverzuimgesprek te arrangeren. Het kan zinvol zijn dat de leidinggevende hierover overleg pleegt met de personeelsadviseur. Het spreekt voor zich, dat een dergelijk ziekteverzuimgesprek goed geprotocolleerd dient te worden uitgevoerd. De leidinggevende kan ter voorbereiding van dit gesprek ondersteuning vragen van de personeelsadviseur. Het is tenslotte vanzelfsprekend dat een zorgvuldige verslaglegging van een dergelijk gesprek van groot belang is.
In het verzuimprotocol wordt nadrukkelijk aandacht besteed aan het beïnvloeden van het
ziekteverzuim en het versnellen van de terugkeer van medewerkers. Bij dit streven wordt ook een beroep gedaan op de eigen verantwoordelijkheid en betrokkenheid van de medewerkers. Een succesvol V&R-beleid is voor een belangrijk deel afhankelijk van de houding van de medewerkers ten opzichte van dit beleid. Niet alleen komt dit tot uitdrukking door middel van een zorgvuldige naleving van de regels bij ziekte en reïntegratie, maar is ook de kwaliteit van het overleg tussen de medewerker en de leidinggevende bepalend voor succes. In onderstaande opsomming wordt een aantal regels vermeld die gelden in het kader van de verzuim- en reïntegratieactiviteiten. In de bijlage worden deze regels in het perspectief van het stroomschema Wet Verbetering Poortwachter geplaatst. Ook zijn deze terug te vinden in de checklist Wet Verbetering Poortwachter, welke als bijlage 2 is opgenomen.
Bij ziekte geeft de medewerker de ziekmelding telefonisch door aan zijn leidinggevende voor 09.30 uur. Indien de medewerker tijdens werktijd ziek naar huis vertrekt, meldt hij zich persoonlijk af bij zijn leidinggevende. Bij de ziekmelding vermeldt de medewerker (voor zover mogelijk):
Is de medewerker ziek door zwangerschap of door een ongeval, dan dient de medewerker dit er duidelijk bij te vermelden.
2.2.1 Ziekmelding tijdens vakantie
Ook wanneer de medewerker op vakantie is en ziek wordt, meldt de medewerker dit. Het is dan namelijk mogelijk om de verlofdagen terug te krijgen. Voorwaarde is dat de medewerker een ondertekende doktersverklaring kan laten zien met de periode van ziekte erop. Na de vakantie neemt de medewerker opnieuw contact op met de leidinggevende.
De leidinggevende maakt melding van de ziekte bij personeelszaken die op haar beurt de bedrijfsarts in kennis stelt.
2.3 Telefonische informatie-inwinning door de bedrijfsarts
Na de ziekmelding kan de medewerker op de zevende dag na de ziekmelding een telefoontje van de bedrijfsarts verwachten. Derhalve is het van belang, dat de medewerker tussen 9.00
en 16.00 uur in ieder geval bereikbaar is om telefonisch de informatie te kunnen verschaffen
Indien de medewerker tijdens het ziekteverzuim verhuist of tijdelijk elders verblijft of van verpleegadres verandert (bijv. opname in of ontslag uit een ziekenhuis), behoort de medewerker dit binnen 24 uur aan de leidinggevende door te geven.
Indien de medewerker zich tijdens het ziekteverzuim zodanig gedraagt, dat daardoor het herstel kan worden belemmerd, kan de gemeente Venray (op basis van een advies van de bedrijfsarts) loondoorbetaling weigeren.
Net zoals bij een normale verlofsituatie vraagt de medewerker, die tijdens ziekte met vakantie wil gaan, daarvoor vooraf toestemming aan zijn leidinggevende. Vakantie activiteiten mogen het herstel niet in de weg staan. Indien de leidinggevende voornemens is om die reden een zieke medewerker geen toestemming te geven om met vakantie te gaan, zal hij daarover altijd eerst advies inwinnen bij de bedrijfsarts.
Aan een oproep om te verschijnen op het spreekuur van de bedrijfsarts of een door de bedrijfsarts aangewezen specialist dient de medewerker gevolg te geven; ook als hij van plan is de werkzaamheden te hervatten. Indien de medewerker inmiddels de werkzaamheden heeft hervat, belt hij de bedrijfsarts met de vraag of hij alsnog op het spreekuur moet verschijnen. Als de medewerker een geldige reden tot verhindering heeft (bijv. bedlegerigheid), meldt hij dit telefonisch aan de bedrijfsarts.
De medewerker is gehouden mee te werken aan een medisch onderzoek door of in opdracht van de bedrijfsarts, indien deze (in overleg met de huisarts of andere artsen) een dergelijk onderzoek noodzakelijk acht.
2.9 Verrichten van aangepaste werkzaamheden
In overleg tussen medewerker, leidinggevende en de bedrijfsarts kan vastgesteld worden dat de medewerker weliswaar niet (volledig) het eigen werk, maar mogelijk wel alternatief of aangepast werk kan doen of op aangepaste tijden kan werken. Bij alternatief werk of aangepast werk wordt vooral gelet op de vraag of het betreffende werk qua belasting en belastbaarheid van de medewerker verantwoord is. Kan iemand –om welke reden dan ook– niet reïntegreren bij de eigen werkgever, dan is de werkgever verplicht te zoeken naar reïntegratiemogelijkheden bij een andere werkgever binnen of, als dat niet mogelijk is, buiten de eigen sector. Indien de leidinggevende hier –eventueel in samenwerking met een reïntegratiebedrijf– een voorstel voor doet, is de medewerker verplicht hieraan mee te werken.
2.10 Werk hervatten bij (gedeeltelijk) herstel
Wanneer de medewerker het werk (gedeeltelijk) hervat, meldt hij zich hersteld bij zijn leidinggevende. Is de medewerker hersteld op een roostervrije of anderszins vrije dag dan moet dat worden doorgegeven bij de herstelmelding. Anders lijkt het verzuim binnen de dienst onterecht hoog en lijkt het of de medewerker langer arbeidsongeschikt was.
2.11 Als de medewerker het er niet mee eens is
Wanneer een medewerker een beslissing van de bedrijfsarts niet begrijpt of het ermee oneens is, meldt hij dit meteen aan zijn leidinggevende. Handhaaft de bedrijfsarts de beslissing, dan kan de medewerker een “deskundigenoordeel” aanvragen bij het UWV. De bedrijfsarts geeft aan hoe en waar u het UWV kunt bereiken.
2.12 Als de medewerker een klacht heeft
Wanneer de medewerker niet tevreden is over de wijze waarop door de bedrijfsarts is gehandeld, dan kan hij de klacht indienen bij personeelszaken. De medewerker meldt dit tevens aan zijn leidinggevende. Wanneer de klacht betrekking heeft op de handelwijze van een medewerker van de gemeente Venray, dan kan hij voor advies, over hoe om te gaan met een klacht, terecht bij Josette Teepen. Zij treedt hierbij op als vraagbaak, adviseur en begeleider. Indien van toepassing kan zij doorverwijzen naar Carola Nijs, de externe vertrouwenspersoon. Verdere informatie over de klachtenregeling zie, hoofdstuk 9 van de Algemene Wet bestuursrecht.
Met inachtneming van hetgeen onder het medisch beroepsgeheim valt, geeft de bedrijfsarts relevante informatie door aan de gemeente Venray. Hieronder zijn inbegrepen de gegevens die ertoe hebben geleid dat beoordeling en begeleiding niet mogelijk zijn geweest door toedoen van de betrokken medewerker.
Als de bedrijfsarts een overtreding van bovengenoemde begeleidingsvoorschriften constateert, wordt de leidinggevende hierover geïnformeerd. De gemeente Venray is gerechtigd om in geval van overtreding van de bepalingen van dit protocol tot het treffen van sancties tegen de medewerker. Op basis van de regelgeving volgens de Wet Verbetering
Poortwachter kan de gemeente Venray bij onvoldoende inspanning van de medewerker om actief aan zijn reïntegratie te werken, overgaan tot het stopzetten van de loondoorbetaling.
2.15 Vakantieopbouw tijdens ziekte
Als je minder dan 55% van je arbeidstijd ziek bent kun je rekenen op normale opbouw van je vakantiedagen. Als je meer dan 55% van je arbeidstijd ziek bent, bouw je over de laatste 6 maanden van de ziekteperiode geen vakantiedagen op. In de aansluitende ziekteperiode kun je rekenen op normale opbouw van je vakantiedagen. Bovendien wordt bepaald dat de periode van zes maanden opnieuw gaat tellen na een periode van volledig herstel gedurende ten minste vier weken. Want word je binnen een periode van 4 weken weer ziek dan geldt dit als een doorlopende ziekteperiode. Eventuele correcties vinden achteraf (na volledig herstel) plaats.
2.16 Salaris bij langdurige ziekte
Op 1 januari 2004 is de Wet verlenging loondoorbetaling tijdens ziekte 2003 (WVLBZ) in werking getreden. Als gevolg hiervan is de CAR/UWO gewijzigd. Dit heeft ook voor jou consequenties.
De medewerker die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als gevolg van ziekte heeft over deze uren recht op de volgende doorbetaling:
Over de uren waarbinnen de medewerker werk verricht, al dan niet in het kader van reïntegratie of scholing, heeft hij recht op volledige doorbetaling van zijn bezoldiging.
Hierbij geldt voor de zieke medewerker een extra financiële stimulans als hij tenminste voor 50% van zijn arbeidsduur werkzaamheden verricht, of scholing volgt in het kader van zijn reïntegratie. In dat geval heeft de ambtenaar recht op 5% berekend over de bezoldiging waar hij recht op heeft ingevolge dit artikel (CAR/UWO 7:3). Hierbij geldt als maximum de eigen bezoldiging.
De wijzigingen in de CAR/UWO gaan in per 1 januari 2006 en zijn van toepassing op medewerkers van wie de eerste ziektedag lag op of na 1 januari 2004. Dit betekent niet dat aan de gewijzigde bepalingen terugwerkende kracht wordt verleend. Voor medewerkers van wie de eerste ziektedag lag op of na 1 januari 2004 gelden de gewijzigde bepalingen met ingang van 1 januari 2006.
2.17.1 Reiskostenvergoeding woon-werk verkeer bij ziekte
De vaste reiskostenvergoeding wordt doorbetaald tijdens kortstondige afwezigheid van maximaal 6 weken. Als langdurige afwezigheid van de medewerker verwacht wordt danwel een feit is, wordt de vaste reiskostenvergoeding gedurende de lopende en de eerstvolgende kalendermaand nog onbelast uitbetaald. Daarna wordt de vaste reiskostenvergoeding stopgezet tot het moment vanaf de maand volgende op het (gedeeltelijk) herstel. Deze regeling is opgetekend uit het handboek loonheffingen 2006, art. 18.9 van de belastingdienst.
2.17.2 Korting Ouderschapsverlof
Deze vervalt na 14 dagen ziekteverzuim. Het recht op ouderschapsverlof heeft geen opschortende werking. Hierbij vervalt ook de korting op de verlofdagen.
2.17.3 Korting langdurend zorgeverlof
Bij ziekteverzuim, langer dan 7 kalenderdagen dan heeft de medewerker vanaf de 8e kalenderdag weer aanspraak op volledige bezoldiging en vakantieopbouw. Er vindt geen opschortende werking plaats van het langdurige zorgverlof.
3.1 De Personeelsadministratie
Naast de personeelsadviseur, welke rol hierna wordt toegelicht, vervult de personeels-administratie een belangrijke spilfunctie in het verzuimproces. Zij verwerken ziek- en herstelmeldingen in PIMS, verzorgen de noodzakelijke meldingen aan het UWV en zij verzorgen de planning rondom het spreekuur. De personeelsadministratie is in aanleg verantwoordelijk voor een juiste registratie van de verzuim gegevens op basis waarvan diverse verzuimrapportages kunnen worden opgevraagd, derhalve is juiste en volledige informatie van de leidinggevende van groot belang.
Een standaardrapportage wordt op de eerste maandag van elke maand door de personeelsadministratie aangeboden aan de afdelingsmanager en de personeelsadviseur. Hierin staat betreffende het lopende jaar per afdeling en per medewerker het verzuim en de duur van het verzuim vermeld.
De salarisadministratie heeft een signalerende functie ten aanzien van langdurig zieken en de hiermee samenhangende activiteiten (melding UWV e.d.) aan de personeelsadministratie en de personeelsadviseur. Tevens verzorgen zij de berekeningen en de hiermee gepaard gaande brieven bijvoorbeeld inzake korting van het salaris bij langdurig verzuim.
De personeelsadviseurs vervullen in het kader van het V&R-proces een ondersteunende en coachende rol. Gegeven de ontwikkeling in het verzuim- en reïntegratie proces, waarbij de
leidinggevenden een meer uitvoerige taak krijgen, verschuift de rol van de personeels- adviseurs. Dit vergt van zowel de leidinggevenden als van de personeelsadviseurs aanpassing en aandacht. De advisering en ondersteuning aan de leidinggevenden kan bijvoorbeeld gegeven worden bij:
Afgeleid daarvan kan uiteraard ook de medewerker ondersteund worden.
4 DE BEDRIJFSARTS en IZA Bedrijfszorg
De geregistreerd bedrijfsarts waar de gemeente Venray met ingang van 1 januari 2006 gebruik van maakt is Hans Wiebe. Hans Wiebe is een zelfstandig gevestigd bedrijfsarts onder de bedrijfsnaam W2M. Het contract met W2M hebben wij als gemeente Venray in gezamenlijkheid gesloten met de gemeenten Bergen, Gennep, Horst en Mook en Middelaar.
Tot de taken van de bedrijfsarts mag naast de verzuimbegeleiding en reïntegratie, gerekend worden: schrijven van de probleemanalyse bij 6 weken, advisering rondom interventies, melding van beroepsziekten, opbouw medisch dossier en schrijven actueel oordeel voor de WIA aanvraag bij 87 weken inclusief medische rapportage. Coaching in het verzuim- begeleidingsproces van afdelingsmanagers behoort ook tot zijn werkzaamheden.
De contactgegevens van de bedrijfsarts zijn:
E.mail: wiebe@w2m.nl
Binnen het V&R-proces wordt aandacht besteed aan een meer gedifferentieerde werkwijze van de bedrijfsarts, waardoor er ook wordt gefocussed op het kortdurende, meer frequente verzuim. De bedrijfsarts versterkt hierdoor de inzet van de leidinggevende. Ten aanzien van dit laatste is een goede en directe communicatie met de betreffende leidinggevende
essentieel: hiervoor wordt in het spreekuur van de bedrijfsarts voorzien. De bedrijfsarts houdt spreekuur bij de gemeente Venray, waardoor de bereikbaarheid en directe communicatie met de leidinggevenden wordt geoptimaliseerd. De bedrijfsarts is daardoor gemakkelijker toegankelijk voor zowel de leidinggevende als de medewerkers.
Het zogenaamde open spreekuur van de bedrijfsarts kan door medewerkers en leidinggevenden op eigen initiatief, na het maken van een afspraak, bezocht worden. Dit spreekuur heeft een vertrouwelijk karakter; niets wordt zonder toestemming met de werkgever besproken. Hiervoor kan rechtstreeks contact worden opgenomen met de bedrijfsarts of een verzoek richten aan : personeelszaken@venray.nl
De bedrijfsarts houdt één keer in de twee weken op dinsdagmiddag spreekuur bij de gemeente Venray. Op advies van de bedrijfsarts worden medewerkers voor dit spreekuur uitgenodigd door personeelszaken.
De medewerker hoeft niet op het spreekuur te verschijnen wanneer het werk weer is hervat, tenzij in overleg tussen de leidinggevende en de bedrijfsarts anders is afgesproken. Bijvoorbeeld om na te gaan of de hervatting van het werk verantwoord is en of na de hervatting de begeleiding en/of behandeling nog doorgaat. De medewerker draagt er zorg voor een spreekuurafspraak ten minste 24 uur van tevoren telefonisch te annuleren bij personeelszaken of de bedrijfsarts.
4.3 Telefonische informatie-inwinning na de 6e ziektedag
De bedrijfsarts wil op de hoogte zijn van het verloop van de eerste dagen van het ziekteverzuim. Daarom wordt er door de bedrijfsarts na de 6e dag van afwezigheid telefonisch informatie ingewonnen bij betrokken medewerkers. De betrokken leidinggevende krijgt de informatie in beginsel telefonisch teruggekoppeld, waarbij overigens geen informatie zal worden verstrekt die onder de medische geheimhouding valt.
Gemeente Venray heeft een overeenkomst gesloten met IZA-bedrijfszorg. Dit is een pakket van zorgvoorziening, ontwikkeld door het IZA, met als doel door middel van het bevorderen van de gezondheid en het welzijn van medewerkers, een bijdrage te leveren aan het terugdringen van het ziekteverzuim. Binnen dit zorgpakket wordt aan medewerkers die dit wensen hulp en begeleiding geboden door een bedrijfsmaatschappelijk werker, fysiotherapeut , psycholoog of met behulp van wachtlijstbemiddeling of mediation. Dit pakket is niet van toepassing op gezinsleden die meeverzekerd zijn voor de IZA regeling. Een aanvraag doet de medewerker via de leidinggevende die dit via de mail verstuurd aan personeelszaken@venray.nl. De adviseur personeelszaken stelt IZA in kennis middels het IZA bedrijfszorg formulier. Het IZA-Bedrijfszorgpakket is ingekocht door de gemeente Venray als werkgever. Dit betekent dat er voor de medewerkers geen kosten aan verbonden zijn, dus ook geen eigen bijdrage bij behandeling. Naast dit zorgpakket kan de medewerker altijd gebruik maken van de reguliere IZA-regeling. Hierbij blijven echter wel de voorwaarden die aan deze regeling zijn verbonden, zoals de eigen bijdrage en in een aantal gevallen een verwijzing door de huisarts of specialist, van toepassing. Er hoeft geen sprake te zijn van ziekteverzuim om een beroep te kunnen doen op een van de faciliteiten van IZA-bedrijfszorg. Het is zowel voor de werkgever als medewerker beter indien zorg op een zodanig tijdstip wordt gevraagd en geboden dat ziekteverzuim wordt voorkomen. De medische informatie, voor zover dit in het kader van het hersteltraject of ter beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid nodig is, wordt alleen aan de bedrijfsarts medegedeeld. Dit gebeurt alleen als de medewerker daarvoor toestemming heeft gegeven. Wel kan, om verzuim te voorkomen of te beperken, de behandelaar aan de bedrijfsarts aangeven dat het wenselijk is om gerichte maatregelen te nemen.
Procedures in het kader van de Wet Verbetering Poortwachter BIJLAGE I
1. De medewerker meldt zich ziek bij zijn/haar direct leidinggevende | ||
2. De ziekmelding wordt doorgegeven aan personeelszaken via de mail, | ||
3. De leidinggevende meldt bij personeelszaken of er sprake is van dreigend langdurig verzuim (verzuim langer dan 6 weken) bij de zieke medewerker + vermelding van reden(en) daarvan en of er eventueel bijzondere omstandigheden zijn. | ||
4. Personeelsadministratie draagt zorg dat de bedrijfsarts telefonisch contact opneemt met de zieke medewerker om te informeren naar de aard en de vermoedelijke duur van de ziekte. | ||
5. De personeelsadministratie zorgt dat de zieke medewerker bij de bedrijfsarts wordt opgeroepen. | ||
6. De bedrijfsarts nodigt de medewerker uit op het spreekuur voor een consult | ||
7. De bedrijfsarts draagt zorg dat de probleemanalyse + advies m.b.t. de reïntegratie van de zieke medewerker wordt verstuurd naar de medewerker, leidinggevende en de personeelsadviseur | ||
8. De leidinggevende moet samen met de medewerker een plan van aanpak ten behoeve van een eventuele reïntegratie opstellen. Op verzoek kan de personeelsadviseur ondersteuning bieden. | ||
9. De leidinggevende maakt samen met de medewerker een plan van aanpak. De leidinggevende draagt zorg voor verzending van dit plan via personeels zaken aan de bedrijfsarts. Het formulier is te downloaden op de site van UWV onder de volgende link: http://www.uwv.nl/Werkgever/ziekte_en_zwangerschap/digitale_formulieren/ZW_online_downloads.asp |
Kritieke punten management en PZ:
Volgens de Wet verbetering poortwachter moet de werkgever aan een groot aantal regels voldoen wanneer een werknemer ziek wordt. Om ervoor te zorgen dat hij niets vergeet, kan de werkgever via de nu volgende checklist nagaan wat hij al heeft gedaan en wat er nog moet gebeuren.
Week 1 O Na de verzuimmelding is gecontroleerd of er sprake is van ziekte. O De datum van de ziekmelding is geregistreerd.
Week 2 O De ziekmelding is binnen een week doorgegeven aan de bedrijfsarts. O Er wordt een reïntegratiedossier aangelegd.
Week 5 O Is er sprake van een arbeidsconflict? Zo ja, dan heeft de werkgever dit doorgegeven aan de bedrijfsarts. Deze melding is opgenomen in het reïntegratiedossier.
Week 6 O De werkgever heeft van de bedrijfsarts de probleemanalyse ontvangen. O De probleemanalyse is opgenomen in het reïntegratiedossier. O De werknemer heeft een exemplaar van de probleemanalyse ontvangen. O Het bedrijf heeft de werknemer uitgenodigd voor het opstellen van een plan van aanpak.
Week 7-8 O Werkgever en werknemer hebben het plan van aanpak opgesteld. O In het plan van aanpak is een casemanager aangewezen door werkgever en werknemer. O Het plan van aanpak is opgenomen in het reïntegratiedossier.
Week 13 O De werkgever heeft de ziekmelding doorgegeven aan UWV. O Er is een kopie van de melding opgenomen in het reïntegratiedossier.
Week 14 O Het bedrijf heeft een eerste evaluatiebijeenkomst met de werknemer gehouden. O Een door werknemer en werkgever ondertekend verslag van de bijeenkomst is opgenomen
in het reïntegratiedossier. O De bedrijfsarts heeft contact gehad met de werknemer. O Eventuele wijzigingen in de reïntegratieplannen zijn opgenomen in het plan van aanpak.
Zo ja, dan is het bijgestelde plan van aanpak opgenomen in het reïntegratiedossier.
O De werkgever heeft een tweede evaluatiebijeenkomst met de werknemer gehouden. O Een door beiden ondertekend verslag is opgenomen in het reïntegratiedossier. O De bedrijfsarts heeft weer contact gehad met de werknemer. O Eventuele wijzigingen in de reïntegratieplannen zijn opgenomen in het plan van aanpak.
In de bijlage van de in artikel 3:1, eerste lid, bedoelde bezoldigingsregeling worden met ingang van 1 april 1993 de daarin opgenomen schaalbedragen verhoogd met 2%.
Met ingang van 1 januari 1995 worden de schaalbedragen verhoogd met 0,5%.
Met ingang van 1 augustus 1995 worden de schaalbedragen verhoogd met 1,25%, behoudens de schaalbedragen van personeel werkzaam bij gemeentelijke zorginstellingen. Ten aanzien van personeel dat op of na 1 augustus 1995 werkzaam is bij gemeentelijke ziekenhuizen, gemeentelijke verpleegtehuizen of gemeentelijke psychiatrische ziekenhuizen, geldt dat zij in januari 1996 een eenmalige uitkering ontvangen ter grootte van 1,25% van de grondslag. De grondslag bestaat uit de over de maanden augustus tot en met december 1995 genoten bezoldiging, vermeerderd met 8% vakantietoeslag. Deze uitkering wordt niet verstrekt aan personeel dat voor 1 januari 1996 uit dienst is getreden en in de periode van 1 augustus tot en met 31 december 1995 minder dan 100 uur bij één instelling heeft gewerkt.
Met ingang van 1 januari 1996 is de gemeentelijke salarismutatie ook op personeel van zorginstellingen van toepassing.
Met ingang van 1 augustus 1996 worden de schaalbedragen verhoogd met 1,25%.
Vanaf 1997 wordt een structurele eindejaarsuitkering uitgekeerd van 0,3% van het jaarsalaris.
Per 1 juni 1997 worden de schaalbedragen met 3,0% verhoogd.
In december 1997 wordt, naast de al bestaande eindejaarsuitkering van 0,3%, een eenmalige uitkering verstrekt van 0,7% van het jaarsalaris met dien verstande dat die uitkering minimaal ƒ 350,– bedraagt. De uitkering werkt door naar de postactieven.
Met ingang van 1 april 1998 worden de schaalbedragen verhoogd met 2,25%.
In december 1998 wordt de bestaande eindejaarsuitkering van 0,3% met 0,5% van het jaarsalarisverhoogd tot 0,8% met dien verstande dat uitkering minimaal ƒ 400,– bedraagt. De uitkering werkt door naar de postactieven.
Met ingang van 1 april 1999 worden de schaalbedragen verhoogd met 2,0%.
Met ingang van 1 oktober 1999 worden de schaalbedragen verhoogd met 1,0%.
In december 1999 wordt de bestaande eindejaarsuitkering van 0,3% structureel met 0,5% van het jaarsalaris verhoogd tot 0,8% structureel van het jaarsalaris, met dien verstande dat de uitkering minimaal ƒ 400,– bedraagt. De uitkering werkt door naar de postactieven.
Degenen die op 1 december 1999 in dienst zijn van de gemeente krijgen in die maand een eenmalige uitkering van f 350,= bruto bij een volledige betrekking. Bij een deeltijdbetrekking wordt dit bedrag naar rato vastgesteld. De uitkering werkt door naar de postactieven.
Degenen die op 1 april 2000 in dienst zijn van de gemeente krijgen in die maand een eenmalige uitkering van f 350,= bruto bij een volledige betrekking. Bij een deeltijdbetrekking wordt dit bedrag naar rato vastgesteld. De uitkering werkt door naar de postactieven.
Met ingang van 1 augustus 2000 worden de schaalbedragen verhoogd met 1,5%.
Met ingang van 1 oktober 2000 worden de schaalbedragen verhoogd met 1,5%.
In 2000 wordt de structurele eindejaarsuitkering van 0,8% eenmalig verhoogd met 0,5% onder een gelijktijdjge eenmalige verhoging van het minimale bedrag met f 250,--. Dit resulteert voor 2000 in een eindejaarsuitkering van 1,3% met een minimaal bedrag van f 650,--.
Met ingang van 1 januari 2001 worden de schaalbedragen gebruteerd met 1,9% met een maximum van f 1.745,--.
Met ingang van 1 mei 2001 worden de schaalbedragen verhoogd met 3,3%.
Vanaf 2001 wordt de eindejaarsuitkering met 0,95% (0,2%+0,75%) structureel verhoogd naar 1,75%. Tevens wordt vanaf 2001 het minimale bedrag verhoogd van f 400,-- naar f 1.125,-- bruto. In 2001 wordt deze minimale uitkering eenmalig opgehoogd met f 50,-- naar f 1.175,-- bruto.
Vanaf 2002 bedraagt de eindejaarsuitkering 1,75% met een minimaal bedrag van € 511,-.
Met ingang van 1 februari 2002 worden de schaalbedragen verhoogd met 3 %.
Met ingang van 1 oktober 2002 worden de schaalbedragen verhoogd met 0,5 %.
Vanaf 2002 wordt de eindejaarsuitkering structureel met 1 procentpunt verhoogd naar 2,75%. Tevens wordt vanaf 2002 het minimale bedrag verhoogd van € 511,-- naar € 611,-- bruto. Vanaf 2002 is de grondslag van de eindejaarsuitkering het jaarsalaris.
Met ingang van 1 april 2003 worden de schaalbedragen verhoogd met 2%.
Vanaf 2003 wordt de eindejaarsuitkering structureel met 0,25 procentpunt verhoogd naar 3%. Tevens wordt vanaf 2003 het minimale bedrag verhoogd van € 611,--naar € 836,-- bruto.
Degenen die op 1 oktober 2003 in dienst zijn van de gemeente krijgen in die maand een eenmalige uitkering van € 200 bruto bij een volledige betrekking. Bij een deeltijdbetrekking wordt dit bedrag naar rato vastgesteld. De uitkering werkt niet door naar de pensioenen en de uitkeringen in verband met ontslag en werkloosheid, zowel wat betreft opbouw als indexatie.
Met ingang van 1 juni 2005 worden de schaalbedragen verhoogd met 1%.
Met ingang van 1 februari 2006 worden de schaalbedragen verhoogd met 1,6 %.
Met ingang van 1 februari 2007 worden de schaalbedragen verhoogd met 0,8%.
Met ingang van 1 juni 2007 worden de schaalbedragen verhoogd met 2,2%.
In 2007 wordt de eindejaarsuitkering structureel verhoogd met 0,5 procentpunt. Dit resulteert in een eindejaarsuitkering van 3,5%. De bodem van de eindejaarsuitkering wordt niet verhoogd en blijft € 836,=.
Met ingang van 1 juni 2008 worden de schaalbedragen verhoogd met 2,2%.
In 2008 wordt de eindejaarsuitkering structureel verhoogd met 1,5 procentpunt. Dit resulteert in een eindejaarsuitkering van 5%. De bodem van de eindejaarsuitkering wordt niet verhoogd en blijft € 836,=.
In 2010 wordt de eindejaarsuitkering structureel verhoogd met 0,5 procentpunt. Dit resulteert in een eindejaarsuitkering van 5,5%. De bodem in de eindejaarsuitkering wordt verhoogd van € 836, - naar € 1.750, -. Degenen die (een deel van) de maand april 2010 in dienst zijn van de gemeente ontvangen een eenmalige uitkering van 1% en een eenmalige uitkering van 0,5%. Beide eenmalige uitkeringen worden berekend over het salaris dat de medewerker ontvangen heeft in de maand april 2010 vermenigvuldigd met de factor 12. Voor medewerkers met een deeltijdbetrekking worden de twee eenmalige uitkeringen vastgesteld naar rato van de betrekkingsomvang. De eenmalige uitkeringen zijn pensioengevend en hebben geen invloed op de hoogte van bovenwettelijke uitkeringen in verband met ontslag en werkloosheid (uitkeringen op grond van hoofdstuk 9, 9a, 9b, 9c, 10, 10a, 10d, 11 en 11a van de CAR).
Met ingang van 1 januari 2011 worden de schaalbedragen verhoogd met 0,5% en wordt de eindejaarsuitkering structureel verhoogd met 0,5 procentpunt. Dit resulteert in een eindejaarsuitkering van 6,0%. De bodem van de eindejaarsuitkering wordt niet verhoogd en blijft € 1.750, -.
Deze bijlage bevat de schaalindeling, als onderdeel van de bezoldigingsregeling, bedoeld in artikel 3:1, eerste lid.
Salaristabel gemeenteambtenaren per 1 januari 2011, oude structuur
Inpassingtabel betreffende de gemeentelijke garantiesalarissen per 1 januari 2011
BIJLAGE IIa Salaristabel gemeentenamtenaren
Salaristabel gemeenteambtenaren per 1 januari 2011, nieuwe structuur
Bijlage IIb Vergoedingentabel vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer per 1 januari 2011
Bijlage IIc Gebruteerde vergoedingentabel vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer per 1 januari 2011
Deze tekst bevat een alternatieve tekst voor hoofdstuk 12, bestemd voor gemeenten waar geen commissie voor georganiseerd overleg is ingesteld.
Met de organisaties waarbij de ambtenaren zijn aangesloten vindt overleg plaats aangaande aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van de ambtenaren met inbegrip van de algemene regels volgens welke het personeelsbeleid zal worden gevoerd, voor zover daarin niet wordt voorzien door het LOGA-overleg tussen het College voor Arbeidszaken van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de centrales van overheidspersoneel.
Het overleg wordt gevoerd door aan een organisatie een ontwerp van het voorgenomen besluit met toelichting toe te zenden, met het verzoek binnen een daarbij te stellen termijn, welke niet korter dan veertien dagen zal zijn, het college schriftelijk haar gevoelen kenbaar te maken. Indien de organisatie dit verlangt wordt zij tot mondelinge toelichting toegelaten.
BIJLAGE IVa Sjabloon voor de verdeling van werkzaamheden voor onderwijzend personeel in de kunsteducatie
LOGA-partijen vinden dat bij de verhouding lesgebonden versus niet-lesgebonden uren binnen de aanstelling lokaal maatwerk gewenst is. Daarom is in artikel 19b:5 vastgelegd dat de werkgever, met toepassing van de Wet op de ondernemingsraden (WOR), een lokale regeling vaststelt waarin per discipline de verhouding wordt vastgesteld van de verschillende soorten werkzaamheden binnen lesgebonden en niet-lesgebonden uren.
Van een vaste verhouding naar een lokale regeling
Tot 1 januari 2009 kende de aanvullende rechtspositieregeling voor onderwijzend personeel een vaste maximale verhouding van 26 lesgebonden uren en 10 overige niet-lesgebonden uren. Per 1 januari 2009 wordt deze vaste maximale verhouding losgelaten. Reden daarvoor is dat een centraal voorgeschreven verhouding geen recht kan doen aan verschillen per discipline, per instelling of per onderwijzend personeelslid. Met een lokale regeling kan wel ingespeeld worden op deze specifieke kenmerken.
In dit sjabloon worden mogelijke werkzaamheden binnen lesgebonden en niet-lesgebonden uren opgesomd. Die opsomming is niet limitatief. In een instelling kan worden vastgesteld dat bepaalde in het sjabloon genoemde werkzaamheden niet binnen de instelling voorkomen en dus niet in de lokale regeling worden opgenomen. Daarentegen kan ook worden vastgesteld dat er instellingsspecifieke werkzaamheden zijn die niet in het sjabloon voorkomen, maar die wel in de lokale regeling moeten worden genoemd. Het sjabloon is dus een handvat voor de lokale regeling waarin onder andere rekening wordt gehouden met
Schematisch is de opbouw van het sjabloon als volgt:
Dit sjabloon onderscheidt als hoofdcategorieën:
De categorie niet-lesgebonden uren kan vervolgens weer opgedeeld worden in drie subcategorieën:
2a. Voorbereiding en nazorg van de lesgebonden uren
Deze subcategorie hangt direct samen met de lesgebonden uren.
Deze subcategorie staat los van het aantal lesgebonden uren.
Deze subcategorie staat los van het aantal lesgebonden uren.
De (sub)categorieën zijn hierna verder uitgewerkt:
1. Lesgebonden uren in uren per schooljaar/cursusjaar/seizoen
Het gaat in deze categorie om het aantal te verzorgen lesgebonden uren op jaarbasis. Het betreft alle door een discipline uit te voeren les- of cursuswerkzaamheden, al of niet te onderscheiden naar bijvoorbeeld:
2. Niet-lesgebonden uren in uren per schooljaar/cursusjaar/seizoen
2a. Voorbereiding en nazorg van de lesgebonden uren
Het gaat in deze subcategorie om de werkzaamheden van elke discipline in een bepaalde verhouding tot het aantal lesgebonden uren. Dit is afhankelijk van het type instelling en het type lessen/werkzaamheden. Deze uren worden ook wel “aanstellingsafhankelijke of leerling- of cursistafhankelijke uren” genoemd. Het betreft bijvoorbeeld:
Het gaat in deze subcategorie om werkzaamheden die losstaan van het aantal lesgebonden uren. Deze uren worden ook wel “organisatiegebonden uren” genoemd. Het betreft bijvoorbeeld:
Het gaat in deze subcategorie om specifieke werkzaamheden die losstaan van het aantal lesgebonden uren. Deze uren worden ook wel “persoonsgebonden uren” genoemd. Het betreft bijvoorbeeld:
Van sjabloon naar lokale regeling
Om een beeld te geven hoe aan de hand van het sjabloon een lokale regeling tot stand kan komen geeft het LOGA een voorbeeld. U dient dit voorbeeld niet op te vatten als een door het LOGA gewenste verdeling van de verhouding lesgebonden uren versus niet-lesgebonden uren. Het gaat om de wijze waarop aan de hand van het sjabloon een lokale regeling kan worden opgesteld.
Binnen instelling X is onderwijzend personeel werkzaam in drie verschillende disciplines:
Binnen instelling X geldt per discipline de volgende verhouding lesgebonden versus niet-lesgebonden uren:
Binnen instelling X zijn de aanstellingen van het onderwijzend personeel in omvang zeer verschillend. Daarom wordt er in instelling X voor gekozen om binnen de categorie niet-lesgebonden uren per aanstellingsomvang een uitsplitsing te maken in de subcategorieën. Die uitsplitsing is als volgt:
In dit voorbeeld is de verdeling van niet-lesgebonden uren over de subcategorieën voor alle disciplines gelijk. Het is ook mogelijk om elke discipline een aparte verdeling van niet-lesgebonden uren over de subcategorieën te maken.
Individuele afwijkmogelijkheden op de verhouding per discipline
Er zijn individuele omstandigheden voorstelbaar waarin het onredelijk is vast te houden aan de verhouding lesgebonden versus niet-lesgebonden die per discipline is bepaald. Bijvoorbeeld door rekening te houden met:
In de lokale regeling kunnen individuele afwijkingsmogelijkheden op de verhouding die per discipline is vastgelegd worden opgenomen. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden voordat individuele afwijking is toegestaan, dienen in de lokale regeling te worden opgenomen. Deze individuele afwijkmogelijkheden bepalen tezamen met de verhouding lesgebonden versus niet-lesgebonden uren die voor de discipline van de ambtenaar is vastgelegd, welke verhouding voor de individuele ambtenaar geldt.
Voor discipline D staat in de lokale regeling dat de verhouding 70% lesgebonden uren en 30% niet-lesgebonden uren geldt. In de lokale regeling is ook vastgelegd dat voor discipline D een individuele afwijkmogelijkheid bestaat voor ambtenaren met minder dan 3 jaar ervaring. Die ambtenaren krijgen ten koste van het aantal lesgebonden uren 5% meer niet-lesgebonden uren voor de voorbereiding en nazorg van de lesgebonden uren.
Het college stelt bij toepassing van de lokale regeling voor een ambtenaar met discipline D en minder dan 3 jaar ervaring de verhouding vast op 65% lesgebonden en 35% niet-lesgebonden uren. Deze 5% extra voor niet-lesgebonden uren wordt binnen de subcategorieën geheel toegeschreven aan subcategorie 2a.
Te overwegen valt om een beperkt percentage van de tijd niet toe te wijzen aan specifieke activiteiten. Niet alles valt namelijk op voorhand te plannen. Aan een aantal kleinere werkzaamheden uit de eerder genoemde (sub)categorieën hoeft dan eveneens niet specifiek tijd te worden toegewezen; zij kunnen tot de vrij in te delen tijd worden gerekend.
2 Elke medewerker wordt geacht ook zelf te investeren in het bijhouden van pedagogisch-didactische ontwikkelingen, het lezen van vakliteratuur en het onderhouden van de artistieke vaardigheden. Niettemin zijn er situaties voorstelbaar (bijvoorbeeld indien het onderwijzend personeelslid personeelslid een onderwijsvernieuwende werkzaamheid heeft) waar toedeling van tijd voor dergelijke werkzaamheden geboden is.
BIJLAGE IVa1 Functiebeschrijvingen
A. Beschrijving van de functie
B.1 Het in overleg met cliënten opstellen van een steunfunctie-activiteitenplan
Informeert en adviseert (potentiële) cliënten over de mogelijkheden van steunfunctieactiviteiten.
Overlegt met (de leiding van) potentiële cliënten over wensen en verwachtingen.
Stelt een activiteiten- of begeleidingsplan op of ondersteunt de cliënt daarbij.
Overlegt waar nodig met externe instanties.
B.2 Het verzorgen van steunfunctieactiviteiten
Geeft informatie en adviezen over methoden en leermiddelen. Verzorgt teamtrainingen en individuele begeleiding van docenten.
Adviseert bij de aanschaf van leermiddelen en ontwikkelt, waar nodig, zelf leermiddelen en methodieken.
Organiseert met de cliënt producties, tentoonstellingen en andere evenementen.
Begeleidt bij de opstelling van werkplannen.
Bewaakt de afspraken met betrekking tot begroting, planning en inzet.
B.3 Het bijdragen aan de ontwikkeling van beleid, producten en programma’s
Volgt en signaleert relevante ontwikkelingen op het terrein van de kunstzinnige vorming.
Levert bijdragen aan beleidsontwikkeling, marktanalyses en aan de ontwikkeling van nieuw aanbod en marktontwikkelingsplannen; overlegt met opdrachtgevers en andere instanties over organisatie en uitvoering van projecten.
Werkt voorstellen uit in projectbeschrijvingen.
A. Beschrijving van de functie
B.1 Het verzorgen van de inhoud van onderwijsactiviteiten
Verzorgt het (meerjaren)leerplan; stemt het leerplan af met leiding en collega’s.
Bepaalt vanuit het leerplan de inhoud van de onderwijsactiviteiten.
Zorgt voor les- en documentatiemateriaal.
B.2 Het geven van de onderwijsactiviteit
Bereidt de activiteit voor; stemt af op het niveau van de groep.
Geeft de onderwijsactiviteit; doet voor en stuurt bij.
Zorgt voor variatie in presentatie en lesvorm
Houdt rekening met persoonlijkheid en doelstelling deelnemers.
Bespreekt regelmatig de vorderingen met (ouders van) deelnemers en evalueert de onderwijsactiviteit; stelt eventueel leerdoelstellingen bij.
Organiseert kunstuitingen van en voor deelnemers.
B.3 Het bijdragen aan de ontwikkeling van KV-producten en -programma’s
Volgt en signaleert relevante ontwikkelingen op het terrein van de kunstzinnige vorming.
Levert bijdragen aan marktanalyses, de ontwikkeling van nieuw aanbod en marktontwikkelingsplannen; overlegt met opdrachtgevers en andere instanties over organisatie en uitvoering van projecten.
Werkt voorstellen uit in projectbeschrijvingen.
B.4 Het verrichten van overige werkzaamheden
Woont diverse overlegvormen bij.
Houdt ontwikkelingen op het vakgebied bij; neemt deel aan na- en bijscholing.
Levert bijdragen aan evenementen/instellingsactiviteiten.
A. Beschrijving van de functie
Functiebenaming: Balletbegeleider
B.1 Het instrumentaal begeleiden van lessen
Begeleidt klassieke balletlessen en andere lesvormen op piano en andere instrumenten. Zorgt waar nodig voor improvisatie en zorgt ervoor dat het karakter van de oefening muzikaal wordt ondersteund.
Past gedurende de oefening tempo en sfeer aan en legt andere accenten als de docent dit aangeeft.
Verzorgt de instrumentale begeleiding van uitvoeringen.
B.2 Het bijhouden van ontwikkelingen op het vakgebied
Houdt ontwikkelingen binnen het vakgebied bij.
B.3 Het verrichten van overige werkzaamheden
Voert periodiek overleg met de docent over het afstemmen van het spel op de oefeningen en de samenwerking tussen docent en begeleider.