De raad der gemeente Delfzijl;
op voordracht van burgemeester en wethouders;
overwegende dat met betrekking tot de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling
met de centrales van overheidspersoneel op landelijk niveau overeenstemming
is bereikt;
dat met de plaatselijke commissie voor Georganiseerd Overleg ten aanzien van
het van toepassing verklaren van hoofdstukken van de Uitwerkingsovereenkomst
overeenstemming is bereikt;
dat de raadscommissie economische en sociale zaken zich met het voorstel kan
verenigen;
besluit:
a. vast te stellen de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling
(CAR);
b. de hoofdstukken 1, 2, 3, 4, 6, 7, 8, 12, 15, 16, 18, 21 en 22 van
de Uitwerkingsovereenkomst (UWO) van toepassing te verklaren en
c. als overgangsregeling op te nemen dat de huidige bijlage van de
Bezoldigingsverordening en de 1/2%-regeling met ingang van 1 april 1995
blijven gelden voor zowel het huidige als nieuw aan te stellen
personeel.
1 ALGEMENE BEPALINGEN
Begripsomschrijvingen
Artikel 1:1
- 1.
Voor de toepassing van deze regeling en de
uitwerkingsovereenkomst wordt verstaan onder:
- a
ambtenaar: hij die door of vanwege de gemeente is
aangesteld om in openbare dienst werkzaam te zijn
alsmede hij met wie een arbeidsovereenkomst naar
burgerlijk recht is aangegaan;
- b
betrekking: het geheel van werkzaamheden dat door de
ambtenaar is te verrichten;
- c
pensioenwet: de Algemene burgerlijke pensioenwet, zoals
die gold tot en met 31 december 1995;
- d
pensioen: een pensioen in de zin van het
pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds
ABP;
- e
arbeidsduur: de vooraf vastgestelde omvang van het
aantal uren in een bepaalde periode gedurende welke door
de ambtenaar arbeid moet worden verricht;
- f
arbeidsduur per dag: de arbeidsduur zoals die voor de
ambtenaar voor een bepaalde dag is vastgesteld;
- g
formele arbeidsduur per week: de arbeidsduur volgens de
aanstelling;
- h
feitelijke arbeidsduur per week: de arbeidsduur zoals
die voor de ambtenaar voor een bepaalde week is
vastgesteld;
- i
- j
arbeidsduur per jaar: de naar jaarbasis herleide
formele arbeidsduur per week, gecorrigeerd voor
feestdagen;
- k
volledige betrekking: een betrekking waarbij de
arbeidsduur per jaar ten hoogste 1836 uur bedraagt en de
formele arbeidsduur per week 36 uur bedraagt;
- l
overwerk: werkzaamheden door de ambtenaar in
dienstopdracht verricht buiten de feitelijke arbeidsduur
per week;
- m
werkdag: een dag waarop de ambtenaar arbeid moet
verrichten;
- n
werktijd: de periode tussen vastgestelde tijdstippen
gedurende welke door de ambtenaar arbeid moet worden
verricht;
- o
uurloon: 1/156 gedeelte van het - zo nodig naar een
volledige betrekking herberekende - salaris van de
ambtenaar per maand;
- p
Zvw: de Zorgverzekeringswet
- q
CAR: Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling voor de
sector gemeenten;
- r
UWO: Uitwerkingsovereenkomst;
- s
functioneringstoelage: een toelage die aan de ambtenaar
wordt toegekend op grond van buitengewone bekwaamheid,
geschiktheid en ijver;
- t
waarnemingstoelage: een vergoeding die wordt toegekend
aan de ambtenaar die ingevolge hem daartoe door of
namens het college verstrekte opdracht volledig een
andere betrekking waarneemt, indien voor die betrekking
een hogere schaal geldt dan voor de eigen
betrekking;
- u
LOGA: Landelijk Overleg Gemeentelijke
Arbeidsvoorwaarden;
- v
WAO: de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering;
- w
arbeidsongeschiktheid: arbeidsongeschikt in de zin van
artikel 18, eerste lid, van de WAO;
- x
WAO-uitkering: een uitkering op grond van de WAO;
- y
WIA: Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;
- z
IVA: Regeling inkomensvoorziening volledig
arbeidsongeschikten;
- aa
IVA-uitkering: de uitkering bij volledige en duurzame
arbeidsongeschiktheid op grond van de WIA;
- bb
WGA: Regeling werkhervatting gedeeltelijk
arbeidsgeschikten;
- cc
WGA-uitkering: de werkhervattingsuitkering gedeeltelijk
arbeidsgeschikten op grond van de WIA;
- dd
WAJONG: Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening voor jong
gehandicapten;
- ee
WAZ: Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering
zelfstandigen;
- ff
- gg
SUWI: de wet Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en
Inkomen;
- hh
uitvoeringsinstelling: een uitvoeringsinstelling als
bedoeld in artikel 39, derde lid, van de Organisatiewet
sociale verzekeringen 1997;
- ii
pensioenreglement: het pensioenreglement van de
Stichting Pensioenfonds ABP;
- jj
WPA: de Wet privatisering ABP;
- kk
FPU-regeling: regeling flexibel pensioen en uittreden,
bedoeld in artikel 2 van de Centrale Vut-overeenkomst
overheids- en onderwijspersoneel;
- ll
FPU-reglement basis- en aanvullende uitkering: het
reglement zoals bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de
Centrale Vut-overeenkomst overheids- en
onderwijpersoneel;
- mm
Deeltijdbetrekking: een betrekking waarbij de
arbeidsduur per jaar minder dan 1836 uur bedraagt en de
formele arbeidsduur per week minder dan 36 uur
bedraagt;
- nn
- oo
ZW-uitkering: ziekengeld of uitkering krachtens de
ZW;
- pp
UWV: het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen,
als bedoeld in hoofdstuk 5 van de wet SUWI.
- 2.
Tot de openbare dienst van de gemeente behoren alle diensten en
bedrijven door de gemeente beheerd.
Geen ambtenaar
Artikel 1:2
- 1.
Voor de toepassing van deze regeling en de
uitwerkingsovereenkomst wordt niet als ambtenaar beschouwd:
- a.
het onderwijzend personeel bij een inrichting van
openbaar onderwijs;
- b.
het onderwijsondersteunend personeel bij een inrichting
van openbaar onderwijs, indien zij belanghebbenden zijn
in de zin van het Rechtspositiebesluit
onderwijspersoneel;
- c.
de (buitengewoon) ambtenaar van de burgerlijke stand als
zodanig;
- d.
de onbezoldigd gemeenteambtenaar als genoemd in artikel
231, tweede lid, onderdeel b, c, d en e van de
Gemeentewet;
- e.
de directeur van de RDW Dienst Wegverkeer die tevens is
benoemd tot onbezoldigd ambtenaar der gemeentelijke
belastingen;
- f.
de onbezoldigd gemeenetambtenaar die toezichthouder is
zonder opsporingsbevoegdheid;
- g.
de onbezoldigd gemeenteambtenaar die toezichthouder is
met opsporingsbevoegdheid;
- h.
hij die een indicatie heeft voor de sociale
werkvoorziening en op grond daarvan op basis van een
arbeidsovereenkomst in dienst is van de gemeente, met
uitzondering van de geïndiceerde die werkzaam is bij de
gemeente in het kader van begeleid werken als bedoeld in
artikel 7 van de Wet sociale werkvoorziening;
- i.
de ambtenaar als bedoeld in artikel 1.1, onder
“medewerker”, van de sector-cao Ambulancezorg.
- 2.
Voor toepassing van onderdeel f of g van het eerste lid is,
afhankelijk van de lokale bevoegdheidsverdeling tussen het
georganiseerd overleg en de ondernemingsraad, overeenstemming
vereist is in het georganiseerd overleg of instemming vereist
van de ondernemingsraad.
- 3.
Op de ambtenaar die aangesteld is als vrijwilliger bij de
gemeentelijke brandweer is alleen hoofdstuk 19 en hoofdstuk 19a
van toepassing.
Artikel 1:2:1
- 1.
Op de ambtenaar met wie een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk
recht is aangegaan zijn artikel 3:3, 3:3:1, 7:24a, 7:25a, 7:25b,
en de hoofdstukken 17 en 18 niet van toepassing.
- 2.
Op de ambtenaar die is aangesteld hoofdzakelijk ten behoeve van
een wetenschappelijke of praktische opleiding of vorming zijn de
hoofdstukken 3, 7, 10d, 11a en 17 niet van toepassing
- 3.
Op de ambtenaar die is aangesteld als vakantiekracht zijn de
hoofdstukken 3, 10d en 17 niet van toepassing.
- 4.
Op de ambtenaar die is aangesteld voor het verrichten van
werkzaamheden in het kader van een door de overheid getroffen
regeling, die het karakter draagt door een tijdelijke
tewerkstelling de opneming in het arbeidsproces te bevorderen
van personen, die behoren tot één of meer bepaalde groepen van
werklozen, zijn de hoofdstukken 3, 10d en 11a niet van
toepassing.
Leer-werkbaan
Artikel 1:2:2
- 1.
Het college kan een werkzoekende een leer-werkbaan
aanbieden.
- 2.
Als werkzoekende bedoeld in dit artikel wordt aangemerkt hij die
tussen de 16 en 25 jaar oud is en minimaal 3 maanden
geregistreerd staat als werkzoekend bij het CWI.
- 3.
De leer-werkbaan start met een periode van minimaal drie en ten
hoogste zes maanden, waarin de werkzoekende door middel van een
werkstage op een door het college aangewezen plaats werkervaring
kan opdoen. De werkzoekende wordt in deze periode niet beschouwd
als ambtenaar.
- 4.
Het college draagt tijdens de werkstage zorg voor adequate
begeleiding van de werkzoekende.
- 5.
Indien de periode bedoeld in het derde lid succesvol verlopen is
kan het college de werkzoekende aansluitend in tijdelijke dienst
aanstellen voor een periode van ten hoogste anderhalfjaar.
- 6.
De werkzoekende die in tijdelijke dienst is aangesteld wordt
bezoldigd overeenkomstig schaal 1.
- 7.
Gedurende de tijdelijke aanstelling zorgt het college voor
adequate begeleiding van de werkzoekende en vindt zo nodig
scholing plaats op kosten van de gemeente.
- 8.
Op de werkzoekende met een tijdelijke aanstelling is de CAR-UWO
van toepassing, met uitzondering van de hoofdstukken 3, 10d, 11a
en 17.
Instapplan
Artikel 1:2:3
- 1.
Het college kan een werkzoekende via het aanbieden van een
instapplan de mogelijkheid geven om werkervaring te
verkrijgen.
- 2.
Als werkzoekende bedoeld in dit artikel wordt aangemerkt hij die
tussen de 16 en 25 jaar oud is en minimaal 3 maanden
geregistreerd staat als werkzoekend bij het CWI.
- 3.
In het kader van het instapplan biedt het college de
werkzoekende een tijdelijke aanstelling aan voor ten hoogste een
half jaar.
Toepassing
Artikel 1:3
- 1.
De bepalingen van deze regeling en de uitwerkingsovereenkomst
vinden ten aanzien van ambtenaren, omtrent wier rechtstoestand
bij of krachtens de wet regelen zijn gesteld, slechts
toepassing, voor zover bij of krachtens de wet die
rechtstoestand niet is geregeld.
- 2.
Bij besluit van het college kan de toepasselijkheid van deze
regeling en de uitwerkingsovereenkomst of van delen daarvan op
ambtenaren of groepen ambtenaren om bijzondere redenen worden
uitgesloten. Het voornemen een besluit te nemen, bedoeld in de
eerste volzin, wordt - met redenen omkleed - gemeld bij het
secretariaat van het LOGA. Deze melding kan voor LOGA-partijen
aanleiding zijn te besluiten tot een verdere handelwijze.
Artikel 1:3a
Voor de toepassing van deze regeling ten aanzien van de griffier en
de op de griffie werkzame ambtenaren is de raad bevoegd.
Voorschriften en instructies
Artikel 1:4:1
Met inachtneming van het bepaalde in deze regeling kan het college,
indien zulks naar het oordeel van het college nodig of wenselijk
is:
- a.
bijzondere voorschriften vaststellen ter uitvoering van de
bepalingen van deze regeling, alsmede ten behoeve van het
functioneren van de dienst;
- b.
instructies vaststellen ten aanzien van betrekkingen en bij
de vervulling daarvan te volgen werkwijzen.
Uitreiking van CAR en UWO
Artikel 1:4:2
- 1.
Op verzoek ontvangt de ambtenaar kosteloos een exemplaar van
deze regeling, van de wijzigingen daarvan en van alle andere
regelingen welke ter uitvoering van artikel 125 van de
Ambtenarenwet zijn of worden getroffen.
- 2.
Op verzoek ontvangen eveneens kosteloos een exemplaar van de in
her vorige lid bedoelde stukken:
- a.
de centrales van overheidspersoneel welke zijn
toegelaten tot het LOGA met het College voor
Arbeidszaken van de Vereniging van Nederlandse
Gemeenten;
- b.
de organisaties die blijkens hun statuten de belangen
van gemeenteambtenaren behartigen en aangesloten zijn
bij de onder a aangeduide centrales;
- c.
de afdelingen van de organisaties, bedoeld onder b;
- d.
ieder ander die daarvoor naar het oordeel van het
college in aanmerking komt.
Artikel 1:4:3
- 1.
Op verzoek ontvangt de ambtenaar kosteloos een exemplaar van de
voor hem geldende schriftelijke regels, welke zijn vastgesteld
ter uitwerking of uitvoering van de bepalingen van deze regeling
of welke hij bij de vervulling van zijn betrekking heeft na te
leven, tenzij de bedoelde regels op een voor hem gemakkelijk
toegankelijke plaats ter inzage liggen.
- 2.
Wanneer de ambtenaar niet schriftelijk vastgestelde regels als
bedoeld in het eerste lid heeft na te leven, worden deze
behoorlijk te zijner kennis gebracht.
Voordragen van belangen
Artikel 1:4:4
De ambtenaar heeft het recht zijn belangen rechtstreeks bij het
hoofd van dienst en bij het tot aanstelling bevoegd bestuursorgaan
voor te dragen.
Omvang van de betrekking
Artikel 1:5
Bij de berekening van uren onder meer bij het bepalen van de omvang
van de betrekking, worden deze tot op twee decimalen afgerond. Om
tot een decimaal te komen wordt de gangbare afbreekregel
gehanteerd.
Vrijstelling
Artikel 1:6
- 1.
In een nadere regeling kan worden bepaald dat in bijzondere
gevallen voor nader te bepalen hogere functies een tijdelijke
aanstelling kan worden verleend in afwijking van artikel 2:4,
alsmede dat voor bedoelde functies kan worden afgeweken van de
salaristabel en/of van het bepaalde in de hoofdstuk 8 en 10d. In
de commissie voor georganiseerd overleg moet overeenstemming
zijn bereikt over de criteria voor de aanwijzing van deze
functies en over de functies zelf. Ingeval geen commissie voor
georganiseerd overleg is ingesteld, wordt de procedure ingevolge
bijlage III van deze regeling gevoerd bij het opstellen van
evengenoemde criteria en bij het bepalen van de functies,
waarbij het overeenstemmingsvereiste van toepassing is.
- 2.
De in het vorige lid bedoelde regeling kan overeenkomstig van
toepassing worden verklaard op ambtenaren in tijdelijke dienst
die projecten of functies van tijdelijke aard uitoefenen waarbij
de te bereiken resultaten in een bepaalde tijdsperiode tevoren
kunnen worden vastgesteld en de betrokken ambtenaar in
verregaande mate zelfstandig verantwoordelijkheid draagt voor de
inrichting van de werkzaamheden.
2 AANSTELLING EN ARBEIDSOVEREENKOMST
Aanstelling in algemene dienst
Artikel 2:1
Tenzij bij of krachtens wet of raadsbesluit anders is of wordt
bepaald, geschiedt de aanstelling door het college.
Artikel 2:1A
- 1.
De aanstelling geschiedt in algemene dienst van de gemeente.
- 2.
Het college stelt in een lokale regeling nadere regels ter
uitvoering van dit artikel.
- 3.
De ambtenaar die op 31 december 2012 in dienst is van de
gemeente is met ingang van 1 januari 2013 van rechtswege
aangesteld in algemene dienst van de gemeente.
Artikel 2:1B
- 1.
De ambtenaar is – nadat hij is gehoord – verplicht om in het
belang van de dienst een andere passende functie te aanvaarden.
Een passende functie is een functie die de ambtenaar
redelijkerwijs in verband met zijn persoonlijkheid, zijn
omstandigheden en de voor hem bestaande vooruitzichten kan
worden opgedragen.
- 2.
Indien het college dit in het belang van de dienst nodig acht,
is de ambtenaar verplicht om:
- a.
tijdelijk niet tot zijn functie behorende werkzaamheden
te verrichten, dan wel tijdelijk een andere functie waar
te nemen;
- b.
tijdelijk werkzaamheden te verrichten buiten de voor
hem vastgestelde werktijden;
- c.
beschikbaar te zijn buiten de voor zijn functie
vastgestelde werktijden. Voor het, gedurende onbepaalde
tijd periodiek verrichten van deze
beschikbaarheids-diensten wordt de ambtenaar
schriftelijk aangewezen, indien deze diensten ten minste
op gemiddeld zestig kalenderdagen in een periode van
twaalf maanden zullen moeten worden verricht, hetgeen
uit de schriftelijke aanwijzing moet blijken.
- 3.
Wanneer de ambtenaar meent, dat in verband met zijn
persoonlijkheid en omstandigheden de in het tweede lid bedoelde
werkzaamheden redelijkerwijs niet van hem kunnen worden gevergd,
geeft hij – onverminderd zijn verplichting om die werkzaamheden
terstond aan te vangen – daarvan door tussenkomst van het hoofd
van dienst terstond kennis aan het college, dat zo spoedig
mogelijk een beslissing ter zake neemt.
Aanstelling: onderzoek naar bekwaamheid en geschiktheid
Artikel 2:2
- 1.
Voor aanstelling kan slechts in aanmerking komen hij van wie -
na een daartoe door of vanwege het tot aanstelling bevoegd
bestuursorgaan gehouden onderzoek - kan worden aangenomen, dat
hij in voldoende mate beschikt over de hoedanigheden tot het
verrichten van de hem op te dragen werkzaamheden.
- 2.
Het college treft maatregelen, waardoor de vertrouwelijkheid van
de gegevens, ontvangen op grond van het in het eerste lid
bedoelde onderzoek, te allen tijde wordt gegarandeerd.
- 3.
Voor aanstelling kan als vereiste worden gesteld, dat betrokkene
in het bezit is van een verklaring omtrent het gedrag als
bedoeld in de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.
- 4.
De vreemdeling, zoals omschreven in de Vreemdelingenwet 2000 kan
slechts voor een aanstelling in aanmerking komen indien hij
beschikt over een tewerkstellingsvergunning tenzij hij van deze
verplichting is uitgesloten krachtens artikel 3 van de Wet
arbeid vreemdelingen.
Aanstelling: geneeskundig onderzoek
Artikel 2:3
- 1.
Onverminderd artikel 2:2, kan het college bepalen dat voor
bepaalde functies, waarbij aan de vervulling van de functie
bijzondere eisen op het punt van de medische geschiktheid moeten
worden gesteld, aanstelling alleen mogelijk is na een
geneeskundig onderzoek gericht op de te vervullen betrekking,
waaruit blijkt dat tegen het vervullen van de betrekking uit
medisch oogpunt geen bezwaren bestaan. Het geneeskundig
onderzoek wordt ingesteld door de geneeskundige(n), daartoe
aangewezen door het college.
- 2.
De kosten van het geneeskundig onderzoek komen ten laste van de
gemeente.
Duur van de aanstelling
Artikel 2:4
- 1.
De aanstelling geschiedt vast of tijdelijk
- 2.
Vanaf de dag dat de tijdelijke aanstelling een periode van 36
maanden overschrijdt, geldt, met inachtneming van het derde en
vierde lid, de laatste aanstelling met ingang van die dag als
vaste aanstelling.
- 3.
Het tweede lid is niet van toepassing wanneer een tijdelijke
aanstelling wordt aangegaan voor een project met een eenmalig en
uniek karakter.
- 4.
In afwijking van het tweede lid geldt bij een tijdelijke
aanstelling die is aangegaan voor vervulling van de betrekking
bij wijze van proef een maximale termijn van 24 maanden,
eventuele verlengingen daarin begrepen.
- 5.
Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing wanneer
tijdelijke aanstellingen elkaar met tussenpozen van niet meer
dan drie maanden hebben opgevolgd en een periode van 36 maanden,
die tussenpozen inbegrepen, overschrijden.
- 6.
Vanaf de dag dat meer dan drie tijdelijke aanstellingen elkaar
hebben opgevolgd met tussenpozen van niet meer dan drie maanden,
geldt de laatste aanstelling als vaste aanstelling.
Bericht van aanstelling
Artikel 2:4:1
- 1.
De ambtenaar ontvangt voor zijn indiensttreding kosteloos het
bericht van aanstelling. Dit bericht vermeldt:
- a.
de gegevens genoemd in artikel II, tweede lid, onderdeel
a tot en met j, van de wet van 2 december 1993 (Stb.
1993,635);
- b.
de geboortedatum en geboorteplaats van de
ambtenaar;
- c.
de aanstellingsgrond, indien de ambtenaar is
aangesteld:
- i.
in een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde
tijd;
- ii.
voor vervulling van een betrekking bij wijze van
proef;
- iii.
voor een project met een eenmalig en uniek
karakter;
- iv.
hoofdzakelijk ten behoeve van een
wetenschappelijke of praktische opleiding of
vorming;
- v.
- vi.
voor het verrichten van werkzaamheden in het
kader van een door de overheid getroffen regeling,
die het karakter draagt door een tijdelijke
tewerkstelling de opneming in het arbeidsproces te
bevorderen van personen, die behoren tot één of
meer bepaalde groepen van werklozen;
- vii.
als werkzoekende in tijdelijke dienst.
- 2.
Een wijziging bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, wordt de
ambtenaar kosteloos meegedeeld.
- 3.
De mededeling als bedoeld in het zesde lid van artikel II van de
wet van 2 december 1993 geschiedt kosteloos.
Vacatures
Artikel 2:4:2
- 1.
De vervulling van een vacature geschiedt bij voorkeur uit het
personeel van de gemeente, tenzij naar het oordeel van het tot
aanstelling bevoegde bestuursorgaan het dienstbelang zich
daartegen verzet.
- 2.
Het bepaalde in het vorige lid van dit artikel is van
overeenkomstige toepassing op degenen die een uitkering
krachtens hoofdstuk 10a en 10d genieten ten laste van de
gemeente.
Artikel 2:4:3
(vervallen)
Arbeidsovereenkomst
Artikel 2:5
- 1.
Door het college kan met een persoon slechts een
arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht worden aangegaan voor
het bij oproep verrichten van werkzaamheden van een in aard en
omvang wisselend karakter.
- 2.
De arbeidsovereenkomst wordt schriftelijk aangegaan, in tweevoud
opgemaakt en door beide partijen ondertekend.
- 3.
Artikel 125h van de Ambtenarenwet is van overeenkomstige
toepassing op de persoon met wie een arbeidsovereenkomst voor
bepaalde tijd is gesloten.
Artikel 2:5:1
Ten aanzien van de arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 2:5
zijn de artikelen 2:1 tot en met 2:4:2 van overeenkomstige
toepassing.
Minimum-urengarantie bij oproepkrachten
Artikel 2:5:2
De overeenkomst kent een minimum-urengarantie. Per oproep wordt een
minimum van 2 uur gegarandeerd en op maandbasis wordt uitbetaling
van minimaal 15 uur gegarandeerd. De middeling van gewerkte uren
vindt per kwartaal plaats indien in de maanden van het betreffende
kwartaal meer of minder uren wordt gewerkt.
Inhoud oproepovereenkomst
Artikel 2:5:3
De overeenkomst dient de volgende afspraken te bevatten:
- a.
de werkgever verbindt zich, indien zich werkzaarnheden
voordoen die een beroep op de arbeid van de oproepkracht
rechtvaardigen, het verrichten van deze werkzaamheden aan de
oproepkracht aan te bieden;
- b.
de oproepkracht verbindt zich in beginsel de werkzaamheden -
na daartoe opgeroepen te zijn - te verrichten;
- c.
een oproep door de werkgever dient ten minste 24 uur voor de
aanvang van de feitelijke werkzaamheden aan de oproepkracht
kenbaar gemaakt te worden. Daarbij dient de werkgever de
omvang van de werkzaamheden zo nauwkeurig mogelijk aan te
geven;
- d.
de werkgever verbindt zich in de overeenkomst de tijden te
vermelden, waarbinnen de werkzaamheden kunnen worden
verricht;
- e.
een oproep kan door de werkgever worden afgezegd en door de
oproepkracht worden geweigerd, indien de afzegging
respectievelijk de weigering uiterlijk twaalf uur voor de
aanvang van de feitelijke werkzaamheden aan de wederpartij
kenbaar wordt gemaakt. Indien afzegging plaatsvindt zonder
de termijn van twaalf uur in acht te nemen, is de werkgever
gehouden loon te betalen als ware de werkzaamheden feitelijk
vervuld. Indien weigering plaatsvindt zonder de termijn van
twaalf uur in acht te nemen, maakt de oproepkracht zich
schuldig aan plichtsverzuim;
- f.
indien gedurende een omschreven periode de oproepkracht niet
heeft gewerkt, terwijl de werkgever de oproepkracht ten
minste een omschreven aantal malen daartoe heeft opgeroepen,
en de oproepkracht alsdan niet verhinderd was werkzaam te
zijn wegens ziekte, kan genoemde omstandigheid gelden als
grond voor ontslag van de oproepkracht op grond van artikel
8:13.
Bezoldiging en betaling bij ziekte van de oproepkracht
Artikel 2:5:4
- 1.
De gemeente verbindt zich de bezoldiging van de oproepkracht te
baseren op de minimum afspraken zoals geformuleerd in artikel
2:5:2.
- 2.
De bezoldiging die de oproepkracht geniet, daaronder begrepen de
vakantietoelage, wordt uitgedrukt in een bezoldiging per
uur.
- 3.
Ingeval de oproepkracht aanspraak maakt op een uitkering
ingevolge hoofdstuk 7, wordt als berekeningsbasis voor de
uitkering uitgegaan van het inkomen dat gemiddeld is genoten
gedurende het kalenderkwartaal, voorafgaand aan het tijdstip
waarop de ziekte is ontstaan. Ingeval het arbeidspatroon in
bedoeld kalenderkwartaal in belangrijke mate afwijkt van het
arbeidspatroon in een voorafgaand kwartaal, wordt uitgegaan van
het inkomen dat is genoten gedurende een kalenderkwartaal dat
een getrouw beeld geeft van het gemiddelde arbeidspatroon van de
oproepkracht.
Artikel 2:5:5
(vervallen)
Artikel 2:5:6
(vervallen)
Artikel 2:5:7
(vervallen)
Artikel 2:5:8
(vervallen)
Oproepkrachten
Artikel 2:5:9
(vervallen)
Artikel 2:5:10
(vervallen)
Artikel 2:5:11
(vervallen)
Artikel 2:5:12
(vervallen)
Inwerkingtreding
Artikel 2:5:13
(vervallen)
Overgangsrecht
Artikel 2:6
- 1.
Op aanstellingen of arbeidsovereenkomsten die op 1 juli 2001
voldoen aan de voorwaarden van attikel 2:4, wordt artikel 2:4
pas van toepassing indien een volgende aanstelling of
arbeidsovereenkomst wordt aangegaan na een tussenpoos van niet
meer dan drie maanden.
- 2.
Op een tijdelijke aanstelling of arbeidsovereenkomst die voor 1
juli 2001 is verleend en die na 1 juli 2001 doorloopt, blijven
tot het einde van deze aanstelling of arbeidsovereenkomst de
bepalingen van toepassing, zoals deze luidden voor 1 juli
2001.
- 3.
Arbeidsovereenkomsten die zijn aangegaan op grond van de
bepalingen van artikel 2:5, eerste lid, onder a, b of c, en
artikel 2:5:2, onder b, juncto artikel 2:5, eerste lid, onder e,
zoals deze luidden voor 1 juli 2001, worden per 1 juli 2001
omgezet in een aanstelling. Van deze omzetting ontvangt
betrokkene kosteloos bericht. Het aanstellingsbesluit voldoet
aan de voorwaarden van artikel 2:4:1.
- 4.
Arbeidsovereenkomsten voor het bij oproep verrichten van
werkzaamheden van een in aard en omvang wisselend karakter, die
zijn aangegaan voor 1 mei 1994, vallen onder de werking van
hoofdstuk 2, zoals dat per 1 juli 2001 luidt, met uitzondering
van artikel 2:5:2.
Aanpassing arbeidsduur
Artikel 2:7
- 1.
Overeenkomstig de Wet aanpassing arbeidsduur heeft een persoon
die is aangesteld als ambtenaar of met wie een
arbeidsovereenkomst is aangegaan, het recht de formele
arbeidsduur per week te verminderen, tenzij zwaarwegende
bedrijfs- of dienstbelangen zich hiertegen verzetten.
- 2.
Overeenkomstig de Wet aanpassing arbeidsduur heeft een persoon
die is aangesteld als ambtenaar of met wie een
arbeidsovereenkomst is aangegaan, het recht op de formele
arbeidsduur per week uit te breiden tot het aantal uren van een
volledige betrekking, tenzij zwaarwegende bedrijfs- of
dienstbelangen zich hiertegen verzetten.
- 3.
Het college kan afwijken van het gestelde in het tweede lid ten
aanzien van personen die werkzaam zijn in het kader van het
Besluit in- en doorstroombanen, indien dit zou leiden tot een
verlies van subsidie.
Artikel 2:7a
- 1.
Op verzoek van het college kan de arbeidsduur van een ambtenaar
die is aangesteld voor een formele arbeidsduur van 36 uur per
week, worden verruimd naar maximaal 40 uur per week.
- 2.
Bij een verruiming van de arbeidsduur geldt dat:
- -
de verruiming van de arbeidsduur plaatsvindt gedurende
een vooraf te bepalen periode;
- -
het salaris evenredig wordt verhoogd;
- -
de vakantieduur evenredig wordt verhoogd;
- -
de pensioenopbouw evenredig wordt verhoogd;
- -
de minimum vakantietoelage als bedoeld in artikel 6:3,
tweede lid, sub a, evenredig wordt verhoogd;
- -
de minimale eindejaarsuitkering als bedoeld in artikel
3:6, eerste lid, evenredig wordt verhoogd;
- -
instemming van de ambtenaar is vereist;
- -
artikel 4a:2 in de bepaalde periode niet van toepassing
is.
- 3.
Wanneer het eerste lid van dit artikel wordt toegepast, meldt
het college dit vooraf aan de OR.
- 4.
Het college rapporteert jaarlijks in het sociaal jaarverslag
over het gebruik van de uitbreidingsmogelijkheid van de
arbeidsduur naar maximaal 40 uur. Deze rapportage wordt ter
bespreking voorgelegd aan de OR.
3 SALARIS EN VERGOEDINGSREGELINGEN
Bezoldiging
Artikel 3:1
- 1.
Met inachtneming van artikel 1:2:1 wordt aan de ambtenaar binnen
het kader van een lokaal vast te stellen bezoldigingsregeling
een bezoldiging toegekend.
- 2.
In deze bezoldigingsregeling worden de volgende begrippen
gebruikt:
- a.
schaal: voor een betrekking of voor een aantal
betrekkingen tezamen ter bepaling van het salaris
geldende opklimmende reeks van bedragen, daaronder mede
begrepen de bedragen welke gelden ter verhoging van het
salaris als gevolg van diensttijduitloop;
- b.
salaris: het bedrag van de schaal hetwelk aan de
ambtenaar is toegekend of, indien voor de betrekking een
vast bedrag geldt, dit bedrag;
- c.
bezoldiging: het salaris, vermeerderd met het bedrag van
de aan de ambtenaar toegekende emolumenten en toelagen -
niet zijnde onkostenvergoedingen - als omschreven in de
in het eerste lid bedoelde regeling, alsmede het bedrag
van de functioneringctoelage en de
waarnemingstoelage.
- 3.
Van de bezoldigingsregeling, bedoeld in het eerste lid, maken
deel uit bijlage II en IIa van de CAR.
- a.
Bijlage II omvat de indeling van de schalen, bedoeld in
het tweede lid, onderdeel a, en is van toepassing op die
ambtenaar die ook op 31 maart 1996 reeds een salaris
genoot op grond van deze bijlage, tenzij op grond van
het gestelde onder b, tweede gedachtenstreepje, bijlage
IIa op hem van toepassing is.
- b.
Bijlage IIa omvat de indeling en de opbouw van de
schalen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, en is
van toepassing op:
- -
de ambtenaar die op of na 1 april 1996 een
betrekking aanvaardt in de zin van de CAR, zonder
direct daaraan voorafgaand een betrekking in de
zin van de CAR te hebben vervuld en
- -
de ambtenaar die op of na 1 april 1996 een
nieuwe betrekking in de zin van de CAR aanvaardt,
direct voorafgegaan door een andere betrekking in
de zin van de CAR, waarbij aan die nieuwe
betrekking een beter salarisperspectief is
verbonden. Hierbij wordt een betrekking mede als
nieuw aangemerkt ingeval een bestaande aanstelling
of arbeidsovereenkomst wordt gewijzigd, als gevolg
van een wijziging in de uit te voeren taken.
- 4.
Met inachtneming van het bepaalde in het derde lid en het vijfde
lid worden in de bezoldigingsregeling nadere regels gesteld
inzake de wijze waarop de inschaling plaatsvindt ingevolge
bijlage IIa van de ambtenaren ten aanzien van wie het salaris op
31 maart 1996 is vastgesteld op grond van bijlage II.
- 5.
Van de nadere regels, bedoeld in het vorige lid, maken deel uit
de afspraken:
- -
dat de ambtenaar met een salaris ingevolge bijlage II,
die voor 1 april 1997 reeds het maximum heeft bereikt
van de schaal en die binnen die betrekking geen
perspectief heeft op een hogere schaal eerst per 1 april
1997 een salaris gaat ontvangen op basis van het maximum
van dezelfde schaal ingevolge bijlage IIa
- -
en dat de ambtenaar met een salaris ingevolge bijlage II
die op of na 1 april 1997 het maximum bereikt van de
schaal en binnen zijn betrekking geen perspectief heeft
op een hogere schaal op de datum van het bereiken van
het maximum van de schaal een salaris gaat ontvangen op
basis van het maximum van dezelfde schaal ingevolge
bijlage IIa.
- 6.
Het salaris wordt berekend, gebaseerd op de formele arbeidsduur
per week, en uitgekeerd per maand.
- 7.
Met instemming van de ambtenaar kan een ambtenaar van 55 jaar of
ouder in het kader van seniorenbeleid aangesteld worden in een
functie waaraan een lagere schaal is verbonden met een
dienovereenkomstige aanpassing van het salaris.
- 8.
Na de toepassing van artikel 7:16, tweede lid, kan de ambtenaar
worden herplaatst in de eigen of een passende functie waaraan
een lagere schaal is verbonden met dienovereenkomstige
aanpassing van het salaris.
Artikel 3:1:1
- 1.
De bezoldiging, bedoeld in artikel 3:1, eerste lid, wordt
bepaald met inachtneming van de aard van de betrekking en de
wijze waarop de ambtenaar deze vervult. Mede kunnen in
aanmerking worden genomen bekwaamheid en geschiktheid van de
ambtenaar, voor zover in het belang van de dienst gebleken ter
zake van werkzaamheden niet tot zijn eigenlijke betrekking
behorende. Voorts kunnen in aanmerking worden genomen leeftijd
en dienstjaren van de ambtenaar alsook andere omstandigheden,
voor zover deze naar het oordeel van het tot aanstelling
bevoegde bestuursorgaan, gelet op het dienstbelang en gelet op
verhoudingen binnen de dienst, van betekenis zijn.
- 2.
Voor zover daarin niet reeds is voorzien door de in artikel 3:1,
eerste lid, bedoelde regeling kan het college nadere regelen
stellen met betrekking tot het in het eerste lid bepaalde.
- 3.
Voor zover in de in artikel 3:1, eerste lid, bedoelde regeling
niet anders is bepaald, geschiedt de uitbetaling van de
bezoldiging per maand. Omtrent de wijze waarop de uitbetaling
geschiedt, kan het college nadere regels stellen.
- 4.
Over de tijd gedurende welke de ambtenaar in strijd met zijn
verplichtingen opzettelijk nalaat zijn betrekking te vervullen,
wordt hem zijn bezoldiging niet uitgekeerd.
Waarnemingstoelage
Artikel 3:1:2
- 1.
De ambtenaar die ingevolge hem daartoe door of namens het
college verstrekte opdracht volledig een andere betrekking
waarneemt, ontvangt, indien voor die betrekking een hogere
schaal geldt dan voor zijn betrekking, over de tijd van deze
waarneming een vergoeding overeenkomstig het bepaalde in het
volgende lid.
- 2.
De vergoeding, bedoeld in het vorige lid, bedraagt 8% van het
eigen salaris gedurende de periode van de waarneming. De
vergoeding tezamen met de bezoldiging bedraagt gedurende de
waarneming niet meer dan de ambtenaar zou hebben ontvangen
indien hij was ingeschaald in de bij de waargenomen betrekking
behorende schaal, hoogste periodiek. Voor de ambtenaar wiens
salaris hoger is dan het maximum van een bij besluit van het
college voor de toepassing van deze bepaling aangewezen schaal,
bestaat eerst aanspraak op deze vergoeding, indien de waarneming
in een aaneengesloten tijdvak van zes weken ten minste twintig
volle werkdagen heeft geduurd, in welk geval hem de vergoeding
over de dagen waarop hij reeds waargenomen heeft alsnog wordt
uitbetaald.
- 3.
De ambtenaar die ingevolge hem daartoe door of namens het
college verstrekte opdracht volledig een andere betrekking
waarneemt waarvoor andere werktijden zijn vastgesteld dan voor
zijn betrekking gelden, ontvangt - zulks onverminderd het
bepaalde in het eerste lid - in zoverre op de waar te nemen
betrekking het bepaalde in artikel 3:3 van toepassing is een
vergoeding overeenkomstig de in dat artikel bedoelde regels. Op
de eerste twee dagen en op de eerste zaterdag en zondag van de
waarneming ontvangt hij evenwel voor de uren welke liggen buiten
de voor zijn betrekking geldende werktijd ten minste een bedrag
gelijk aan de vergoeding als bedoeld in artikel 3:2:1. Wordt
achtereenvolgens en zonder onderbreking meer dan een betrekking
als hier bedoeld waargenomen, dan geldt dit als een geval van
waarneming.
- 4.
Geen vergoeding ingevolge het eerste en derde lid wordt genoten
door de ambtenaar voor wie krachtens zijn aanstelling een
bijzondere regeling geldt.
- 5.
Het college is bevoegd om in andere gevallen van waarneming een
naar het oordeel van het college, gelet op de aard en de omvang
van de ingevolge de waarneming verrichte werkzaamheden, alsmede
op de duur en de wijze van de waarneming, billijke vergoeding
toe te kennen.
Overwerkvergoeding
Artikel 3:2
De ambtenaar heeft recht op een vergoeding voor overwerk. In een
nader vast te stellen regeling wordt onder meer bepaald in welke
gevallen een uitzondering geldt wat betreft de mogelijkheid
aanspraak te maken op een vergoeding, bedoeld in de eerste
volzin.
Artikel 3:2:1
- 1.
De vergoeding, bedoeld in artikel 3:2, bestaat uitverlof gelijk
aan het aantalvolle uren van het overwerk, alsmede uit het
bedrag dat voor die uren wordt berekend overeenkomstig het in
het vijfde lid bepaalde.
- 2.
Het verlof, bedoeld in het vorige lid wordt verleend op een zo
vroeg mogelijk tijdstip. Op verzoek van de ambtenaar en voor
zover de belangen van de dienst en de belangen van de andere
ambtenaren dit toelaten wordt het verlof verleend - zo nodig in
afwijking van het bepaalde in de eerste volzin - op een tijdstip
dat de ambtenaar wenst.
- 3.
Voor 1 november (tenzij lokaal anders is geregeld) kunnen
verlofuren die het gevolg zijn van de vergoeding voor overwerk
dat zal worden verricht in het daarop volgende kalenderjaar,
worden omgezet in vakantie als bedoeld in artikel 6:2, eerste
lid. Het aantal verlofuren uit de vorige volzin en het aantal
vakantie-uren als bedoeld in artikel 6:2, tweede lid tezamen mag
maximaal 50,4 uur bedragen. Voor de ambtenaar die is aangesteld
voor een arbeidsduur van minder dan 36 uur per week geldt een
naar evenredigheid lager aantal uren als maximum.
- 4.
Kan geen verlof worden verleend in overeenstemming met het in
het tweede lid bepaalde, dan bestaat de in artikel 3:2 bedoelde
vergoeding uitsluitend uit een bedrag. Dit bedrag wordt berekend
overeenkomstig het bepaalde in het vijfde lid, met dien
verstande, dat de in dat lid genoemde percentages worden
vermeerderd met 100.
- 5.
- a.
Het bedrag van de in het eerste lid bedoelde vergoeding
wordt voor elk van de in aanmerking komende uren
berekend naar een percentage van het uurloon van de
ambtenaar.
Dit percentage bedraagt:
100 voor overwerk op een zondag tussen 0 en 24 uur,
75 voor overwerk op een zaterdag tussen 0 en 24
uur,
75 voor overwerk op een maandag tussen 0 en 6 uur,
50 voor overwerk op een dinsdag, woensdag, donderdag of
vrijdag tussen 0 en 6 uur,
50 voor overwerk op een maandag, dinsdag, woensdag
donderdag of vrijdag tussen 20 en 24 uur,
25 voor overwerk op maandag dinsdag, woensdag, donderdag
of vrijdag tussen 6 en 20 uur
- b.
Voor overwerk op een feestdag, als bedoeld in artikel
4:2:1, derde lid, en op de dag volgende op die feestdag
tussen 0 en 6 uur, geldt het percentage ingevolge het
voorgaande, onderscheidenlijk voor een zondag en voor
een maandag tussen 0 en 6 uur, bepaald.
- c.
Is voor de ambtenaar volgens rooster in plaats van een
zondag, een feestdag, als bedoeld in artikel 4:2:1,
derde lid, of een zaterdag, een andere vrije dag
aangewezen dan wordt overwerk op die dag beschouwd als
overwerk op overeenkomstige uren verricht op
onderscheidenlijk een zondag, een feestdag, bedoeld in
artikel 4:2:1, derde lid, of een zaterdag.
Het college is echter bevoegd om, indien zulks naar het
oordeel van het college wenselijk is, een regeling vast
te stellen waarbij in afwijking van het hier bepaalde
voor overwerk op vorenbedoelde vrije dag, ongeacht of
deze is aangewezen in de plaats van een zondag of een
feestdag, bedoeld in artikel 4:2:1, derde lid, of een
zaterdag, een gelijke vergoeding wordt vastgesteld van
80%.
- 6.
Het college bepaalt welke ambtenaren - gelet op de aard en het
niveau van hun betrekking - geen aanspraak hebben op vergoeding
voor overwerk. Het college is bevoegd aan de ambtenaar die op
grond van het bovenstaande geen aanspraak heeft op vergoeding
voor overwerk in bijzondere gevallen een door het college te
bepalen vergoeding toe te kennen, indien en naarmate dit naar
het oordeel van het college, gelet op de aard of omvang van het
overwerk en de onvermijdelijkheid daarvan, redelijk is te
achten.
- 7.
Het college is bevoegd om voor werkzaamheden welke door
ambtenaren met een verschillende bezoldiging en eventueel een
verschillende betrekking te samen en gelijktijdig als overwerk
moeten worden verricht, een naar het oordeel van het college
billijke voor deze ambtenaren gelijke vergoeding vast te
stellen.
- 8.
Dit artikel is niet van toepassing op overwerk dat voortvloeit
uit een van de in artikel 15:1:11 bedoelde verplichtingen. Het
college regelt afzonderlijk de vergoeding voor zodanig
overwerk.
Toelage onregelmatige dienst
Artikel 3:3
- 1.
De ambtenaar heeft recht op een vergoeding over de werktijd
vastgesteld op:
- a.
maandag tot en met vrij dag tussen 0.00 en 08.00 uur en
tussen 18.00 uur en 24.00 uur;
- b.
zaterdag tussen 0.00 en 24.00 uur;
- c.
zondag tussen 0.00 en 24.00 uur.
- 2.
In afwijking van het bepaalde in het eerste lid heeft de
ambtenaar geen recht op vergoeding, indien in een week slechts
op één aaneengesloten periode van ten hoogste 3 uur, op de in
dat lid onder a of b genoemde tijdstippen, werktijd is
vastgesteld.
- 3.
In afwijking van het bepaalde in het tweede lid behoudt de
ambtenaar zijn recht op vergoeding over de op zaterdag
vastgestelde werktijd, indien voor hem reeds vóór 1 januari 1997
in de regel werktijd op zaterdag werd vastgesteld.
- 4.
In een nader vast te stellen regeling wordt onder meer bepaald
in welke gevallen, anders dan in de voorgaande leden, een
uitzondering geldt voor de mogelijkheid om aanspraak te maken op
een vergoeding, als bedoeld in het eerste lid.
Artikel 3:3:1
Het college stelt voor de ambtenaar aan wie de verplichting, bedoeld
in artikel 2:1B, tweede lid, onder c, is opgelegd, regelen ter
vergoeding daarvan. Geen vergoeding wordt toegekend, indien
uitdrukkelijk is bepaald, dat bij de vaststelling van de bezoldiging
met vorenbedoelde verplichting is rekening gehouden.
Verschuivingstoelage
Artikel 3:4
Het college kan bepalen dat bij verschuiving van de feitelijke
arbeidsduur per week of bij verschuiving van de vastgestelde
werktijden, anders dan op verzoek van de ambtenaar, aanspraak op een
vergoeding ontstaat. In een nader vast te stellen regeling wordt
bepaald wanneer recht ontstaat op een verschuivingsvergoeding.
Artikel 3:4:1
- 1.
Met inachtneming van het bepaalde in artikel 3:4 heeft de
ambtenaar recht op een vergoeding, indien binnen 72 uur voor
aanvang van de oorspronkelijk vastgestelde
- a.
feitelijke arbeidsduur per week, deze arbeidsduur wordt
verschoven;
- b.
werktijd, deze werktijd wordt verschoven.
- 2.
Het bepaalde in het eerste lid is van overeenkomstige toepassing
ingeval een verschuiving van de oorspronkelijk vastgestelde
arbeidsduur per week en/of de oorspronkelijk vastgestelde
werktijd plaatsvindt zonder dat het dienstbelang dit vereist,
gedurende de periode gelegen tussen een maand en 72 uur voor
aanvang van de betreffende week dan wel de werktijd
- 3.
De hoogte van deze vergoeding bedraagt voor elk verschoven uur
25% van het uurloon.
Ambtsjubileumgratificatie
Artikel 3:5
De ambtenaar heeft recht op een ambtsjubileumgratificatie. In een
nader vast te stellen regeling wordt onder meer bepaald:
- a.
in welke gevallen een uitzondering geldt wat betreft de
mogelijkheid aanspraak te maken op een gratificatie, bedoeld
in de aanhef;
- b.
op welke wijze het bedrag aan gratificatie wordt
berekend.
Artikel 3:5:1
- 1.
Aan de ambtenaar die gedurende 25 jaar een betrekking bij de
overheid heeft vervuld, wordt een gratificatie toegekend
overeenkomende met de helft van de bezoldiging en van de
vakantietoelage waarop de ambtenaar in de maand van zijn
jubileum aanspraak heeft.
De ambtenaar die gedurende veertig respectievelijk vijftig jaar
een betrekking bij de overheid heeft vervuld, ontvangt een
gratificatie gelijk aan en bedrag, overeenkomende met de gehele
bezoldiging, vermeerderd met de vakantietoelage over de maand
waarin hij deze jubilea gedenkt
Aan de ambtenaar, die wordt ontslagen:
- -
op grond van artikel 8:3;
- -
op grond van artikel 8:4 bij een arbeidsongeschiktheid
van 80% of meer;
- -
op grond van artikel 8:11 indien en voorzover het een
volledig ontslag betreft;
en die indien het ontslag niet had plaatsgevonden het voor een
gratificatie vereiste aantal dienstjaren binnen vijf jaren na de
ontslagdatum had kunnen vervullen, wordt een proportionele
gratificatie toegekend.
Deze proportionele gratificatie wordt berekend door het bedrag
waarop recht zou hebben bestaan indien het vereiste aantal
dienstjaren zou zijn vervuld, te vermenigvuldigen met een breuk.
Daarvan wordt de teller gevormd door het feitelijk geheel of
gedeeltelijk vervulde aantal dienstjaren, waarbij naar boven
wordt afgerond op hele maanden; de noemer is het aantal
dienstjaren dat vervuld had moeten zijn om voor de gratificatie
in aanmerking te komen.
De op grond van het vorenstaande berekende bedragen worden naar
boven afgerond op een veelvoud van vijf Euro.
- 2.
Bij gedeeltelijk ontslag wordt de proportionele
ambtsjubileumgratificatie berekend naar rato van het aantal uren
waarvoor ontslag wordt verleend.
Artikel 3:6
- 1.
De ambtenaar heeft recht op een eindejaarsuitkering ten bedrage
van 6,0% van het voor hem in een kalenderjaar geldende salaris
op jaarbasis. De uitkering bedraagt bij een volledige betrekking
minimaal € 1.750,--. Bij een deeltijd betrekking wordt dit
bedrag naar rato vastgesteld.
- 2.
De eindejaarsuitkering wordt eenmaal per kalenderjaar in de
maand december betaald.
- 3.
Bij indiensttreding na 1 januari van een kalenderjaar bouwt de
ambtenaar naar evenredigheid aanspraken op een
eindejaarsuitkering op. Bij ontslag van de ambtenaar vindt
betaling van de eindejaarsuitkering plaats over het gedeelte van
het kalenderjaar dat de ambtenaar in dienstverband werkzaam is
geweest.
Militaire dienst
Artikel 3:7:1
(Vervallen)
Artikel 3:7:2
(Vervallen)
Artikel 3:7:3
(Vervallen)
Artikel 3:7:4
(Vervallen)
Artikel 3:7:5
(Vervallen)
Artikel 3:7:6
(Vervallen)
Artikel 3:7:7
(Vervallen)
Persoonlijke toelage
Artikel 3:7:8
- 1.
Aan de ambtenaar, die het maximum van de voor hem geldende
schaal heeft bereikt, kan door het college een toelage worden
toegekend, wanneer daartoe op grond van buitengewone
bekwaamheid, geschiktheid en ijver aanleiding bestaat.
- 2.
De toelage wordt ingetrokken, indien de gronden waarop de
toelage werd toegekend niet meer aanwezig zijn, tenzij het
college van oordeel is, dat er omstandigheden zijn om de toelage
geheel of gedeeltelijk te handhaven.
4 ARBEIDSDUUR EN WERKTIJDEN
Artikel 4:1
- 1.
Het college kan in overleg de feitelijke arbeidsduur per week
vaststellen op een andere omvang dan de formele arbeidsduur per
week. De voor de ambtenaar geldende arbeidsduur per jaar mag
hierdoor niet worden overschreden.
- 2.
De arbeidsduur bedraagt ten hoogste 11 uur per dag en 50 uur per
week.
- 3.
Bij de brandweer en wat betreft de van toepassing zijnde
dienstroosters betreft daarmee vergelijkbare onderdelen, kunnen
van het eerste en het tweede lid afwijkende afspraken worden
overeengekomen, met dien verstande dat het bepaalde in de
laatste volzin van het eerste lid van toepassing blijft.
Artikel 4:2
- 1.
In een nader door het college vast te stellen regeling worden
algemene regels omtrent de werktijden vastgesteld. Voor zover
ingevolge deze regeling wisselende werktijden gelden, wordt
daarvoor een rooster opgesteld.
- 2.
Bij de regeling van de werktijd wordt in acht genomen:
- a.
dat geen arbeid wordt verricht op zaterdagen en
zondagen, tenzij afwijking van deze regel in het belang
van de dienst noodzakelijk is,
- b.
dat de werktijden ten minste één maand voor aanvang aan
de ambtenaar bekend worden gemaakt;
- c.
dat de werktijd behoorlijk door pauze wordt
onderbroken;
- d.
dat de werktijd van een ambtenaar niet uitsluitend wordt
vastgesteld om het bepaalde artikel 3:3, derde lid te
ontwijken.
- 3.
Bij de brandweer, en de wat betreft de van toepassing zijnde
dienst roosters betreft daarmee vergelijkbare onderdelen, kan
een van het tweede lid afwijkende regeling worden
getroffen.
Artikel 4:2:1
- 1.
Bij de regeling van de werktijd en haar toepassing wordt zoveel
mogelijk gezorgd, dat de ambtenaar op zondag en de voor hem
geldende kerkelijke feestdagen zijn kerk kan bezoeken en dat hij
in zijn zondagsrust zo weinig mogelijk wordt beperkt.
- 2.
Een afwijking van de regeling van de werktijd, bedoeld in
artikel 4:2 , tweede lid, onder a, is voor wat betreft de zondag
slechts mogelijk voor ten hoogste 26 zondagen per jaar.
- 3.
Hetgeen in dit artikel ten aanzien van het verrichten van arbeid
op zondag is bepaald, geldt mede voor het verrichten van arbeid
op de nieuwjaarsdag, de tweede Paasdag, de Hemelvaartsdag, de
tweede Pinksterdag, de beide Kerstdagen en de dag waarop de
verjaardag van de koningin wordt gevierd.
- 4.
Voor zover het dienstbelang niet anders vereist, geldt, hetgeen
in dit artikel ten aanzien van het verrichten van arbeid op
zondag is bepaald, ook voor kerkelijke of nationale, landelijke,
regionale of plaatselijk erkende feest- of gedenkdagen die door
het college zijn aangewezen als dagen, waarop de openbare dienst
van de gemeente is gesloten
- 5.
Het bepaalde in dit artikel vindt voor hem die tot een
kerkgenootschap behoort dat de wekelijkse rustdag op de sabbat
of de zevende dag viert, overeenkomstige toepassing indien hij
een daartoe strekkend verzoek heeft ingediend.
Artikel 4:2:2
Indien door de ambtenaar, bedoeld in artikel 3:3 , arbeid op
zaterdag of zondag wordt verricht, wordt hem voor elke zaterdag of
zondag waarop hij arbeid heeft verricht een werkdag ter vrije
beschikking toegekend.
Opgebouwde verloftegoed uit voormalige
verlofspaarmogelijkheid
Artikel 4:3
- 1.
Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:
- a.
opgebouwde verloftegoed: het voor 1 april 2006
opgebouwde verlof in het kader van de voormalige
verlofspaarmogelijkheid;
- b.
kapitalisatie van het opgebouwde verloftegoed: het
omzetten van het opgebouwde verloftegoed in een
geldbedrag. Per verlofuur wordt een bedrag uitgekeerd
ten hoogte van het op het moment van uitbetalen geldende
uurloon van de ambtenaar.
- 2.
Het opgebouwde verloftegoed wordt op verzoek van de ambtenaar
door het college verleend, tenzij de belangen van de dienst zich
daartegen verzetten. De ambtenaar geniet het verlof zoveel als
mogelijk in een aaneengeloten periode.
- 3.
De ambtenaar kan verzoeken om kapitalisatie van het opgebouwde
verloftegoed. Het college beslist of aan dit verzoek kan worden
voldaan. Het verloftegoed kan enkel worden gekapitaliseerd
wanneer de ambtenaar deelneemt aan de levensloopregeling en
waneer het gekapitaliseerde verloftegoed wordt gestort op zijn
levenslooprekening. Bij de kapitalisatie van het opgebouwde
verloftegoed gelden de randvoorwaarden zoals opgenomen in de
wettelijke bepalingen omtrent de levensloopregeling. Wanneer in
een bepaald jaar het opgebouwde verloftegoed niet volledig kan
worden gekapitaliseerd kan de ambtenaar in een volgend jaar
opnieuw een verzoek indienen tot kapitalisatie van het
resterende opgebouwde verloftegoed. Het college beslist dan of
aan dit verzoek kan worden voldaan.
- 4.
In geval van ontslag op grond van artikel 8:1 wordt het
resterende opgebouwde verloftegoed zoveel mogelijk opgenomen
gedurende de opzegtermijn. In overeenstemming met de ambtenaar
kan hiervoor de maximale opzegtermijn zonodig worden verlengd.
Indien het voor de ambtenaar, in verband met het aanvaarden van
een andere betrekking, niet mogelijk is om de opzegtermijn te
verlengen, wordt het niet opgenomen resterende opgebouwde
verloftegoed uitbetaald ingevolge het bepaalde in het tiende
lid.
- 5.
In geval van ontslag op grond van artikel 8:3, 8:6, 8:7, 8:8 of
8:11 wordt de ambtenaar in de gelegenheid gesteld om voorafgaand
aan het ontslag het resterende opgebouwde verloftegoed op te
nemen. Indien dit niet mogelijk is, wordt het niet opgenomen
opgebouwde verloftegoed uitbetaald ingevolge het bepaalde in het
tiende lid.
- 6.
In geval van ontslag op grond van artikel 8:5a of 8:13 is de
ambtenaar verplicht het resterende opgebouwde verloftegoed op te
nemen met ingang van de dag dat het voornemen tot ontslag aan de
ambtenaar is meegedeeld. Het ontslag gaat in op de eerste dag na
afloop van de opname van het opgebouwde verloftegoed.
- 7.
In geval van ontslag op grond van artikel 8:4 en 8:5 of 8:9
wordt het resterende opgebouwde verloftegoed uitbetaald op grond
van het tiende lid.
- 8.
In het geval van overlijden van de ambtenaar wordt aan de
nabestaanden, met inachtneming van het bepaalde van artikel
8:16:2, het resterende opgebouwde verloftegoed uitbetaald
ingevolge het bepaalde in het tiende lid.
- 9.
In geval het ontslag als bedoeld in de voorgaande leden een
gedeeltelijk ontslag betreft, worden tussen de ambtenaar en het
college nadere afspraken gemaakt over de opname van het
resterende opgebouwde verloftegoed.
- 10.
Indien het opgebouwde verloftegoed wordt uitbetaald, wordt dit
uitbetaald naar het op het moment van uitbetalen geldende
uurloon van de ambtenaar.
Artikel 4:3:1
(vervallen)
Artikel 4:3:2
(vervallen)
Artikel 4:3:3
(vervallen)
4a UITWISSELEN VAN ARBEIDSVOORWAARDEN
Vakantie-uren uitwisselen tegen geld
Artikel 4a:1
- 1.
De ambtenaar kan bij het college voor l november (tenzij lokaal
anders is geregeld) een verzoek indienen om gedurende het
daaropvolgende kalenderjaar de duur van de vakantie - als
bedoeld in artikel 6:2, eerste lid - te verminderen in ruil voor
een vergoeding als bedoeld in het vijfde lid.
- 2.
Voor de ambtenaar met een volledige betrekking bedraagt het
aantal vakantie-uren -na vermindering op grond van het eerste
lid- minimaal 144 uren. Voor de ambtenaar die is aangesteld voor
een formele arbeidsduur van minder dan 36 uur per week geldt een
naar evenredigheid lager aantal uren als minimum.
- 3.
Voor de ambtenaar met een volledige betrekking bedraagt het
aantal te verminderen vakantie-uren op grond van het eerste lid
maximaal 72 uren. Voor de ambtenaar die is aangesteld voor een
formele arbeidsduur van minder dan 36 uur per week geldt een
naar evenredigheid lager aantal uren als maximum.
- 4.
Het college wijst een verzoek als bedoeld in het eerste lid toe,
tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich daartegen
verzetten.
- 5.
Tenzij op lokaal niveau anders is overeengekomen ontvangt de
ambtenaar voor elk op grond van het eerste lid verminderd
vakantie-uur een vergoeding overeenkomend met de hoogte van het
salaris per uur dat hij geniet bij de aanvang van het
kalenderjaar waarop het verzoek betrekking heeft.
Geld uitwisselen tegen vakantie-uren
Artikel 4a:2
- 1.
De ambtenaar kan bij het college voor 1 november (tenzij lokaal
anders is geregeld) een verzoek indienen om gedurende het
daaropvolgende kalenderjaar de duur van de vakantie - als
bedoeld in artikel 6:2, eerste lid - te vermeerderen tegen
inlevering van een vergoeding als bedoeld in het vierde
lid.
- 2.
Voor de ambtenaar met een volledige betrekking bedraagt het
aantal op grond van het eerste lid te vermeerderen vakantie-uren
maximaal 72 uren. Voor de ambtenaar die is aangesteld voor een
formele arbeidsduur van minder dan 36 uur per week geldt een
naar evenredigheid lager aantal uren als maximum.
- 3.
Het college wijst een verzoek als bedoeld in het eerste lid toe,
tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich daartegen
verzetten.
- 4.
Tenzij op lokaal niveau anders is overeengekomen, wordt op het
salaris van de ambtenaar voor elk op grond van het eerste lid
meer verkregen vakantie-uur een vergoeding ingehouden
overeenkomend met de hoogte van het salaris per uur dat hij
geniet bij aanvang van het kalenderjaar waarop het verzoek
betrekking heeft.
Inhouding op bezoldiging, eindejaarsuitkering, vakantietoelage of
urenvergoeding
Artikel 4a:3
- 1.
Het college kan op verzoek van de ambtenaar zijn bezoldiging als
bedoeld in artikel 3:1, zijn eindejaarsuitkering als bedoeld in
artikel 3:6, zijn vakantietoelage als bedoeld in artikel 6:3 of
zijn vergoeding als bedoeld in artikel 4a:1, vijfde lid,
verlagen voor door het college vastgestelde
bestedingsmogelijkheden.
- 2.
Bij regeling van het college kunnen voor de uitvoering van het
bepaalde in het eerste lid nadere voorschriften worden
gesteld.
5a FPU GEMEENTEN EN NIEUWE SENIORENMAATREGELEN
§ 1. FPU Gemeenten
Recht op uitkering
Artikel 5a:1
De ambtenaar die:
- a.
ontslag wordt verleend op grond van artikel 8:11 en
- b.
geen gebruik maakt of heeft gemaakt van een of meer van
de in hoofdstuk 5 genoemde regelingen en
- c.
geen betrekking heeft vervuld die door de gemeente is
aangewezen als bezwarende functie en waarvoor afwijkende
regels zijn gesteld,
heeft in het kader van de FPU Gemeenten recht op een Aanvulling
werkgever.
Berekeningsgrondslag
Artikel 5a:2
- 1.
In dit hoofdstuk wordt onder berekeningsgrondslag verstaan:
de pensioengrondslag zoals die is vastgesteld in januari in
het jaar voorafgaand aan het moment van gebruikmaking van de
aanvulling van de werkgever, met dien verstande dat indien
de ambtenaar direct voorafgaande aan het ontstaan van het
recht op een Aanvulling werkgever meer dan een betrekking
vervult, voor de vaststelling van de berekeningsgrondslag
wordt uitgegaan van het inkomen uit de betrekking waaruit
het recht op een Aanvulling werkgever ontstaat.
- 2.
Voor de ambtenaar die een deeltijdbetrekking vervult, wordt
als berekeningsgrondslag de in het eerste lid genoemde
berekeningsgrondslag gehanteerd, vermenigvuldigd met de
deeltijdfactor zoals genoemd in artikel 1.2, tweede lid van
het pensioenreglement, direct voorafgaande aan het ontstaan
van het recht op een Aanvulling werkgever.
Hoogte van de Aanvulling werkgever
Artikel 5a:3
- 1.
De Aanvulling werkgever bedraagt een percentage van de
berekeningsgrondslag, dat eenmalig wordt vastgesteld op het
moment dat hij voor het eerst gebruikmaakt van de FPU
Gemeenten aan de hand van de leeftijd van de ambtenaar op 31
december 2005 en bedraagt:
Leeftijd ambtenaar op 31 december 2005 | Aanvulling werkgever als percentage van
berekeningsgrondslag bij uittreden op
spilleeltijd |
56 | 6,9 |
57 | 8,0 |
58 | 9,4 |
59 | 11,3 |
60 | 14 |
61 of ouder | 16 |
- 2.
De hoogte van de aanvulling werkgever wordt actuarieel
neutraal herrekend indien de ambtenaar uittreedt op een
eerder of later moment dan de voor hem geldende
spilleeftijd.
- a.
De in het tweede lid genoemde spilleeftijd is voor
de ambtenaar geboren
- i.
vóór of op 1 april 1947: 61 jaar en twee
maanden;
- ii.
na 1 april 1947: 62 jaar en drie maanden.
- b.
Voor zover dit leidt tot een vroegere spilleeftijd
dan genoemd onder a, is de in het tweede lid
genoemde spilleeftijd voor de ambtenaar die onder de
FPU maatregel 42, 43, 44 FPU-jaren valt, het moment
waarop hij het aantal dienstjaren van 42 jaar en
twee maanden, respectievelijk 43 jaar en twee
maanden, respectievelijk 44 jaar en twee maanden
bereikt.
Aftopping aanvulling werkgever voor medewerkers die vanaf 1
juli 2006 gebruikmaken van de FPU Gemeenten
Artikel 5a:4
- 1.
Voor medewerkers die vanaf 1 juli 2006 op of na de
spilleeftijd gebruikmaken van hun recht op FPU Gemeenten
wordt de uitkering afgetopt op 100% van het totaalinkomen.
Voor de definitie van totaalinkomen wordt verwezen naar
artikel 5a:4b eerste lid. Als de Aanvulling werkgever niet
of niet volledig tot uitkering komt wordt dat gedeelte van
de Aanvulling werkgever doorgeschoven naar het ouderdoms- en
nabestaandenpensioen vanaf 65 jaar.
- 2.
Voor werknemers die vanaf 1 juli 2006 vóór de spilleeftijd
gebruikmaken van hun recht op FPU Gemeenten wordt de
uitkering afgetopt op 90% van het totaalinkomen. Voor de
definitie van totaalinkomen wordt verwezen naar artikel
5a:4b, eerste lid.
- a.
de in het tweede lid genoemde spilleeftijd is voor
de ambtenaar geboren:
- i.
vóór of op 1 april 1947: 61 jaar en twee
maanden;
- ii.
na 1 april 1947: 62 jaar en drie maanden;
- b.
voor zover dit leidt tot een vroegere spilleeftijd
dan genoemd onder a, is de in het tweede lid
genoemde spilleeftijd voor de ambtenaar die onder de
FPU maatregel 42, 43, 44 FPU-jaren valt, het moment
waarop hij het aantal dienstjaren van 42 jaar en
twee maanden, respectievelijk 43 jaar en twee
maanden, respectievelijk 44 jaar en twee maanden
bereikt.
Aftopping aanvulling werkgever voor medewerkers die in de
periode van 1 januari 2006 tot 1 juli 2006 gebruikmaken van de
FPU Gemeenten
Artikel 5a:4a
- 1.
Voor werknemers die vanaf 1 januari 2006 tot 1 juli 2006 op
of na de spilleeftijd van de FPU Gemeenten gebruikmaken van
hun recht op FPU Gemeenten wordt de uitkering afgetopt op
100% van het totaalinkomen. Voor de definitie van
totaalinkomen wordt verwezen naar artikel 5a:4b eerste lid.
Als de Aanvulling werkgever niet of niet volledig tot
uitkering komt wordt dat gedeelte van de Aanvulling
werkgever doorgeschoven naar het ouderdoms- en
nabestaandenpensioen vanaf 65 jaar.
- 2.
Voor werknemers die vanaf 1 januari 2006 tot 1 juli 2006
vóór de spilleeftijd van de FPU Gemeenten gebruikmaken van
hun recht op FPU Gemeenten wordt de uitkering afgetopt op
90% van het totaalinkomen. Voor de definitie van
totaalinkomen wordt verwezen naar artikel 5a:4b eerste
lid.
- 3.
De in het eerste en tweede lid genoemde spilleeftijd is voor
de ambtenaar geboren
- a.
vóór of op 1 april 1947: 60 jaar
- b.
Aftopping aanvulling werkgever voor medewerkers die vóór 1
januari 2006 gebruikmaken van de FPU Gemeenten
Artikel 5a:4b
- 1.
Onder het totaalinkomen van de ambtenaar wordt verstaan de
som van:
- a.
- b.
de Aanvulling werkgever; en,
in het geval dat een deeltijdbetrekking resteert na het
ontslag op grond van artikel 8:11;
- c.
de berekeningsgrondslag zoals genoemd in artikel
5a:2, eerste lid, vermenigvuldigd met de
deeltijdfactor die ontstaat op het moment dat
ontslag is verleend op grond van artikel 8:11;
- d.
de andere inkomsten uit of in verband met de
resterende deeltijdbetrekking.
- 2.
De Aanvulling werkgever wordt slechts uitgekeerd voor zover
het totaalinkomen van de ambtenaar niet meer bedraagt dan
90% van de berekeningsgrondslag.
- 3.
De beoordeling of het totaalinkomen boven 90% van de
berekeningsgrondslag uitkomt, vindt plaats bij elk ontslag
op grond van artikel 8:11.
- 4.
Bij de in het eerste lid, onder a, bedoelde FPU-uitkering
blijft buiten beschouwing dat gedeelte van de uitkering
krachtens de FPU-regeling dat gebaseerd is op een
individuele opbouw zoals geregeld in het
pensioenreglement.
- 5.
Indien de in het eerste lid, onder a, bedoelde FPU-uitkering
is verminderd krachtens artikel 9 of 10 van het Reglement
flexibel pensioen en uittreden (FPU) ter zake van
basisuitkering en aanvullende uitkering, respectievelijk in
verband met samenloop met inkomsten uit arbeid of bedrijf,
of in verband met samenloop met uitkering ter zake van
arbeidsongeschiktheid, wordt voor de toepassing van dit
artikel uitgegaan van de onverminderde FPU-uitkering.
Einde van het recht op een Aanvulling werkgever
Artikel 5a:5
Het recht op een Aanvulling werkgever eindigt bij een ontslag
anders dan op grond van artikel 8:11 dan wel wanneer niet langer
recht bestaat op een uitkering krachtens de FPU-regeling.
Pensioenopbouw
Artikel 5a:6
De werkgever betaalt aan de ambtenaar die gebruikmaakt van de
FPU Gemeenten een Vergoeding pensioenpremie die overeenkomt met
de werkgeversbijdrage in de doorsneepremie die vereist is voor
20% pensioenopbouw gedurende de periode dat gebruik wordt
gemaakt van de regeling. De in de eerste volzin genoemde
pensioenopbouw heeft betrekking op dat deel van de
dienstbetrekking waarvoor ontslag is verleend op grond van
artikel 8:11.
Lokaal beleid
Artikel 5a:7
Het college kan een nadere regeling treffen op grond waarvan het
gebruik van de FPU Gemeenten kan worden beïnvloed. Deze nadere
regeling laat de aanspraken van de ambtenaar op de FPU Gemeenten
onverlet.
§ 2. Pensioenopbouw bij afloop loopbaan
Artikel 5a:9
Indien de ambtenaar op grond van artikel 3:1, zevende lid, bij
dezelfde of een andere werkgever in de gemeentelijke sector, een
andere functie met een gelijke formele arbeidsduur accepteert,
blijft de pensioenopbouw gebaseerd op de oude inschaling.
6 VAKANTIE, VAKANTIETOELAGE EN (ZWANGERSCHAPS- EN
BEVALLINGS)VERLOF
Vakantie
Artikel 6:1
In elk kalenderjaar heeft de ambtenaar recht op vakantie met behoud
van bezoldiging.
Artikel 6:1:1
- 1.
De vakantie, waarop de ambtenaar recht heeft ingevolge artikel
6:1, wordt verleend, tenzij de belangen van de dienst zich
daartegen verzetten en toepassing wordt gegeven aan het bepaalde
in artikel 6:2:4, eerste lid, dan wel toepassing wordt gegeven
aan artikel 6:2:6.
- 2.
De vakantie wordt verleend door het college.
Artikel 6:2
- 1.
De duur van de vakantie van de ambtenaar met een volledige
betrekking bedraagt ten minste 158,4 uur per kalenderjaar.
- 2.
Voor 1 november (tenzij lokaal anders is geregeld) kan de
ambtenaar verzoeken in hetdaaropvolgende kalenderjaar de
arbeidsduur per jaar te mogen overschrijden met - bij een
volledige betrekking - een maximum van 50,4 uren en deze uren om
te zetten in vakantie als bedoeld in het eerste lid. Voor de
ambtenaar die is aangesteld voor een arbeidsduur van minder dan
36 uur per week geldt een naar evenredigheid lager aantal uren
als maximum.
- 3.
Het college wijst een verzoek als bedoeld in het vorige lid toe,
tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich daartegen
verzetten.
Artikel 6:2:1
- 1.
Met inachtneming van het bepaalde in artikel 6:2 geeft het
college algemene regels met betrekking tot de duur van de
vakantie.
- 2.
De duur van de vakantie van een ambtenaar die is aangesteld voor
een formele arbeidsduur van minder dan 36 uur per week, wordt
naar evenredigheid verminderd.
- 3.
Bij de in het eerste lid bedoelde algemene regels wordt ten
aanzien van de ambtenaren of bepaalde groepen van ambtenaren
voorzien in een vermeerdering van de vakantie op grond van
volbrachte diensttijd of bereikte leeftijd, dan wel van beide,
waarbij het bepaalde in het tweede lid van overeenkomstige
toepassing is.
- 4.
De aan de ambtenaar volgens de in het eerste lid bedoelde
algemene regels toekomende vakantie wordt vermeerderd met 14,4
uren ten aanzien van degene, bedoeld in de artikelen 3:3 en
3:3:1, indien regelmatig en in belangrijke mate op onregelmatige
uren wordt gewerkt, respectievelijk indien de in artikel 3:3:1
genoemde verplichting regelmatig en in belangrijke mate op de
ambtenaar rust.
- 5.
In gevallen waarin dit artikel niet voorziet, stelt het college
bijzondere regels vast.
- 6.
- 7.
Het recht op vermeerdering van de vakantie als bedoeld in het
derde lid van dit artikel vervalt met ingang van de dag waarop
de ambtenaar gebruikmaakt van de FPU Gemeenten als omschreven in
hoofdstuk 5a.
Artikel 6:2:2
- 1.
De vakantie kan worden opgesplitst, maar wordt als regel voor
ten minste 2/3 deel, doch in elk geval voor ten minste tien
werkdagen, aaneensluitend verleend.
- 2.
De vakantie wordt desverlangd zoveel mogelijk, in het bijzonder
voor wat betreft de aaneengesloten periode, bedoeld in het
eerste lid, verleend in het tijdvak van 1 mei tot 1 oktober. De
ambtenaar wordt in de gelegenheid gesteld vakantie op te nemen
op officiële feestdagen, samenhangend met geloof en/of culturele
achtergrond anders dan de feestdagen genoemd in artikel 4:2:1
derde lid, bij het huwelijk of geregistreerd partnerschap van
bloed- en aanverwanten in eerste en tweede graad en bij
verhuizing.
- 3.
De beslissing omtrent de tijdstippen waarop de vakantie zal
worden verleend, alsmede die omtrent de tijdvakken waarin de
vakantie eventueel zal worden gesplitst , berust bij het
bestuursorgaan dat de vakantie verleent. Bij die beslissing
wordt, voor zover de belangen van de dienst en die van de andere
ambtenaren die toelaten, zoveel mogelijk rekening gehouden met
de wensen van de ambtenaar.
Vakantieopbouw tijdens ziekte, arbeidsongeschiktheid en andere
redenen van afwezigheid
Artikel 6:2:3
- 1.
De ambtenaar die in de loop van een kalenderjaar is aangesteld
of wordt ontslagen heeft recht op een duur van de vakantie naar
rato van de tijd dat hij zijn betrekking vervult.
- 2.
Voor de ambtenaar die door oorzaken anders dan die bedoeld in
het eerste lid , niet gedurende het volle kalenderjaar zijn
betrekking vervult, wordt de duur van de vakantie, zo mogelijk
van het lopende en overigens van een volgend kalenderjaar, naar
evenredigheid verminderd behoudens het bepaalde in het derde
lid.
- 3.
Onverminderd het bepaalde in artikel 6:1:1, eerste lid, wordt
een vermindering, bedoeld in het tweede lid, niet
toegepast:
- a.
gedurende de laatste 6 maanden van de periode van
afwezigheid, wegens zwangerschap en bevalling of niet
aan schuld of nalatigheid te wijten ziekte van de
ambtenaar, voorafgaand aan het herstel of het ontslag
van de ambtenaar;
- b.
in geval van verblijf in militaire dienst, anders dan
voor eerste oefening;
- c.
indien en voor zolang de ambtenaar voor ten hoogste 55%
van de voor hem vastgestelde werktijd wegens niet aan
zijn schuld of nalatigheid te wijten ziekte verhinderd
is zijn betrekking te vervullen. Deze verhindering wordt
voor het bepalen van de in dit lid onder a bedoelde
periode van zes maanden buiten beschouwing gelaten.
Een opnieuw ingetreden verhindering tot het vervullen van de
betrekking wegens ziekte wordt voor het bepalen van de in dit
lid onder a bedoelde periode van zes maanden als een
voortzetting van de vorige verhindering beschouwd, tenzij die
verhindering zich voordoet nadat tenminste vier weken zijn
verstreken sedert de ambtenaar zijn betrekking volledig heeft
hervat.
- 4.
Indien aan de ambtenaar op zijn verzoek vakantie wordt verleend
op werkdagen, waarop hij wegens ziekte slechts gedurende een
gedeelte daarvan zijn arbeid kan verrichten, wordt het aantal
vakantie-uren van de ambtenaar verminderd met het aantal uren
waarmee het aantal vakantie-uren verminderd zou worden ingeval
de ambtenaar niet gedeeltelijk wegens ziekte verhinderd zou zijn
geweest tenzij het bevoegde bestuursorgaan dat de vakantie
verleent in naar zijn oordeel daarvoor in aanmerking komende
gevallen anders beslist.
- 5.
Voor vakantie-uren waarop de ambtenaar aanspraak heeft, maar die
met ingang van de dag van ontslag nog niet zijn verleend wordt
een vergoeding gegeven. Deze vergoeding is gelijk aan het
uurloon van de ambtenaar voor elk niet verleend
vakantie-uur.
Artikel 6:2:4
- 1.
Is aan de ambtenaar om redenen van dienstbelang in enig
kalenderjaar de vakantie niet of niet geheel verleend, dan wordt
hem die nog niet genoten vakantie zoveel mogelijk in het
eerstvolgende, doch uiterlijk voor het einde van het tweede
volgende kalenderjaar verleend.
- 2.
Indien het belang van de dienst het onvermijdelijk maakt, dat de
vakantie of het aaneengesloten gedeelte daanan wordt genoten
buiten het in artikel 6:2:2, tweede lid, genoemde tijdvak, kan
door het college de duur van de vakantie of het aaneengesloten
deel daarvan met 1/3 worden verlengd.
Artikel 6:2:5
- 1.
Verleende vakantie kan worden ingetrokken, wanneer dringende
redenen van dienstbelang zulks noodzakelijk maken. Indien ten
gevolge daarvan de ambtenaar op een bepaalde werkdag slechts
gedeeltelijk vakantie genoot, worden de genoten vakantieuren van
die werkdag niet in aanmerking genomen bij de berekening van het
aantal genoten vakantie-uren.
- 2.
Indien de ambtenaar ten gevolge van de intrekking van de
vakantie geldelijke schade lijdt, wordt deze schade hem
vergoed.
Artikel 6:2:6
- 1.
Indien in enig kalenderjaar de vakantie geheel of gedeeltelijk
niet is verleend:
- a.
op verzoek van de ambtenaar;
- b.
als gevolg van afwezigheid wegens ziekte die niet aan de
schuld of nalatigheid van de ambtenaar is te wijten
of
- c.
als gevolg van verblijf in militaire dienst anders dan
voor eerste oefening, wordt de niet genoten vakantie in
een volgend kalenderjaar verleend, tenzij het belang van
de dienst of de belangen van de andere ambtenaren zich
daartegen verzetten.
Een verzoek als bedoeld onder a kan achterwege blijven, indien
de niet genoten vakantie minder is dan een nader door het
college te bepalen aantal uren.
- 2.
De wegens ziekte tijdens een vakantie niet genoten vakantie-uren
worden als niet verleend beschouwd, indien de ambtenaar
aannemelijk kan maken dat hij, ware hem geen vakantie verleend,
op die uren verhinderd zou zijn geweest zijn betrekking te
vervullen.
- 3.
Het bepaalde in het eerste en tweede lid geldt met dien
verstande, dat de ambtenaar in enig kalenderjaar nimmer meer
vakantie-uren kan opnemen dan anderhalf maal het hem bij of
krachtens artikel 6:2:1 toekomende aantal uren tenzij op een
desbetreffend verzoek van de ambtenaar uitdrukkelijk anders is
beslist.
Artikel 6:2:7
Aan de ambtenaar die tijdens zijn vakantie bepaalde voordelen welke
aan zijn betrekking zijn verbonden derft, kan deswege een vergoeding
worden toegekend.
Vakantietoelage
Artikel 6:3
- 1.
De ambtenaar heeft aanspraak op een vakantietoelage voor elke
maand waarover hij als zodanig bezoldiging heeft genoten. Indien
een ambtenaar in de loop van een maand zijn betrekking
gaatvervullen dan wel wordt ontslagen, ontvangt hij een
evenredig deel van de vakantietoelage over die maand.
- 2.
De vakantietoelage bedraagt per kalendermaand 8% van de voor de
ambtenaar in die maand geldende bezoldiging, met dien verstande
dat aan de ambtenaar ten minste het bedrag wordt uitbetaald dat
gelijk is aan de voor ambtenaren vastgestelde minimum
vakantietoelage, welk bedrag bij het vervullen van een
onvolledige betrekking naar evenredigheid wordt verminderd.
Artikel 6:3:1
- 1.
De vakantietoelage, bedoeld in artikel 6:3 , wordt eenmaal per
kalenderjaar uitbetaald over de periode van 12 maanden,
beginnende met de maand juni van het voorafgaande kalenderjaar.
In afwijking van het bepaalde in de vorige zin vindt uitbetaling
ook plaats bij ontslag van de ambtenaar.
- a.
Artikel 6:3 , alsmede het eerste lid van dit arrikel
zijn niet van toepassing op de ambtenaar, die in
werkelijke dienst is of te werk is gesteld in de zin van
artikel 9 van de Wet gewetensbezwaren militaire
dienst;
- b.
Aan de ambtenaar die ingevolge wettelijke verplichting
anders dan voor herhalingsoefeningen als militair in
werkelijke dienst is, of te werk is gesteld in de zin
van artikel 9 van de Wet gewetensbezwaren militaire
dienst en die vervangende dienst gedurende negen maanden
heeft vervuld, wordt een bedrag uitgekeerd, dat gelijk
is aan het verschil tussen het bedrag, dat hij als
vakantie-uitkering uit hoofde van zijn militaire dienst
of tewerkstelling in de zin van de Wet gewetensbezwaren
militaire dienst ontvangt en het bedrag aan
vakantietoelage - mits dit hoger is - dat hij zou hebben
ontvangen indien de voorgaande leden op hem van
toepassing zouden zijn en de toelage zou zijn berekend
op basis van de volle aan zijn betrekking verbonden
bezoldiging.
- 3.
Bij de toepassing van dit artikel wordt in acht genomen dat de
tijd gedurende welke bij wijze van disciplinaire straf of uit
hoofde van schorsing een gedeelte van de bezoldiging wordt
ingehouden buiten beschouwing wordt gelaten, indien en voorzover
dat bij de strafoplegging of schorsing is bepaald. Artikel
8:15:2, vierde en vijfde lid, is van overeenkomstige
toepassing.
- 4.
Met betrekking tot de uitvoering van dit artikel kan het college
nadere regels stellen.
Buitengewoon verlof
Artikel 6:4
- 1.
De ambtenaar die op grond van de Waz recht heeft op
calamiteiten- en ander kort verzuimverlof of kraamverlof heeft
gedurende dit verlof aanspraak op doorbetaling van zijn
bezoldiging.
- 2.
In een nader vast te stellen regeling wordt bepaald in welke
andere gevallen aan de ambtenaar door het college buitengewoon
verlof met behoud van de bezoldiging kan worden verleend.
- 3.
In een nader vast te stellen regeling wordt bepaald in welke
gevallen het college buitengewoon verlof kan verlenen aan de
ambtenaar die lid is van een op grond van artikel 12:1, derde
lid, toegelaten organisatie.
- 4.
In de situatie dat er tijdens de non-activiteit elders pensioen
wordt opgebouwd, is het verhaal van de Vut-fonds bijdrage als
bedoeld in artikel 21 van het FPU-reglement basisen aanvullende
uitkering gelijk aan de bijdrage die voor de ambtenaar is
verschuldigd.
Artikel 6:4:1
- 1.
Het college verleent aan de ambtenaar buitengewoon verlof met
behoud van bezoldiging op de dag dat het huwelijk of
geregistreerd partnerschap van de ambtenaar wordt
voltrokken.
- 2.
De ambtenaar meldt tenminste twee weken tevoren aan het college
wanneer het huwelijk of het registeren van het partnerschap zal
plaatsvinden.
Langdurend zorgverlof
Artikel 6:4:1a
- 1.
De ambtenaar die op grond van de Waz recht heeft op langdurend
zorgverlof heeft over de uren dat hij dit verlof geniet
aanspraak op doorbetaling van 50% van zijn bezoldiging.
- 2.
Indien de ambtenaar gedurende het langdurend zorgverlof wegens
ziekte niet in staat is zijn betrekking te vervullen vindt geen
opschorting van het langdurend zorgverlof plaats.
- 3.
De ambtenaar die langdurend zorgverlof geniet en langer dan 7
kalenderdagen wegens ziekte niet in staat is zijn betrekking te
vervullen heeft met ingang van de achtste kalenderdag aanspraak
op zijn volledige bezoldiging.
- 4.
De duur van de vakantie van de ambtenaar die langdurend
zorgverlof geniet wordt verminderd naar evenredigheid van de
omvang van het langdurend zorgverlof.
- 5.
Indien de ambtenaar wegens ziekte niet in staat is zijn
betrekking te vervullen en deze ziekteperiode duurt langer dan 7
kalenderdagen, wordt met ingang van de achtste kalenderdag de
vermindering van de duur van de vakantie beëindigd.
- 6.
De opbouw van de vakantietoelage van de ambtenaar die langdurend
zorgverlof geniet vindt plaats op basis van de bezoldiging
genoemd in het eerste lid.
- 7.
Indien de ambtenaar wegens ziekte niet in staat is zijn
betrekking te vervullen en deze ziekteperiode duurt langer dan 7
kalenderdagen, vindt met ingang van de achtste kalenderdag de
opbouw van de vakantietoelage weer plaats op basis van de
volledige bezoldiging.
Vakbondsverlof
Artikel 6:4:2
- 1.
Voor de toepassing van dit artikel worden verstaan onder:
- a.
Centrales van overheidspersoneel;
- 1.
de Algemene Centrale van overheidspersoneel
(ACOP);
- 2.
de Christelijke Centrale van overheids- en
onderwijs personeel (CCOOP);
- 3.
de Centrale van Middelbare en Hogere
Functionarissen bij overheid, onderwijs, bedrijven
en instellingen (CMHF).
- b.
Verenigingen van ambtenaren
de verenigingen van ambtenaren welke zijn aangesloten
bij de onder a genoemde centrales van
overheidspersoneel.
- 2.
Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt
door het college buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging
verleend aan de ambtenaar:
- a.
voor het bijwonen van algemene vergaderingen van
verenigingen van ambtenaren of, voor zover het algemene
verenigingen betreft welke ook andere groepen van
ambtenaren dan gemeentepersoneel organiseren, voor het
bijwonen van algemene vergaderingen van een landelijke
groep van gemeentepersoneel indien de ambtenaar lid van
het hoofdbestuur, bestuurslid ener landelijke groep of
afgevaardigde van een afdeling is, met dien verstande
dat van elke afdeling voor iedere vijftig leden of
gedeelte daarvan aan ten hoogste twee afgevaardigden tot
een maximum van tien afgevaardigden, verlof wordt
verleend;
- b.
voor het bijwonen van hoofdbestuursvergaderingen indien
hij lid is van het hoofdbestuur van bondsraad- of
bestuursraadvergaderingen indien hij lid is van de
bonds- of bestuursraad, en van groepsraadvergaderingen
indien hij lid is van een landelijke groepsraad;
- c.
voor het bijwonen van één algemene vergadering van de
centrale organisatie waarbij de vereniging van de
ambtenaar is aangesloten, indien hij als
vertegenwoordiger van zijn vereniging aan die
vergadering deelneemt.
- 3.
Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten wordt
door het college aan de ambtenaar met een volledige betrekking
buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging verleend:
- a.
om, indien hij daartoe door een centrale van
overheidspersoneel als bedoeld in het eerste lid, onder
a of door een daarbij aangesloten vereniging is
aangewezen, bestuurlijke en/of vertegenwoordigende
activiteiten te ontplooien binnen die centrale of die
daarbij aangesloten vereniging, onderscheidenlijk binnen
het gemeentelijk apparaat, welke ertoe strekken de
doelstellingen van deze centrale van overheidspersoneel
en/of de daarbij aangesloten vereniging te ondersteunen,
alles te zamen voor ten hoogste 216 uren per
kalenderjaar.
- b.
voor het - op uitnodiging van een vereniging van
ambtenaren - als cursist deelnemen aan een cursus welke
door of ten behoeve van de leden van die vereniging van
ambtenaren wordt gegeven, alles te zamen voor ten
hoogste 43,2 uren per twee kalenderjaren.
- 4.
Van het buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging van een
ambtenaar die is aangesteld voor een formele arbeidsduur per
week van minder dan 36 uur wordt het aantal uren genoemd in het
derde lid onder de a en b, naar evenredigheid verminderd.
- 5.
Het verlof, bedoeld in het tweede en derde lid tezamen, kan voor
de ambtenaar met een volledige betrekking niet meer bedragen dan
ten hoogste 244,8 uren per kalenderjaar, echter met dien
verstande dat ten hoogste 316,8 uren verlof kan worden verleend
aan de ambtenaar die:
- a.
lid is van het hoofdbestuur van een centrale van
overheidspersoneel, genoemd in het eerste lid onder a ,
nr. 1 of 2 en/of van een vereniging van ambtenaren die
rechtstreeks bij die centrale is aangesloten.
- b.
lid is van het centrale bestuur van de centrale genoemd
in het eerste lid onder a , nr.3 en/of bestuurs lid is
van een sector of sectie van de centrale.
Het buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging van een
ambtenaar die is aangesteld voor een formele arbeidsduur per
week van minder dan 36 uur wordt het aantal uren genoemd in het
derde lid onder a en b, naar evenredigheid verminderd.
- 6.
Verlof, bedoeld in de vorige leden, kan slechts worden verleend
aan de ambtenaar die lid is van een vereniging van ambtenaren,
bedoeld in het eerste lid, onder b.
- 7.
Tenzij andere belangen van de dienst zich daartegen verzetten,
wordt aan de ambtenaar die door de vereniging van ambtenaren
waarvan hij lid is, is aangewezen als lid van de commissie,
bedoeld in artikel 12:1, tweede lid, buitengewoon verlof met
behoud van bezoldiging verleend voor het bijwonen van de
vergadering van die commissie, alsmede voor een voorvergadering
per uitgeschreven commissievergadering. Hetgeen ten aanzien van
de voorvergadering is bepaald, geldt eveneens voor de ambtenaar
die door de vereniging van ambtenaren waarvan hij lid is, is
aangewezen als plaatsvervangend lid van de commissie bedoeld in
artikel 12:1, tweede lid.
- 8.
Het college kan omtrent het bepaalde in dit artikel nadere
regels stellen, waarbij het te verlenen verlof, bedoeld in het
tweede, derde en vijfde lid, op een lager aantal uren kan worden
gesteld.
Artikel 6:4:2a
(vervallen)
Kortdurend zorgverlof
Artikel 6:4:3
- 1.
De ambtenaar met een volledige betrekking kan voor maximaal 72
uur per kalenderjaar aanspraak maken op kortdurend zorgverlof op
grond van de Waz.
- 2.
Het maximum van 72 uur, als genoemd in het eerste lid, wordt
voor de ambtenaar die is aangesteld voor een formele
betrekkingsomvang van minder dan 36 uur per week naar
evenredigheid verminderd.
- 3.
Het verlof komt voor de helft voor de rekening van de werkgever
en voor de helft voor de rekening van de ambtenaar.
- 4.
Het college bepaalt in overleg met de ambtenaar nader de wijze
waarop de verrekening van het verlof met hem plaatsvindt.
Verrekening met de vakantie bedoeld in artikel 6:2 is
mogelijk.
Non-activiteit
Artikel 6:4:4
- 1.
Bij non-activiteit, bedoeld in artikel 125c, eerste lid, van de
Ambtenarenwet bestaat geen recht op doorbetaling van de
bezoldiging en vakantietoelage.
- 2.
Indien de ambtenaar uit hoofde van zijn benoeming of verkiezing,
bedoeld in artikel 125c, tweede lid, Ambtenarenwet 1929,
aanspraak heeft op een vaste vergoeding - niet zijnde een
onkostenvergoeding - wordt op zijn bezoldiging over de tijd dat
hij het op grond van dat artikellid verleende verlof geniet een
inhouding toegepast. Deze inhouding gaat hetgeen hij geacht kan
worden te ontvangen als vergoeding voor de met het verlof
overeenkomende tijd niet te boven.
- 3.
Het college kan ter uitvoering van de vorige leden nadere regels
vaststellen.
Overige redenen buitengewoon verlof
Artikel 6:4:5
Het college kan aan een ambtenaar op diens verzoek, met behoud van
het genot van de gehele of gedeeltelijke bezoldiging en al dan niet
onder bepaalde nadere voorwaarden, verlof verlenen om andere redenen
dan die welke zijn genoemd in artikel 6:4 tot en met artikel 6:4:4.
Het verlof wordt verleend voor maximaal één jaar.
Artikel 6:4:5a
- 1.
Het college kan aan de ambtenaar die benoemd is tot bezoldigd
bestuurder van een vereniging van ambtenaren op diens verzoek
onbetaald verlof verlenen voor de duur van de vervulling van de
functie voor ten hoogste twee jaren.
- 2.
Gedurende de periode van het verlof is het verhaal van de
pensioenpremies en de Vut-fonds bijdrage als bedoeld in artikel
21 van het FPU-reglement basis- en aanvullende uitkering gelijk
aan het bedrag van de premies en de bijdrage die voor de
ambtenaar zijn verschuldigd. Bij deeltijd verlof wordt het
verhaal naar rato vastgesteld. Het verhaal is, voor wat betreft
de pensioenpremies, niet aan de orde in het geval dat het verlof
voor ten hoogste drie maanden is verleend.
Buitengewoon verlof is geen vakantie
Artikel 6:4:6
Het buitengewoon verlof dat volledig doorbetaald wordt, wordt niet
in mindering gebracht op de vakantie.
Ouderschapsverlof
Artikel 6:5
- 1.
De ambtenaar die op grond van de Waz recht heeft op
ouderschapsverlof, heeft, voor zover lokaal een regeling betaald
ouderschapsverlof is of wordt vastgesteld, over de uren dat hij
dit verlof geniet, maar ten hoogste over 13 maal de formele
arbeidsduur per week, aanspraak op doorbetaling van een
percentage van zijn bezoldiging minus het daaraan gekoppelde
maximale uurbedrag van de fiscale tegemoetkoming van de
Belastingdienst waarop de ambtenaar aanspraak kan maken.
- 2.
Het percentage bedoeld in het eerste lid bedraagt voor de
ambtenaar die wordt bezoldigd volgens:
- 3.
Het is niet toegestaan dat de ambtenaar gedurende de uren dat
het betaald ouderschapsverlof wordt genoten betaalde arbeid
verricht. Het college kan hieromtrent nadere regels
stellen.
- 4.
Op de ambtenaar die op grond van de Waz recht heeft op
ouderschapsverlof is artikel 6:9 niet van toepassing.
Voorwaarden
Artikel 6:5:1
De ambtenaar meldt het voornemen om ouderschapsverlof op te nemen
ten minste drie maanden voor de door hem gewenste ingangsdatum door
middel van het daarvoor vastgestelde aanvraagformulier.
Meerlingen
Artikel 6:5:2
- 1.
Bij twee- of meerlingen bestaat slechts voor één kind aanspraak
betaald ouderschapsverlof.
- 2.
De bepalingen uit artikel 6:5:1, 6:5:3, 6:5:4 en 6:5:7 zijn van
overeenkomstige toepassing indien er, voor het tweede en de
meerdere kinderen van een twee- of meerling, gebruik wordt
gemaakt van de mogelijkheid onbetaald ouderschapsverlof te
genieten.
Ziekte
Artikel 6:5:3
- 1.
Indien de ambtenaar gedurende het ouderschapsverlof wegens
ziekte niet in staat is zijn betrekking te vervullen vindt geen
opschorting van het ouderschapsverlof plaats.
- 2.
De ambtenaar die ouderschapsverlof geniet en langer dan 14
kalenderdagen wegens ziekte niet in staat is zijn betrekking te
vervullen heeft met ingang van de vijftiende kalenderdag
aanspraak op zijn volledige bezoldiging.
Opbouw vakantie en vakantie-toelage
Artikel 6:5:4
- 1.
De duur van de vakantie van de ambtenaar die ouderschapsverlof
geniet, wordt verminderd naar evenredigheid van de omvang van
het ouderschapsverlof.
- 2.
Indien de ambtenaar wegens ziekte niet in staat is zijn
betrekking te vervullen en deze ziekteperiode duurt langer dan
14 kalenderdagen, wordt met ingang van de vijftiende kalenderdag
de vermindering van de duur van de vakantie beëindigd.
- 3.
De opbouw van de vakantietoelage van de ambtenaar die
ouderschapsverlof geniet vindt plaats op basis van de
bezoldiging, die tijdens dit ouderschapsverlof wordt
uitbetaald.
- 4.
Indien de ambtenaar wegens ziekte niet in staat is zijn
betrekking te vervullen en deze ziekteperiode duurt langer dan
14 kalenderdagen, vindt met ingang van de vijftiende kalenderdag
de opbouw van de vakantietoelage weer plaats op basis van de
volledige bezoldiging.
Terugbetaling
Artikel 6:5:5
- 1.
De ambtenaar die gedurende het betaald ouderschapsverlof of
binnen zes maanden daarna ontslag wordt verleend op grond van
artikel 8:1, eerste lid, of artikel 8:13, is verplicht de
bezoldiging, die hij op grond van artikel 6:5 heeft genoten,
terug te betalen.
- 2.
Geen terugbetalingsverplichting ontstaat indien het ontslag als
bedoeld in artikel 8:1, eerste lid:
- a.
het gevolg is van het aanvaarden van een betrekking bij
een andere gemeente;
- b.
en evenmin indien de betrokkene aanspraak heeft op een
uitkering krachtens de Werkloosheidswet, vanwege
werkloosheid, die is ontstaan doordat de ambtenaar
ontslag heeft gevraagd omdat hij de echtgenoot of
geregistreerde partner volgt, die door geheel buiten hem
liggende oorzaken noodzakelijk van standplaats moet
wijzigen.
- 3.
De ambtenaar die gedurende het betaald ouderschapsverlof of
binnen drie maanden daarna op eigen verzoek een betrekking
aanvaardt voor minder uren dan hij direct voorafgaande aan het
ouderschapsverlof vervulde, is verplicht de bezoldiging, die hij
op grond van artikel 6:5 heeft genoten over de uren waarmee zijn
aanstelling wordt verminderd, terug te betalen.
- 4.
De ambtenaar die van het betaald ouderschapsverlof gebruik
maakt, dient zich tevoren schriftelijk akkoord te verklaren met
het in het eerste en derde lid bepaalde.
Artikel 6:5:6
(vervallen)
Artikel 6:5:7
Voor gevallen waarin deze regeling niet of niet naar billijkheid
voorziet, kan het college een bijzondere regeling treffen.
Overgangsrecht ouderschapsverlof
Artikel 6:5a
- 1.
De ambtenaar die op grond van de Waz recht heeft op
ouderschapsverlof, heeft, voor zover lokaal een regeling betaald
ouderschapsverlof is of wordt vastgesteld, over de uren dat hij
dit verlof geniet, maar ten hoogste over 13 maal de formele
arbeidsduur per week, aanspraak op doorbetaling van zijn
bezoldiging, berekend naar een percentage bepaald in het tweede
en derde lid, indien:
- a.
hij op 31 december 2005 één of meer kinderen heeft die
jonger zijn dan acht jaar en waarvoor nog geen
ouderschapsverlof is genoten, en
- b.
hij op 31 december 2005 langer dan één jaar in dienst is
van de gemeente.
- 2.
De ambtenaar die wordt bezoldigd volgens schaal 4 of hoger van
de bezoldigingsregeling heeft recht op doorbetaling van 75% van
de bezoldiging over de arbeidsduur waarvoor het
ouderschapsverlof geldt.
- 3.
De ambtenaar die wordt bezoldigd volgens de schalen 1, 2 of 3
van de bezoldigingsregeling heeft recht op doorbetaling van
respectievelijk 90%, 85% of 80% van de bezoldiging over de
arbeidsduur waarvoor het ouderschapsverlof geldt.
- 4.
Het is niet toegestaan dat betrokkene gedurende de uren dat het
betaald ouderschapsverlof wordt genoten betaalde arbeid
verricht. Het college kan hieromtrent nadere regels
stellen.
- 5.
Over de uren waarop de ambtenaar betaald ouderschapsverlof
geniet wordt het bedrag van de bezoldiging, berekend op grond
van het tweede en derde lid, verminderd met het daaraan
gekoppelde maximale uurbedrag van de fiscale tegemoetkoming van
de Belastingdienst waarop de ambtenaar aanspraak kan maken.
- 6.
Op de ambtenaar die op grond van de Waz recht heeft op
ouderschapsverlof is artikel 6:9 niet van toepassing.
Artikel 6:5a:1
Op de ambtenaar die gebruik maakt van het overgangsrecht betaald
ouderschapsverlof zijn de artikelen 6:5:1 tot en met 6:5:7 van
overeenkomstige toepassing.
Zwangerschaps- en bevallingsverlof
Artikel 6:7
- 1.
De vrouwelijke ambtenaar die op grond van de Waz zwangerschaps-
en bevallingsverlof geniet, heeft gedurende dit verlof aanspraak
op doorbetaling van haar volledige bezoldiging.
- 2.
De Waz-uitkering van het zwangerschaps- en bevallingsverlof
wordt in mindering gebracht op het bedrag waarop de ambtenaar op
grond van het eerste lid recht heeft.
- 3.
De ambtenaar is, wanneer zij recht heeft op zwangerschaps- en
bevallingsverlof, verplicht mee te werken aan de aanvraag en de
uitbetaling van de Waz-uitkering door de gemeente bij en door
het UWV.
- 4.
Indien als gevolg van handelingen of nalaten van handelingen
door de vrouwelijke ambtenaar de Waz-uitkering nog niet tot
uitbetaling is gekomen, vermindering ondergaat, aan de ambtenaar
een boete wordt opgelegd, danwel het recht op de Waz-uitkering
geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit aan haar schuld
of toedoen te wijten is, wordt de Waz-uitkering op de
bezoldiging in mindering gebracht.
Adoptie- en pleegzorgverlof
Artikel 6:8
- 1.
De ambtenaar die op grond van de Waz recht heeft op adoptie- of
pleegzorgverlof, heeft gedurende dit verlof aanspraak op
doorbetaling van zijn volledige bezoldiging.
- 2.
De Waz-uitkering van het adoptie- of pleegzorgverlof wordt in
mindering gebracht op het bedrag waarop de ambtenaar op grond
van het eerste lid recht heeft.
- 3.
De ambtenaar is, wanneer hij recht heeft op adoptie- of
pleegzorgverlof, verplicht mee te werken aan de aanvraag en de
uitbetaling van de Waz-uitkering door de gemeente bij en door
het UWV.
- 4.
Indien als gevolg van handelingen of nalaten van handelingen
door de ambtenaar de Waz-uitkering nog niet tot uitbetaling is
gekomen, vermindering ondergaat, aan de ambtenaar een boete
wordt opgelegd, danwel het recht op de Waz-uitkering geheel of
gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit aan zijn schuld of toedoen
te wijten is, wordt de Waz-uitkering op de bezoldiging in
mindering gebracht.
- 5.
Het adoptie- en pleegzorgverlof schort de termijnen, bedoeld in
artikel 7:3, niet op.
Onbetaald verlof onder meer t.b.v. de gemeentelijke
levensloopregeling
Artikel 6:9
- 1.
De ambtenaar die langer dan een jaar in dienst is van de
gemeente kan het college verzoeken hem onbetaald verlof te
verlenen voor een periode van tenminste 1 maand en ten hoogste
18 maanden.
- 2.
De ambtenaar geniet in een periode van vijf jaar maximaal 18
maanden onbetaald verlof. Per jaar heeft de ambtenaar recht op
maximaal één periode van onbetaald verlof.
- 3.
Het college kan afwijken van de in het eerste en tweede lid
gestelde voorwaarden.
- 4.
Het verzoek van de ambtenaar heeft betrekking op de volledige
arbeidsduur of op een deel daarvan.
- 5.
De ambtenaar dient het verzoek tenminste drie maanden voor de
gewenste ingangsdatum in. Het college stelt vast hoe het verzoek
wordt ingediend.
- 6.
Het college beslist zo snel mogelijk, maar uiterlijk binnen twee
maanden na ontvangst van het verzoek. De ambtenaar ontvangt
schriftelijk bericht van de beslissing van het college.
- 7.
Indien de ambtenaar betaalde arbeid verricht over de uren dat
hij onbetaald verlof geniet, kan het college het verlof
intrekken.
- 8.
Onverminderd het zevende lid kan het onbetaalde verlof niet
tussentijds worden beëindigd tenzij het college en de ambtenaar
hiermee instemmen.
- 9.
Het college kent een verzoek om onbetaald verlof dat betrekking
heeft op een periode direct voorafgaand aan de pensionering toe,
tenzij zwaarwegende dienstbelangen zich daartegen verzetten. In
afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt het verlof
verleend voor een periode van maximaal drie jaren.
Aanspraken tijdens het verlof
Artikel 6:10
- 1.
De duur van de vakantie van de ambtenaar die onbetaald verlof
geniet wordt verminderd naar evenredigheid van de omvang van het
onbetaald verlof.
- 2.
Gedurende de periode van verlof bestaat geen aanspraak op
uitkeringen, tegemoetkomingen, toeslagen, toelagen en
(kosten)vergoedingen. Bij deeltijd verlof wordt dit naar rato
vastgesteld.
- 3.
Gedurende de periode van het verlof bestaat aanspraak op de
gehele vergoeding als bedoeld in artikel 7:24a.
- 4.
Gedurende de periode van het verlof is het verhaal van de
pensioenpremies en de Vut-fonds bijdrage als bedoeld in artikel
21 van het FPU-reglement basis- en aanvullende uitkering gelijk
aan het bedrag van de premies en de bijdrage die voor de
ambtenaar zijn verschuldigd. Bij deeltijd verlof wordt het
verhaal naar rato vastgesteld. Het verhaal is, voor wat betreft
de pensioenpremies, niet aan de orde in het geval dat het verlof
voor ten hoogste drie maanden is verleend.
Samenloop met ziekte
Artikel 6:11
- 1.
Het verlof van de ambtenaar die voor een deel van zijn
betrekking onbetaald verlof geniet en langer dan 14
kalenderdagen ziek is, eindigt met ingang van de vijftiende
kalenderdag.
- 2.
Het college kan besluiten het verlof van de ambtenaar die
volledig onbetaald verlof geniet en langer dan 14 kalenderdagen
ziek is, in schrijnende gevallen te beëindigen. Dit kan niet
wanneer er sprake is van verlof voorafgaand aan
pensionering.
Samenloop met zwangerschaps- en bevallingsverlof
Artikel 6:12
Het onbetaalde verlof eindigt op de eerste dag van het
zwangerschaps- en bevallingsverlof.
Hoofdstuk 6a DE GEMEENTELIJKE LEVENSLOOPREGELING
Begripsomschrijvingen
Artikel 6a:1
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
- a.
gemeentelijke levensloopregeling: een regeling als bedoeld
in artikel 19g van de Wet op de loonbelasting 1964;
- b.
instelling: een door de ambtenaar gekozen kredietinstelling
of verzekeraar als bedoeld in artikel 19g, vierde lid, Wet
op de loonbelasting 1964;
- c.
levenslooprekening: een bij de instelling door de ambtenaar
geopende geblokkeerde rekening, waarop de inleg van de
ambtenaar wordt gestort;
- d.
levensloopverzekering: een bij de instelling door de
ambtenaar afgesloten verzekering, waarop de inleg van de
ambtenaar wordt gestort;
- e.
levenslooptegoed: het tegoed op een levenslooprekening
onderscheidenlijk het verzekerd kapitaal.
Verzoek tot deelname levensloopregeling
Artikel 6a:3
- 1.
De ambtenaar die deel wil nemen aan de gemeentelijke
levensloopregeling meldt dit bij het college.
- 2.
Het college verwerkt de melding uiterlijk met ingang van de
derde kalendermaand na ontvangst, tenzij niet wordt voldaan aan
de eisen zoals genoemd in artikel 6a:4.
- 3.
Het college stelt vast hoe de melding moet plaatsvinden.
Voorwaarden deelname levensloopregeling
Artikel 6a:4
- 1.
De ambtenaar informeert het college schriftelijk over de
instelling waarbij de levenslooprekening of de
levensloopverzekering wordt aangehouden.
- 2.
De ambtenaar verklaart schriftelijk aan het college of hij een
levenslooptegoed heeft opgebouwd bij een of meer gewezen
inhoudingsplichtigen tenzij een andere werkgever bij wie de
ambtenaar in dienstbetrekking staat geacht wordt
inhoudingsplichtig te zijn ten aanzien van dit
levenslooptegoed.
- 3.
De ambtenaar stemt er schriftelijk mee in dat de instelling aan
het college informatie verstrekt over de omvang van het
levenslooptegoed van de ambtenaar tenzij dit levenslooptegoed
geacht wordt te zijn opgebouwd bij een andere
inhoudingsplichtige bij wie de ambtenaar in dienstbetrekking
staat.
- 4.
De ambtenaar verklaart schriftelijk aan het college dat hij
voldoet aan de voorwaarden die deWet op de loonbelasting 1964
aan deelname stelt.
Inleg
Artikel 6a:5
- 1.
De ambtenaar vermeldt bij zijn melding om deel te nemen aan de
gemeentelijke levensloopregeling het gewenste bedrag van de
inleg per jaar.
- 2.
De ambtenaar kan eenmaal per jaar op een door het college
aangewezen wijze en tijdstip de hoogte van de inleg
wijzigen.
- 3.
De inleg bestaat uit een of meerdere van de in artikel 6a:6
genoemde bronnen.
Bronnen
Artikel 6a:6
De jaarlijkse inleg van de ambtenaar in het kader van de
gemeentelijke levensloopregeling bestaat uit een of meer van de
volgende bronnen:
- a.
- b.
- c.
- d.
de levensloopbijdrage als genoemd in artikel 6a:7;
- e.
de geldelijke vergoeding voor de verkoop van vakantie-uren
als bedoeld in artikel 4a:1;
- f.
het opgebouwde verloftegoed bedoeld in artikel 4:3 lid
3.
Levensloopbijdrage
Artikel 6a:7
- 1.
De ambtenaar die geboren is na 31 december 1949, met
uitzondering van de ambtenaar die in 2005 55 jaar is geworden en
die in deeltijd met FPU is gegaan, heeft recht op een
levensloopbijdrage ten bedrage van 1,5% van het voor hem in een
kalenderjaar geldende salaris op jaarbasis. De bijdrage bedraagt
bij een volledige betrekking minimaal €400. Bij een deeltijd
betrekking wordt dit bedrag naar rato vastgesteld. De
levensloopbijdrage wordt tevens uitgekeerd aan ambtenaren die
zijn geboren voor of op 31 december 1949 en die geen recht
hebben op een uitkering zoals bedoeld in hoofdstuk 5a.
- 2.
In afwijking van het eerste lid is de levensloopbijdrage 2,5%
indien en voor zolang hoofdstuk 9a op de ambtenaar van
toepassing is.
- 3.
De levensloopbijdrage bedoeld in het tweede lid wordt gedurende
maximaal 20 jaar verstrekt. Hierna ontvangt de ambtenaarde
levensloopbijdrage bedoeld in het eerste lid. De
levensloopbijdrage van 2,5% kan na 20 jaar voortgezet worden,
indien artikel 9a:9, eerste lid, onderdeel b, van toepassing
is.
- 4.
De levensloopbijdrage wordt eenmaal per kalenderjaar in de maand
december betaald.
- 5.
Bij indiensttreding vanaf 1 augustus van een kalenderjaar bouwt
de ambtenaar naar evenredigheid aanspraken op een
levensloopbijdrage op. Bij ontslag van de ambtenaar vindt
betaling van de levensloopbijdrage plaats over het gedeelte van
het kalenderjaar dat de ambtenaar in dienstverband werkzaam is
geweest.
- 6.
De levensloopbijdrage behoort tot het percentage, bedoeld in het
eerste lid, tot het pensioengevend inkomen als bedoeld in
artikel 3.1, lid 1, sub g van het pensioenreglement van de
Stichting Pensioenfonds ABP.
Uitbetaling levensloopbijdrage 2008
Artikel 6a:7a
(vervallen)
Beëindiging deelname levensloopregeling
Artikel 6a:8
- 1.
Het college beëindigt de deelname aan de levensloopregeling
uiterlijk twee maanden na ontvangst van de kennisgeving hiertoe
door de ambtenaar. Het college stelt vast hoe de kennisgeving
moet plaatsvinden
- 2.
Deelname aan de gemeentelijke levensloopregeling eindigt
daarnaast:
- a.
bij overlijden van de ambtenaar;
- b.
bij ontslag van de ambtenaar;
- c.
op de dag voorafgaand aan die waarop de ambtenaar de
AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.
Opname levenslooptegoed
Artikel 6a:9
Om over het levenslooptegoed te kunnen beschikken ten behoeve van de
opname van onbetaald verlof op grond van de Wet Arbeid en Zorg en
hoofdstuk 6 meldt de ambtenaar tenminste drie maanden voor de
gewenste ingangsdatum het college dat hij wil beschikken over (een
deel van zijn) levenslooptegoed. Het college stelt vast hoe de
melding moet plaatsvinden.
Slotbepaling
Artikel 6a:10
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op ambtenaren bedoeld in
hoofdstuk 9 en 9b, met uitzondering van de ambtenaar op wie
paragraaf 5 van hoofdstuk 9b van toepassing is.
Tijdelijke regeling ambtenaren die werkzaam zijn in een
betrekking bij het gemeentelijk stadsvervoer
Artikel 6a:11
(vervallen)
7 AANSPRAKEN BIJ ONGESCHIKTHEID WEGENS ZIEKTE OF GEBREK
Overgangsbepaling 1%-regeling
Uitbetaling werkgeversbijdrage 2006
§ 1. DEFINITIES
Definities
Artikel 7:1
- 1.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
- a.
passende arbeid: alle arbeid die voor de krachten en
bekwaamheden van de ambtenaar is berekend, tenzij
aanvaarding om redenen van lichamelijke, geestelijke
of sociale aard niet van hem kan worden
gevergd;
- b.
werkzaamheden in het kader van de reïntegratie:
toonvormende arbeid, die specifiek gericht is op
terugkeer in de eigen dan wel passende arbeid
waarover afspraken zijn vastgelegd in het plan van
aanpak bedoeld in artikel 7:9, derde lid;
- c.
scholing in het kader van de reïntegratie: scholing
die gericht is op terugkeer in de eigen dan wel
passende arbeid waarover afspraken zijn vastgelegd
in het plan van aanpak bedoeld in artikel 7:9, derde
lid;
- d.
arbeidsongeschiktheid in en door de dienst:
arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of gebreken die
in overwegende mate haar oorzaak vindt in:
- -
de aard van de opgedragen werkzaamheden of in
de bijzondere omstandigheden waaronder deze
moesten worden verricht of;
- -
in een dienstongeval verband houdende met de
aard van de opgedragen werkzaamheden of de
bijzondere omstandigheden waarin deze
werkzaamheden moesten worden verricht;
en die niet aan schuld of nalatigheid van de
ambtenaar is te wijten;
- e.
restverdiencapaciteit: het door UWV vast te stellen
inkomen dat de ambtenaar met zijn vaardigheden en
bekwaamheden, gelet op zijn beperkingen, nog kan
verdienen;
- f.
arbodienst: een dienst als bedoeld in artikel 17,
eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet;
- g.
inactieve: de oud-ambtenaar met een WW-uitkering,
aanvullende uitkering, nawettelijke uitkering,
WAO-uitkering, WIA-uitkering of wachtgelduitkering,
die direct voorafgaand aan de uitkering in dienst
was van een gemeente;
- h.
postactieve: de oud-ambtenaar met een uitkering
functioneel leeftijdsontslag, FPU-uitkering,
ouderdomspensioen van het ABP of ABP keuzepensioen,
die direct voorafgaand aan deze uitkering of dit
pensioen in dienst was van een gemeente of inactieve
was;
- i.
- 2.
Bij de toepassing van dit hoofdstuk wordt artikel 1:2:1 in
acht genomen.
§ 2. Bedrijfsgeneeskundige begeleiding en geneeskundig
onderzoek
Bedrijfgeneeskundige begeleiding en geneeskundig
onderzoek
Artikel 7:2
Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot
bedrijfsgeneeskundige begeleiding en geneeskundig
onderzoek.
Arbo-dienst
Artikel 7:2:1
De gemeente laat zich bijstaan door een arbodienst of
gecertificeerd deskundige(n).
Bedrijfsgeneeskundige begeleiding
Artikel 7:2:2
- 1.
De ambtenaar heeft het recht op bedrijfsgeneeskundige
begeleiding overeenkomstig het bepaalde in dit
hoofdstuk.
- 2.
De bedrijfsgeneeskundige begeleiding van de ambtenaar
geschiedt door een arbodienst of gecertificeerd
deskundige(n)., overeenkomstig door het college te stellen
regels.
Consulteren arts door ambtenaar
Artikel 7:2:3
De ambtenaar heeft het recht een arts van de arbo-dienst
rechtstreeks te consulteren ter zake van gezondheidsproblemen
die naar zijn mening met zijn arbeidssituatie kunnen
samenhangen.
Periodiek geneeskundig onderzoek
Artikel 7:2:4
(vervallen)
Geneeskundig onderzoek
Artikel 7:2:5
- 1.
Het college is bevoegd de arbo-dienst opdracht te geven de
ambtenaar aan een geneeskundig onderzoek te
onderwerpen:
- a.
indien naar het oordeel van het college
redelijkerwijs aanleiding bestaat tot twijfel aan
een goede gezondheidstoestand van de ambtenaar;
- b.
indien de ambtenaar niet of niet langer volledig
geschikt is gebleken voor het naar behoren vervullen
van zijn betrekking, zulks ten einde na te gaan of
hiervoor medische oorzaken zijn aan te wijzen.
- 2.
De ambtenaar is verplicht zich aan een onderzoek, bedoeld in
het eerste lid, te onderwerpen.
Buitendienststelling
Artikel 7:2:6
- 1.
Indien bij een onderzoek, bedoeld in artikel 7:2:4 of in
artikel 7:2:5 blijkt van een zodanige lichamelijke of
geestelijke toestand van de ambtenaar, dat naar het oordeel
van de arbo-dienst de belangen van de ambtenaar, die van de
dienst of van bij de dienstuitoefening betrokken derden zich
tegen voortzetting van zijn betrekking verzetten, wordt de
ambtenaar door het college buiten dienst gesteld.
- 2.
Een buitendienststelling, bedoeld in het eerste lid, vindt
niet plaats indien, naar het oordeel van de arbo-dienst, de
lichamelijke of geestelijke toestand van de ambtenaar het
wenselijk maakt dat hij tijdelijk met andere werkzaamheden
wordt belast, indien en voor zover deze voorhanden zijn. In
dat geval is artikel 7:18:1 van overeenkomstige
toepassing.
- 3.
Een buitendienststelling, bedoeld in het eerste lid, wordt
voor de toepassing van de overige artikelen van dit
hoofdstuk gelijkgesteld met een verhindering wegens
ziekte.
Maatregelen of voorzieningen in belang herstel
ambtenaar
Artikel 7:2:7
- 1.
Indien daartoe naar het oordeel van de arbo-dienst
aanleiding bestaat, verzoekt het college het UWV de
ambtenaar in aanmerking te laten komen voor maatregelen of
voorzieningen in het belang van het herstel van zijn
gezondheid, dan wel in het belang van het behoud, het
herstel of de bevordering van zijn arbeidsgeschiktheid.
- 2.
De ambtenaar wordt van het verzoek, bedoeld in het eerste
lid, schriftelijk in kennis gesteld.
§ 3. Aanspraken tijdens ziekte
Recht op bezoldiging
Artikel 7:3
- 1.
De ambtenaar heeft bij ongeschiktheid tot het verrichten van
zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te
stellen gevolg van ziekte of gebrek vanaf de eerste dag van
die ongeschiktheid gedurende de eerste zes maanden recht op
doorbetaling van zijn volledige bezoldiging.
- 2.
De ambtenaar heeft bij voortduring van deze ongeschiktheid
gedurende de zevende tot en met de twaalfde maand recht op
doorbetaling van 90% van zijn bezoldiging.
- 3.
De ambtenaar heeft bij voortduring van deze ongeschiktheid
na 12 maanden gedurende de dertiende tot en met de
vierentwintigste maand recht op doorbetaling van 75% van
zijn bezoldiging.
- 4.
De ambtenaar heeft bij voortduring van deze ongeschiktheid
na 24 maanden tot het einde van zijn dienstverband recht op
doorbetaling van 70% van zijn bezoldiging
- 5.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder ziekte ook
gebreken verstaan.
- 6.
De ambtenaar heeft recht op de doorbetaling van zijn
volledige bezoldiging over de uren waarop hij:
- a.
- b.
passende arbeid verricht;
- c.
werkzaamheden in het kader van zijn reïntegratie
verricht;
- d.
scholing volgt in het kader van zijn
reïntegratie.
- 7.
De ambtenaar behoudt na afloop van de termijn van zes
maanden recht op de doorbetaling van zijn volledige
bezoldiging bij arbeidsongeschiktheid in en door de
dienst.
- 8.
De ambtenaar bedoeld in het derde en vierde lid, die ten
minste 50% van zijn formele arbeidsduur zijn arbeid,
passende arbeid, werkzaamheden in het kader van zijn
reïntegratie verricht of scholing volgt in het kader van
zijn reïntegratie, genoemd in het zesde lid van dit artikel,
heeft recht op een extra percentage van 5% berekend over de
bezoldiging waar hij recht op heeft ingevolge dit artikel.
Hierbij geldt als maximum de bezoldiging bedoeld in het
eerste lid.
- 9.
De ambtenaar heeft ten minste recht op het wettelijk
minimumloon, berekend naar rato van zijn formele
arbeidsduur.
- 10.
De periode waarover de ambtenaar voorafgaand aan de periode
van het zwangerschaps- en bevallingsverlof, bedoeld in
artikel 6:7, ziek is als gevolg van de zwangerschap, schort
de periode, bedoeld in het eerste tot en met het vierde lid,
op.
- 11.
Voor de toepassing van het eerste tot en met het vierde lid
worden perioden van ongeschiktheid wegens ziekte samengeteld
indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier
weken opvolgen of indien zij direct voorafgaan aan en
aansluiten op een periode waarin zwangerschaps- en
bevallingsverlof wordt genoten, bedoeld in artikel 6:7,
tenzij in dat geval de ongeschiktheid redelijkerwijs niet
geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde
oorzaak.
- 12.
De doorbetaling van de bezoldiging, bedoeld in het eerste,
tweede, derde en vierde lid, eindigt indien de ambtenaar
definitief wordt herplaatst in een andere functie.
- 13.
Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot het
recht op bezoldiging.
- 14.
Het college zal rekening houden met individuele gevallen van
terminale ziekte. In die gevallen zal de afweging worden
gemaakt of ook na afloop van de termijn van zes maanden,
bedoeld in het eerste lid, de volledige bezoldiging wordt
doorbetaald.
Bezoldiging bij ziekte bij seniorenmaatregel en
onbetaald/gedeeltelijk betaald verlof
Artikel 7:4
De ambtenaar die onbetaald dan wel gedeeltelijk betaald verlof
geniet heeft recht op doorbe4taling van de bezoldiging als
bedoeld in artikel 7:3, met dien verstande dat de ambtenaar
nooit een groter bedrag aan bezoldiging doorbetaald kan krijgen,
dan dat hij doorbetaald zou hebben gekregen, indien hij niet
ziek zou zijn geweest.
Uitkering wegens arbeidsongeschiktheid in en door de
dienst
Artikel 7:5
- 1.
Aan de gewezen ambtenaar die recht heeft op een WGA- of
IVA-uitkering wordt, bij arbeidsongeschiktheid in en door de
dienst, een aanvullende uitkering verleend.
- 2.
De aanvullende uitkering genoemd in het eerste lid is voor
de ambtenaar met een WGA- of IVA uitkering, gelijk aan het
bedrag dat nodig is om de aan de ambtenaar toegekende WGA-
of IVA-uitkering, vermeerderd met een aan de ambtenaar
toegekende bovenwettelijke aanvulling ingevolge het
pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP, aan te
vullen tot een bepaald percentage van de bezoldiging die de
ambtenaar heeft genoten in het jaar voorafgaand aan zijn
ontslag. Dit percentage is afhankelijk van de mate van
arbeidsongeschiktheid en bedraagt bij een
arbeidsongeschiktheid van:
80% of meer: 95%
65 tot 80% 68,875%
55 tot 65% 57%
45 tot 55% 47,5%
35 tot 45% 38%
- 3.
De aanvullende uitkering eindigt:
- a.
indien de gewezen ambtenaar niet meer voldoet aan de
in het eerste lid genoemde voorwaarden of;
- b.
met ingang van de eerste dag waarop de ambtenaar de
AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.
- 4.
De gewezen ambtenaar die recht heeft op een uitkering op
grond van dit artikel, is verplicht om het college op de
hoogte te stellen van wijzigingen in zijn
arbeidsongeschiktheiduitkering of bovenwettelijke aanvulling
ingevolge het pensioenreglement van de Stichting
Pensioenfonds ABP.
Overlijdensuitkering bij arbeidsongeschiktheid in en door de
dienst
Vergoeding kosten geneeskundige verzorging bij
arbeidsongeschiktheid in en door de dienst
Artikel 7:7
- 1.
Bij arbeidsongeschiktheid in en door de dienst worden aan de
ambtenaar vergoed de te zijner laste blijvende, naar het
oordeel van het college noodzakelijk gemaakte kosten van
geneeskundige behandeling of verzorging.
- 2.
Het college kan omtrent het bepaalde in het eerste lid
nadere voorschriften geven.
Nadere regels
Artikel 7:8
Het college kan nadere regels stellen.
Vaststelling referte-tijdvak toelagen
Artikel 7:8:1
Het referte-tijdvak dat in acht wordt genomen voor de
vaststelling van de gemiddelde hoogte van de toelage
onregelmatige dienst, de overgangstoelage onregelmatige dienst,
alsmede de prestatiebeloning, ten behoeve van de vaststelling
van het bedrag van de bezoldiging zoals bedoeld in dit
hoofdstuk, dient in een lokale regeling nader te worden
uitgewerkt.
Periodieke salarisverhoging
Artikel 7:8:2
Het onderwerp periodieke salarisverhogingen tijdens ziekte dient
in een lokale regeling nader te worden uitgewerkt.
Werktijd bij ziekte bij seniorenmaatregel en toepassing van
artikel 2:7a
Artikel 7:8:3
De ambtenaar wiens arbeidsduur is aangepast op grond van artikel
2:7a, kan voor de duur van de periode waarvoor toepassing van
dit artikel is bepaald, worden verplicht tot aanvaarding van
arbeid waarvan de arbeidsduur overeenkomt met deze tijdelijke
uitgebreide arbeidsduur. Wanneer de periode waarvoor de
toepassing van artikel 2:7a is verstreken, geldt de verplichting
voor de ambtenaar ten aanzien van de aanvaarding van een nieuwe
functie voor de formele arbeidsduur.
§ 4. Verplichtingen en sancties
Verplichtingen college
Artikel 7:9
- 1.
Het college is verplicht zo tijdig mogelijk zodanige
maatregelen te treffen en voorschriften te geven als
redelijkerwijs nodig is, opdat de ambtenaar, die in verband
met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte of gebrek
verhinderd is zijn arbeid te verrichten, in staat wordt
gesteld de eigen arbeid of passende arbeid te
verrichten.
- 2.
Indien vaststaat dat de eigen arbeid niet meer kan worden
verricht en binnen de openbare dienst van de gemeente geen
passende arbeid voorhanden is, bevordert het college de
inschakeling van de ambtenaar in passende arbeid buiten de
openbare dienst van de gemeente.
- 3.
Uit hoofde van zijn verplichting, genoemd in het eerste en
tweede lid, stelt het college in overeenstemming met de
ambtenaar een plan van aanpak op als bedoeld in artikel 25,
tweede lid, van de WIA. Het plan van aanpak wordt met
medewerking van de ambtenaar regelmatig geëvalueerd en zo
nodig bijgesteld.
- 4.
Het college stelt een protocol vast, waarin de regels zijn
opgenomen met betrekking tot de wijze waarop invulling wordt
gegeven aan de begeleiding van ziekteverzuim, verplichtingen
omtrent ziek- en herstelmeldingen daaronder begrepen, de
arbeidsgezondheidskundige begeleiding en de daarbij in acht
te nemen procedures.
Verplichting ambtenaar tot informatieverstrekking bij
ziekte
Artikel 7:10
De ambtenaar verstrekt op verzoek van het college alle
informatie die noodzakelijk is voor de uitvoering van dit
hoofdstuk.
Artikel 7:10:1
(vervallen)
Artikel 7:10:2
(vervallen)
Artikel 7:10:3
(vervallen)
Artikel 7:10:4
(vervallen)
Verplichting tot verlening van medewerking aan
reïntegratie
Artikel 7:11
- 1.
De ambtenaar die in verband met ongeschiktheid ten gevolge
van ziekte verhinderd is zijn arbeid te verrichten, is
verplicht:
- a.
gevolg te geven aan, door het college of een door
hem aangewezen deskundige, gegeven redelijke
voorschriften en mee te werken aan door het college
of een door hem aangewezen deskundige getroffen
maatregelen als bedoeld in artikel 7:9;
- b.
zijn medewerking te verlenen aan het opstellen,
evalueren en bijstellen van een plan van aanpak als
bedoeld in artikel 7:9, derde lid;
- c.
zich te gedragen naar de regels die in het protocol,
bedoeld in artikel 7:9, vierde lid, zijn
opgenomen.
- 2.
Indien de ambtenaar die wegens ziekte verhinderd is zijn
betrekking te vervullen, in staat is passende arbeid als
bedoeld in artikel 7:1 te verrichten en hij door het college
of een andere werkgever daartoe in de gelegenheid wordt
gesteld, is hij verplicht die arbeid te verrichten.
Verplichtingen ambtenaar medisch onderzoek
Artikel 7:12
- 1.
De ambtenaar is verplicht zich te onderwerpen aan een door
of vanwege de arbo-dienst in te stellen medisch onderzoek
ter beantwoording van de vragen:
- a.
of er sprake is van verhindering tot het vervullen
van zijn betrekking wegens ziekte;
- b.
in welke mate er sprake is van verhindering als
bedoeld onder a;
- c.
of de ambtenaar de verhindering tot het vervullen
van zijn betrekking opzettelijk heeft
veroorzaakt;
- d.
of de ambtenaar ten onrechte nalaat zich onder
geneeskundige behandeling te stellen of te blijven
stellen, dan wel zich niet houdt aan de
voorschriften hem door de behandelende geneeskundige
gegeven, met dien verstande dat te dezen
voorschriften tot het verlenen van medewerking aan
een ingreep van heelkundige aard zijn
uitgezonderd;
- e.
of de ambtenaar zich zodanig gedraagt, dat zijn
genezing wordt belemmerd of vertraagd;
- f.
of verdere maatregelen of voorzieningen nodig zijn
in het belang van het herstel van zijn gezondheid,
dan wel in het belang van het behoud, het herstel of
de bevordering van zijn arbeidsgeschiktheid;
- g.
wanneer en in welke mate de vervulling van de
betrekking kan worden hervat.
- 2.
Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de
redenen van medisch onderzoek.
Geen aanspraak op doorbetaling bezoldiging
Artikel 7:13:1
Geen aanspraak op doorbetaling bezoldiging als bedoeld in
artikel 7:3 bestaat:
- a.
indien blijkens het geneeskundig onderzoek, bedoeld in
artikel 7:12, sprake is van een omstandigheid waarbij de
ambtenaar opzettelijk de verhindering tot het vervullen
van zijn betrekking heeft veroorzaakt, tenzij de
ambtenaar daarvan op grond van zijn geestelijk toestand
geen verwijt kan worden gemaakt;
- b.
indien de verhindering wegens ziekte zich voordoet
binnen een halfjaar na de in artikel 2:3, eerste lid,
bedoelde geneeskundige keuring en alsdan blijkt dat de
ambtenaar hierbij onjuiste informatie omtrent zijn
gezondheidstoestand heeft verstrekt of gegevens heeft
verzwegen, ten gevolge waarvan de verklaring dat tegen
de vervulling van zijn betrekking uit medisch oogpunt
geen bezwaren bestaan, ten onrechte is afgegeven, tenzij
de ambtenaar aannemelijk maakt dat hij te goeder trouw
heeft gehandeld.
Staken van doorbetaling de bezoldiging
Artikel 7:13:2
- 1.
De doorbetaling van de bezoldiging, bedoeld in artikel 7:3,
wordt gestaakt, indien en voor zolang de ambtenaar:
- a.
weigert de in artikel 7:12 neergelegde verplichting
tot het verlenen van medewerking aan een door of
vanwege de arbo-dienst in te stellen medische
onderzoek na te komen;
- b.
blijkens het in artikel 7:12 bedoelde onderzoek ten
onrechte heeft nagelaten zich onder geneeskundige
behandeling te stellen ofte blijven stellen;
- c.
blijkens het in artikel 7:12 bedoelde onderzoek de
voorschriften van de behandelende arts niet opvolgt,
met uitzondering van voorschriften om mee te werken
aan een ingreep van heelkundige aard;
- d.
zich blijkens het in artikel 7:12 bedoelde onderzoek
schuldig maakt aan gedragingen waardoor zijn
genezing wordt belemmerd of vertraagd;
- e.
er de oorzaak van is dat het
arbeidsgezondheidskundig onderzoek door een door de
arbo-dienst aangewezen arts niet kan
plaatshebben;
- f.
tijdens de ongeschiktheid tot het verrichten van
zijn arbeid wegens ziekte arbeid voor zichzelf of
voor derden verricht, tenzij dit door de arbo-dienst
in het belang van zijn genezing wenselijk wordt
geacht en het college daartoe toestemming heeft
verleend;
- g.
weigert mededeling te doen van inkomsten uit arbeid,
die hij heeft in verband met het verrichten van door
de arbo-dienst in het belang van zijn genezing
wenselijk geachte arbeid voor zichzelf of
derden;
- h.
zijn arbeid verzuimt te hervatten op het door de
arbo-dienst bepaalde tijdstip en in de door deze
dienst bepaalde mate, indien zulks hem is
opgedragen, tenzij hij daarvoor een door de
arbo-dienst als geldig erkende reden heeft
opgegeven;
- i.
weigert om - op verzoek van het college - informatie
te verstrekken die noodzakelijk is voor de
uitvoering van dit hoofdstuk.
- 2.
De doorbetaling van de bezoldiging vindt wel plaats indien
de ambtenaar op grond van zijn geestelijke toestand geen
verwijt kan worden gemaakt van het gedrag, genoemd in het
eerste lid.
Sanctie bij nalatigheid algemene verplichtingen
ambtenaar
Artikel 7:14
- 1.
De ambtenaar die zich niet houdt aan zijn verplichtingen,
bedoeld in artikel 7:11, eerste lid, onder c, wordt
disciplinair gestraft wegens plichtsverzuim.
- 2.
De doorbetaling van de bezoldiging, bedoeld in artikel 7:3,
wordt gestaakt, indien en voor zolang de ambtenaar:
- a.
weigert mee te werken aan, door het college of een
door hem aangewezen deskundige, gegeven redelijke
voorschriften of getroffen maatregelen, als bedoeld
in artikel 7:11, eerste lid, onder a, die erop
gericht zijn om de betrokkene in staat te stellen de
eigen passende arbeid te verrichten;
- b.
weigert mee te werken aan het opstellen, evalueren
en bijstellen van een plan van aanpak als bedoeld in
artikel 7:11, eerste lid, onder b.
- c.
weigert aangeboden passende arbeid te verrichten,
waartoe hij op grond van artikel 7:11, tweede lid,
verplicht is.
- 3.
De doorbetaling van de bezoldiging, als genoemd in het
tweede lid, vindt wel plaats indien de ambtenaar op grond
van zijn geestelijke toestand geen verwijt kan worden
gemaakt van het gedrag, genoemd in het tweede lid.
Artikel 7:14:10
(vervallen)
Bezoldiging uitbetalen aan anderen en nabetaling aan
ambtenaar
Artikel 7:15:1
- 1.
Het college kan, indien daarvoor naar zijn oordeel
bijzondere omstandigheden aanleiding geven bepalen, dat de
op grond van de artikelen 7:13:1, 7:13:2 en 7:14 niet
uitbetaalde bezoldiging, geheel of ten dele aan anderen dan
de ambtenaar zal worden uitbetaald.
- 2.
Voor zover het college van zijn in het eerste lid bedoelde
bevoegdheid geen gebruik heeft gemaakt, wordt de ingevolge
de artikelen 7:13:1, 7:13:2 en 7:14 niet uitbetaalde
bezoldiging alsnog aan de ambtenaar uitbetaald wanneer de
ambtenaar op grond van de second opinion die hij conform
artikel 32van de wet SUWI, heeft aangevraagd inzake het
oordeel over de ongeschiktheid tot werken in het gelijk
gesteld wordt.
Herplaatsing in passende arbeid
Artikel 7:16
- 1.
Passende arbeid, bedoeld in artikel 7:11, tweede lid, wordt
de ambtenaar opgedragen:
- a.
door plaatsing in een andere betrekking voor
tijdelijke duur, zonder dat dit gepaard gaat met een
wijziging van de aanstelling;
- b.
door plaatsing in een andere betrekking bij wijze
van proef, zonder dat dit gepaard gaat met een
wijziging van de aanstelling;
- c.
bij een andere werkgever, door een tijdelijke
detachering, zonder dat dit gepaard gaat met een
wijziging van de aanstelling.
- 2.
Na 24 maanden van ziekte wordt passende arbeid, bedoeld in
artikel 7:11, tweede lid, aan de ambtenaar opgedragen door
definitieve herplaatsing. Deze definitieve herplaatsing
vindt plaats door wijziging van de aanstelling.
- 3.
Voorwaarde voor definitieve herplaatsing van de ambtenaar
die ziek is geworden op of na 1 juli 2007 en die minder dan
35% arbeidsongeschikt is, is in de periode van 12 maanden na
de periode van 24 maanden, bedoeld in het tweede lid, dat de
ambtenaar met de passende arbeid zijn volledige
restverdiencapaciteit benut.
- 4.
Voorwaarde voor definitieve herplaatsing van de ambtenaar
die ziek is geworden op of na 1 juli 2007 en die 35% of
meer, maar minder dan 80% arbeidsongeschikt is, is in de
periode van 12 maanden na de periode van 24 maanden, bedoeld
in het tweede lid, dat de ambtenaar met de passende arbeid
50% van zijn restverdiencapaciteit of meer benut.
- 5.
Voor de toepassing van het eerste tot en met vierde lid
wordt onder een andere betrekking mede verstaan het
verrichten van dezelfde werkzaamheden onder andere
voorwaarden.
- 6.
Voor het bepalen van de periode van 24 respectievelijk 12
maanden worden perioden van ongeschiktheid voor de
vervulling van de betrekking tengevolge van zwangerschap
voorafgaand aan het zwangerschaps- en bevallingsverlof en de
periode van het zwangerschaps- of bevallingsverlof bedoeld
in artikel 6:7, niet in aanmerking genomen.
- 7.
Voor het bepalen van de periode van 24 respectievelijk 12
maanden worden perioden van ongeschiktheid wegens ziekte
samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van
minder dan vier weken opvolgen, of indien zij direct
voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin
zwangerschaps- of bevallingsverlof wordt genoten, tenzij de
ongeschiktheid in dit geval redelijkerwijs niet geacht kan
worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.
- 8.
De termijn van 24 maanden wordt verlengd:
- a.
met de duur van de verlenging van de wachttijd,
bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de WIA
en
- b.
met de duur van het tijdvak, dat het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op
grond van artikel 25, negende lid, van de WIA heeft
vastgesteld.
- 9.
De ambtenaar verleent alle medewerking en verstrekt alle
informatie die nodig is om de restverdiencapaciteit vast te
stellen.
Bezwaar tegen geneeskundig oordeel
Artikel 7:16:9
(vervallen)
Terugkeer in betrekking na ziekte
Artikel 7:17
- 1.
Ten aanzien van de ambtenaar die wegens ziekte verhinderd is
zijn betrekking te vervullen, kan worden bepaald dat hij
zijn betrekking slechts weer zal mogen vervullen, indien het
college daarvoor toestemming heeft verleend, onder bepaling
van de mate waarin de hervatting kan geschieden.
- 2.
Ten behoeve van de bepaling van het eerste lid zal mede
worden gelet op het advies van de arbo-dienst of van het
UWV.
- 3.
De in het eerste lid bedoelde toestemming is in ieder geval
vereist indien de ambtenaar gedurende meer dan een jaar
volledig verhinderd is geweest zijn betrekking te
vervullen.
Inkomsten uit of in verband met arbeid
Artikel 7:18
Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot het in
mindering brengen van inkomsten uit passende arbeid of
werkzaamheden in het kader van de reïntegratie op de
bezoldiging.
Inkomsten andere betrekking in mindering brengen op
bezoldiging
Artikel 7:18:1
- 1.
Indien de ambtenaar tijdens de verhindering tot het
vervullen van zijn betrekking, op grond van een aan het
college uitgebracht advies door de arbo-dienst of door het
UWV, in het belang van zijn genezing of zijn reïntegratie,
dan wel in het kader van herplaatsing wenselijk geachte
arbeid voor zichzelf of voor derden verricht, worden de
inkomsten uit deze arbeid in mindering gebracht op de
bezoldiging waar de ambtenaar recht op heeft krachtens
artikel 7:3.
- 2.
Tot de in het eerste lid bedoelde inkomsten wordt tevens
gerekend een herplaatsingstoelage, toegekend op grond van
hoofdstuk 12 van het pensioenreglement, alsmede elke andere
toelage, onder welke benaming ook, die geacht kan worden
betrekking te hebben op arbeid bedoeld in het eerste
lid.
§ 5. Bijzondere situaties
Samenloop van bezoldiging bij ziekte met ZW-uitkering
Artikel 7:19
- 1.
Indien de ambtenaar ter zake van de desbetreffende
ongeschiktheid tot het verrichten van zijn werk recht heeft
op een ZW-uitkering, wordt het bedrag van die uitkering in
mindering gebracht op het bedrag waarop hij op grond van
artikel 7:3, recht heeft.
- 2.
Indien de ambtenaar geen ZW-uitkering aanvraagt binnen de in
de ZW gestelde termijnen en dit aan zijn schuld of toedoen
te wijten is, wordt voor de periode dat hij dientengevolge
geen ZW-uitkering ontvangt, voor de toepassing van dit
artikel rekening gehouden met een volledige
ZW-uitkering.
- 3.
Indien als gevolg van handelingen of nalaten van handelingen
door de ambtenaar de ZW-uitkering vermindering ondergaat,
aan de ambtenaar een boete wordt opgelegd, dan wel het recht
op de ZW-uitkering geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd,
en dit aan zijn schuld of toedoen te wijten is, wordt voor
de toepassing van dit artikel rekening gehouden met een
volledige ZW-uitkering.
- 4.
De ambtenaar verleent op verzoek van het college alle
medewerking aan het via het college tot uitbetaling laten
komen van de ZW-uitkering.
- 5.
Indien de ZW-uitkering meer bedraagt dan het bedrag waarop
de ambtenaar op grond van artikel 7:3 recht heeft, wordt het
meerdere aan de ambtenaar uitbetaald.
Samenloop van bezoldiging bij ziekte met een
WW-uitkering
Artikel 7:20
Indien de ambtenaar ter zake van de dienstbetrekking waarbij de
ongeschiktheid tot het verrichten van zijn werk is ontstaan,
recht heeft op een WW-uitkering, wordt het bedrag van die
uitkering in mindering gebracht op het bedrag waarop hij op
grond van artikel 7:3, recht heeft.
Samenloop van bezoldiging bij ziekte met uitkering op grond
van de WIA
Artikel 7:21
- 1.
Indien de ambtenaar ter zake van de desbetreffende
verhindering tot het vervullen van zijn betrekking recht
heeft op een WGA- of een IVA-uitkering, wordt het bedrag van
die uitkering in mindering gebracht op het bedrag waarop hij
op grond van artikel 7:3 recht heeft. Wanneer de ambtenaar
recht heeft op een IVA-uitkering dan wel een WGA-uitkering
in verband met volledige, maar niet duurzame
arbeidsongeschiktheid, heeft de ambtenaar ten minste recht
op een bedrag ter hoogte van deze IVA- of WGA-uitkering.2.
Indien de ambtenaar recht heeft op een WGA- of een
IVA-uitkering uit hoofde van twee of meer
dienstbetrekkingen, wordt die uitkering naar rato van de
bezoldiging uit de verschillende functies, in mindering
gebracht op de dienstbetrekking op grond waarvan de
bezoldiging wordt doorbetaald.
- 3.
Indien de ambtenaar geen WGA- of IVA-uitkering aanvraagt
binnen de in de WIA gestelde termijnen en hem dit
redelijkerwijs kan worden verweten, wordt voor de periode
dat hij dientengevolge geen WGA- of IVA-uitkering ontvangt,
voor de toepassing van dit artikel rekening gehouden met een
IVA-uitkering.
- 4.
Indien als gevolg van handelingen of nalaten van handelingen
door de ambtenaar niet kan worden vastgesteld of de
ambtenaar in aanmerking komt voor een WGA- of een
IVA-uitkering en hem dit redelijkerwijs kan worden verweten,
wordt voor de toepassing van dit artikel rekening gehouden
met een IVA-uitkering.
- 5.
Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van
handelingen door betrokkene de WGA- of IVA-uitkering
vermindering ondergaat, dan wel het recht daarop geheel of
gedeeltelijk wordt geweigerd, en hem dit redelijkerwijs kan
worden verweten, wordt voor de toepassing van dit artikel
uitgegaan van de WGA- of IVA-uitkering zoals die werd
genoten voor vermindering of gehele of gedeeltelijke
weigering van het bedrag plaatsvond.
- 6.
De ambtenaar verleent op verzoek van het college alle
medewerking aan het via het college tot uitbetaling laten
komen van de WGA- of IVA-uitkering.
Bovenwettelijke aanvulling Pensioenreglement
Artikel 7:22
Artikel 7:21 is van overeenkomstige toepassing, wanneer de
ambtenaar in aanvulling op de WGA- of IVA-uitkering, bedoeld in
artikel 7:21, recht heeft op een bovenwettelijke aanvulling op
grond van het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds
ABP.
Ziektewet als bodem
Artikel 7:22:2
(vervallen)
Wajong/WAZ
Artikel 7:23
Indien de ambtenaar op grond van zijn arbeidsongeschiktheid
recht heeft op een WAJONG-of WAZ-uitkering, worden deze
uitkeringen voor de toepassing van dit hoofdstuk gelijkgesteld
met een uitkering op grond van de WIA.
Artikel 7:23:1
(vervallen)
§ 6. Ziektekosten
Zorgverzekering
Artikel 7:24
De VNG sluit voor de zorgverzekering van gemeenteambtenaren,
postactieven en inactieven een overeenkomst als bedoeld in
artikel 18 van de Zorgverzekeringswet.
Tegemoetkoming ziektekosten
Artikel 7:24a
- 1.
De ambtenaar, die een aanvullende verzekering Extra Zorg 3
of Extra Zorg 4 bij IZA Zorgverzekeraar NV, of Mijn Keuze 3
of Mijn Keuze 4 bij Zilveren Kruis Achmea heeft, heeft recht
op een tegemoetkoming in zijn ziektekosten.
- 2.
De tegemoetkoming in de ziektekosten wordt eenmaal per
kalenderjaar in de maand december uitbetaald.
- 3.
Bij indiensttreding op of na 1 januari van een kalenderjaar
heeft de ambtenaar naar evenredigheid recht op een
tegemoetkoming in de ziektekosten.
Hoogte tegemoetkoming
Artikel 7:25
- 1.
De tegemoetkoming in de ziektekosten is € 168,= per
jaar.
- 2.
De tegemoetkoming in de ziektekosten is € 296,= per jaar als
het salaris van de ambtenaar maal de deeltijdfactor lager is
dan of gelijk is aan het bedrag dat hoort bij de hoogste
periodiek van schaal 6.
- 3.
De ambtenaar die gedurende het jaar in dienst treedt of
ontslagen wordt ontvangt een tegemoetkoming in de
ziektekosten naar rato van de tijd dat hij in dienst is
geweest.
- 4.
De peildatum voor de vergelijking van het tweede lid is de
maand december. Voor de ambtenaar die gedurende het jaar uit
dienst treedt is de peildatum voor de vergelijking van het
tweede lid de laatste maand dat de ambtenaar in dienst is
geweest.
Artikel 7:25:1
(vervallen)
Artikel 7:25:2
(vervallen)
Artikel 7:25:3
(vervallen)
Artikel 7:25:4
(vervallen)
Meerdere dienstverbanden
Artikel 7:25a
Indien de ambtenaar uit hoofde van een ander dienstverband een
tegemoetkoming krijgt voor ziektekosten, wordt dit verrekend met
de tegemoetkoming op grond van artikel 7:24a en artikel 7:25. De
ambtenaar is verplicht de gemeente te informeren, indien hij een
dergelijke tegemoetkoming ontvangt uit hoofde van een andere
dienstbetrekking.
Inhouding ziektekostenpremies
Artikel 7:25b
(vervallen)
§ 7. Overige bepalingen
Overgangsbepaling
Artikel 7:26
- 1.
Op de ambtenaar of gewezen ambtenaar, die wegens ziekte op
31 december 2000 recht heeft op bezoldiging of uitkering op
grond van dit hoofdstuk en waarvan de ziekte ook na deze
datum voortduurt, blijven de bepalingen van dit hoofdstuk,
zoals deze luidden op 31 december 2000 van kracht tot het
moment dat de ziekte van de betrokkene eindigt, dan wel tot
de dag met ingang waarvan de betrokkene recht krijgt op een
uitkering krachtens de Ziektewet.
- 2.
De betrokkene is verplicht de onverschuldigde betalingen aan
hem, die op grond van dit artikel zijn verricht, terug te
betalen, indien hem met terugwerkende kracht een uitkering
krachtens de Ziektewet wordt toegekend.
Garantie-uitkering
Artikel 7:27
- 1.
De ambtenaar die herplaatst is op grond van artikel 7:6,
tweede lid onder c, zoals dat luidde voor 1 januari 2003,
heeft, indien naderhand maar voor 1 januari 2001, de mate
van arbeidsongeschiktheid op een lager niveau is
vastgesteld, recht op een garantie-uitkering, indien hem
geen aanvullende gangbare arbeid is aangeboden van een
zodanige omvang dat hij in staat is om zijn toegenomen
restverdiencapaciteit te benutten. Onder gangbare arbeid
wordt in dit artikel verstaan alle algemeen geaccepteerde
arbeid waartoe betrokkene in staat is, gezien zijn krachten
en bekwaamheden.
- 2.
De garantie-uitkering bedraagt te rekenen vanaf de datum van
aanvang van de ziekte in de oorspronkelijke betrekking 18
maanden 100%, vervolgens 39 maanden 80% en daarna 33 maanden
70% van de bezoldiging die de ambtenaar genoot in de
oorspronkelijke betrekking.
- 3.
Op de garantie-uitkering wordt in mindering gebracht hetgeen
de ambtenaar ontvangt aan bezoldiging uit de betrekking
waarin hij is herplaatst en, in voorkomend geval, met het
recht op WAO-uitkering, invaliditeitspensioen,
herplaatsingstoelage en inkomsten uit of in verband met
arbeid of bedrijf verkregen op of na de datum waarop de
arbeidsongeschiktheid op een lager niveau is
vastgesteld.
- 4.
Indien de betrokkene nalaat van de gelegenheid gebruik te
maken die kan leiden tot het verkrijgen van gangbare arbeid,
indien hij weigert gangbare arbeid te aanvaarden of indien
hij opzettelijk inkomsten uit gangbare arbeid verloren laat
gaan, wordt het bedrag van de garantie-uitkering verminderd
met het bedrag van de verzuimde, of de verloren gegane
inkomsten.
- 5.
De garantie-uitkering eindigt:
- a.
met ingang van de maand volgend op die waarin hij de
leeftijd van 65 jaar bereikt;
- b.
Overgangsartikel
Artikel 7:28
- 1.
Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid
bedoeld in artikel 7:3 is gelegen voor 1 januari 2004 zijn
de artikelen 7:1, 7:3, 7:5, 7:9, 7:11, 7:14, 7:16, 7:18,
7:21 en 7:22 niet van toepassing.
- 2.
Op de ambtenaar, bedoeld in het vorige lid, zijn de
artikelen 7:1, 7:3, 7:5, 7:9, 7:11, 7:14, 7:16 , 7:18, 7:21
en 7:22, zoals die golden op 31 december 2005, van
toepassing.
- 3.
Op de ambtenaar, van wie de eerste dag van ongeschiktheid
bedoeld in artikel 7:3 is gelegen op of na 1 januari 2004 en
die op grond van de WAO recht heeft op een WAO-uitkering,
zijn de artikelen 7:1, 7:5, 7:9, 7:11, 7:14, 7:16 en 7:21
niet van toepassing.
- 4.
Op de ambtenaar, bedoeld in het vorige lid, zijn de
artikelen 7:1, 7:5, 7:9, 7:11, 7:14, 7:16 en 7:21, zoals die
golden op 31 december 2005, van toepassing, waarbij de
verwijzing in artikel 7:21, eerste lid, naar artikel 7:3,
eerste lid, gelezen moet worden als een verwijzing naar
artikel 7:3, zoals dat luidt met ingang van 1 januari
2006.
- 5.
Het college stelt per 1 januari 2006 voor de ambtenaren van
wie de eerste dag van ongeschiktheid, bedoeld in artikel
7:3, is gelegen op of na 1 januari 2004, de duur van de
ongeschiktheid vast. De hoogte van de loondoorbetaling vanaf
1 januari 2006 wordt bij voortduring van de ongeschiktheid
berekend op basis van het bepaalde in artikel 7:3, eerste
tot en met het vierde lid.
Artikel 7:28:1
- 1.
Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid
bedoeld in artikel 7:3 is gelegen voor 1 januari 2004 is
artikel 7:18:1 niet van toepassing.
- 2.
Op de ambtenaar, bedoeld in het vorige lid, is artikel
7:18:1 zoals dat gold op 31 december 2005, van
toepassing.
Artikel 7:28a
- 1.
Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid
bedoeld in artikel 7:3 gelegen is voor 1 juli 2007 is
artikel 7:16 niet van toepassing.
- 2.
Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid
bedoeld in artikel 7:3 gelegen is voor 1 juli 2007 is
artikel 7:16, zoals dat gold op 30 juni 2008, van
toepassing.
Artikel 7:28b
Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid,
bedoeld in artikel 7:3, gelegen is voor 1 augustus 2008, is
artikel 7:16 van toepassing, zoals dat gold op 30 november
2008.
8 ONTSLAG
Ontslag wegens reorganisatie
Reorganisatieontslag kunstzinnige vorming
Ontslag op verzoek
Artikel 8:1
- 1.
Indien de ambtenaar ontslag verzoekt, wordt hem dit eervol
verleend.
- 2.
Ontslag op grond van dit artikel kan ook gedeeltelijk worden
verleend.
- 3.
Het verzoek, bedoeld in het eerste lid, kan worden aangehouden
indien een ontslag op grond van artikel 8:13 overwogen
wordt.
Artikel 8:1:1
- 1.
Het ontslag, bedoeld in artikel 8:1, wordt niet verleend met
ingang van een datum gelegen binnen een maand dan wel later dan
drie maanden na de datum waarop het verzoek om ontslag is
ingekomen.
- 2.
Indien de ambtenaar dit verzoekt kan van het bepaalde in het
eerste lid worden afgeweken.
- 3.
Indien een strafrechtelijke vervolging tegen de ambtenaar
aanhangig is of indien overwogen wordt hem in aanmerking te
brengen voor disciplinaire straf kan het nemen van een
beslissing op een verzoek om ontslag worden aangehouden totdat
de uitspraak van de strafrechter of de beslissing inzake de
disciplinaire straf onherroepelijk is geworden.
Ontslag wegens het bereiken van de AOW-gerechtigde
leeftijd
Artikel 8:2
- 1.
De ambtenaar wordt eervol ontslag verleend met ingang van de dag
waarop hij de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.
- 2.
Aan de ambtenaar die voldoet aan de voorwaarden voor FPU, maar
niet (geheel) gebruik maakt van dit recht, wordt eervol ontslag
verleend met ingang van de eerste van de maand volgend op die
waarin hij de 65-jarige leeftijd bereikt.
- 3.
Het college kan in bijzondere gevallen, indien de ambtenaar
hiermede instemt, van het bepaalde in het eerste lid
afwijken.
Artikel 8:2:1
(vervallen)
Artikel 8:2a
De aanstelling of arbeidsovereenkomst van de medewerker die na het
bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd in dienst is getreden van
de gemeente, alsmede de aanstelling of arbeidsovereenkomst als
bedoeld in artikel 8:2, derde lid, wordt beëindigd wanneer een van
de partijen dat wenselijk acht. Hierbij wordt een opzegtermijn van
één maand in acht genomen.
Ontslag wegens reorganisatie
Artikel 8:3
- 1.
Ontslag kan aan de ambtenaar worden verleend wegens opheffing
van zijn betrekking of wegens verandering in de inrichting van
het dienstonderdeel waarbij hij werkzaam is of van andere
dienstonderdelen, dan wel wegens verminderde behoefte aan
arbeidskrachten. Ontslag op grond van dit artikel wordt eervol
verleend.
- 2.
Ontslag op grond van dit artikel kan ook gedeeltelijk worden
verleend.
- 3.
Op grond van dit artikel wordt, individuele gevallen
uitgezonderd, ontslag verleend ingevolge een vooraf vastgesteld
plan.
Artikel 8:3:1
Over het plan, bedoeld in artikel 8:3, derde lid, wordt overleg
gepleegd in de commissie bedoeld in artikel 12:1, tweede lid. Daarna
wordt het aan de betrokken ambtenaren medegedeeld.
Ontslag wegens volledige arbeidsongeschiktheid
Artikel 8:4
- 1.
Onder volledige arbeidsongeschiktheid wordt verstaan:
- a.
arbeidsongeschiktheid voor 80% of meer, waarbij recht
bestaat op een WGA-uitkering;
- b.
arbeidsongeschiktheid voor 80% of meer, waarbij recht
bestaat op een IVA-uitkering.
- 2.
Ontslag kan aan de ambtenaar worden verleend op grond van
volledige ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking
wegens ziekte. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder
ziekte mede verstaan gebreken. Het ontslag wordt eervol
verleend.
- 3.
Ontslag als bedoeld in het tweede lid mag slechts plaatsvinden
indien er sprake is van ongeschiktheid voor de vervulling van
zijn betrekking wegens ziekte gedurende een periode van 24
maanden.
- 4.
Het college betrekt bij het beoordelen van de vraag of er sprake
is van een situatie als bedoeld in het derde lid het resultaat
van de claimbeoordeling van de WIA en de resultaten van een
mogelijke herbeoordeling.
- 5.
Het college stelt de ambtenaar schriftelijk op de hoogte dat een
ontslagprocedure als bedoeld in het tweede lid wordt ingesteld.
Deze melding geschiedt op zijn vroegst vanaf de 21e maand na de
eerste ziektedag.
- 6.
Het ontslagbesluit moet binnen één jaar na de datum van de meest
recente WIA-beschikking zijn genomen.
- 7.
Indien het ontslagbesluit niet binnen de termijn, bedoeld in het
zesde lid, genomen is, moet het college, indien er geen
overeenstemming bestaat over het ontslag, een deskundigenoordeel
van UWV betrekken.
- 8.
Voor het bepalen van het in het derde lid bedoelde tijdvak van
24 maanden worden perioden van ongeschiktheid voor de vervulling
van de betrekking tengevolge van zwangerschap voorafgaand aan
het zwangerschaps- en bevallingsverlof en de periode van het
zwangerschaps- of bevallingsverlof bedoeld in artikel 6:7, niet
in aanmerking genomen.
- 9.
Voor het bepalen van het in het derde lid bedoelde tijdvak van
24 maanden worden perioden van ongeschiktheid wegens ziekte
samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder
dan vier weken opvolgen, of indien zij direct voorafgaan aan en
aansluiten op een periode waarin zwangerschaps- of
bevallingsverlof wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid in dit
geval redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit
dezelfde oorzaak.
- 10.
De termijn van 24 maanden, als bedoeld in het derde lid wordt
verlengd:
- a.
met de duur van de verlenging van de wachttijd, bedoeld
in artikel 24, eerste lid, van de WIA en
- b.
met de duur van het tijdvak, dat het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op grond
van artikel 25, negende lid, van de WIA heeft
vastgesteld.
Ontslag wegens gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid
Artikel 8:5
- 1.
Ontslag kan aan de ambtenaar worden verleend op grond van
gedeeltelijke ongeschiktheid voor de vervulling van zijn
betrekking wegens ziekte. Voor de toepassing van dit artikel
wordt onder ziekte mede verstaan gebreken. Het ontslag wordt
eervol verleend.
- 2.
Een ontslag als bedoeld in het eerste lid mag slechts
plaatsvinden indien:
- a.
er sprake is van ongeschiktheid voor de vervulling van
zijn betrekking wegens ziekte gedurende een periode van
36 maanden:
- b.
het na zorgvuldig onderzoek niet mogelijk is gebleken de
ambtenaar binnen de gemeentelijke dienst passende arbeid
op te dragen, als bedoeld in artikel 7:9.
- 3.
Het college betrekt bij het beoordelen van de vraag of er sprake
is van een situatie als bedoeld in het tweede lid het resultaat
van de claimbeoordeling op grond van de WIA en de resultaten van
een mogelijke herbeoordeling.
- 4.
Het college stelt de ambtenaar schriftelijk op de hoogte dat
sprake is van een situatie als bedoeld in het tweede lid op
grond waarvan de ontslagprocedure als bedoeld in het eerste lid
wordt ingesteld. Deze melding geschiedt op zijn vroegst vanaf de
33e maand na de eerste ziektedag.
- 5.
Het ontslagbesluit moet binnen één jaar na de datum van de meest
recente WIA-beschikking zijn genomen.
- 6.
Indien het ontslagbesluit niet binnen de termijn, bedoeld in het
vijfde lid, genomen is, moet het college, indien er geen
overeenstemming bestaat over het ontslag, een deskundigenoordeel
van UWV betrekken
- 7.
Voor het bepalen van het in het tweede lid, onderdeel a,
bedoelde tijdvak van 36 maanden worden perioden van
ongeschiktheid voor de vervulling van de betrekking tengevolge
van zwangerschap voorafgaand aan het zwangerschaps- en
bevallingsverlof en de periode van het zwangerschaps- of
bevallingsverlof bedoeld in artikel 6:7, niet in aanmerking
genomen.
- 8.
Voor het bepalen van het in het tweede lid, onderdeel a,
bedoelde tijdvak van 36 maanden worden perioden van
ongeschiktheid wegens ziekte samengeteld, indien zij elkaar met
een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen, of indien
zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin
zwangerschaps- of bevallingsverlof wordt genoten, tenzij de
ongeschiktheid in dit geval redelijkerwijs niet geacht kan
worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.
- 9.
De termijn van 36 maanden, als genoemd in het tweede lid,
onderdeel a, wordt verlengd:
- a.
met de duur van de verlenging van de wachttijd, bedoeld
in artikel 24, eerste lid, van de WIA en
- b.
met de duur van het tijdvak, dat het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op grond
van artikel 25, negende lid, van de WIA heeft
vastgesteld.
- 10.
Indien voor de ambtenaar buiten de gemeentelijke dienst passende
arbeid als bedoeld in artikel 7:16, derde of vierde lid,
aanwezig is, is ontslag vanaf 24 maanden na de eerste dag van
ongeschiktheid op grond van dit artikel mogelijk. Bij het
bepalen van de termijn van 24 maanden worden het zesde, zevende
en achtste lid van artikel 7:16 overeenkomstig toegepast.
Artikel 8:5:1
(vervallen)
Artikel 8:5a
- 1.
De ambtenaar die ongeschikt is voor de vervulling van zijn
functie wegens ziekte of gebrek kan ontslag verleend worden
indien hij zonder deugdelijke grond weigert:
- a.
gevolg te geven aan door het college of een door hem
aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften en
mee te werken aan door het college of een door hem
aangewezen deskundige getroffen maatregelen om hem in
staat te stellen de eigen of passende arbeid te
verrichten, als bedoeld in artikel 7:9;
- b.
arbeid als bedoeld in artikel 7:11, tweede lid te
verrichten waartoe het college hem in de gelegenheid
stelt;
- c.
zijn medewerking te verlenen aan het opstellen,
evalueren en bijstellen van een plan van aanpak als
bedoeld in artikel 25, tweede lid, van de WIA;
- d.
een uitkering op grond van de WIA aan te vragen.
- 2.
Om te beoordelen of er sprake is van een situatie als bedoeld in
het eerste lid, wint het college een hierop betrekking hebbend
advies van het UWV in.
Ontslag wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid
Artikel 8:6
- 1.
Ontslag kan aan de ambtenaar worden verleend op grond van
onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn
betrekking anders dan op grond van ziekten of gebreken. Ontslag
op grond van dit artikel wordt eervol verleend.
- 2.
Ontslag op grond van dit artikel kan ook gedeeltelijk worden
verleend.
Overige ontslaggronden
Artikel 8:7
Ontslag kan aan de ambtenaar worden verleend op grond van:
- a.
verlies van een vereiste bij de aanstelling door het
bestuursorgaan gesteld, tenzij het vereiste alleen bij
aanvaarding van de betrekking geldt;
- b.
aangaan van een graad van zwagerschap die de aanstelling in
de betrekking zou uitsluiten;
- c.
staat van curatele krachtens onherroepelijk geworden
rechterlijke uitspraak;
- d.
toepassing van lijfsdwang wegens schulden krachtens
onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak;
- e.
onherroepelijk geworden veroordeling tot vrijheidsstraf
wegens misdrijf;
- f.
het verstrekken van onjuiste gegevens in verband met
indiensttreding, tenzij hem daarvan redelijkerwijs geen
verwijt kan worden gemaakt.
Artikel 8:7:1
Behalve in het geval, bedoeld in artikel 8:7, onder e, wordt een
ontslag op grond van evengenoemd artikel eervol verleend. Het
ontslag kan niet eerder ingaan dan op de dag volgende op die waarop
de reden voor het ontslag voor het eerst aanwezig was.
Artikel 8:8
- 1.
Een ambtenaar die vast is aangesteld kan eervol worden ontslagen
op een bij het besluit omschreven grond, niet vallende onder de
gronden in vorige artikelen van dit hoofdstuk genoemd.
- 2.
Ontslag op grond van dit artikel kan ook gedeeltelijk worden
verleend.
Artikel 8:8:1
De grond waarop het ontslag berust, dat is verleend ingevolge
artikel 8:8, wordt slechts op verzoek van de ambtenaar in het
ontslagbesluit vermeld.
Artikel 8:9
Aan de ambtenaar die in verband met de aanvaarding van een functie
in een publiekrechtelijk college, waarin hij was benoemd of verkozen
tijdelijk is ontheven van de waarneming van zijn ambt, wordt indien
hij ophoudt zodanige functie te bekleden en hij naar het oordeel van
het college niet in actieve dienst kan worden hersteld, eervol
ontslag verleend.
Ontslag wegens Pré-VUT
Artikel 8:10:1
(vervallen)
Ontslag wegens FPU
Artikel 8:11
- 1.
Aan de ambtenaar die ontslag vraagt met het oog op een uitkering
op grond van de FPU-regeling wordt eervol ontslag verleend
indien het bestuur van de Stichting fonds vrijwillig vervroegd
uittreden overheidspersoneel alsmede het bestuur van de
Stichting Pensioenfonds ABP op grond van een desbetreffende
aanvraag hebben vastgesteld dat na te verlenen ontslag recht
bestaat op een uitkering op grond van die regeling.
- 2.
Het in het eerste lid genoemde ontslag kan ook voor een gedeelte
van de voor de ambtenaar geldende formele arbeidsduur per week
worden verleend, tenzij de belangen van de dienst zich hiertegen
verzetten. Het deeltijdontslag bedraagt ten minste 10% van de
formele arbeidsduur per week. Het deeltijdontslag bedraagt
telkenmale dat het wordt verleend, ten minste 10% van de
oorspronkelijke formele arbeidsduur.
Artikel 8:11:1
- 1.
Het ontslag, bedoeld in artikel 8:11, gaat eerst in met ingang
van de dag waarop het recht op een uitkering ingevolge de
FPU-regeling bestaat.
- 2.
Het bepaalde in artikel 8:1:1 is van overeenkomstige
toepassing.
Ontslag uit een tijdelijke aanstelling of tijdelijke
urenuitbreiding
Artikel 8:12
- 1.
De ambtenaar die tijdelijk is aangesteld voor bepaalde tijd is
van rechtswege ontslagen op de datum waarop die tijd verstrijkt.
Indien na de datum, bedoeld in de eerste volzin, het
dienstverband feitelijk wordt gehandhaafd zonder dat opnieuw een
aanstelling is verleend, wordt de tijdelijke aanstelling geacht
voor dezelfde tijd te zijn aangegaan.
- 2.
De ambtenaar met wie een urenuitbreiding voor bepaalde tijd is
aangegaan, is, voor zover het die urenuitbreiding betreft, van
rechtswege ontslagen op de datum dat de urenuitbreiding eindigt.
Indien na de datum, bedoeld in de eerste volzin, de
urenuitbreiding feitelijk wordt gehandhaafd zonder dat opnieuw
een urenuitbreiding is verleend, wordt de tijdelijke
urenuitbreiding geacht voor dezelfde tijd te zijn
aangegaan.
- 3.
De ambtenaar die tijdelijk is aangesteld voor onbepaalde tijd
kan ontslag worden verleend indien de omstandigheid die tot de
aanstelling leidde is vervallen.
- 4.
De ambtenaar met wie een urenuitbreiding voor onbepaalde tijd is
aangegaan, kan, voor zover het die urenuitbreiding betreft,
ontslag worden verleend, indien de omstandigheid die tot de
urenuitbreiding leidde, is vervallen.
- 5.
Het ontslag als bedoeld in het eerste tot en met vierde lid kan
niet plaatsvinden wanneer de termijnen als genoemd in artikel
2:4 zijn overschreden.
- 6.
Het college kan omtrent de opzegtermijnen voor het ontslag uit
een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde tijd nadere regels
stellen.
Tussentijds ontslag uit een tijdelijke aanstelling of
urenuitbreiding
Artikel 8:12:1
- 1.
De ambtenaar, bedoeld in artikel 8:12, eerste en tweede lid, kan
ook ontslag worden verleend op een van de andere gronden genoemd
in dit hoofdstuk.
- 2.
De ambtenaar, bedoeld in artikel 8:12, derde en vierde lid, kan
ook ontslag worden verleend op een van de andere gronden genoemd
in dit hoofdstuk.
Opzegtermijn bij beëindiging tijdelijke aanstelling of
urenuitbreiding voor onbepaalde tijd
Artikel 8:12:2
- 1.
Bij een ontslag als bedoeld in artikel 8:12, derde en vierde
lid, wordt een opzegtermijn in acht genomen:
- a.
van drie maanden, indien de tijdelijke aanstelling
respectievelijk de urenuitbreiding bij het begin van de
opzegtermijn onafgebroken twaalf maanden heeft
geduurd;
- b.
van twee maanden, indien de tijdelijke aanstelling
respectievelijk de urenuitbreiding bij het begin van de
opzegtermijn onafgebroken zes maanden of langer, doch
korter dan twaalf maanden, heeft geduurd;
- c.
van één maand, indien de tijdelijke aanstelling
respectievelijk de urenuitbreiding bij het begin van de
opzegtermijn onafgebroken korter dan zes maanden heeft
geduurd.
- 2.
Over de tijd die aan de in het eerste lid bedoelde opzegtermijn
mocht ontbreken, heeft de betrokkene recht op doorbetaling van
de bezoldiging.
Ontslag als disciplinaire straf
Artikel 8:13
Als disciplinaire straf kan aan de ambtenaar ongevraagd ontslag
verleend worden.
Ontslagbescherming leden ondernemingsraad en
vakorganisaties
Artikel 8:14
- 1.
In dit artikel wordt verstaan onder:
- a.
wet: Wet op de ondernemingsraden;
- b.
ondernemingsraad: de ondernemingsraad zoals bedoeld in
de wet;
- c.
ambtenaar: de persoon zoals bedoeld in artikel 1, tweede
lid, van de wet.
- 2.
Ontslag op grond van artikel 8:8 kan niet geschieden:
- a.
wegens de plaatsing van de ambtenaar op een
kandidatenlijst als bedoeld in artikel 9 van de
wet;
- b.
wegens het lidmaatschap van een ondernemingsraad;
- c.
wegens het lidmaatschap van een commissie bedoeld in
artikel 15 van de wet;
- d.
van een ambtenaar die korter dan twee jaar geleden lid
is geweest van een ondernemingsraad;
- e.
van een ambtenaar die korter dan twee jaar geleden lid
is geweest van een commissie bedoeld in artikel 15 van
de wet.
- 3.
Ontslag op grond van artikel 8:8 kan niet geschieden wegens het
feit dat de ambtenaar door een toegelaten organisatie als
bedoeld in artikel 12:1, derde lid, of door een daarbij
aangesloten bond is aangewezen om bestuurlijke of
vertegenwoordigende activiteiten te ontplooien binnen zijn
centrale of een daarbij aangesloten bond c.q. binnen de
organisatie van de werkgever, die er toe strekken de
doelstellingen van zijn centrale van overheidspersoneel en de
daarbij aangesloten bonden te ondersteunen.
- 4.
In afwijking van het tweede en derde lid kan ontslag op grond
van artikel 8:8 plaatsvinden wanneer de betrokkene schriftelijk
in het ontslag toestemt.
- 5.
Indien de ondernemer aan de ondernemingsraad een secretaris
heeft toegevoegd, zijn de voorgaande leden van overeenkomstige
toepassing op die secretaris.
Schorsing als ordemaatregel
Artikel 8:15:1
- 1.
Onverminderd het bepaalde in artikel 16:1:2 kan de ambtenaar
door het college worden geschorst:
- a.
wanneer hem het voornemen tot bestraffing met
onvoorwaardelijk ontslag is te kennen gegeven of hem van
de oplegging van deze straf mededeling is gedaan;
- b.
wanneer tegen hem volgens de terzake geldende bepalingen
van het Wetboek van Strafvordering een bevel tot
inverzekeringstelling of voorlopige hechtenis wordt ten
uitvoer gelegd;
- c.
wanneer tegen hem een strafrechtelijke vervolging wegens
misdrijf wordt ingesteld;
- d.
in andere gevallen waarin schorsing wordt gevorderd door
het belang van de dienst.
- 2.
Het schorsingsbesluit bevat in ieder geval:
- a.
een aanduiding van het tijdstip waarop de schorsing
ingaat;
- b.
een nauwkeurige aanduiding van de in het eerste lid
bedoelde omstandigheid of omstandigheden welke tot de
schorsing aanleiding heeft of hebben gegeven;
- c.
een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de duur van
de schorsing.
Artikel 8:15:2
- 1.
Tijdens de schorsing ingevolge artikel 8:15:1, eerste lid, onder
b of c , kan de bezoldiging voor een derde gedeelte worden
ingehouden; na verloop van een termijn van zes weken kan een
verdere vermindering van het uit te keren bedrag, ook tot het
volle bedrag van de bezoldiging, plaatsvinden, behoudens het
bepaalde in het derde lid.
- 2.
Tijdens de schorsing ingevolge artikel 8:15:1, eerste lid, onder
a , kan tot de in de strafaanzegging of -oplegging genoemde
datum van ingang van het ontslag de bezoldiging geheel of
gedeeltelijk worden ingehouden, behoudens het bepaalde in het
derde lid. Met ingang van de datum van het ontslag wordt de
uitkering van de bezoldiging geheel gestaakt.
- 3.
Het betaalbare gedeelte van de bezoldiging kan aan anderen dan
de ambtenaar worden uitgekeerd. Gedurende de schorsingsperiode
blijft de ambtenaar in ieder geval in het genot van een bedrag,
gelijk aan het op hem verhaalbare gedeelte van de premies voor
pensioen .
- 4.
De ingevolge het eerste lid niet uitgekeerde bezoldiging wordt
alsnog uitbetaald, indien de schorsing niet door een door de
strafrechter opgelegde straf wordt gevolgd of ook indien en in
zoverre op andere gronden alsnog tot uitbetaling wordt
besloten.
- 5.
De ingevolge het tweede lid niet uitgekeerde bezoldiging wordt
alsnog uitbetaald, indien op de schorsing bestraffing van de
ambtenaar met onvoorwaardelijk ontslag niet volgt.
Bevoegdheid tot ontslagverlening
Artikel 8:15:3
- 1.
Ontslag wordt verleend door het bestuursorgaan dat bevoegd is
tot aanstelling in de betrekking, laatstelijk door de ambtenaar
vervuld
- 2.
Het besluit tot het verlenen van ontslag wordt op schrift
gesteld, met vermelding van de datum van ingang van het ontslag
dan wel een omschrijving of aanduiding van die datum.
- 3.
Ingeval aan een ambtenaar die tijdelijk is aangesteld voor
onbepaalde tijd ontslag wordt verleend, wordt de grond waarop
het ontslag berust slechts op verzoek van de ambtenaar
vermeld.
Opzegtermijnen
Artikel 8:16:1
(vervallen)
Overlijdensuitkering
Artikel 8:16:2
- 1.
De bezoldiging van de ambtenaar wordt niet langer uitbetaald dan
tot en met de dag van het overlijden.
- 2.
Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de ambtenaar wordt aan
de weduwe, weduwnaar of geregistreerde partner een bedrag
uitgekeerd gelijk aan de bezoldiging over een tijd vak van drie
maanden vermeerderd met de vakantietoelage. Als maatstaf bij de
berekening van het in de vorige volzin bedoelde bedrag wordt in
aanmerking genomen de voor de ambtenaar op de dag van overlijden
geldende bezoldiging per maand. Indien de overledene geen
weduwe, weduwnaar of geregistreerde partner na laat, geschiedt
de uitkering ren behoeve van de minderjarige wettige,
natuurlijke en pleegkinderen. Ontbreken ook zodanige kinderen
dan geschiedt de uitkering, indien de overledene kostwinner was
van ouders, meerderjarige kinderen, broeders of zusters, ten
behoeve van deze betrek- kingen.
- 3.
Indien de overledene geen betrekkingen, bedoeld in het tweede
lid , na laat , kan het daarbedoelde bedrag door het bevoegd
bestuursorgaan geheel of ten dele worden uitgekeerd voor de
betaling van de kosten van de laatste ziekte en van de lijk
bezorging , indien de nalatenschap van de overledene voor de
betaling van die kosten ontoereikend is.
- 4.
Op de uitkering, bedoeld in het tweede lid, wordt in mindering
gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten
betrekkingen van de ambtenaar ter zake van diens overlijden
aanspraak kunnen maken krachtens enig wettelijk voorgeschreven
verzekering tegen ziekte of arbeidsongeschiktheid.
Artikel 8:16:3
- 1.
Gedurende de maand waarin het overlijden van de ambtenaar
plaatsvond en de daarop volgende drie maanden behouden de
achterblijvende gezinsleden het gebruik van de dienstwoning
waarin zij met de ambtenaar woonden. Daarvan kan echter worden
afgeweken als het college dat in het belang van de dienst
noodzakelijk acht.
- 2.
Indien door de ambtenaar voor het gebruik van de dienstwoning
een vergoeding verschuldigd was, voldoen de achtergebleven
gezinsleden deze over de tijd gedurende welke zij het gebruik
van de woning behouden.
Overlijdensuitkering bij een ongeval in en door de dienst
Artikel 8:16a
- 1.
Indien de ambtenaar overlijdt en zijn overlijden een
rechtstreeks gevolg is van een ongeval in en door de dienst, dan
wordt aan de weduwe, weduwnaar of geregistreerd partner een
uitkering verstrekt. Indien de overledene geen weduwe, weduwnaar
of geregistreerd partner nalaat, wordt de uitkering verstrekt
aan de minderjarige wettige, natuurlijke en pleegkinderen.
- 2.
De uitkering bedraagt één jaarbezoldiging, berekend over de 12
kalendermaanden onmiddellijk voorafgaande aan de maand van
overlijden.
- 3.
Indien het college een verzekering heeft afgesloten die tot
uitkering komt in geval de ambtenaar overlijdt als gevolg van
een ongeval in en door de dienst, bedraagt de uitkering in
afwijking van het tweede lid het bedrag waarvoor het college
zich terzake heeft verzekerd, met een minimum van één
jaarbezoldiging.
Gedeeltelijk ontslag na terugbrengen
Artikel 8:17
Indien door de werkgever de formele arbeidsduur per week
gedeeltelijk wordt teruggebracht, al dan niet na een tijdelijke
uitbreiding daarvan, dient dit te geschieden door een gedeeltelijk
ontslag op grond van dit hoofdstuk, behalve in het geval van
wijziging van de aanstelling op grond van artikel 7:16.
Overgangsbepaling
Artikel 8:18
- 1.
Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid voor de
vervulling van zijn betrekking wegens ziekte, bedoeld in de
artikelen 8:5 en 8:5a, is gelegen voor 1 januari 2004 zijn de
artikelen 8:5 en 8:5a niet van toepassing.
- 2.
Op de ambtenaar, bedoeld in het vorige lid, zijn de artikelen
8:5 en 8:5a, zoals die golden op 30 juni 2006, van
toepassing.
- 3.
Op de ambtenaar, van wie de eerste dag van ongeschiktheid voor
de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte, bedoeld in de
artikelen 8:5 en 8:5a, is gelegen op of na 1 januari 2004, maar
die op grond van de WAO recht hebben op een WAO-uitkering, zijn
de artikelen 8:5 en 8:5a niet van toepassing.
- 4.
Op de ambtenaar, bedoeld in het vorige lid, zijn de artikelen
8:5 en 8:5a, zoals die golden op 30 juni 2006, van
toepassing.
Artikel 8:19
- 1.
Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid voor de
vervulling van zijn betrekking wegens ziekte, bedoeld in artikel
8:5, is gelegen voor 1 juli 2007 is artikel 8:5 niet van
toepassing.
- 2.
Op de ambtenaar, bedoeld in het vorige lid, is artikel 8:5,
zoals dat gold op 30 juni 2008, van toepassing.
Artikel 8:20
Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid, bedoeld in
artikel 7:3, gelegen is voor 1 augustus 2008, is artikel 8:4 of
artikel 8:5 van toepassing, zoals dat gold op 30 november 2008.
9 UITKERING FUNCTIONEEL LEEFTIJDSONTSLAG
Tijdelijke regeling ambtenaren geboren vóór 1950 die werkzaam
zijn in een betrekking bij het gemeentelijk stadsvervoer, waarvoor
door het college krachtens artikel 8:3, zoals dat luidde op 31
december 2005, leeftijdsgrenzen zijn bepaald
Ontslag wegens FLO
Artikel 9:1
Aan de ambtenaar aan wie ontslag wordt verleend op grond van het
bepaalde in artikel 8:3, zoals bedoeld in artikel 9:15, wordt met
ingang van de datum van het ontslag ten laste van de gemeente een
maandelijkse uitkering toegekend.
Artikel 9:1:1
Onder gewezen ambtenaar wordt voor de toepassing van dit hoofdstuk
verstaan de ambtenaar die aan zijn ontslag aanspraak kan ontlenen op
een uitkering volgens de bepalingen van dit hoofdstuk.
Artikel 9:1:2
- 1.
De in artikel 8:3:1, eerste lid, bedoeld in artikel 9:15:1,
bedoelde datum van ingang van ontslag kan op verzoek van de
ambtenaar, dan wel ingeval deze desgevraagd daarmee instemt voor
de duur van ten hoogste een jaar, telkens met een periode van
ten hoogste een jaar te verlengen, worden opgeschort, indien dit
door het bestuursorgaan, bevoegd tot het verlenen van ontslag,
in het belang van de dienst wordt geacht en de ambtenaar,
blijkens de uitslag van een geneeskundig onderzoek, geestelijk
en lichamelijk in staat kan worden geacht zijn betrekking te
blijven vervullen.
- 2.
Indien de ambtenaar voor wie toepassing is gegeven aan het
bepaalde in het eerste lid, blijkens de uitslag van een
geneeskundig onderzoek tussentijds ongeschikt is geworden voor
de verdere vervulling van zijn betrekking, kan hem ontslag
worden verleend met ingang van de eerste dag van de maand
volgende op die waarin de uitslag van het geneeskundig onderzoek
te zijner kennis is gebracht.
Bedrag en duur
Artikel 9:2
- 1.
De uitkering bedraagt gedurende 60 maanden aansluitend aan
het ontslag 80% van de laatstelijk voor het ontslag van de
ambtenaar aan diens betrekking verbonden bezoldiging
vermeerderd met zoveel - doch ten hoogste 10 malen - 0,5%
van die bezoldiging als het totaal aantal volle dienstjaren
geldig voor pensioen krachtens de pensioenreglement op de
dag van het ontslag meer dan 30 bedraagt. Vervolgens
bedraagt de uitkering 70% van bedoelde bezoldiging, met dien
verstande dat het bedrag van de uitkering niet lager is dan
het bedrag van het pensioen waarop de gewezen ambtenaar
recht zou hebben indien hij zou zijn gepensioneerd met
ingang van de datum van zijn ontslag en in aanmerking zou
zijn genomen de diensttijd bedoeld in artikel 5.4 van het
pensioenreglement, welkehij bij het bereiken van de leeftijd
van 65 jaar zal kunnen aanwijzen.
- 2.
Onder laatstelijk voor het ontslag aan de betrekking
verbonden bezoldiging wordt voor de toepassing van deze
regeling verstaan de bezoldiging als bedoeld in artikel 3:1,
vermeerderd met de vakantieuitkering, bedoeld in artikel 6:3
, berekend over een maand en de eindejaarsuitkering, bedoeld
in artikel 3:6, met dien verstande dat de vergoeding,
bedoeld in artikel 3:3 en de prestatiebeloning slechts
geacht worden te behoren tot de bezoldiging tot een bedrag
dat overeenkomt met hetgeen in de twaalf maanden
voorafgaande aan het ontslag gemiddeld per maand aan die
vergoeding of beloning aan de gewezen ambtenaar is
toegekend.
- 3.
Indien in de laatstelijk voor het ontslag aan de betrekking
verbonden bezoldiging uit anderen hoofde dan wegens
periodieke verhogingen wijziging zou zijn gekomen wanneer de
gewezen ambtenaar op deze bezoldiging in dienst zou zijn
gebleven, geldt van de datum van in werking treden dier
wijziging af het aldus gewijzigde bedrag als laatstelijk
voor het ontslag aan de betrekking verbonden
bezoldiging.
De hoogte van de uitkering wordt actuarieel neutraal herrekend
indien de ambtenaar na 1 januari 2006 gebruik maakt van de
mogelijkheid van artikel 9:1:2, eerste lid om de ingang van het
ontslag uit te stellen. Overschrijdt de uitkering de oude
bezoldiging dan wordt het meerdere omgezet in ouderdoms- en
nabestaandenpensioen.
Bijdrage Vereveningsfonds FLO sector Gemeenten
Artikel 9:3
- 1.
In dit artikel wordt verstaan onder:
- a.
Vereveningsfonds: het Vereveningsfonds FLO sector
Gemeenten.
- b.
Vereveningsregeling: de tijdelijke regeling die deel
uitmaakt van de LOGA-overeenkomst met betrekking tot de
financiering van het functioneel leeftijdsontslag
- 2.
De gemeenten zijn verplicht de in de Vereveningsregeling
bedoelde bijdrage af te dragen aan het Vereveningsfonds voor
alle bij hun m dienst zijnde personen voor wie premie ten
behoeve van de FPU-regelmg moet worden afgedragen.
- 3.
De in het tweede lid bedoelde bijdrage wordt voor de helft
verhaald op de bij de instellingen in dienst zijnde personen
voor wie premie ten behoeve van de FPU-regeling wordt
afgedragen.
Samenloop met FPU
Artikel 9:4
- 1.
Indien de datum van ontslag van de ambtenaar van 55 jaar of
ouder gelegen is na 1 april 1997, is deze ambtenaar verplicht
een uitkering krachtens de FPU-regeling aan te vragen. De
uitkering als bedoeld in artikel 9:1 komt niet tot uitbetaling
indien de ambtenaar geen toestemming verleent om de uitkering
krachtens de FPU-regeling via de werkgever tot uitbetaling te
laten komen.
- 2.
Indien de in het eerste lid bedoelde ambtenaar niet of niet
tijdig de uitkering krachtens de FPU-regeling aanvraagt, en hem
dit redelijkerwijs kan worden verweten, wordt, voor de periode
waarin hij dientengevolge voornoemde uitkering niet of niet
volledig ontvangt, voor de toepassing van lid 3 van dit artikel
rekening gehouden met de uitkering die hij vanaf de ontslagdatum
zou hebben genoten, indien hij de voornoemde uitkering wel
tijdig zou hebben aangevraagd.
- 3.
De uitkering wordt, indien en voorzover recht daarop bestaat,
verminderd met het bedrag van de uitkering krachtens de
FPU-regeling, met dien verstande dat buiten beschouwing blijft
dat gedeelte van de uitkering krachtens de FPU-regeling dat
gebaseerd is op een individuele opbouw krachtens artikel 16.2,
16.3 of 16.4 van het pensioenreglement.
- 4.
Indien als gevolg van handelingen of nalaten van handelingen
door de in het tweede lid bedoelde ambtenaar, de uitkering
krachtens de FPU-regeling geheel of ten dele vervallen wordt
verklaard dan wel geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, wordt
deze uitkering voor de toepassing van lid 3 van dit artikel
geacht onverminderd te zijn genoten.
Verrekening inkomsten uit of in verband met arbeid
Artikel 9:4:1
- 1.
Wanneer een gewezen ambtenaar, die aan deze regeling recht op
uitkering kan ontlenen, inkomsten geniet of gaat genieten uit of
in verband met arbeid, waaronder mede wordt verstaan een
uitkering krachtens de WAJONG of de WAZ, of bedrijf, ter hand
genomen met ingang van of na de datum waarop zijn ontslag is
ingegaan, wordt op de uitkering een vermindering toegepast. Deze
vermindering is gelijk aan het bedrag waarmede de inkomsten en
de onverminderde uitkering krachtens artikel 9:2 samen de
laatstelijk genoten bezoldiging te boven gaan.
- 2.
Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van
inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand
genomen gedurende verlof, vakantie of non-activiteit,
onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag ter zake waarvan hem
de uitkering krachtens deze regeling is toegekend.
- 3.
Wanneer de gewezen ambtenaar op of na de dag, bedoeld in het
eerste lid, inkomsten of hogere inkomsten verkrijgt uit arbeid
of bedrijf ter hand genomen vóór evenbedoelde dag, is ten
aanzien van die inkomsten of hogere inkomsten het bepaalde in
het eerste lid van overeenkomstige toepassing. De hierbedoelde
vermindering vindt echter niet plaats indien de inkomsten of
hogere inkomsten het gevolg zijn van algemene loonsverhogingen,
of indien de gewezen ambtenaar aannemelijk maakt dat die
inkomsten niet het gevolg zijn van verhoogde werkzaamheid of van
andere oorzaken, verband houdende met het ontslag.
- 4.
Onder inkomsten, bedoeld in de voorgaande leden, worden niet
verstaan inkomsten verkregen wegens overwerk of als
gratificatie.
Artikel 9:4:2
- 1.
Van het ter hand nemen van enige arbeid of bedrijf doet de
gewezen ambtenaar onverwijld mededeling aan het college. Daarbij
doet hij, voor zover mogelijk, opgave van de inkomsten, die hij
uit dien hoofde zal verwerven; hij is verplicht om, indien die
inkomsten tijdelijk of blijvend wijziging ondergaan, daarvan
tijdig voor het verschijnen van de eerstvolgende
uitkeringstermijn nadere opgave te doen. Zijn de inkomsten niet
vooraf op te geven, dan doet hij tijdig vóór het verschijnen van
elke uitkeringstermijn opgave van de inkomsten die hij sedert
het ter hand nemen van de werkzaamheden of sinds de vorige
opgave heeft genoten. Brengt echter de aard der werkzaamheden
mede dat de inkomsten over een langere termijn moeten worden
berekend, dan geschiedt de opgave over die langere termijn en
kan op de uitkering een voorlopige vermindering worden toegepast
naar een geraamd bedrag van die inkomsten, onder voorbehoud van
nadere verrekening aan het einde van evenbedoelde termijn.
Dit lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van de
arbeid of bedrijf en de inkomsten daaruit, bedoeld in artikel
9:4:1, tweede en derde lid.
- 2.
Indien de gewezen ambtenaar de verplichtingen, genoemd in het
eerste lid, niet of niet volledig nakomt, kan het college
bepalen dat de uitkering, zolang zulks niet het geval is, niet
of slechts gedeeltelijk wordt uitbetaald.
- 3.
De gewezen ambtenaar wordt geacht door het aanvaarden van de
uitkering er in te bewilligen dat zij die daarvoor naar het
oordeel van het college in aanmerking komen, de inlichtingen
verstrekken welke voor de uitvoering van deze regeling
noodzakelijk zijn.
Samenloop met aanspraken uit hoofde van ziekte of ongeval
Artikel 9:4:3
Ten aanzien van hem die aan deze regeling recht op uitkering
ontleent en die na zijn ontslag uit hoofde van ziekte of ongeval nog
aanspraken in verband met de dienstbetrekking waaruit hij is
ontslagen heeft of verkrijgt, wordt de uitkering tot het einde van
de periode waarover die aanspraken bestaan, verminderd met het
bedrag daarvan.
Pensioenopbouw vanaf 62 jaar
Artikel 9:5
- 1.
Indien de gewezen ambtenaar bij het bereiken van de leeftijd van
62 jaar gebruik maakt van de mogelijkheid die artikel 16.3 van
het pensioenreglement biedt tot vrijwillige voortzetting van de
pensioenopbouw, worden de kosten van deze vrijwillig
voortzetting gedragen door de gemeente voor zover het
pensioenopbouw voor de helft betreft, met dien verstande dat per
1 januari 2007 30% van het bedrag van de premie dat door de
werkgever afgedragen zou moeten worden, indien de gewezen
ambtenaar nog verplicht pensioen zou opbouwen, voor rekening
blijft van de gewezen ambtenaar. De kosten van een vrijwillige
aanvullende deelname waardoor de pensioenopbouw voor meer dan de
helft plaats vindt, komen volledig ten laste van de gewezen
ambtenaar.
De werkgever stelt de ambtenaar in de drie maanden voor zijn
ontslag schriftelijk op de hoogte van:
- a.
de mogelijkheid om ook na het bereiken van de leeftijd
van 62 jaar de pensioenopbouw voort te zetten op basis
van artikel 16.3 van het pensioenreglement;
- b.
dat indien de gewezen ambtenaar van de onder a
weergegeven mogelijkheid gebruik maakt om voor de helft
pensioen te blijven opbouwen dit niet leidt tot extra
kosten in vergelijking tot de situatie zoals die gold
voor de gewezen ambtenaar voordat hij de leeftijd van 62
jaar bereikte als gevolg van de toepasselijkheid van
artikel 9:5 lid 1;
- c.
de termijn waarbinnen een schriftelijk verzoek van de
gewezen ambtenaar om gebruik te maken van de
mogelijkheid die artikel 16.3 van het pensioenreglement
bieden, ingediend moet zijn bij het bestuur van de
Stichting Pensioenfonds ABP;
- d.
de mogelijkheid dat de gewezen ambtenaar op zijn verzoek
bij de indiening van de aanvraag wordt ondersteund door
de werkgever.
- 2.
De aanschrijving bedoeld in het eerste lid wordt herhaald in de
drie maanden voor de dag dat de ambtenaar de leeftijd van 62
jaar bereikt.
Geneeskundig onderzoek
Artikel 9:6:1
(vervallen)
Verval uitkering
Artikel 9:7:1
- 1.
De uitkering vervalt:
- a.
met ingang van de dag, volgende op die waarop de gewezen
ambtenaar is overleden;
- b.
op de datum waarop de gewezen ambtenaar de leeftijd van
65 jaren bereikt.
- 2.
De uitkering kan geheel of ten dele vervallen worden verklaard
indien de gewezen ambtenaar zich naar het oordeel van het
college zodanig gedraagt dat hij, ware hij in dienst gebleven,
zou zijn ontslagen.
Overlijdensuitkering
Artikel 9:8:1
- 1.
Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de gewezen ambtenaar
heeft de weduwe, weduwnaar of geregistreerde partner, die
krachtens de pensioenreglement recht heeft op een
nabestaandenpensioen, recht op een bedrag gelijk aan de
bezoldiging bedoeld in artikel 9:2 over een tijdvak van drie
maanden welk bedrag in voorkomend geval wordt verminderd met de
uitkering bij overlijden krachtens de FPU-regeling. Wordt geen
weduwe, weduwnaar of geregistreerde partner als bedoeld in de
vorige volzin nagelaten, dan verkrijgen de minderjarige kinderen
van de overledene recht op bedoelde uitkering. Ontbreken ook
zodanige kinderen, dan hebben, indien de overledene kostwinner
was van ouders, meerderjarige kinderen, broers of zusters, deze
betrekkingen recht op bedoelde uitkering.
- 2.
Laat de overledene geen betrekkingen na die krachtens het eerste
lid recht hebben op de uitkeringen als in dat lid bedoeld, dan
kan dit bedrag door het college geheel of ten delen worden
aangewend voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte
en van de lijkbezorging.
FLO-betrekkingen en leeftijdsgrenzen
Artikel 9:9:1
In een nader vast te stellen regeling wordt bepaald welke
leeftijdsgrenzen gelden voor de vervulling van de daarbij vermelde
betrekkingen.
Ingangsdatum ontslag wegens FLO
Artikel 9:10:1
Indien een ambtenaar die een betrekking vervult als in artikel 9:9:1
genoemd op het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling de
leeftijdsgrens als genoemd in dat artikel reeds heeft bereikt, wordt
hem eervol ontslag verleend met ingang van de eerste dag van de
maand volgende op die waarin deze regeling in werking treedt, tenzij
overeenkomstige toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel
9:1:2, eerste lid.
Artikel 9:12
De ambtenaar die op 1 januari 2006 of daarna FLO-ontslag wordt
verleend en die recht heeft op een uitkering op grond van dit
hoofdstuk, heeft totdat het FLO-overgangsrecht is vastgesteld recht
op een maandelijkse uitkering waarvan het bedrag berekend wordt op
basis van de bepalingen van dit hoofdstuk.
Slotbepaling
Artikel 9:13
Ambtenaren aan wie op of na 1 januari 2006 FLO-ontslag is verleend
en die op grond van artikel 9:12 een maandelijkse uitkering hebben
ontvangen, worden met ingang van 1 juli 2006 geacht te zijn
ontslagen op grond van artikel 8:11 en worden onder de werking van
hoofdstuk 9b gebracht.
Artikel 9:14
Met ingang van 1 juli 2006 kan ambtenaren op grond van dit hoofdstuk
geen uitkering meer verleend worden.
9a AMBTENAREN DIE VANAF 1 JANUARI 2006 IN DIENST ZIJN GETREDEN OP EEN
BEZWARENDE FUNCTIE
Algemeen
Artikel 9a:1
Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar die vanaf 1 januari
2006 in dienst is getreden op een bezwarende functie, die op 31
december 2005 recht gaf op functioneel leeftijdsontslag op grond van
artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005.
Definities
Artikel 9a:2
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
- a.
bezwarende functie: een betrekking met een hoge belasting
door het frequent draaien van piket of het werken in
roosterdiensten en deelname aan daaruit voortvloeiende
werkzaamheden in de uitruk met als gevolg een verhoogde kans
op gezondheidsklachten;
- b.
de tweede loopbaan: iedere functie binnen de organisatie van
de gemeente of buiten de organisatie van de gemeente die, in
het kader van het loopbaanplan, volgt op de bezwarende
functie en die past bij de richting zoals afgesproken is in
het loopbaanplan.
Het loopbaanplan
Artikel 9a:4
- 1.
De ambtenaar blijft maximaal 20 jaar werkzaam in een bezwarende
functie.
- 2.
De ambtenaar heeft recht op een loopbaanplan, waardoor het de
ambtenaar mogelijk is na maximaal 20 jaar gewerkt te hebben in
de bezwarende functie een tweede loopbaan te beginnen binnen of
buiten de gemeentelijke dienst.
Artikel 9a:5
- 1.
In afwijking van hoofdstuk 17 gelden voor de ambtenaar de
volgende bepalingen.
- 2.
Het college en de ambtenaar leggen in een persoonlijk
loopbaanplan de afspraken vast over de loopbaanontwikkeling en
de vereiste kennis en vaardigheden, alsmede de in dat kader door
de ambtenaar te volgen opleiding en de te ondernemen
activiteiten, die nodig zijn om na maximaal 20 jaar gewerkt te
hebben in een bezwarende functie een tweede loopbaan te
beginnen.
Het loopbaanplan omvat in ieder geval die opleidingselementen
die nodig zijn om de ambtenaar die bij de brandweer werkzaam is,
in 20 jaar op te leiden tot MBO-niveau. Hierbij moet het gaan om
opleidingen die extern erkend worden.
- 3.
Het college en de ambtenaar zijn verplicht medewerking te
verlenen aan het opstellen, evalueren en bijstellen van het
loopbaanplan.
- 4.
Het loopbaanplan wordt in het jaar van indiensttreding
opgesteld.
- 5.
Het loopbaanplan wordt ten minste een keer per drie jaar
geëvalueerd, geactualiseerd en zonodig bijgesteld.
- 6.
Bij het loopbaanplan wordt rekening gehouden met zowel de
belangen van het college als met de belangen van de
ambtenaar.
- 7.
In het loopbaanplan worden afspraken vastgelegd met betrekking
tot benodigd verlof en eventuele verdere medewerking van het
college die de ambtenaar in staat moeten stellen de gemaakte
afspraken uit te voeren.
- 8.
De kosten die gemaakt zullen worden in het kader van de in het
loopbaanplan opgenomen opleiding en activiteiten worden door het
college vergoed.
- 9.
In het loopbaanplan worden, indien mogelijk, ten aanzien van de
activiteiten en de opleiding in ieder geval de volgende aspecten
vastgelegd:
- a.
het aanspreekpunt binnen de organisatie;
- b.
het beroep of de richting die als tweede loopbaan
gekozen wordt;
- c.
de keuze van opleidingsvorm of het instituut, waar de
activiteit plaatsvindt;
- d.
- e.
de start- en einddatum van de te ondernemen activiteit
of de te volgen scholing;
- f.
de te maken voortgang binnen de activiteit of
scholing;
- g.
de minimaal te behalen resultaten van de activiteit of
scholing;
- h.
de planning van vervolgafspraken;
- i.
de omstandigheden onder welke een te volgen opleiding of
te ondernemen activiteit kan worden onderbroken of
gestopt;
- j.
eventuele andere onderwerpen die van belang zijn voor
een goede uitvoering van de gemaakte afspraken.
Terugbetaling
Artikel 9a:6
De ambtenaar die evident misbruik maakt van de loopbaanfaciliteiten
die het college biedt, is verplicht de kosten, verband houdende met
de activiteiten dan wel opleidingen, die door het college zijn
vergoed, terug te betalen.
Tweede loopbaan binnen / buiten de gemeentelijke dienst
Artikel 9a:7
- 1.
Plaatsing van een ambtenaar in het kader van de tweede loopbaan
binnen of buiten de gemeentelijke dienst vindt definitief
plaats.
- 2.
Definitieve plaatsing binnen de gemeentelijke dienst vindt
plaats door aanpassing van de aanstelling.
- 3.
Definitieve plaatsing buiten de gemeentelijke dienst vindt
plaats door ontslag op grond van artikel 8:1 uit de bezwarende
functie.
Disciplinaire straf
Artikel 9a:8
- 1.
De ambtenaar die de verplichtingen, zoals neergelegd in het
loopbaanplan, niet nakomt, wordt disciplinair gestraft.
- 2.
Wanneer de tweede loopbaan na 20 jaar gewerkt te hebben in de
bezwarende functie door schuld of toedoen van de ambtenaar niet
begonnen kan worden, wordt de ambtenaar op grond van artikel
8:13 disciplinair ontslag verleend.
Gevolgen niet starten tweede loopbaan
Artikel 9a:9
- 1.
De ambtenaar blijft na 20 jaar in de bezwarende functie werkzaam
wanneer:
- a.
de tweede loopbaan niet begonnen kan worden, omdat het
college zijn verplichtingen uit het loopbaanplan niet
nakomt;
- b.
de tweede loopbaan niet begonnen wordt, omdat het
college en de ambtenaar daar gezamenlijk toe
besluiten.
Voorwaarde is dat de ambtenaar medisch geschikt is om in de
bezwarende functie door te werken.
- 2.
Het loopbaanplan wordt voortgezet tot de tweede loopbaan
begonnen wordt.
- 3.
Indien de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid na 20 jaar niet
medisch geschikt is om in de bezwarende functie door te werken,
geldt de procedure, bedoeld in artikel 9a:10.
Medisch niet meer geschikt; overbruggingsuitkering
Artikel 9a:10
- 1.
De ambtenaar die niet meer medisch geschikt is om in de
bezwarende functie door te werken, ontvangt een
overbruggingsuitkering.
- 2.
De duur van de overbruggingsuitkering is afhankelijk van het
aantal jaren dat betrokkene in een bezwarende functie werkzaam
is geweest.
- 3.
Per dienstjaar in een bezwarende functie is de duur van de
overbruggingsuitkering 12/10 maand. De maximumduur van de
overbruggingsuitkering is 24 maanden.
- 4.
Zodra de medische ongeschiktheid voor de bezwarende functie is
vastgesteld, stopt de opbouw van de overbruggingsuitkering.
- 5.
De hoogte van de overbruggingsuitkering bedraagt de eerste 12
maanden 100% van het salaris en de maanden daarna 80% van het
salaris.
- 6.
De duur van de overbruggingsuitkering wordt in mindering
gebracht op de duur van de loondoorbetaling, bedoeld in artikel
7:3.
- 7.
De overbruggingsuitkering komt tot uitbetaling voor zover deze
hoger is dan de loondoorbetaling bij ziekte, bedoeld in artikel
7:3.
Garantiesalaris en afbouw toelagen
Artikel 9a:11
- 1.
In dit artikel wordt onder oude bezoldiging verstaan de optelsom
van:
- a.
het salaris, als bedoeld in artikel 3:1, tweede lid, sub
b,
- b.
- c.
- d.
de functioneringstoelage,
- e.
- f.
de in de lokale bezoldigingsverordening genoemde andere
toelagen en emolumenten, voor zover die aan de ambtenaar
zijn toegekend,
berekend over een periode van 12 maanden onmiddellijk
voorafgaande aan het begin van de tweede loopbaan.
- 2.
Indien een keuze van de ambtenaar leidt tot een wijziging van de
feitelijke uitbetaling van de bezoldiging genoemd in artikel
3:1, tweede lid, onderdeel c, werkt die wijziging van de
feitelijke uitbetaling van de bezoldiging genoemd in artikel
3:1, tweede lid, onderdeel c door in de oude bezoldiging.
- 3.
In afwijking van het tweede lid werkt een verhoging of verlaging
van de feitelijke uitbetaling van de bezoldiging genoemd in
artikel 3:1, tweede lid, onderdeel c bij uitruil in het kader
van de uitwisseling van arbeidsvoorwaarden genoemd in hoofdstuk
4a niet door in de oude bezoldiging.
- 4.
De ambtenaar die binnen de organisatie van de gemeente de tweede
loopbaan begint, krijgt een garantietoelage ter hoogte van het
negatieve verschil tussen het oude en het nieuwe salaris. Het
oude salaris wordt niet geïndexeerd met de generieke
salarisverhoging, zoals deze in de gemeentelijke sector wordt
overeengekomen.
- 5.
Op de garantietoelage wordt een vermindering toegepast tot het
bedrag waarmee het nieuwe salaris en eventuele toelagen en
vergoedingen, behorende bij de nieuwe functie, samen met de
garantietoelage de oude bezoldiging overstijgt. De oude
bezoldiging wordt niet geïndexeerd met de generieke
salarisverhoging, zoals deze in de gemeentelijke sector wordt
overeengekomen.
- 6.
De ambtenaar die als gevolg van de tweede loopbaan binnen de
organisatie van de gemeente de toelagen en vergoedingen
verliest, die behoorden bij de bezwarende functie, krijgt een
aflopende afbouwtoelage ter hoogte van een percentage van het
verschil tussen de oude toelagen en vergoedingen en eventuele
toelagen en vergoedingen die bij de nieuwe functie behoren. De
afbouwtoelage bedraagt:
De oude toelagen en vergoedingen worden niet geïndexeerd met de
generieke salarisverhoging, zoals deze in de gemeentelijke
sector wordt overeengekomen.
- 7.
Op de afbouwtoelage wordt een vermindering toegepast tot het
bedrag waarmee het nieuwe salaris en eventuele toelagen en
vergoedingen, behorende bij de nieuwe functie, samen met de
garantietoelage en de afbouwtoelage de oude bezoldiging
overstijgt. De oude bezoldiging wordt niet geïndexeerd met de
generieke salarisverhoging, zoals deze in de gemeentelijke
sector wordt overeengekomen.
- 8.
De ambtenaar die een tweede loopbaan begint buiten de
organisatie van de gemeente ontvangt een afkoopbedrag ter hoogte
van 175% van het verschil tussen de oude bezoldiging en het
nieuwe jaarsalaris, inclusief eventuele toelagen en
vergoedingen. Het nieuwe jaarsalaris, inclusief eventuele
toelagen en vergoedingen, wordt berekend naar het bedrag dat
voor de ambtenaar bij indiensttreding bij de nieuwe werkgever is
vastgesteld.
9b OVERGANGSRECHT AMBTENAREN IN EEN FUNCTIE DIE OP 31 DECEMBER 2005
RECHT GAF OP FUNCTIONEEL LEEFTIJDSONTSLAG
Paragraaf 1 Algemene bepalingen
Werkingssfeer
Artikel 9b:1
- 1.
Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar die:
- a.
op 31 december 2005 werkzaam was bij een
gemeentelijk beroepsbrandweerkorps of bij een
gemeentelijke ambulancedienst; en
- b.
op 31 december 2005 een betrekking vervulde,
waarvoor door het college krachtens artikel 8:3,
zoals dat luidde op 31 december 2005,
leeftijdsgrenzen zijn bepaald; en
- c.
sinds 31 december 2005 onafgebroken de betrekking
heeft vervuld, op grond waarvan krachtens artikel
8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, ontslag
werd verleend op de leeftijd van 55 jaar of
ouder.
- 2.
Het eerste lid is overeenkomstig van toepassing voor de
ambtenaar die
- a.
overstapt naar een andere functie bij dezelfde
gemeente of ambulancedienst, of
- b.
overstapt naar een andere gemeentelijk
beroepsbrandweerkorps, dan wel naar een andere
gemeentelijke ambulancedienst
tenzij bij de overstap tussen de werkgever en ambtenaar
andere afspraken zijn gemaakt.
- 3.
Als voorwaarde bij de toepassing van het tweede lid geldt
dat de functie waarnaar de ambtenaar overstapt ook een
bezwarende functie is, op grond waarvan krachtens artikel
8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, ontslag werd
verleend op de leeftijd van 55 jaar of ouder.
Begripsbepalingen
Artikel 9b:2
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
- a.
bezoldiging: de optelsom van
- i.
het salaris, als bedoeld in artikel 3:1, tweede
lid, onderdeel b,
- ii.
- iii.
- iv.
de functioneringstoelage;
- v.
- vi.
de in de lokale bezoldigingsverordening genoemde
andere toelagen en emolumenten, voor zover die aan
de ambtenaar zijn toegekend, met uitzondering van
de levensloopbijdrage bedoeld in artikel 9e:8 en
9e:9, berekend over een periode van 12 maanden
onmiddellijk voorafgaande aan de datum, die
voortvloeit uit de toepassing van artikel 9b:4,
artikel 9b:20, artikel 9b:25, zesde lid, artikel
9b:26, artikel 9b:47 en artikel 9b:52. De
bezoldiging wordt, met uitzondering van de
bezoldiging bedoeld in artikel 9b:20 en 9b:25, na
deze datum geïndexeerd met de generieke
salarisverhoging, zoals deze in de gemeentelijke
sector wordt overeengekomen. Indien verlofopname
door de ambtenaar in deze 12 maanden heeft geleid
tot een wijziging van de feitelijke uitbetaling
van de bezoldiging genoemd in artikel 3:1, tweede
lid, onderdeel c, werkt die wijziging door in de
bezoldiging.
- b.
bezwarende functie: een betrekking met een hoge
belasting door het frequent draaien van piket of het
werken in roosterdiensten en deelname aan daaruit
voortvloeiende werkzaamheden in de uitruk met als gevolg
een verhoogde kans op gezondheidsklachten;
- c.
dienstjaren voor brandweerpersoneel: de jaren in dienst
van een gemeentelijk beroepsbrandweerkorps, de jaren
werkzaam als buschauffeur of trambestuurder bij het
stadsvervoer, mits dit een functie was, die op dat
moment recht gaf op functioneel leeftijdsontslag en de
jaren als vrijwilliger bij de brandweer, mits het om
jaren gaat waarin daadwerkelijk en regelmatig in de
uitruk is ingezet en men niet tegelijkertijd een
aanstelling had als beroepsbrandweer. Bij twijfel over
het aantal dienstjaren als vrijwilliger dient de
ambtenaar aannemelijk te maken hoeveel jaren hij als
vrijwilliger is ingezet;
- d.
dienstjaren voor ambulancepersoneel: de jaren werkzaam
bij een gemeentelijke ambulancedienst, de jaren werkzaam
bij een ambulancedienst van een ziekenhuis of bij een
ambulancedienst in de particuliere sector en de jaren
werkzaam als buschauffeur of trambestuurder bij het
stadsvervoer, mits dit een functie was, die op dat
moment recht gaf op functioneel leeftijdsontslag;
- e.
FPU-uitkering: de uitkering in het kader van de
FPU-regeling;
- f.
niet-bezwarende functie: een functie die niet valt onder
de definitie van onderdeel b;
- g.
tweede loopbaan: iedere functie binnen de organisatie
van de gemeente of buiten de organisatie van de gemeente
die, in het kader van het loopbaanplan, volgt op de
bezwarende functie;
- h.
onbezoldigd volledig verlof: verlof voor de formele
arbeidsduur per week, zonder behoud van
bezoldiging.
Paragraaf 2 De ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer in een
bezwarende functie op 1 januari 2006
Werkingssfeer
Artikel 9b:3
Deze paragraaf is van toepassing op de ambtenaar die geboren is
na 1949 en die op 1 januari 2006 20 dienstjaren of meer had in
een bezwarende functie.
Keuzemogelijkheid voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20
dienstjaren of meer op 1 januari 2006 in een bezwarende
functie
Artikel 9b:4
- 1.
De ambtenaar wordt op zijn verzoek vanaf de eerste dag van
de maand volgend op de maand waarin hij de leeftijd van 55
jaar bereikt volledig buitengewoon verlof verleend, tegen
doorbetaling van 80% van de voor de ambtenaar geldende
bezoldiging. Voor zover het dienstbelang het toelaat, kan de
ambtenaar vanaf de datum bedoeld in de eerste volzin in
plaats van het volledig buitengewoon verlof als hiervoor
bedoeld, een keuze maken uit de volgende mogelijkheden:
- a.
100% werken, waarbij voor ieder vol jaar dat gewerkt
wordt een bonus wordt verstrekt van 20% van het voor
de ambtenaar geldende jaarsalaris in het jaar
voorafgaande aan toekenning van de bonus;
- b.
50% van de voor hem geldende formele arbeidsduur
werken, tegen doorbetaling van 90% van de voor de
ambtenaar geldende bezoldiging;
- c.
volledig ontslag op grond van artikel 8:1, waarbij
een bonus wordt verstrekt van 100% van het voor de
ambtenaar geldende jaarsalaris in het jaar
voorafgaande aan toekenning van de bonus.
Indien dit voor het behouden van vakbekwaamheidseisen
noodzakelijk is en de werkgever dit kan aantonen, geldt voor
ambulancepersoneel als alternatief voor onderdeel b: 60% van
een volledige betrekking werken tegen doorbetaling van 95%
van de daarbij behorende bezoldiging.
- 2.
De ambtenaar maakt zes kalendermaanden voor de in het eerste
lid bedoelde datum het college door middel van een verzoek
bekend naar welke variant zijn voorkeur uitgaat.
- 3.
Onverminderd het bepaalde in artikel 9b:11, gaat de datum,
bedoeld in het eerste lid zoveel later in als het college op
31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde
op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een hogere
leeftijdsgrens had vastgesteld dan 55 jaar.
- 4.
De ambtenaar die kiest voor het in het eerste lid gestelde
onder a en b moet medisch geschikt zijn om in de bezwarende
functie door te werken.
- 5.
Voor zover het dienstbelang dit toelaat, kan de ambtenaar,
met inachtneming van het derde lid, de in het eerste lid
gestelde keuzemogelijkheden later laten ingaan, telkens met
een periode van een jaar. Voorwaarde hierbij is dat de
ambtenaar medisch geschikt is om door te werken in de
bezwarende functie.
- 6.
De ambtenaar die van het vijfde lid gebruik wil maken, moet,
met inachtneming van het derde lid, het college uiterlijk
zes kalendermaanden voor de beoogde ingangsdatum daartoe
verzoeken.
- 7.
De ambtenaar die eenmaal een keuze heeft gemaakt, kan, voor
zover het dienstbelang dat toelaat, gedurende de periode tot
het moment, bedoeld in artikel 9b:11, zijn keuze herzien,
met dien verstande dat de bonus van artikel 9b:4, eerste
lid, onderdeel c, berekend wordt naar rato van de tijd die
resteert tot de datum, bedoeld in artikel 9b:11, eerste lid.
Hierbij geldt als voorwaarde dat als tweede en eventueel
volgende keuze alleen een optie in aanmerking komt waarbij
minder gewerkt wordt dan bij de eerdere keuze. Het tweede
lid is van overeenkomstige toepassing.
- 8.
De ambtenaar die in de periode van 1 januari 2006 tot 1
januari 2011 gebruik maakt van de mogelijkheid, bedoeld in
de eerste zin van het eerste lid van dit artikel, en direct
daaraan voorafgaand een functie bekleedde waaraan
salarisschaal 6 of lager was verbonden, ontvangt gedurende
die periode € 500,- netto per kalenderjaar. De ambtenaar die
in deze periode geen volledig kalenderjaar gebruik maakt van
de genoemde mogelijkheid, ontvangt een bedrag naar rato.
Deze uitkering wordt eenmaal per kalenderjaar in de maand
december betaald. Aan de ambtenaar die op grond van lokaal
beleid al een vergoeding heeft ontvangen, wordt alleen het
deel van het totaalbedrag, waarop op grond van dit lid recht
bestaat, uitbetaald dat hoger is dan de reeds ontvangen
vergoeding.
Pensioenopbouw tijdens keuzes van artikel 9b:4
Artikel 9b:5
Over de bonus, bedoeld in artikel 9b:4, eerste lid, onderdeel a
en c wordt geen pensioen opgebouwd.
Vakantieopbouw tijdens de periode van artikel 9b:4
Artikel 9b:6
Gedurende de periode, bedoeld in artikel 9b:4, vindt opbouw van
vakantie-uren plaats naar rato van het aantal uren dat de
ambtenaar werkt.
Toelage onregelmatige dienst, eindejaarsuitkering en
vakantietoelage tijdens de periode van artikel 9b:4
Artikel 9b:7
Tijdens de periode, bedoeld in artikel 9b:4, eerste lid, eerste
volzin en onder onderdeel a en b, zijn de artikelen 3:3 en
3:3:1, respectievelijk artikel 19a:8, artikel 3:6 en artikel 6:3
niet van toepassing.
Ambtsjubileumgratificatie tijdens periode van artikel
9b:4
Artikel 9b:9
De jaren dat de ambtenaar op grond van artikel 9b:4 volledig
buitengewoon verlof is verleend, tegen doorbetaling van 80% van
de voor de ambtenaar geldende bezoldiging, tellen voor de
berekening van de ambtsjubileumgratificatie niet mee.
Verrekening inkomsten tijdens de periode van artikel
9b:4
Artikel 9b:10
- 1.
Wanneer de ambtenaar tijdens de periode, bedoeld in artikel
9b:4, eerste volzin of onder b, inkomsten geniet of gaat
genieten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand
genomen met ingang van of na de datum waarop artikel 9b:4
van toepassing is geworden, wordt op de doorbetaling van de
bezoldiging een vermindering toegepast. Deze vermindering is
gelijk aan het bedrag waarmede de inkomsten en de
doorbetaalde bezoldiging samen de laatstelijk genoten
bezoldiging te boven gaan.
- 2.
Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien
van inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter
hand genomen gedurende verlof, vakantie of nonactiviteit,
onmiddellijk voorafgaande aan de datum waarop artikel 9b:4
van toepassing is geworden.
- 3.
Wanneer de ambtenaar op of na de datum, bedoeld in het
eerste lid, inkomsten of hogere inkomsten verkrijgt uit
arbeid of bedrijf ter hand genomen vóór die dag, is ten
aanzien van die inkomsten of hogere inkomsten het bepaalde
in het eerste lid van overeenkomstige toepassing.
- 4.
De in het derde lid bedoelde vermindering vindt echter niet
plaats indien de inkomsten of hogere inkomsten het gevolg
zijn van algemene loonsverhogingen, of indien de ambtenaar
aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van
verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband
houdende met de toepassing van artikel 9b:4.
- 5.
Onder inkomsten, bedoeld in de voorgaande leden, worden niet
verstaan inkomsten verkregen wegens overwerk of als
gratificatie.
- 6.
De ambtenaar is verplicht tijdig mededeling te doen van het
aanvaarden van arbeid of het starten van een bedrijf of het
vermeerderen van werkzaamheden uit arbeid of bedrijf.
- 7.
De ambtenaar is verplicht tijdig mededeling te doen van de
inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf die hij
ontvangt en van de wijzigingen daarin. Hij is verplicht
daarvan de bewijzen te overleggen.
- 8.
Wanneer de ambtenaar de verplichtingen van het zesde lid
niet nakomt, kan het college besluiten een korting op de
door te betalen bezoldiging toe te passen.
Onbezoldigd volledig verlof voor de ambtenaar geboren na 1949
met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006 in een bezwarende
functie
Artikel 9b:11
- 1.
De ambtenaar die op grond van artikel 9b:4, eerste lid,
gedeeltelijk doorbetaald volledig buitengewoon verlof geniet
dan wel die heeft gekozen voor artikel 9b:4, eerste lid,
onderdeel a of b, wordt vanaf de eerste dag van de maand
volgend op de maand waarin hij de leeftijd van 59 jaar
bereikt onbezoldigd volledig verlof verleend.
- 2.
In afwijking van het eerste lid, gaat het onbezoldigd
volledig verlof, bedoeld in het eerste lid, in vanaf de
eerste dag van de maand volgend op de maand waarin hij de
leeftijd van 60 jaar bereikt, wanneer het college op 31
december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op
31 december 2005, voor de bezwarende functie een
leeftijdsgrens had vastgesteld van 60 jaar.
- 3.
Het onbezoldigd volledig verlof wordt uitgesteld met die
periode, waarmee de keuze van de ambtenaar, die gebruik
heeft gemaakt van het vijfde lid van artikel 9b:4, later is
ingegaan.
- 4.
Voor zover het dienstbelang dit toelaat, kan de ambtenaar,
wanneer het college op grond van artikel 8:3, zoals dat
luidde op 31 december 2005, een leeftijdsgrens had
vastgesteld van 59 of 60 jaar, het onbezoldigd volledig
verlof later laten ingaan, telkens met een periode van een
jaar. Voorwaarde hierbij is dat de ambtenaar medisch
geschikt is om door te werken in de bezwarende functie.
- 5.
De ambtenaar die van het vierde lid gebruik wil maken, moet
het college uiterlijk zes kalendermaanden voor de beoogde
ingangsdatum daartoe verzoeken.
Paragraaf Premieverdeling bij pensioenopbouw tijdens onbezoldigd volledig
verlof
Artikel 9b:12
- 1.
Wanneer de periode van het onbezoldigd volledig verlof,
bedoeld in artikel 9b:11, eerste lid, langer is dan drie
jaar, is vanaf dat moment het verhaal van de pensioenpremies
en de Vut-fonds bijdrage als bedoeld in artikel 21 van het
FPU-reglement basis- en aanvullende uitkering gelijk aan het
bedrag van de premies en de bijdragen die voor de ambtenaar
zijn verschuldigd.
- 2.
Wanneer de periode van het onbezoldigd volledig verlof,
bedoeld in artikel 9b:11, tweede lid, langer is dan twee
jaar, is vanaf dat moment het verhaal van de pensioenpremies
en de Vut-fonds bijdrage als bedoeld in artikel 21 van het
FPU-reglement basis- en aanvullende uitkering gelijk aan het
bedrag van de premies en de bijdragen die voor de ambtenaar
zijn verschuldigd.
Premie IZA-verzekering tijdens onbezoldigd volledig
verlof
Artikel 9b:13
(vervallen)
Vakantieopbouw tijdens onbezoldigd volledig verlof
Artikel 9b:14
Gedurende de periode van het onbezoldigd volledig verlof,
bedoeld in artikel 9b:11, vindt geen opbouw van vakantie-uren
plaats.
Artikel 9b:15
(vervallen)
Artikel 9b:16
(vervallen)
Ziekte tijdens onbezoldigd volledig verlof
Artikel 9b:17
Ziekte tijdens de periode van het onbezoldigd volledig verlof,
bedoeld in artikel 9b:11, leidt niet tot stopzetting van het
onbezoldigd volledig verlof.
Ambtsjubileumgratificatie tijdens onbezoldigd volledig
verlof
Artikel 9b:18
De periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in
artikel 9b:11, telt niet mee voor de berekening van de
ambtsjubileumgratificatie.
Garantieregeling bij arbeidsongeschiktheid na de leeftijd van
50 jaar voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of
meer op 1 januari 2006 in een bezwarende functie
Artikel 9b:19
- 1.
Op de ambtenaar wiens eerste ziektedag na de leeftijd van 50
jaar valt en die volledig, maar niet duurzaam, of
gedeeltelijk arbeidsongeschikt raakt, is artikel 8:4
respectievelijk artikel 8:5 niet van toepassing.
- 2.
De ambtenaar, genoemd in het eerste lid, wordt hersteld
verklaard vanaf de datum, bedoeld in artikel 9b:4, eerste
lid.
- 3.
De datum, bedoeld in het tweede lid gaat zoveel later in als
het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3,
zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende
functie een hogere leeftijdsgrens had vastgesteld dan 55
jaar.
- 4.
Op de ambtenaar, genoemd in het tweede lid, zijn vanaf de
datum van herstel, voor zover de medische geschiktheid dat
toelaat, artikel 9b:4 tot en met artikel 9b:18 van
toepassing.
- 5.
De ambtenaar wiens eerste ziektedag ligt na de leeftijd van
55 jaar en die wegens ziekte ongeschikt wordt om zijn
betrekking te vervullen, wordt niet ziek gemeld. Vanaf de
datum dat de door deze ambtenaar gemaakte keuze op grond van
artikel 9b:4, eerste lid, vanwege medische geschiktheid niet
meer mogelijk is, verandert deze keuze in een keuze die op
grond van zijn medische geschiktheid nog wel mogelijk is,
met dien verstande dat de bonus van artikel 9b:4, eerste
lid, onderdeel c, berekend wordt naar rato van de tijd die
resteert tot de datum, bedoeld in artikel 9b:11, eerste lid.
Op hem blijft artikel 9b:11 van toepassing.
- 6.
De datum, bedoeld in het vijfde lid gaat zoveel later in als
het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3,
zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende
functie een hogere leeftijdsgrens had vastgesteld dan 55
jaar.
Salarisgarantie bij definitieve herplaatsing bij
ziekte
Artikel 9b:20
- 1.
De ambtenaar die op grond van hoofdstuk 7 binnen de
organisatie van de gemeente definitief herplaatst wordt,
heeft recht op een garantietoelage ter hoogte van het
negatieve verschil tussen de oude bezoldiging en het nieuwe
totaalinkomen van de ambtenaar. Tot het totaalinkomen wordt
de nieuwe bezoldiging gerekend, alsmede de uitkeringen die
de ambtenaar in verband met zijn arbeidsongeschiktheid
ontvangt.
- 2.
Wanneer de ambtenaar op grond van hoofdstuk 7 definitief
herplaatst wordt in een functie met een lager totaalinkomen
buiten de organisatie van de gemeente, maken het college en
de ambtenaar afspraken over een financiële regeling.
Levensloop voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20
dienstjaren of meer op 1 januari 2006 in een bezwarende
functie
Artikel 9b:21
Op de ambtenaar, die een bezwarende functie bekleedt, waaraan
het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals
dat luidde op 31 december 2005, een leeftijdsgrens had
vastgesteld, is de levensloopregeling van hoofdstuk 9e van
toepassing.
Inkoop OP voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20
dienstjaren of meer op 1 januari 2006 in een bezwarende
functie
Artikel 9b:22
- 1.
Ten behoeve van de ambtenaar wordt, onder de voorwaarde dat
hij daarvoor fiscale ruimte beschikbaar heeft, op de
leeftijd van 53 jaar een bedrag in ABP Extra Pensioen
gestort ter hoogte van 57% van het geïndexeerde loon maal de
leeftijdsafhankelijke factor, die behoort bij de leeftijd
van 53 jaar. Hierbij is het geïndexeerde loon het gemiddelde
pensioengevend inkomen zoals dat bij ABP bekend is over de
dienstjaren tot 53 jaar maal de indexatie per betreffend
dienstjaar zoals door ABP is vastgesteld. Indien het loon
uit enig dienstjaar bij ABP niet bekend is, toont de
ambtenaar wat het loon is geweest.
- 2.
Wanneer er onvoldoende fiscale ruimte is, wordt hetgeen niet
in ABP Extra Pensioen gestort kan worden, aan de ambtenaar
ter beschikking gesteld.
- 3.
Ten behoeve van de ambtenaar die voor de leeftijd van 53
jaar uittreedt uit een bezwarende functie wordt, met
inachtneming van het tweede lid, het in het eerste lid
genoemde bedrag in ABP Extra Pensioen gestort op het moment
van uittreden, waarbij de leeftijdsafhankelijke factor wordt
toegepast die hoort bij de leeftijd op het moment van
uittreden en het gemiddelde loon wordt berekend tot het
moment van uittreden.
- 4.
Het op grond van dit artikel uitgekeerde bedrag behoort niet
tot het pensioengevend inkomen als bedoeld in artikel 3.1
van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds
ABP.
- 5.
Het op grond van dit artikel uitgekeerde bedrag behoort niet
tot de bezoldiging.
- 6.
De ambtenaar kan zijn werkgever eenmalig verzoeken om een
indicatie van het verwachte te storten bedrag. Het college
bepaalt, in overleg met de ambtenaar, het geschikte moment
voor deze indicatie.
Leeftijdsafhankelijke factor voor de ambtenaar geboren na
1949 met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006 in een
bezwarende functie
Artikel 9b:22a
- 1.
De in artikel 9b:22 genoemde leeftijdsafhankelijke factor is
afhankelijk van de door ABP gehanteerde actuariële
tarieven.
- 2.
De leeftijdafhankelijke factor bedraagt:
Leeftijd | factor | leeftijd | factor | leeftijd | factor |
18 | 0,281 | 33 | 0,438 | 48 | 0,682 |
19 | 0,290 | 34 | 0,451 | 49 | 0,703 |
20 | 0,298 | 35 | 0,464 | 50 | 0,723 |
21 | 0,308 | 36 | 0,479 | 51 | 0,745 |
22 | 0,317 | 37 | 0,493 | 52 | 0,768 |
23 | 0,326 | 38 | 0,508 | 53 | 0,791 |
24 | 0,335 | 39 | 0,523 | 54 | 0,814 |
25 | 0,346 | 40 | 0,539 | 55 | 0,839 |
26 | 0,356 | 41 | 0,555 | 56 | 0,864 |
27 | 0,366 | 42 | 0,572 | 57 | 0,891 |
28 | 0,378 | 43 | 0,588 | 58 | 0,916 |
29 | 0,389 | 44 | 0,606 | 59 | 0,944 |
30 | 0,400 | 45 | 0,624 | 60 | 0,973 |
31 | 0,413 | 46 | 0,643 | 61 | 1,002 |
32 | 0,425 | 47 | 0,663 | | |
- 3.
Wanneer de in lid 1 genoemde tarieven door ABP worden
gewijzigd, stellen LOGA-partijen nieuwe leeftijdafhankelijke
factoren vast.
Inkoop OP bij regionalisering
Artikel 9b:22b
In afwijking van artikel 9b:22, derde lid, wordt voor de
ambtenaar
- -
die wegens regionalisering van de gemeentelijke
beroepsbrandweer uit de bezwarende functie wordt
ontslagen en
- -
op wie bij de nieuwe werkgever hoofdstuk 9b van
toepassing blijft,
geen bedrag in ABP Extra Pensioen gestort op het moment van
uittreden.
Paragraaf 3 De ambtenaar geboren na 1949 met minder dan 20 dienstjaren in een
bezwarende functie op 1 januari 2006
Werkingssfeer
Artikel 9b:23
Deze paragraaf is van toepassing op de ambtenaar die geboren is
na 1949 en die op 1 januari 2006 minder dan 20 dienstjaren had
in een bezwarende functie.
Doorwerken zolang dat medisch verantwoord is en tenzij tweede
loopbaan gestart wordt
Artikel 9b:24
- 1.
Zolang dit medisch verantwoord is, blijft de ambtenaar,
onder toepassing van artikel 9b:26, in de bezwarende functie
werkzaam tot het moment, bedoeld in artikel 9b:28.
- 2.
Het eerste lid is niet van toepassing wanneer het college en
de ambtenaar in het kader van het loopbaanplan hierover
andere afspraken maken.
Tweede loopbaan voor de ambtenaar met minder dan 20
dienstjaren op 1 januari 2006 in een bezwarende functie
Artikel 9b:25
- 1.
Op de ambtenaar is tot de eerste dag van de maand volgend op
de maand waarin hij de leeftijd van 55 jaar bereikt
hoofdstuk 9a van toepassing, met inachtneming van de
volgende leden.
- 2.
De datum, bedoeld in het eerste lid gaat zoveel later in als
het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3,
zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende
functie een hogere leeftijdsgrens had vastgesteld dan 55
jaar.
- 3.
Voor brandweerpersoneel geldt dat in het kader van de tweede
loopbaan eerst gezocht wordt naar een functie binnen de
organisatie van de gemeente.
- 4.
De ambtenaar met geen of onvoldoende diploma's kan via een
procedure voor erkenning verworven competenties zijn
competenties laten erkennen.
- 5.
Indien dit behulpzaam is bij het vormgeven van de tweede
loopbaan heeft de ambtenaar recht op vergoeding van de
kosten, voor zover redelijk, van een extern
loopbaanadvies.
- 6.
De ambtenaar die in het kader van de tweede loopbaan een
andere functie aanvaardt binnen de organisatie van de
gemeente, ontvangt, in afwijking van artikel 9a:11, eerste
tot en met zevende lid, een garantietoelage ter hoogte van
het negatieve verschil tussen de oude bezoldiging en de
nieuwe bezoldiging.
- 7.
Het college en de ambtenaar maken in het kader van het
loopbaanplan afspraken over een financiële regeling wanneer
de ambtenaar in het kader van de tweede loopbaan buiten de
organisatie van de gemeente een functie aanvaardt met een
lager totaalinkomen.
Recht voor de ambtenaar met minder dan 20 dienstjaren op 1
januari 2006 in een bezwarende functie
Artikel 9b:26
- 1.
De ambtenaar gaat met ingang van de eerste dag van de maand
volgend op de maand waarin hij de leeftijd van 55 jaar
bereikt 50% van de voor hem geldende formele arbeidsduur
werken tegen doorbetaling van 90% van de voor de ambtenaar
geldende bezoldiging. Indien dit voor het behouden van
vakbekwaamheidseisen noodzakelijk is en de werkgever dit kan
aantonen, geldt voor ambulancepersoneel als alternatief 60%
van een volledige betrekking werken tegen doorbetaling van
95% van de voor de ambtenaar geldende bezoldiging.
- 2.
Onverminderd het bepaalde in artikel 9b:35, gaat de datum,
bedoeld in het eerste lid, zoveel later in als het college
op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat
luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een
hogere leeftijdsgrens had vastgesteld dan 55 jaar.
- 3.
De ambtenaar moet medisch geschikt zijn om op de wijze,
bedoeld in het eerste lid, in zijn bezwarende functie door
te werken.
- 4.
De ambtenaar die medisch niet geschikt is om op de wijze,
bedoeld in het eerste lid, in zijn bezwarende functie door
te werken, wordt ziek gemeld. Op hem is artikel 9b:43,
eerste lid, van toepassing.
- 5.
Voor zover het dienstbelang dit toelaat, kan de ambtenaar,
met inachtneming van het tweede lid, het in het eerste lid
bedoelde moment later laten ingaan, telkens met een periode
van een jaar. Voorwaarde hierbij is dat de ambtenaar medisch
geschikt is om door te werken in de bezwarende functie.
- 6.
De ambtenaar die van het vijfde lid gebruik wil maken, moet,
met inachtneming van het tweede lid, het college uiterlijk
zes kalendermaanden voor de beoogde ingangsdatum daartoe
verzoeken.
Pensioenopbouw tijdens periode van artikel 9b:26
Artikel 9b:27
(vervallen)
Toelage onregelmatige dienst, eindejaarsuitkering en
vakantietoelage tijdens de periode van artikel 9b:26
Artikel 9b:27a
Tijdens de periode, bedoeld in artikel 9b:26, eerste lid, zijn
de artikelen 3:3 en 3:3:1, respectievelijk artikel 19a:8,
artikel 3:6 en artikel 6:3 niet van toepassing.
Gedeeltelijk doorbetaald buitengewoon verlof voorde ambtenaar
geboren na 1949 met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006
in een bezwarende functie
Artikel 9b:28
- 1.
De ambtenaar die op 1 januari 2006 minder dan 20 dienstjaren
heeft, wordt vanaf de eerste dag van de maand volgend op de
maand waarin hij een bepaalde leeftijd bereikt, volledig
buitengewoon verlof verleend, tegen doorbetaling van een
bepaald percentage van de voor de ambtenaar geldende
bezoldiging. De leeftijd en het percentage zijn afhankelijk
van het aantal dienstjaren op 1 januari 2006. De leeftijd
waaraan de ingangsdatum van het volledig buitengewoon verlof
is gekoppeld, en het percentage dat vanaf dat moment wordt
betaald zijn bij een aantal dienstjaren op 1 januari 2006
van:
- a.
5 tot 10 jaar: 58 jaar en 75%
- b.
10 tot 15 jaar: 57 jaar en 78%
- c.
15 tot 20 jaar: 56 jaar en 80%
- 2.
Onverminderd het bepaalde in artikel 9b:35, gaat de datum,
bedoeld in het eerste lid, zoveel later in als het college
op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat
luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een
hogere leeftijdgrens had vastgesteld dan 55 jaar.
- 3.
De datum, bedoeld in het eerste lid wordt uitgesteld met die
periode, waarmee het moment van de ambtenaar die gebruik
heeft gemaakt van het vijfde lid van artikel 9b:26 later is
ingegaan.
Pensioenopbouw tijdens periode van artikel 9b:28
Artikel 9b:29
Tijdens de periode, bedoeld in artikel 9b:28, bouwt de ambtenaar
pensioen op over de volledige bezoldiging.
Ambtsjubileumgratificatie tijdens periode van artikel
9b:28
Artikel 9b:30
De jaren dat de ambtenaar op grond van artikel 9b:28 volledig
buitengewoon verlof is verleend, tegen doorbetaling van 75%, 78%
of 80% van de voor de ambtenaar geldende bezoldiging, tellen
voor de berekening van de ambtsjubileumgratificatie niet
mee.
Vakantieopbouw tijdens de periode van artikel 9b:26 en
9b:28
Artikel 9b:31
Gedurende de periode, bedoeld in artikel 9b:26 en artikel 9b:28,
vindt opbouw van vakantieuren plaats naar rato van het aantal
uren dat de ambtenaar werkt.
Artikel 9b:32
(vervallen)
Artikel 9b:33
(vervallen)
Verrekening inkomsten tijdens de periode van artikel 9b:26 en
artikel 9b:28
Artikel 9b:34
- 1.
Wanneer de ambtenaar tijdens de periode, bedoeld in artikel
9b:26 en artikel 9b:28 inkomsten geniet of gaat genieten uit
of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen met
ingang van of na de datum waarop artikel 9b:26 van
toepassing is geworden, wordt op de doorbetaling van de
bezoldiging een vermindering toegepast. Deze vermindering is
gelijk aan het bedrag waarmede de inkomsten en de
doorbetaalde bezoldiging samen de laatstelijk genoten
bezoldiging te boven gaan.
- 2.
Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien
van inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter
hand genomen gedurende verlof, vakantie of nonactiviteit,
onmiddellijk voorafgaande aan de datum waarop artikel 9b:26
van toepassing is geworden.
- 3.
Wanneer de ambtenaar op of na de datum, bedoeld in het
eerste lid, inkomsten of hogere inkomsten verkrijgt uit
arbeid of bedrijf ter hand genomen vóór die dag, is ten
aanzien van die inkomsten of hogere inkomsten het bepaalde
in het eerste lid van overeenkomstige toepassing.
- 4.
De in het derde lid bedoelde vermindering vindt echter niet
plaats indien de inkomsten of hogere inkomsten het gevolg
zijn van algemene loonsverhogingen, of indien de ambtenaar
aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van
verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband
houdende met de toepassing van artikel 9b:26.
- 5.
Onder inkomsten, bedoeld in de voorgaande leden, worden niet
verstaan inkomsten verkregen wegens overwerk of als
gratificatie.
- 6.
De ambtenaar is verplicht tijdig mededeling te doen van het
aanvaarden van arbeid of het starten van een bedrijf of het
vermeerderen van werkzaamheden uit arbeid of bedrijf.
- 7.
De ambtenaar is verplicht tijdig mededeling te doen van de
inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf die hij
ontvangt en van de wijzigingen daarin. Hij is verplicht
daarvan de bewijzen te overleggen.
- 8.
Wanneer de ambtenaar de verplichtingen van het zesde lid
niet nakomt, kan het college besluiten een korting op de
door te betalen bezoldiging toe te passen.
Onbezoldigd volledig verlof voor de ambtenaar geboren na 1949
met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006 in een
bezwarende functie
Artikel 9b:35
- 1.
De ambtenaar wordt vanaf de eerste dag van de maand volgend
op de maand waarin de ambtenaar de leeftijd van 59 jaar
bereikt onbezoldigd volledig verlof verleend.
- 2.
In afwijking van het eerste lid, gaat het onbezoldigd
volledig verlof, bedoeld in het eerste lid, in vanaf de
eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de
medewerker de leeftijd van 60 jaar bereikt, wanneer het
college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals
dat luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie
een leeftijdsgrens had vastgesteld van 60 jaar.
- 3.
Het onbezoldigd volledig verlof wordt uitgesteld met die
periode, waarmee het moment van de ambtenaar, die gebruik
heeft gemaakt van het vijfde lid van artikel 9b:26 later is
ingegaan.
- 4.
Voor zover het dienstbelang dit toelaat, kan de ambtenaar,
voor wie het college op 31 december 2005 op grond van
artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de
bezwarende functie een leeftijdsgrens had vastgesteld van 59
of 60 jaar, het onbezoldigd volledig verlof later laten
ingaan, telkens met een jaar. Voorwaarde hierbij is dat de
ambtenaar medisch geschikt is om door te werken in de
bezwarende functie.
- 5.
De ambtenaar die van het vierde lid gebruik wil maken, moet
het college uiterlijk zes kalendermaanden voor de beoogde
ingangsdatum daartoe verzoeken.
Premieverdeling bij persioenopbouw tijdens onbezoldigd
volledig verlof
Artikel 9b:36
- 1.
Wanneer de periode van het onbezoldigd volledig verlof,
bedoeld in artikel 9b:35, eerste lid, langer is dan drie
jaar, is vanaf dat moment het verhaal van de pensioenpremies
en de Vut-fonds bijdrage als bedoeld in artikel 21 van het
FPU-reglement basis- en aanvullende uitkering gelijk aan het
bedrag van de premies en de bijdragen die voor de ambtenaar
zijn verschuldigd.
- 2.
Wanneer de periode van het onbezoldigd volledig verlof,
bedoeld in artikel 9b:35, tweede lid, langer is dan twee
jaar, is vanaf dat moment het verhaal van de pensioenpremies
en de Vut-fonds bijdrage als bedoeld in artikel 21 van het
FPU-reglement basis- en aanvullende uitkering gelijk aan het
bedrag van de premies en de bijdragen die voor de ambtenaar
zijn verschuldigd.
Premie IZA-verzekering tijdens onbezoldigd volledig
verlof
Artikel 9b:37
(vervallen)
Vakantieopbouw tijdens onbezoldigd volledig verlof
Artikel 9b:38
Gedurende de periode van het onbezoldigd volledig verlof,
bedoeld in artikel 9b:35, vindt geen opbouw van vakantie-uren
plaats.
Artikel 9b:39
(vervallen)
Artikel 9b:40
(vervallen)
Ziekte tijdens onbezoldigd volledig verlof
Artikel 9b:41
Ziekte tijdens de periode van het onbezoldigd volledig verlof,
bedoeld in artikel 9b:35, leidt niet tot stopzetting van het
onbezoldigd volledig verlof.
Ambtsjubileumgratificatie tijdens onbezoldigd volledig
verlof
Artikel 9b:42
De periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in
artikel 9b:35, telt niet mee voor de berekening van de
ambtsjubileumgratificatie.
Arbeidsongeschiktheid en garantieregeling bij
arbeidsongeschiktheid na de leeftijd van 50 jaar voor de
ambtenaar geboren na 1949 met minder dan 20 dienstjaren op 1
januari 2006 in een bezwarende functie
Artikel 9b:43
- 1.
De ambtenaar die medisch niet geschikt is om op de wijze,
bedoeld in artikel 9b:26, eerste lid, in zijn bezwarende
functie door te werken, wordt beter gemeld op de datum,
bedoeld in artikel 9b:28.
- 2.
Op de ambtenaar wiens eerste ziektedag ligt na de leeftijd
van 50 jaar valt en die volledig, maar niet duurzaam, of
gedeeltelijk arbeidsongeschikt raakt, is artikel 8:4
respectievelijk artikel 8:5 niet van toepassing.
- 3.
De ambtenaar, genoemd in het tweede lid, wordt hersteld
verklaard vanaf de datum, bedoeld in artikel 9b:26, eerste
lid.
- 4.
De datum, bedoeld in het derde lid gaat zoveel later in als
het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3,
zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende
functie een hogere leeftijdsgrens had vastgesteld dan 55
jaar.
- 5.
Op de ambtenaar, genoemd in het derde lid, blijven vanaf de
datum van herstel artikel 9b:26 tot en met artikel 9b:42 van
toepassing.
Levensloop voor de ambtenaar met minder dan 20 dienstjaren op
1 januari 2006
Artikel 9b:44
Op de ambtenaar, die een bezwarende functie bekleedt, waaraan
het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals
dat luidde op 31 december 2005, een leeftijdsgrens had
vastgesteld, is de levensloopregeling van hoofdstuk 9e van
toepassing.
Inkoop OP voor de ambtenaar met minder dan 20 dienstjaren op
1 januari 2006
Artikel 9b:45
- 1.
Ten behoeve van de ambtenaar wordt, onder de voorwaarde dat
hij daarvoor fiscale ruimte beschikbaar heeft en 20
bezwarende dienstjaren heeft op het moment van storting, op
de leeftijd van 53 jaar een bedrag in ABP Extra Pensioen
gestort ter hoogte van 57% van het geïndexeerde loon maal de
leeftijdsafhankelijke factor, die behoort bij de leeftijd
van 53 jaar. Hierbij is het geïndexeerde loon het gemiddelde
pensioengevend inkomen zoals dat bij ABP bekend is over de
dienstjaren tot 53 jaar maal de indexatie per betreffend
dienstjaar zoals door ABP is vastgesteld. Indien het loon
uit enig dienstjaar bij ABP niet bekend is, toont de
ambtenaar wat het loon is geweest.
- 2.
Voor de ambtenaar, die op de leeftijd van 53 jaar nog geen
20 dienstjaren heeft, wordt het percentage van 57% genoemd
in het eerste lid gedeeld door 20 en vermenigvuldigd met het
aantal dienstjaren dat de ambtenaar heeft op de leeftijd van
53 jaar.
- 3.
Wanneer de ambtenaar na de leeftijd van 53 jaar doorwerkt in
de bezwarende functie, wordt voor hem in ieder jaar tot de
leeftijd van 59 jaar of tot een moment hiervoor, wanneer
eerder 20 dienstjaren bereikt zijn, een bedrag in ABP Extra
Pensioen gestort ter hoogte van het inkomen in dat jaar x de
deeltijdfactor in dat jaar x 2,85% maal de
leeftijdsafhankelijke factor, die hoort bij de leeftijd op
het moment van het recht op uitbetaling. De leeftijd van 59
jaar is 60 jaar, wanneer het een functie betreft waaraan, op
31 december 2005, een FLO-leeftijd van 60 jaar was
verbonden.
- 4.
Wanneer er onvoldoende fiscale ruimte is, wordt hetgeen niet
in ABP Extra Pensioen gestort kan worden, aan de ambtenaar
overgemaakt.
- 5.
Ten behoeve van de ambtenaar die voor de leeftijd van 53
jaar uittreedt uit een bezwarende functie wordt, met
inachtneming van het vierde lid, het in het eerste lid
genoemde of, indien van toepassing, het in het tweede lid
genoemde bedrag in ABP Extra Pensioen, gestort op het moment
van uittreden, waarbij de leeftijdsafhankelijke factor wordt
toegepast die hoort bij de leeftijd op het moment van
uittreden en het gemiddelde loon wordt berekend tot het
moment van uittreden.
- 6.
Het op grond van dit artikel uitgekeerde bedrag behoort niet
tot het pensioengevend inkomen als bedoeld in artikel 3.1
van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds
ABP.
- 7.
Het op grond van dit artikel uitgekeerde bedrag behoort niet
tot de bezoldiging.
- 8.
Bij opschuiven van het moment waarop mensen minder gaan
werken, als bedoeld in artikel 9b:26, vijfde lid, wordt het
aantal dienstjaren niet verhoogd met het aantal jaren na 59
jaar.
- 9.
Bij opschuiven van het moment van onbezoldigd volledig
verlof, bedoeld in artikel 9b:35, vierde lid, wordt het
aantal dienstjaren niet verhoogd met het aantal jaar na 59
jaar. De leeftijd van 59 jaar is 60 jaar, wanneer het een
functie betreft waaraan, op 31 december 2005, een
FLO-leeftijd van 60 jaar was verbonden.
- 10.
De ambtenaar kan zijn werkgever eenmalig verzoeken om een
indicatie van het verwachte te storten bedrag. Het college
bepaalt, in overleg met de ambtenaar, het geschikte moment
voor deze indicatie.De ambtenaar kan zijn werkgever eenmalig
verzoeken om een indicatie van het verwachte te storten
bedrag. Het college bepaalt, in overleg met de ambtenaar,
het geschikte moment voor deze indicatie.
Leeftijdsafhankelijke factor voor de ambtenaar met minder dan
20 dienstjaren op 1 januari 2006
Artikel 9b:45a
- 1.
De in het artikel 9b:45 genoemde leeftijdsafhankelijke
factor is afhankelijk van de door ABP gehanteerde actuariële
tarieven.
- 2.
De leeftijdsafhankelijke bijdrage bedraagt:
leeftijd | factor | leeftijd | factor | leeftijd | factor |
18 | 0,281 | 33 | 0,438 | 48 | 0,682 |
19 | 0,290 | 34 | 0,451 | 49 | 0,703 |
20 | 0,298 | 35 | 0,464 | 50 | 0,723 |
21 | 0,308 | 36 | 0,479 | 51 | 0,745 |
22 | 0,317 | 37 | 0,493 | 52 | 0,768 |
23 | 0,326 | 38 | 0,508 | 53 | 0,791 |
24 | 0,335 | 39 | 0,523 | 54 | 0,814 |
25 | 0,346 | 40 | 0,539 | 55 | 0,839 |
26 | 0,356 | 41 | 0,555 | 56 | 0,864 |
27 | 0,366 | 42 | 0,572 | 57 | 0,891 |
28 | 0,378 | 43 | 0,588 | 58 | 0,916 |
29 | 0,389 | 44 | 0,606 | 59 | 0,944 |
30 | 0,400 | 45 | 0,624 | 60 | 0,973 |
31 | 0,413 | 46 | 0,643 | 61 | 1,002 |
32 | 0,425 | 47 | 0,663 | | |
- 3.
Wanneer de in lid 1 genoemde tarieven door ABP worden
gewijzigd, stellen LOGA-partijen nieuwe
leeftijdsafhankelijke factoren vast.
Inkoop OP bij regionalisering
Artikel 9b:45b
In afwijking van artikel 9b:45, vijfde lid, wordt voor de
ambtenaar
- -
die wegens regionalisering van de gemeentelijke
beroepsbrandweer uit de bezwarende functie wordt
ontslagen en
- -
op wie bij de nieuwe werkgever hoofdstuk 9b van
toepassing blijft,
geen bedrag in ABP Extra Pensioen gestort op het moment van
uittreden.
Paragraaf 4 De ambtenaar in een bezwarende functie geboren voor 1950
Werkingssfeer
Artikel 9b:46
Deze paragraaf is van toepassing op de ambtenaar in een
bezwarende functie, die geboren is voor 1950.
Aanvulling op FPU-uitkering voor de ambtenaar geboren voor
1950 in een bezwarende functie
Artikel 9b:47
- 1.
De ambtenaar wordt onder de voorwaarde dat hij een
FPU-uitkering aanvraagt en ontvangt, vanaf de eerste dag van
de maand volgend op die waarin hij de leeftijd van 55 jaar
bereikt, volledig ontslag verleend op grond van artikel
8:11.
- 2.
De datum van ontslag, bedoeld in het eerste lid, gaat zoveel
later in als het college op 31 december 2005 op grond van
artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de
bezwarende functie een hogere leeftijdsgrens had vastgesteld
dan 55 jaar.
- 3.
Voor zover het dienstbelang dit toelaat, kan de ambtenaar,
met inachtneming van het tweede lid, verzoeken om de datum
van ontslag, bedoeld in het eerste lid, later laten ingaan,
telkens met een periode van een jaar. Voorwaarde hierbij is
dat de ambtenaar medisch geschikt is om door te werken in de
bezwarende functie.
- 4.
De FPU-uitkering van de ambtenaar wordt tot de leeftijd van
60 jaar aangevuld tot 80% van de bezoldiging. Daarna wordt
de FPU-uitkering aangevuld tot 70% van de bezoldiging.
- 5.
Bij toepassing van het derde lid wordt de aanvulling bedoeld
in het vierde lid actuarieel neutraal verhoogd.
Pensioenopbouw vanaf 62 jaar
Artikel 9b:47a
Pensioenopbouw vanaf 62 jaar
- 1.
Indien de gewezen ambtenaar bij het bereiken van de leeftijd
van 62 jaar gebruik maakt van de mogelijkheid die artikel
16.3 van het pensioenreglement biedt tot vrijwillige
voortzetting van de pensioenopbouw, worden de kosten van
deze vrijwillig voortzetting gedragen door de gemeente voor
zover het pensioenopbouw voor de helft betreft, met dien
verstande dat per 1 januari 2007 30% van het bedrag van de
premie dat door de werkgever afgedragen zou moeten worden,
indien de gewezen ambtenaar nog verplicht pensioen zou
opbouwen, voor rekening blijft van de gewezen ambtenaar. De
kosten van een vrijwillige aanvullende deelname waardoor de
pensioenopbouw voor meer dan de helft plaats vindt, komen
ten allen tijde volledig ten laste van de gewezen
ambtenaar.
- 2.
De werkgever stelt de ambtenaar in de drie maanden voor zijn
ontslag schriftelijk op de hoogte van:
- a.
de mogelijkheid om ook na het bereiken van de
leeftijd van 62 jaar de pensioenopbouw voort te
zetten op basis van artikel 16.3 van het
pensioenreglement;
- b.
het feit dat indien de gewezen ambtenaar van de
onder a weergegeven mogelijkheid gebruik maakt om
voor de helft pensioen te blijven opbouwen dit niet
leidt tot extra kosten in vergelijking tot de
situatie zoals die gold voor de gewezen ambtenaar
voordat hij de leeftijd van 62 jaar bereikte als
gevolg van de toepasselijkheid van artikel 9b:47 lid
1;
- c.
de termijn waarbinnen een schriftelijk verzoek van
de gewezen ambtenaar om gebruik te maken van de
mogelijkheid die artikel 16.3 van het
pensioenreglement bieden, ingediend moet zijn bij
het bestuur van de Stichting Pensioenfonds ABP;
- d.
de mogelijkheid dat de gewezen ambtenaar op zijn
verzoek bij de indiening van de aanvraag wordt
ondersteund door de werkgever.
- 3.
De aanschrijving bedoeld in lid 2 wordt herhaald in de drie
maanden voor het moment dat de ambtenaar de leeftijd van 62
jaar bereikt.
Verrekening inkomsten na ontslag op grond van artikel
9b:47
Artikel 9b:48
- 1.
Wanneer de gewezen ambtenaar inkomsten geniet of gaat
genieten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand
genomen met ingang van of na de datum van ontslag, bedoeld
in artikel 9b:47, wordt op uitkering, bedoeld in artikel
9b:47, vierde lid, een vermindering toegepast. Deze
vermindering is gelijk aan het bedrag waarmede de inkomsten
en uitkering de laatstelijk genoten bezoldiging te boven
gaan.
- 2.
Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien
van inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter
hand genomen gedurende verlof, vakantie of nonactiviteit,
onmiddellijk voorafgaande aan de datum, bedoeld in het
eerste lid.
- 3.
Wanneer de ambtenaar op of na de datum, bedoeld in het
eerste lid, inkomsten of hogere inkomsten verkrijgt uit
arbeid of bedrijf ter hand genomen vóór die dag, is ten
aanzien van die inkomsten of hogere inkomsten het bepaalde
in het eerste lid van overeenkomstige toepassing.
- 4.
De in het derde lid bedoelde vermindering vindt echter niet
plaats indien de inkomsten of hogere inkomsten het gevolg
zijn van algemene loonsverhogingen, of indien de ambtenaar
aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van
verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband
houdende met het ontslag.
- 5.
Onder inkomsten, bedoeld in de voorgaande leden, worden niet
verstaan inkomsten verkregen wegens overwerk of als
gratificatie.
- 6.
De ambtenaar is verplicht tijdig mededeling te doen van het
aanvaarden van arbeid of het starten van een bedrijf of het
vermeerderen van werkzaamheden uit arbeid of bedrijf.
- 7.
De ambtenaar is verplicht tijdig mededeling te doen van de
inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf die hij
ontvangt en van de wijzigingen daarin. Hij is verplicht
daarvan de bewijzen te overleggen.
- 8.
Wanneer de ambtenaar de verplichtingen van het zesde lid
niet nakomt, kan het college besluiten een korting op de
door te betalen bezoldiging toe te passen.
Ambtenaar, geboren voor 1950 in een bezwarende functie, die
niet voldoet aan voorwaarden voor FPU
Artikel 9b:49
Op de ambtenaar die niet voldoet aan de voorwaarden voor een
FPU-uitkering:
- a.
zijn de artikelen 9b:3 tot en met 9b:22 van
overeenkomstige toepassing als de ambtenaar op 1 januari
2006 20 dienstjaren of meer had;
- b.
zijn de artikelen 9b:23 tot en met 9b:45 van
overeenkomstige toepassing als de ambtenaar op 1 januari
2006 minder dan 20 dienstjaren had.
Paragraaf 5 De ambtenaar in een niet bezwarende functie
Werkingssfeer
Artikel 9b:50
Deze paragraaf is van toepassing op de ambtenaar in een niet
bezwarende functie.
De ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1
januari 2006, in een niet bezwarende functie
Artikel 9b:51
- 1.
De ambtenaar die geboren is na 1949 en die op 1 januari 2006
20 dienstjaren of meer had, krijgt voor ieder jaar dat hij
de niet bezwarende functie bekleed heeft, waarvoor door het
college krachtens artikel 8:3, zoals dat luidde op 31
december 2005, leeftijdsgrenzen zijn bepaald, een
levensloopbijdrage van 2% van het voor ambtenaar geldende
jaarsalaris over het jaar dat de functie werd bekleed.
- 2.
De levensloopbijdrage wordt betaald over maximaal 20 jaar,
die direct voorafgaan aan 1 januari 2006.
- 3.
De levensloopbijdrage behoort niet tot het pensioengevend
inkomen als bedoeld in artikel 3.1, lid 1, sub g van het
pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.
De ambtenaar geboren voor 1950, in een niet bezwarende
functie
Artikel 9b:52
- 1.
Voor zover het dienstbelang dit toelaat en onder de
voorwaarde dat de ambtenaar een FPU-uitkering aanvraagt en
ontvangt, maakt de ambtenaar een keuze uit de volgende
mogelijkheden:
- a.
volledig ontslag op grond van artikel 8:11, ingaande
op de eerste dag van de maand, volgend op die waarin
de ambtenaar 60 jaar en drie maanden is
geworden;
- b.
volledig ontslag op grond van artikel 8:11 op een
latere datum dan bedoeld onder a.
- 2.
De ambtenaar die kiest voor het in het eerste lid gestelde
onder b moet medisch geschikt zijn om in de bezwarende
functie door te werken.
- 3.
De FPU-uitkering van de ambtenaar die gekozen heeft voor
volledig ontslag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a,
wordt tot de leeftijd van 62 jaar aangevuld tot 80% van de
bezoldiging. Daarna wordt de FPU-uitkering aangevuld tot 70%
van de bezoldiging.
- 4.
Op de ambtenaar die gekozen heeft voor volledig ontslag,
bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, is hoofdstuk 5a van
overeenkomstige toepassing.
- 5.
Op de ambtenaar die niet voldoet aan de voorwaarden voor een
FPU-uitkering is artikel 9b:51 van overeenkomstige
toepassing.
Pensioenopbouw vanaf 62 jaar
Artikel 9b:52a
- 1.
Indien de gewezen ambtenaar die gebruik heeft gemaakt van de
mogelijkheid van artikel 9b:52 lid 1 onder a, bij het
bereiken van de leeftijd van 62 jaar gebruik maakt van de
mogelijkheid die artikel 16.3 van het pensioenreglement
biedt tot vrijwillige voortzetting van de pensioenopbouw,
worden de kosten van deze vrijwillig voortzetting gedragen
door de gemeente voor zover het pensioenopbouw voor de helft
betreft, met dien verstande dat per 1 januari 2007 30% van
het bedrag van de premie dat door de werkgever afgedragen
zou moeten worden, indien de gewezen ambtenaar nog verplicht
pensioen zou opbouwen, voor rekening blijft van de gewezen
ambtenaar. De kosten van een vrijwillige aanvullende
deelname waardoor de pensioenopbouw voor meer dan de helft
plaats vindt, komen ten allen tijde volledig ten laste van
de gewezen ambtenaar.
- 2.
De werkgever stelt de ambtenaar in de drie maanden voor zijn
ontslag schriftelijk op de hoogte van:
- a.
de mogelijk om ook na het bereiken van de leeftijd
van 62 jaar de pensioenopbouw voort te zetten op
basis van artikel 16.3 van het
pensioenreglement;
- b.
het feit dat indien de gewezen ambtenaar van de
onder a weergegeven mogelijkheid gebruik maakt om
voor de helft pensioen te blijven opbouwen dit niet
leidt tot extra kosten in vergelijking tot de
situatie zoals die gold voor de gewezen ambtenaar
voordat hij de leeftijd van 62 jaar bereikte als
gevolg van de toepasselijkheid van artikel 9b:47 lid
1;
- c.
de termijn waarbinnen een schriftelijk verzoek van
de gewezen ambtenaar om gebruik te maken van de
mogelijkheid die artikel 16.3 van het
pensioenreglement bieden, ingediend moet zijn bij
het bestuur van de Stichting Pensioenfonds ABP;
- d.
de mogelijkheid dat de gewezen ambtenaar op zijn
verzoek bij de indiening van de aanvraag wordt
ondersteund door de werkgever.
- 3.
De aanschrijving als bedoeld in lid 2 wordt herhaald in de
drie maanden voor het moment dat de ambtenaar de leeftijd
van 62 jaar bereikt.
Verrekening inkomsten na ontslag op grond van artikel
9b:52
Artikel 9b:53
- 1.
Wanneer de gewezen ambtenaar inkomsten geniet of gaat
genieten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand
genomen met ingang van of na de datum van ontslag, bedoeld
in artikel 9b:52, wordt op uitkering, bedoeld in artikel
9b:52, derde en vierde lid, een vermindering toegepast. Deze
vermindering is gelijk aan het bedrag waarmede de inkomsten
en uitkering de laatstelijk genoten bezoldiging te boven
gaan.
- 2.
Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien
van inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter
hand genomen gedurende verlof, vakantie of nonactiviteit,
onmiddellijk voorafgaande aan de datum, bedoeld in het
eerste lid.
- 3.
Wanneer de ambtenaar op of na de datum, bedoeld in het
eerste lid, inkomsten of hogere inkomsten verkrijgt uit
arbeid of bedrijf ter hand genomen vóór die dag, is ten
aanzien van die inkomsten of hogere inkomsten het bepaalde
in het eerste lid van overeenkomstige toepassing.
- 4.
De in het derde lid bedoelde vermindering vindt echter niet
plaats indien de inkomsten of hogere inkomsten het gevolg
zijn van algemene loonsverhogingen, of indien de ambtenaar
aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van
verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband
houdende met het ontslag.
- 5.
Onder inkomsten, bedoeld in de voorgaande leden, worden niet
verstaan inkomsten verkregen wegens overwerk of als
gratificatie.
- 6.
De ambtenaar is verplicht tijdig mededeling te doen van het
aanvaarden van arbeid of het starten van een bedrijf of het
vermeerderen van werkzaamheden uit arbeid of bedrijf.
- 7.
De ambtenaar is verplicht tijdig mededeling te doen van de
inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf die hij
ontvangt en van de wijzigingen daarin. Hij is verplicht
daarvan de bewijzen te overleggen.
- 8.
Wanneer de ambtenaar de verplichtingen van het zesde lid
niet nakomt, kan het college besluiten een korting op de
door te betalen bezoldiging toe te passen.
9c TIJDELIJKE REGELING AMBTENAREN GEBOREN NA 1949 DIE WERKZAAM ZIJN
IN EEN BETREKKING BIJ HET GEMEENTELIJK STADSVERVOER, WAARVOOR DOOR HET
COLLEGE KRACHTENS ARTIKEL 8:3, ZOALS DAT LUIDDE OP 31 DECEMBER 2005,
LEEFTIJDSGRENZEN ZIJN BEPAALD
9d TIJDELIJKE REGELING AMBTENAREN, WERKZAAM BIJ DE GEMEENTELIJKE
BEROEPSBRANDWEER EN EEN GEMEENTELIJKE AMBULANCEDIENST, GEBOREN NA 1949
OF DIE GEBOREN IS VOOR 1950, MAAR DIE OP 1 APRIL 1997 GEEN DEELNEMER WAS
BIJ HET ABP EN DIE OP 31 DECEMBER 2005 EN 1 JANUARI 2006 WERKZAAM WAREN
IN EEN FUNCTIE, WAARVOOR DOOR HET COLLEGE KRACHTENS ARTIKEL 8:3, ZOALS
DAT LUIDDE OP 31 DECEMBER 2005, LEEFTIJDSGRENZEN ZIJN BEPAALD
Artikel 9d:1
Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar, werkzaam bij de
gemeentelijke beroepsbrandweer of een gemeentelijke ambulancedienst, die
geboren is na 1949 of die geboren is voor 1950, maar die op 1 april 1997
geen deelnemer was bij het ABP en die op 31 december 2005 en 1 januari
2006 werkzaam was in een functie, waarvoor door het college krachtens
artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, leeftijdsgrenzen zijn
bepaald.
Artikel 9d:2
- 1.
De ambtenaar, bedoeld in artikel 9d:1, die op grond van de op 31
december 2005 voor hem geldende regelgeving, op 1 januari 2006 of
daarna FLO-ontslag zou zijn verleend, wordt buitengewoon verlof
verleend met behoud van de volledige bezoldiging.
- 2.
Het buitengewoon verlof gaat in op de datum waarop de ambtenaar
FLO-ontslag zou zijn verleend.
- 3.
Deze regeling is bedoeld als overgangsmaatregel en geldt tijdelijk
totdat het FLO-overgangsrecht is vastgesteld.
Artikel 9d:3
Ambtenaren, aan wie op of na 1 januari 2006 op grond van artikel 9d:2
buitengewoon verlof verleend is met behoud van zijn volledige
bezoldiging, worden met ingang van 1 juli 2006 onder de werking van
hoofdstuk 9b gebracht.
Artikel 9d:4
Met ingang van 1 juli 2006 kunnen ambtenaren geen recht meer doen gelden
op de aanspraken op grond van dit hoofdstuk.
9e DE GEMEENTELIJKE LEVENSLOOPREGELING FLO-OVERGANGSRECHT
Werkingssfeer
Artikel 9e:1
Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar op wie paragraaf 2
of 3 van hoofdstuk 9b of op wie artikel 9b:49 van toepassing
is.
Begripsomschrijvingen
Artikel 9e:2
- 1.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
- a.
gemeentelijke levensloopregeling FLO-overgangsrecht: een
regeling als bedoeld in artikel 19g van de Wet op de
loonbelasting 1964;
- b.
instelling: een door de ambtenaar gekozen
kredietinstelling of verzekeraar als bedoeld in artikel
19g, vierde lid, Wet op de loonbelasting 1964;
- c.
levenslooprekening: een bij de instelling door de
ambtenaar geopende geblokkeerde rekening, waarop de
inleg van de ambtenaar wordt gestort;
- d.
levensloopverzekering: een bij de instelling door de
ambtenaar afgesloten verzekering, waarop de inleg van de
ambtenaar wordt gestort;
- e.
levenslooptegoed: het tegoed op een levenslooprekening
onderscheidenlijk het verzekerd kapitaal;
- f.
netto spaarverzekering: de bij Loyalis Levensloop
Brandweer & Ambulance afgesloten verzekering met als
productnaam “Aanvullingsplan Netto, waarop de inleg van
de ambtenaar wordt gestort;
- g.
netto spaarverzekeringstegoed: het tegoed op de netto
spaarverzekering;
- h.
Loyalis Levensloop Brandweer & Ambulance: het
product van Loyalis, speciaal ontwikkeld voor het
FLO-overgangsrecht, dat bestaat uit een
levensloopverzekering en een netto
spaarverzekering.
- 2.
Het LOGA-pad houdt in dat de ambtenaar:
- a.
moet deelnemen aan Loyalis Levensloop Brandweer &
Ambulance en,
- b.
de volledige levensloopbijdrage beschikbaar moet stellen
om in te leggen in Loyalis Levensloop Brandweer &
Ambulance op het moment dat de werkgever deze
levensloopbijdrage verstrekt en,
- c.
niet tussentijds (vóór het bereiken van de 59- of
60-jarige leeftijd) tegoed opneemt uit Loyalis
Levensloop Brandweer & Ambulance.
Doel
Artikel 9e:3
De bepalingen van dit hoofdstuk hebben ten doel het treffen van een
voorziening in geld uitsluitend ten behoeve van de financiering van
een periode van (gedeeltelijk) onbetaald verlof door de ambtenaar.
De gespaarde voorziening blijft qua omvang binnen de grenzen van
artikel 19g van de Wet op de loonbelasting 1964.
Verzoek tot deelname levensloopregeling
Artikel 9e:4
- 1.
De ambtenaar die wil deelnemen aan de gemeentelijke
levensloopregeling FLO-overgangsrecht meldt dit bij het
college.
- 2.
Het college verwerkt de melding uiterlijk met ingang van de
derde kalendermaand na ontvangst, tenzij niet wordt voldaan aan
de eisen zoals genoemd in artikel 9e:5.
- 3.
Het college stelt vast hoe de melding moet plaatsvinden.
Voorwaarden deelname levensloopregeling
Artikel 9e:5
- 1.
De ambtenaar informeert het college schriftelijk over de
instelling waarbij de levenslooprekening of de
levensloopverzekering wordt aangehouden.
- 2.
De ambtenaar verklaart schriftelijk aan het college of hij een
levenslooptegoed heeft opgebouwd bij een of meer gewezen
inhoudingsplichtigen tenzij een andere werkgever bij wie de
ambtenaar in dienstbetrekking staat geacht wordt
inhoudingsplichtig te zijn ten aanzien van dit
levenslooptegoed.
- 3.
De ambtenaar stemt er schriftelijk mee in dat de instelling aan
het college informatie verstrekt over de omvang van het
levenslooptegoed van de ambtenaar tenzij dit levenslooptegoed
geacht wordt te zijn opgebouwd bij een andere
inhoudingsplichtige bij wie de ambtenaar in dienstbetrekking
staat.
- 4.
De ambtenaar verklaart schriftelijk aan het college dat hij
gedurende zijn deelname aan de gemeentelijke levensloopregeling
FLO-overgangsrecht niet deelneemt aan een spaarloonregeling als
bedoeld in artikel 32 Wet op de loonbelasting 1964.
Inleg
Artikel 9e:6
- 1.
De ambtenaar vermeldt bij zijn melding om deel te nemen aan de
gemeentelijke levensloopregeling FLO-overgangsrecht het gewenste
bedrag van de inleg per jaar.
- 2.
De ambtenaar kan eenmaal per jaar op een door het college
aangewezen wijze en tijdstip de hoogte van de inleg
wijzigen.
- 3.
De inleg bestaat uit een of meerdere van de in artikel 9e:7
genoemde bronnen.
Bronnen
Artikel 9e:7
De jaarlijkse inleg van de ambtenaar in het kader van de
gemeentelijke levensloopregeling FLO-overgangsrecht bestaat uit een
of meer van de volgende bronnen:
- a.
- b.
- c.
- d.
de levensloopbijdrage als genoemd in artikel 9e:8 en
9e:9;
- e.
de geldelijke vergoeding voor de verkoop van vakantie-uren
als bedoeld in artikel 4a:1;
- f.
het opgebouwde verloftegoed bedoeld in artikel 4:3 lid
3.
Levensloopbijdrage voor de ambtenaar met 20 dienstjaren of meer
op 1 januari 2006
Artikel 9e:8
- 1.
De ambtenaar op wie paragraaf 2 van hoofdstuk 9b van toepassing
is, heeft recht op een levensloopbijdrage van de gemeente.
- 2.
De hoogte van de levensloopbijdrage is voor de ambtenaar voor
wiens functie een leeftijdsgrens was vastgesteld van 55, 56, 57,
58 of 59 jaar zodanig, dat de ambtenaar bij het bereiken van de
datum van ingang van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in
artikel 9b:11, eerste lid, een tegoed heeft overeenkomend met
210% van zijn bezoldiging als bedoeld in artikel 9b:2. Hierbij
is het tegoed de som van het levenslooptegoed en het netto
spaarverzekeringstegoed. De controle hierop vindt plaats binnen
een half jaar na het bereiken van de datum van ingang van het
onbezoldigd volledig verlof.
- 3.
De hoogte van de levensloopbijdrage is voor de ambtenaar voor
wiens functie een leeftijdsgrens was vastgesteld van 60 jaar
zodanig, dat hij bij het bereiken van de datum van ingang van
het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:11,
tweede lid, een tegoed heeft overeenkomend met 140% van zijn
bezoldiging als bedoeld in artikel 9b:2. Hierbij is het tegoed
de som van het levenslooptegoed en het netto
spaarverzekeringstegoed. De controle hierop vindt plaats binnen
een half jaar na het bereiken van de datum van ingang van het
onbezoldigd volledig verlof.
- 4.
Voorwaarde voor de in het tweede en derde lid genoemde garantie
van 210% respectievelijk 140% is dat de ambtenaar het LOGA-pad
volgt.
- 5.
De levensloopbijdrage behoort niet tot het pensioengevend
inkomen, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, sub g van het
pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.
- 6.
De levensloopbijdrage behoort niet tot de bezoldiging, bedoeld
in artikel 3:1.
- 7.
De levensloopbijdrage behoort niet tot de bezoldiging, bedoeld
in artikel 9b:2.
Levensloopbijdrage voor de ambtenaar met minder dan 20
dienstjaren op 1 januari 2006
Artikel 9e:9
- 1.
De ambtenaar op wie paragraaf 3 van hoofdstuk 9b van toepassing
is, heeft recht op een levensloopbijdrage van de gemeente.
- 2.
De hoogte van de levensloopbijdrage is voor de ambtenaar voor
wiens functie een leeftijdsgrens was vastgesteld van 55, 56, 57,
58 of 59 jaar zodanig, dat hij bij het bereiken van de datum,
bedoeld in artikel 9b:35, eerste lid, en uitgaande van het
bereiken van 20 dienstjaren of meer op dat moment, een tegoed
heeft overeenkomend met 210% van zijn bezoldiging als bedoeld in
artikel 9b:2. Hierbij is het tegoed de som van het
levenslooptegoed en het netto spaarverzekeringstegoed. De
controle hierop vindt plaats binnen een half jaar na het
bereiken van de datum van ingang van het onbezoldigd volledig
verlof.
- 3.
De hoogte van de levensloopbijdrage is voor de ambtenaar voor
wiens functie een leeftijdsgrens was vastgesteld van 60 jaar
zodanig, dat hij bij het bereiken van de datum van ingang van
het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:35,
tweede lid, en uitgaande van het bereiken van 20 dienstjaren of
meer, een tegoed heeft overeenkomend met 140% van zijn
bezoldiging als bedoeld in artikel 9b:2. Hierbij is het tegoed
de som van het levenslooptegoed en het netto
spaarverzekeringstegoed. De controle hierop vindt plaats binnen
een half jaar na het bereiken van de datum van ingang van het
onbezoldigd volledig verlof.
- 4.
In het tweede lid wordt onder dienstjaren verstaan het aantal
jaren bedoeld in artikel 9b:2, onderdeel c of d, tot de leeftijd
van 59 jaar.
- 5.
In het derde lid wordt onder dienstjaren verstaan het aantal
jaren bedoeld in artikel 9b:2, onderdeel c of d, tot de leeftijd
van 60 jaar.
- 6.
Voorwaarde voor de in het tweede en derde lid genoemde garantie
van 210% respectievelijk 140% is dat de ambtenaar het LOGA-pad
volgt.
- 7.
Wanneer op 59-jarige leeftijd respectievelijk 60-jarige leeftijd
nog geen 20 dienstjaren zijn bereikt, voorziet de
levensloopbijdrage in een tegoed naar rato van het aantal
dienstjaren, dat op 59-jarige leeftijd respectievelijk 60-jarige
leeftijd is bereikt.
- 8.
De levensloopbijdrage behoort niet tot het pensioengevend
inkomen, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, sub g van het
pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.
- 9.
De levensloopbijdrage behoort niet tot de bezoldiging, bedoeld
in artikel 3:1.
- 10.
De levensloopbijdrage behoort niet tot de bezoldiging, bedoeld
in artikel 9b:2.
Beëindiging deelname gemeentelijke levensloopregeling
FLO-overgangsrecht
Artikel 9e:10
- 1.
Het college beëindigt de deelname aan de levensloopregeling
uiterlijk twee maanden na ontvangst van de kennisgeving hiertoe
door de ambtenaar. Het college stelt vast hoe de kennisgeving
moet plaatsvinden.
- 2.
Deelname aan de gemeentelijke levensloopregeling
FLO-overgangsrecht eindigt daarnaast:
- a.
bij overlijden van de ambtenaar
- b.
bij beëindiging van zijn bezwarende functie;
- c.
op de dag voorafgaand aan die waarop de ambtenaar de
AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.
Afkoop levensloopbijdrage
Artikel 9e:11
- 1.
De ambtenaar, bedoeld in artikel 9e:8, tweede lid, en 9e:9,
tweede lid, wiens deelname aan de levensloopregeling
FLO-overgangsrecht eindigt op grond van artikel 9e:10, tweede
lid, onder b, voordat hij het moment van ingang van onbezoldigd
volledig verlof bereikt, bedoeld in artikel 9b:11, eerste lid,
of 9b:35, eerste lid, heeft recht op een afkoopbedrag.
- 2.
De ambtenaar, bedoeld in artikel 9e:8, derde lid, en 9e:9, derde
lid, wiens deelname aan de levensloopregeling FLO-overgangsrecht
eindigt op grond van artikel 9e:10, tweede lid, onder b, voordat
hij het moment van ingang van onbezoldigd volledig verlof
bereikt, bedoeld in artikel 9b:11, tweede lid, of 9b:35, tweede
lid, heeft recht op een afkoopbedrag.
- 3.
De hoogte van het afkoopbedrag is voor de ambtenaar, bedoeld in
het eerste lid, zodanig, dat hij, uitgaande van de in het LOGA
overeengekomen uitgangspunten, op de leeftijd van 59 jaar een
tegoed heeft overeenkomend met 210% van de bezoldiging op het
moment van ontslag. Hierbij is het tegoed de som van het
levenslooptegoed en het netto spaarverzekeringstegoed.
- 4.
De hoogte van het afkoopbedrag is voor de ambtenaar, bedoeld in
het tweede lid, zodanig, dat hij, uitgaande van de in het LOGA
overeengekomen uitgangspunten, op de leeftijd van 60 jaar een
tegoed heeft overeenkomend met 140% van de bezoldiging op het
moment van ontslag. Hierbij is het tegoed de som van het
levenslooptegoed en het netto spaarverzekeringstegoed.
- 5.
Wanneer op het moment van ontslag nog geen 20 dienstjaren zijn
bereikt, voorziet het afkoopbedrag, uitgaande van de in het LOGA
overeengekomen uitgangspunten, in een tegoed op 59- of 60-jarige
leeftijd naar rato van het aantal dienstjaren op het moment van
ontslag.
- 6.
De hoogte van het afkoopbedrag wordt door Loyalis bepaald,
waarbij:
- a.
het afkoopbedrag wordt gebaseerd op de bezoldiging op de
dag voorafgaand aan het moment van ontslag;
- b.
er een verwacht netto rendement van 4% voor de contante
waardeberekening wordt gehanteerd;
- c.
het afkoopbedrag wordt gebaseerd op dienstjaren,
afgerond op hele maanden naar beneden, bij de
oud-werkgever.
- 7.
Het afkoopbedrag behoort niet tot het pensioengevend inkomen,
bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, sub g van het
pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.
- 8.
Het afkoopbedrag behoort niet tot de bezoldiging, bedoeld in
artikel 3:1.
- 9.
Het afkoopbedrag behoort niet tot de bezoldiging, bedoeld in
artikel 9b:2.
Levensloopbijdrage bij regionalisering
Artikel 9e:11a
In afwijking van artikel 9e:11, eerste en tweede lid, heeft de
ambtenaar
- -
die wegens regionalisering van de gemeentelijke
beroepsbrandweer uit de bezwarende functie wordt ontslagen
en
- -
op wie bij de nieuwe werkgever hoofdstuk 9b van toepassing
blijft,
geen recht op een afkoopbedrag tenzij het college beslist tot
afkoop.
Afkoop bij voortzetting overgangsrecht
Artikel 9e:12
Wanneer sprake is van een overstap van de ene bezwarende oud
FLO-functie naar een andere bezwarende oud FLO-functie, als bedoeld
in artikel 9b:1, tweede lid, waarbij het overgangsrecht voortgezet
wordt, is de voorwaarde voor de garanties bedoeld in artikel 9e:8 en
9e:9 dat de ambtenaar het afkoopbedrag, als bedoeld in artikel 9e:11
beschikbaar stelt voor inleg in Loyalis Levensloop Brandweer &
Ambulance.
Opname levenslooptegoed
Artikel 9e:13
- 1.
Over het levenslooptegoed wordt uitsluitend beschikt:
- a.
ten behoeve van de uitbetaling van een uitkering tijdens
een periode van (gedeeltelijk) onbetaald verlof op grond
van de Wet arbeid en zorg, hoofdstuk 6 of de periode van
onbetaald volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:11 en
9b:35;
- b.
ten behoeve van het omzetten van het levenslooptegoed in
een aanspraak ingevolge artikel 16.6. van het
Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP,
voor zover de fiscale grenzen in de Wet op de
loonbelasting 1964 niet worden overschreden.
- 2.
Om over het levenslooptegoed te kunnen beschikken meldt de
ambtenaar tenminste drie maanden voor de gewenste ingangsdatum
het college dat hij wil beschikken over (een deel van zijn)
levenslooptegoed. Het college stelt vast hoe de melding moet
plaatsvinden.
- 3.
Het levenslooptegoed mag geheel of gedeeltelijk worden afgekocht
in geval van beëindiging van het dienstverband.
- 4.
Met inachtneming van het derde lid, wordt het levenslooptegoed
niet afgekocht, vervreemd, prijsgegeven dan wel formeel of
feitelijk als voorwerp van zekerheid gesteld anders dan ten
behoeve van de in artikel 61k Uitvoeringsregeling loonbelasting
2001 bedoelde verpanding ten behoeve van de belastingdienst bij
buitenlandse aanbieders.
10 WACHTGELD
Betrokkene
Artikel 10:1
- 1.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder "betrokkene ":
- a.
de gewezen ambtenaar aan wie op grond van artikel 8:4 of
artikel 8:5 van deze regeling ontslag is verleend uit
een betrekking:
- 1.
waarin hij vast was aangesteld;
- 2.
waarin hij tijdelijk was aangesteld, mits die aanstelling ten
minste vijf jaren heeft geduurd en niet is geschied in een
betrekking van kennelijk tijdelijke aard;
- b.
de gewezen ambtenaar aan wie op grond van artikel 8:6 of
artikel 8:8 van deze regeling ontslag is verleend,
tenzij toepassing is gegeven aan het bepaalde in artikel
8:6, tweede lid, respectievelijk artikel 8:8, tweede
lid.
- 2.
Onder betrokkene wordt mede verstaan de gewezen ambtenaar,
bedoeld in het eerste lid, die zelf ontslag heeft gevraagd nadat
het voornemen, hem op grond van artikel 8:4 of 8:5 van deze
regeling ontslag te verlenen, hem schriftelijk is
medegedeeld.
Lichamen
Artikel 10:2
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder "lichamen": Rechtspersonen,
maat- en vennootschappen, samenwerkingsvormen zonder
rechtspersoonlijkheid die met verenigingen maatschappelijk gelijk
kunnen worden gesteld, ondernemingen van publiekrechtelijke
rechtspersonen en doelvermogens.
Diensttijd
Artikel 10:3
- 1.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder 'diensttijd':
de aan het in artikel 10:1, eerste lid, bedoelde ontslag
voorafgaande in overheidsdienst doorgebrachte tijd waaraan het
ambtenaarschap in de zin van de WPA is verbonden, alsmede tijd
die door inkoop of door een verzoek, bedoeld in artikel D 2 van
de pensioenwet, voor pensioen geldig zou zijn verklaard.
- 2.
Onder diensttijd bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan
de tijd doorgebracht in de betrekking waaruit het ontslag,
bedoeld in artikel 10:1, is verleend, indien aan die tijd op
grond van de Regeling
beperking van het zijn van overheidswerknemer in de zin van de
wet Privatisering ABP (Stc. 1997, 164) het ambtenaarschap in de
zin van evengenoemde regeling niet is verbonden.
- 3.
In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid blijft
buiten beschouwing:
- a.
diensttijd liggende vóór een onderbreking van meer dan
een jaar daarvan wegens verleend ontslag, behalve voor
de toepassing van artikel 10:8, derde tot en met vijfde
lid;
- b.
diensttijd welke in aanmerking is genomen bij de
berekening van de duur van een eerder toegekend
wachtgeld of een daarmede gelijk te stellen uitkering
wegens onvrijwillige werkloosheid ten laste van de
overheid, behalve voor de toepassing van artikel 10:8,
derde tot en met vijfde lid;
- c.
diensttijd welke in aanmerking is genomen bij de
berekening van een pensioen krachtens het
pensioenreglement dan wel voorafgaat aan een ontslag
verleend op grond van artikel 8:3 van deze regeling of
een soortgelijke bepaling in een andere
overheidsregeling;
- d.
tijd, bedoeld in artikel 5.4 van het
pensioenreglement;
- e.
tijd in een aangehouden betrekking, dan wel in een
betrekking welke de betrokkene had kunnen aanhouden,
doch uit welke hij vrijwillig ontslag heeft genomen met
ingang van de datum waarop het wachtgeld ingaat.
- 4.
Indien en voor zover diensttijd die bij de berekening van het
wachtgeld in aanmerking is genomen met een overheidspensioen
anders dan ten laste van de Stichting Pensioenfonds ABP wordt
vergolden, worden de duur en het bedrag van het wachtgeld met
ingang van de dag waarop dit pensioen is ingegaan, herberekend,
waarbij die diensttijd buiten beschouwing wordt gelaten.
Dienstbetrekking
Artikel 10:4
- 1.
Deze regeling verstaat onder dienstbetrekking iedere
publiekrechtelijke of privaatrechtelijke arbeidsverhouding
waarbij in dienst van een natuurlijke persoon of een lichaam
werkzaamheden tegen bezoldiging of loon worden verricht.
- 2.
Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 4, 5 en 6 van de
Werkloosheidswet is van overeenkomstige toepassing.
Bezoldiging
Artikel 10:5
- 1.
In deze regeling wordt verstaan onder "bezoldiging":de
bezoldiging bedoeld in artikel 3:1, tweede lid, van deze
regeling, zoals deze laatstelijk vóór het ontslag aan de
betrekking was verbonden, vermeerderd met de vakantietoelage,
bedoeld in artikel 6:3 van deze regeling, en de
eindejaarsuitkering, bedoeld in artikel 3:6.
- 2.
Voor zover in de bezoldiging een bedrag moet worden begrepen
wegens de vergoeding, bedoeld in artikel 3:3 van deze regeling,
wordt dit bedrag berekend naar het gemiddelde over de aan de dag
van het ontslagvoorafgaande twaalf volle kalendermaanden.
- 3.
Indien in de bezoldiging anders dan wegens periodieke verhoging
wijziging zou zijn gekomen als de betrokkene de betrekking op
die bezoldiging zou zijn blijven vervullen, geldt met ingang van
de dag van in werking treden van die wijziging het gewijzigde
bedrag als bezoldiging.
- 4.
Indien de bezoldiging wegens verminderde werkzaamheden
voorafgaande aan de opheffing van de betrekking lager was dan
zonder verminderde werkzaamheden het geval zou zijn geweest, kan
de bezoldiging ten gunste van betrokkene worden herzien.
Recht op wachtgeld
Artikel 10:6
- 1.
De betrokkene, bedoeld in artikel 10:1, eerste lid, heeft recht
op wachtgeld met ingang van de dag waarop het ontslag ingaat,
tenzij de betrokkene:
- a.
ter zake van dat ontslag recht heeft op een pensioen
wegens het bereiken van de pensioengerechtigde
leeftijd;
- b.
op dat moment recht heeft op een WAO-uitkering, berekend
naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer;
- c.
terzake van dat ontslag recht heeft op een suppletie als
bedoeld in Hoofdstuk 11a van deze regeling
- 2.
De betrokkene, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, heeft
recht op wachtgeld met ingang van de dag waarop de mate van
arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt vastgesteld
dan 80%. De hoogte van dit wachtgeld wordt vastgesteld te
rekenen vanaf de datum van ontslag. Ter bepaling van de duur van
het wachtgeld wordt voor de toepassing van:
- a.
artikel 10:7 als ingangsdatum uitgegaan van de datum met
ingang waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid op een
lager percentage wordt vastgesteld, waarbij voor de
toepassing van het vierde lid tevens een WAO-uitkering,
in voorkomend geval vermeerderd met een
invaliditeitspensioen vastgesteld naar een mate van
arbeidsongeschiktheid van 80% of meer mede in aanmerking
wordt genomen,
- b.
artikel 10 8 als ingangsdatum uitgegaan van de datum van
ontslag.
- 3.
De betrokkene, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, heeft na
afloop van de suppletie, bedoeld in artikel 11a:5, onderdeel a,
recht op wachtgeld indien hij bij het buiten toepassing laten
van het eerste lid, onderdeel c, op grond van het ontslag uit de
betrekking waarvoor hij arbeidsongeschikt is verklaard recht zou
hebben op wachtgeld waarbij de duur zou worden vastgesteld
ingevolge artikel 10:8 van dit besluit.
Het wachtgeld gaat in op de eerste dag volgende op die waarop de
suppletie op grond van artikel 11a:5, onderdeel a, is geëindigd.
Het eindigt op het tijdstip waarop het wachtgeld dat, te rekenen
vanaf de dag waarop het ontslag is ingegaan, zou zijn toegekend
ingevolge artikel 10:8, bij het buiten toepassing laten van het
eerste lid, onderdeel c, zou zijn geëindigd. Op de hoogte van
dit wachtgeld is artikel 10:10 van toepassing in die zin dat
gerekend wordt vanaf het tijdstip waarop het ontslag is
ingegaan.
Duur van het wachtgeld
Artikel 10:7
- 1.
De duur van het wachtgeld is 6 maanden, met ingang van de dag
waarop het ontslag ingaat.
- 2.
Indien de betrokkene:
- a.
in de periode van 5 jaar onmiddellijk voorafgaande aan
het ontslag ten minste gedurende 3 jaar als werknemer
als bedoeld in artikel 3 van de Werkloosheidswet en in
dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam is
geweest of
- b.
onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag recht heeft op
een uitkering op grond van de WAJONG of de WAZ;
wordt de duur van het wachtgeld verlengd met:
3 maanden bij een arbeidsverleden van ten minste 5 jaar;
0,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 10 jaar;
1 jaar bij een arbeidsverleden van ten. minste 15 jaar;
1,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 20 jaar;
2 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 25 jaar;
2,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 30 jaar;
3,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 35 jaar, en
4,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 40 jaar.
- 3.
Het arbeidsverleden, bedoeld in het tweede lid, wordt
vastgesteld door samentelling van:
- a.
perioden, gelegen in de 5 jaar onmiddellijk voorafgaande
aan het ontslag, waarover de betrokkene aantoont als
werknemer als bedoeld in artikel 3 van de
Werkloosheidswet en in dienstbetrekking van 8 of meer
uren per week werkzaam te zijn geweest, en
- b.
de periode gelegen tussen de 18e verjaardag van de
betrokkene en de dag, gelegen 5 jaar voor het
ontslag.
- 4.
Perioden, waarin een betrokkene
- a.
recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op
grond van de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering, berekend naar een
arbeidsongeschiktheid van ten minste 80%;
- b.
ter zake van een dienstbetrekking op grond waarvan hem
door het Rijk invaliditeitspensioen was verzekerd, recht
heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend
naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80%, of
een toelage ontvangt die naar aard en strekking
overeenkomt met een toelage als bedoeld onder a, die al
dan niet vermeerderd met de
arbeidsongeschiktheidsuitkering 73% of meer bedraagt van
de middelsom, waarnaar de
arbeidsongeschiktheidsuitkering is of zou zijn
berekend;
- c.
een uitkering ontvangt op grond van hoofdstuk III van de
Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen,
berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste
80% of een toelage op grond van dat hoofdstuk, die al
dan niet vermeerderd met de
arbeidsongeschiktheidsuitkering 70% of meer bedraagt van
het dagloon, waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering
is of zou zijn berekend;
- d.
na beëindiging van zijn dienstbetrekking een uitkering
ontvangt op grond van de Ziektewet over de maximale
duur, bedoeld in artikel 29, tweede lid, van die
wet;
- e.
een uitkering ontvangt, die naar aard en strekking
overeenkomt met een uitkering bedoeld onder a of d;
worden, indien deze uitkeringen worden ontvangen in verband met
een gewezen dienstbetrekking van 8 of meer uren per week, in
aanmerking genomen voor de periode van drie jaar, bedoeld in het
tweede lid, en voor de perioden gelegen in de vijf jaar,
onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag, bedoeld in het derde
lid.
- 5.
Voor de periode van drie jaar, bedoeld in het tweede lid, en
voor de perioden gelegen in de vijf jaar, onmiddellijk
voorafgaande aan het ontslag, bedoeld in het derde lid, worden
perioden waarin een persoon een tot zijn huishouden behorend
kind:
- a.
beneden de leeftijd van 6 jaar verzorgt, zonder dat deze
persoon in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week
werkzaam is geweest of een uitkering heeft ontvangen als
bedoeld in het vierde lid volledig, en
- b.
vanaf de leeftijd van 6 jaar doch beneden de leeftijd
van 12 jaar verzorgt, zonder dat deze persoon in
dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam is
geweest of een uitkering heeft ontvangen als bedoeld in
het vierde lid, voor de helft in aanmerking
genomen.
- 6.
Voor de toepassing van het vijfde lid worden als periode van
verzorging niet meegeteld de periode waarin:
- a.
de verzorgende persoon als werknemer in de zin van een
wettelijke regeling inzake werkloosheid recht heeft op
een uitkering ter zake van werkloosheid, of
- b.
de verzorging buiten Nederland plaatsvindt anders dan
tijdens vakantie.
- 7.
Indien er in een gezamenlijke huishouding meer verzorgende
personen zijn als bedoeld in het vijfde lid, wordt voor de
toepassing van dat lid als verzorgende persoon van het kind
beschouwd, degene van deze personen die zij als zodanig hebben
aangewezen. Ingeval geen verzorgende persoon wordt aangewezen is
het college bevoegd een van hen die naar het oordeel van het
college als verzorgende persoon moet worden beschouwd, als
zodanig aan te wijzen.
- 8.
Voor de toepassing van het vijfde en zevende lid wordt
onder:
- a.
een kind verstaan een eigen, aangehuwd of
pleegkind,
- b.
een pleegkind verstaan een kind dat als eigen kind wordt
onderhouden en opgevoed.
- 9.
De regels die gesteld zijn krachtens artikel 17b, zevende lid,
van de Werkloosheidswet, zijn van overeenkomstige
toepassing.
Artikel 10:8
- 1.
In afwijking van artikel 10:7 wordt, indien dit leidt tot een
langere wachtgeldduur, waarin tevens voor zover van toepassing
de bijzondere verlenging als bedoeld in het vierde lid is
begrepen, de duur van het wachtgeld vastgesteld overeenkomstig
de volgende leden.
- 2.
De duur van het wachtgeld wordt vastgesteld op drie maanden,
vermeerderd voor de betrokkene:
- a.
die op de dag van ontslag de leeftijd van 21 jaar nog
niet heeft bereikt met een duur gelijk aan 18% van de
diensttijd ;
- b.
die op de dag van ontslag 21 jaar oud is met een duur
van 19,5% van de diensttijd en zo vervolgens per
leeftijdsjaar opklimmende met 1,5%;
- c.
die op de dag van ontslag 60 jaar of ouder is, met een
duur gelijk aan 78% van de diensttijd .
- 3.
Ten aanzien van de betrokkene die bij de aanvang van de in het
voorgaande lid bedoelde diensttijd in het genot was van
wachtgeld, waarvan de duur is vastgesteld krachtens het eerste
en tweede lid van dit artikel, of van een uitkering waarvan de
duur is vastgesteld krachtens artikel 11:8, tweede lid van deze
regeling, wordt bij de berekening van de duur van het wachtgeld
op basis van het tweede lid mede in aanmerking genomen de
diensttijd, welke bij de berekening van de duur van het eerder
toegekende wachtgeld of de eerder toegekende uitkering in
aanmerking is genomen. Op de aldus berekende duur wordt de duur
van het eerder toegekende wachtgeld of de eerder toegekende
uitkering, met uitzondering van de verlenging,bedoeld in het
volgende lid, in mindering gebracht.
- 4.
In aanvulling op de duur van het wachtgeld van de betrokkene die
ten tijde van het ontslag een diensttijd, voor zover geldig voor
pensioen, van ten minste tien jaar heeft volbracht, wordt indien
de som van zijn leeftijd en diensttijd ten tijde van het ontslag
60 jaren of meer bedraagt, na afloop van de termijn waarover
wachtgeld is toegekend, een bijzondere verlenging verleend. Deze
bijzondere verlenging duurt tot de dag waarop hij de
AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.
- 5.
De verlenging als bedoeld in het vierde lid vindt niet plaats in
het geval, dat ter zake van een eerder toegekend wachtgeld de
vorenbedoelde verlenging reeds heeft plaatsgehad, tenzij de
betrokkene nadien wederom een diensttijd, voor zover geldig voor
pensioen,van ten minste tien jaar heeft vervuld. In dat geval
blijft de tijd die in aanmerking is genomen bij de bijzondere
verlenging, buiten aanmerking.
Vervolgwachtgeld
Artikel 10:9
- 1.
De betrokkene , die het einde van de wachtgeldduur, bedoeld in
artikel 10:7, tweede lid, heeft bereikt, heeft in aansluiting op
dat wachtgeld recht op een vervolgwachtgeld.
- 2.
De betrokkene die:
- a.
het einde van de wachtgeldduur bedoeld in artikel 10:7,
eerste lid, heeft bereikt en
- b.
voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 10:7,
tweede lid , onderdeel a of b, doch uitsluitend wegens
zijn arbeidsverleden geen recht heeft op verlenging van
de wachtgeldduur, heeft recht op een
vervolgwachtgeld.
- 3.
Behoudens het gestelde in de volgende leden is de duur van het
vervolgwachtgeld een jaar.
- 4.
De duur van het vervolgwachtgeld voor de betrokkene die op de
dag van zijn ontslag 57,5 jaar of ouder is, bedraagt drie en een
half jaar.
- 5.
De betrokkene aan wie uitsluitend ingevolge het eerste en tweede
lid van artikel 10:8 een wachtgeld is toegekend en die voldoet
aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 10:7, tweede lid,
onderdeel a of b, heeft aansluitend recht op een
vervolgwachtgeld indien het toegekende wachtgeld eindigt op een
tijdstip gelegen binnen een jaar na de datum waarop zijn
wachtgeld zou zijn beëindigd, wanneer dit zou zijn toegekend
ingevolge artikel 10:7. Het vervolgwachtgeld eindigt op het
tijdstip gelegen een jaar na de in de vorige volzin bedoelde
datum.
- 6.
De betrokkene die op de dag van zijn ontslag 57,5 jaar of ouder
is, aan wie uitsluitend ingevolge het eerste en tweede lid van
artikel 10:8 een wachtgeld is toegekend en die voldoet aan de
voorwaarde, bedoeld in artikel 10:7, tweede lid, onderdeel a of
b, heeft aansluitend recht op een vervolgwachtgeld indien het
toegekende wachtgeld eindigt op een tijdstip gelegen binnen drie
en half jaar na de datum waarop zijn wachtgeld zou zijn
beëindigd, wanneer dit zou zijn toegekend ingevolge artikel
10:7. Het vervolgwachtgeld eindigt op het tijdstip gelegen drie
en een half jaar na de in de vorige volzin bedoelde datum.
- 7.
Tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald, zijn bepalingen van het
wachtgeld van overeenkomstige toepassing op het
vervolgwachtgeld.
Bedrag van het wachtgeld
Artikel 10:10
- 1.
Het bedrag van het wachtgeld is gedurende de eerste drie maanden
gelijk aan 87% van de bezoldiging, gedurende de daaropvolgende
negen maanden 77% van die bezoldiging en vervolgens 67% van die
bezoldiging. Bij intrekking van de Wet van 20 december 1984
(stb. 1984, 657) worden de percentages, genoemd in de vorige
volzin, met 3 procentpunten verhoogd. Het bedrag van het
wachtgeld daalt echter niet beneden het bedrag van het pensioen
waarop de betrokkene recht zou hebben indien hij uit de
betrekking waaruit hij met recht op wachtgeld is ontslagen, op
de dag van dat ontslag zou zijn gepensioneerd naar de
diensttijd, voor zover geldig voor pensioen, en de
berekeningsgrondslag, bedoeld in artikel 6.2 van het
pensioenreglement, in de betrekking waaruit het wachtgeld is
toegekend.
- 2.
In afwijking van het vorige lid is het bedrag van het wachtgeld
tijdens de verlenging bedoeld in artikel 10:8, vierde lid,
gelijk aan het bedrag van het pensioen, bedoeld in het vorige
lid, met dien verstande dat gedurende het eerste jaar van die
verlenging het wachtgeld ten minste bedraagt 40% van de
bezoldiging.
Bedrag van het vervolgwachtgeld
Artikel 10:11
- 1.
Het bedrag van het vervolgwachtgeld is gelijk aan het
minimumloon, met dien verstande dat dit bedrag nooit meer kan
bedragen dan 70% van de bezoldiging.
- 2.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder het minimumloon
verstaan het maandbedrag van het minimumloon bedoeld in artikel
8, eerste lid, onder a, van de Wet minimumloon en
minimumvakantiebijslag, of, indien het een betrokkene jonger dan
23 jaar betreft, het voor zijn leeftijd geldende minimumloon,
bedoeld in artikel 7, derde lid, en artikel 8, derde lid, van
genoemde wet, beide vermeerderd met de daarvoor berekende
vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15 van die wet.
Verplichtingen
Artikel 10:12
- 1.
Zolang de betrokkene de leeftijd van 55 jaren niet heeft
bereikt, is hij verplicht een hem aangeboden betrekking, die hem
in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden
redelijkerwijs kan worden opgedragen, te aanvaarden dan wel tot
het verkrijgen van inkomsten gebruik te maken van elke
gelegenheid die in verband met zijn persoonlijkheid en
omstandigheden passend kan worden geacht.
- 2.
Zolang de betrokkene de leeftijd van 55 jaar nog niet heeft
bereikt, is hij verplicht zich bij het arbeidsbureau van zijn
woonplaats als werkzoekende te doen inschrijven op de eerste
werkdag, volgende op die waarop het ontslag ingaat, dan wel het
recht op wachtgeld ontstaat.
- 3.
De betrokkene, die op de dag van het ontslag metterwoon verblijf
houdt in het buitenland dan wel nadien metterwoon verblijf gaat
houden in het buitenland en die de leeftijd van 55 jaar nog niet
heeft bereikt, is verplicht zich te doen inschrijven als
werkzoekende bij een aldaar gevestigde instantie van
arbeidsbemiddeling die daartoe de mogelijkheid biedt en die naar
het oordeel van het college vergelijkbaar is met het
arbeidsbureau.
- 4.
Het college kan bepalen dat de in het tweede en derde lid
omschreven verplichting niet geldt voor bepaalde betrokkenen of
groepen van betrokkenen die de leeftijd van 55 jaar nog niet
hebben bereikt.
- 5.
De betrokkene, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, is
voorts verplicht zich te gedragen naar de voorschriften die hem
door het college in het algemeen of voor enig bijzonder geval
worden gegeven, strekkende tot het verkrijgen van een betrekking
of andere bron van inkomsten.
- 6.
De in het eerste tot en met vijfde lid bedoelde verplichtingen
vinden overeenkomstige toepassing voor de ambtenaar zodra hem
ontslag op grond van artikel 8:4 van deze regeling is verleend,
dan wel het voornemen tot zodanig ontslag hem schriftelijk is
medegedeeld.
- 7.
Door het aanvaarden van het wachtgeld wordt de betrokkene geacht
er in toe te stemmen, dat zij die naar het oordeel van het
college daarvoor in aanmerking komen alle voor de uitvoering van
deze regeling noodzakelijke inlichtingen geven.
Verplichtingen bij ziekte
Artikel 10:13
- 1.
Indien betrokkene wegens ziekte ongeschikt is arbeid te
verrichten, of daarvan is hersteld, is hij verplicht daarvan
terstond mededeling te doen aan het college.
- 2.
Het college stelt nadere voorschriften vast met betrekking tot
de geneeskundige begeleiding van betrokkene als bedoeld in het
eerste lid.
- 3.
Indien betrokkene door het UWV schriftelijk in kennis is gesteld
van de mogelijkheid van het doen van een aanvraag voor een
WAO-uitkering, is hij verplicht binnen de bij of krachtens de
WAO gestelde termijnen een WAO-uitkering aan te vragen en alle
medewerking te verlenen die noodzakelijk is voor het verkrijgen
van deze uitkering.
- 4.
Indien betrokkene als bedoeld in het derde lid, geen
WAO-uitkering aanvraagt en hem dit redelijkerwijs kan worden
verweten, wordt voor de toepassing van dit hoofdstuk rekening
gehouden met de WAO-uitkering behorende bij een mate van
arbeidsongeschiktheid van 80% of meer.
- 5.
Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen
door betrokkene als bedoeld in het vierde lid, de WAO-uitkering
vermindering ondergaat, dan wel het recht daarop geheel of
gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit betrokkene redelijkerwijs
kan worden verweten, wordt de bedoelde uitkering voor de
toepassing van dit hoofdstuk steeds geacht onverminderd te zijn
genoten.
Verhuiskosten
Artikel 10:14
Aan hem die op wachtgeld is of zal worden gesteld kan, indien hij
elders arbeid of bedrijf ter hand gaat nemen, door het college een
op de voet van de Verplaatsingskostenregeling te bepalen vergoeding
in de kosten van een daartoe noodzakelijke verhuizing worden
toegekend.
Vermindering
Artikel 10:15
- 1.
Wanneer de betrokkene inkomsten verkrijgt uit of in verband met
arbeid, waaronder mede wordt verstaan een uitkering krachtens de
WAJONG of de WA, of bedrijf, ter hand genomen op of na de dag
waarop hem het ontslag is verleend dan wel schriftelijk
mededeling is gedaan van het voornemen hem ontslag te verlenen,
wordt op het wachtgeld een vermindering toegepast tot het bedrag
waarmee die inkomsten en wachtgeld samen de bezoldiging te boven
gaan. Voor de bepaling van het bedrag waarmee het wachtgeld
vermeerderd met inkomsten zoals bedoeld in de eerste volzin, de
bezoldiging overschrijdt, wordt een vermindering van het
wachtgeld ingevolge het bepaalde in artikel 10:19, eersre lid,
niet in aanmerking genomen.
- 2.
Ten aanzien van de betrokkene aan wie een wachtgeld is toegekend
en die wegens ongeschiktheid voor de vervulling van zijn
betrekking wegens ziekte ontslag is verleend uit de betrekking
die hij gedurende de met recht op wachtgeld doorgebrachte tijd
bekleedde en waarin hij deelnemer was in de zin van het
pensioenreglement, worden inkomsten bedoeld in het eerste lid
als volgt verrekend. De inkomsten - ter hand genomen met ingang
van of na de dag waarop het ontslag plaatsvond - uit de
betrekking die door betrokkene als wachtgelder werd vervuld,
worden verrekend over de maand waarop zij betrekking hebben of
geacht kunnen worden betrekking te hebben. In afwijking van het
gestelde in het eerste lid, geschiedt deze verrekening op
zodanige wijze dat het oorspronkelijk toegekende wachtgeld wordt
verminderd met het bedrag waarmee de WAO-uitkering, in
voorkomend geval vermeerderd met invaliditeitspensioen, al dan
niet aangevuld met een wachtgeld of uitkering, vermeerderd met
de inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf met
inbegrip van het oorspronkelijk toegekende wachtgeld de
oorspronkelijke bezoldiging overschrijdt. Indien na die
vermindering een bedrag aan overschrijding van de bezoldiging
resteert, wordt het aanvullende wachtgeld of de aanvullende
uitkering verminderd met het resterende bedrag aan
overschrijding.
- 3.
Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van
inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand
genomen gedurende vakantie, verlof of non-activiteit,
onmiddellijk vooraf gaande aan het ontslag ter zake waarvan hem
wachtgeld is toegekend.
- 4.
Wanneer de betrokkene op of na de dag, bedoeld in het eerste
lid, inkomsten of hogere inkomsten verkrijgt uit arbeid of
bedrijf, ter hand genomen vóór evenbedoelde dag, is ten aanzien
van die inkomsten of hogere inkomsten het bepaalde in het eerste
lid van overeenkomstige toepassing. De hierbedoelde vermindering
vindt echter niet plaats, indien de inkomsten of hogere
inkomsten het gevolg zijn van algemene loonsverhogingen of
indien de betrokkene aannemelijk maakt dat die inkomsten niet
het gevolg zijn van verhoogde werkzaamheid of van andere
oorzaken, verband houdende met het ontslag.
- 5.
Onder inkomsten, bedoeld in de voorgaande leden, wordt niet
verstaan inkomsten, verkregen wegens overwerk of als
gratificatie.
Opgave van inkomsten
Artikel 10:16
- 1.
De betrokkene doet van het ter hand nemen van arbeid of bedrijf
op of na de dag waarop hem ontslag is verleend of hem
schriftelijke mededeling is gedaan van het voornemen hem ontslag
te verlenen, onverwijld mededeling aan het college of aan een
door het college aan te wijzen ambtenaar. Daarbij doet hij, voor
zover mogelijk, opgave van de inkomsten die hij uit die arbeid
of dat bedrijf zal verkrijgen. Tijdelijke of blijvende
wijzigingen in alle evengenoemde bedragen geeft hij tijdig voor
het verschijnen van de eerstvolgende wachtgeldtermijn op.
- 2.
Indien de in het eerste lid bedoelde bedragen niet vooraf door
de betrokkene zijn op te geven, doet hij vóór het verschijnen
van elke wachtgeldtermijn opgave van hetgeen hij sedert het ter
hand nemen van de arbeid of het bedrijf dan wel sedert de vorige
opgave heeft verkregen. Brengt de aard van de arbeid of het
bedrijf, ter beoordeling van het college, mede dat de inkomsten
over een langere termijn moeten worden berekend, welke echter
niet langer dan eenjaar mag zijn, dan geschiedt de opgave
dienovereenkomstig en wordt het bedrag van de vermindering
voorlopig vastgesteld onder voorbehoud van verrekening aan het
einde van evenbedoelde termijn.
- 3.
Bij de vaststelling van het bedrag van de vermindering kan van
een opgave, bedoeld in het tweede lid, worden afgeweken.
- 4.
Het in de voorgaande leden bepaalde vindt overeenkomstige
toepassing ten aanzien van de arbeid of bedrijf en de inkomsten
daaruit, bedoeld in artikel 10:15, derde en vierde lid.
Verlenging
Artikel 10:17
Indien de betrokkene binnen drie maanden na het ontslag waaraan hij
het recht op wachtgeld ontleent bij de gemeente te wier laste het
wachtgeld komt een naar de aard van de werkzaamheden overeenkomstige
betrekking gaat vervullen als die waaruit hem het ontslag is
verleend, wordt de duur van die betrekking aan de op grond van de
artikelen 10:7 en 10:8 vastgestelde duur van het wachtgeld
toegevoegd.
Opschorting
Artikel 10:18
- 1.
Indien de betrokkene na zijn ontslag uit hoofde van ziekte
aanspraak op doorbetaling van bezoldiging of een uitkering ten
bedrage van de laatstgenoten bezoldiging heeft of krijgt in
verband met de betrekking waaruit hem ontslag is verleend, wordt
de uitvoering of verdere uitvoering van de wachtgeldregeling
vervat in deze regeling opgeschort tot het einde van het tijdvak
waarover die aanspraak bestaat.
- 2.
Het college kan op verzoek van de betrokkene die zich als
dienstplichtige in militaire dienst bevindt of moet begeven, de
uitvoering of verdere uitvoering van de wachtgeldregeling vervat
in deze regeling opschorten tot het einde van het tijdvak van
diens militaire dienst.
Samenloop
Artikel 10:19
- 1.
Indien de betrokkene ter zake van de dienstbetrekking waaruit
hij met recht op wachtgeld is ontslagen, aanspraak heeft op een
WAO-uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met een
invaliditeitspensioen, berekend naar een arbeidsongeschiktheid
van minder dan 80%, wordt het geldende bedrag van het wachtgeld,
toegekend ter zake van hetzelfde ontslag, met het hierna
genoemde percentage verminderd. Deze vermindering bedraagt bij
een arbeidsongeschiktheid van
65% tot 80%: 80%;
55% tot 65%: 60%;
45% tot 55%: 50%;
35% tot 45%: 40%;
25% tot 35%: 30%;
15% tot 25%: 20%;
minder dan 15%: 0%.
De som van de in de eerste volzin bedoelde WAO-uitkering, in
voorkomend geval vermeerderd met een invaliditeitspensioen, en
het verminderde wachtgeld bedraagt voorts niet meer dan het
onverminderde wachtgeld dat wordt genoten indien er geen sprake
is van samenloop. Ingeval van overschrijding wordt het
overschrijdende bedrag op het wachtgeld in mindering
gebracht.
- 2.
Indien de betrokkene, bedoeld in het eerste lid, geen
WAO-uitkering aanvraagt en hem dit redelijkerwijs kan worden
verweten, wordt voor de toepassing van dit artikel rekening
gehouden met de WAO-uitkering waarbij een arbeidsongeschiktheid
van 80% of meer behoort.
- 3.
Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen
door betrokkene, bedoeld in het eerste lid, de WAO-uitkering
vermindering ondergaat dan wel het recht op deze uitkering
geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit betrokkene
redelijkerwijs kan worden verweten, wordt de bedoelde uitkering
voor de toepassing van dit artikel steeds geacht onverminderd te
zijn genoten.
- 4.
Indien de betrokkene aanspraken heeft of verkrijgt op een
uitkering krachtens de Werkloosheidswet of de Ziektewet, wordt
gedurende de termijn waarover die aanspraken bestaan, het
wachtgeld slechts uitbetaald voor zover het evenbedoelde
uitkeringen te boven gaat.
Betaling
Artikel 10:20
- 1.
Het bedrag van het wachtgeld, over een jaar berekend, wordt naar
boven tot een volle euro afgerond en in dezelfde termijnen
uitbetaald als de bezoldiging welke vóór de toekenning van
wachtgeld werd genoten.
- 2.
Met toestemming van de betrokkene kan de uitbetaling van het
wachtgeld over langere termijnen geschieden.
Afkoop
Artikel 10:21
In bijzondere gevallen kan het college op verzoek van de betrokkene
een regeling met hem treffen krachtens welke het wachtgeld geheel of
ten dele wordt vervangen door een afkoopsom.
verval van wachtgeld
Artikel 10:22
- 1.
Het wachtgeld kan geheel of gedeeltelijk vervallen worden
verklaard:
- a.
indien de betrokkene de opgave bedoeld in artikel 10:16,
eerste en tweede lid, nalaat dan wel onjuist of
onvolledig doet;
- b.
indien de betrokkene enig op grond van artikel 10:12,
tweede, derde of vijfde lid gegeven voorschrift niet
nakomt, tenzij hem hiervan redelijkerwijs geen verwijt
kan worden gemaakt;
- c.
indien de betrokkene zich zonder toestemming van het
college in het buitenland vestigt of geacht moet worden
aldaar duurzaam te verblijven;
- d.
indien betrokkene niet voldoet aan de verplichtingen die
bij of krachtens artikel 10:13, eerste en tweede lid
zijn gesteld;
- e.
indien de betrokkene zich zodanig gedraagt dat hem
ontslag zou zijn verleend als hij in dienst was
gebleven;
- f.
indien achteraf blijkt, dat vóór het aan de betrokkene
verleende ontslag zich feiten en/of omstandigheden
hebben voorgedaan, die zo deze eerder bekend waren
aanleiding zouden hebben gevormd hem als ambtenaar met
toepassing van artikel 8:13 ontslag te verlenen.
- 2.
Indien de betrokkene de verplichting, bedoeld in artikel 10:12,
eerste lid, niet nakomt, vervalt het wachtgeld voor het gedeelte
waarmede het, tezamen met de verzuimde of verloren gegane
inkomsten, de bezoldiging te boven zou zijn gegaan.
- 3.
Het bepaalde in het eerste en tweede lid is van overeenkomstige
toepassing op de ambtenaar bedoeld in artikel 10:12, zesde lid,
aan wie in dat geval een op soortgelijke wijze berekend lager
wachtgeld wordt toegekend.
- 4.
Het bepaalde in dit artikel is niet van kracht indien het niet
nakomen van voorschriften, het weigeren of geen gebruik maken
van inkomsten geschiedt tijdens een staking of uitsluiting,
behoudens het geval dat het naar het oordeel van het college
noodzakelijk is dat de ambtenaar werkzaamheden verricht ter
vervanging van stakers of uitgeslotenen of om werknemers
behulpzaam te zijn, zulks met het oog op de openbare veiligheid
of gezondheid of voor de regelmatige functionering van de
openbare dienst.
Artikel 10:23
- 1.
Het recht op wachtgeld vervalt:
- a.
met ingang van de dag waarop betrokkene de
AOW-gerechtigde leeftijd bereikt;
- b.
op de dag na het overlijden van de betrokkene;
- c.
op de dag dat betrokkene de in artikel 10:12, tweede en
derde lid, bedoelde inschrijving teniet doet of nalaat
haar op de door het arbeidsbureau dan wel de
buitenlandse instantie van arbeidsbemiddeling bepaalde
tijdstippen te doen verlengen;
- d.
op de dag dat betrokkene als ingeschrevene bij het
arbeidsbureau dan wel de buitenlandse instantie van
arbeidsbemiddeling verzuimt gevolg te geven aan een
oproeping of aanwijzing van die organisatie dan wel die
instantie, die kan leiden tot het verkrijgen van werk,
dat voor hem passend kan worden geacht dan wel weigert
dergelijk werk te aanvaarden.
- 2.
Het recht op wachtgeld vervalt met ingang van de dag waarop
betrokkene recht verkrijgt op een WAO-uitkering, berekend naar
een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer. Artikel 10:6, tweede
lid is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat
van dit wachtgeld de duur, voor zover deze wordt berekend aan de
hand van artikel 10:8, en de hoogte worden vastgesteld te
rekenen vanaf de datum van ontslag.
Overlijdensuitkering
Artikel 10:24
- 1.
Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de betrokkene wordt
aan de nagelaten echtgenoot of geregistreerde partner een bedrag
uitgekeerd, gelijk aan de bezoldiging als bedoeld in artikel
10:5, over een tijdvak van drie maanden. Laat de overledene geen
echtgenoot of geregistreerde partner na dan geschiedt de
uitkering ten behoeve van zijn minderjarige wettige of
natuurlijke kinderen dan wel minderjarige pleegkinderen.
Ontbreken ook zodanige kinderen dan geschiedt de uitkering ten
behoeve van ouders, broers, zusters of meerderjarige kinderen
van wie de overledene kostwinner was.
- 2.
Indien ter zake van zijn overlijden aan de in het eerste lid
bedoelde betrekkingen een uitkering wordt toegekend uit hoofde
van een door de overledene vervulde betrekking, ten gevolge
waarvan op het wachtgeld een vermindering werd toegepast,
bedoeld in artikel10:15, wordt een bedrag uitgekeerd gelijk aan
het verminderde wachtgeld over een tijdvak van drie maanden. Is
de som van beide uitkeringen lager dan de uitkering, berekend
naar het onverminderde wachtgeld zou zijn geweest, dan wordt de
uitkering, berekend naar het verminderde wachtgeld, tot
laatstbedoeld bedrag aangevuld.
- 3.
Indien de overledene geen betrekkingen bedoeld in het eerste lid
nalaat, kan het bedrag van de uitkering geheel of ten dele
worden aangewend voor betaling van de kosten van de laatste
ziekte of van de lijkbezorging als de nalatenschap van de
overledene daartoe ontoereikend is.
- 4.
Op de uitkering als bedoeld in dit artikel wordt in mindering
gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten
betrekkingen van de gewezen ambtenaar ter zake van diens
overlijden aanspraak kunnen maken uit hoofde van een bepaling in
een gemeentelijke rechtspositieregeling, dan wel krachtens enig
wettelijk voorgeschreven verzekering tegen ziekte,
arbeidsongeschiktheid of onvrijwillige werkloosheid.
Overgangsbepalingen
Artikel 10:25
- 1.
Op de wachtgelden toegekend krachtens de bepalingen van de
wachtgeldregeling zoals deze luidde voor 1 augustus 1991, worden
voor de resterende duur na 30 juli 1991, de bepalingen van de
wachtgeldregeling zoals deze luiden met ingang van 1 augustus
1991 toegepast, met dien verstande dat de hoogte, voor de reeds
vastgestelde duur nooit lager zal zijn dan op grond van de
wachtgeldregeling zoals deze luidde voor 1 augustus 1991.
- 2.
Ten aanzien van de wachtgelden, als bedoeld in het eerste lid,
die voortduren na 30 juli 1991, wordt op basis van de
desbetreffende bepalingen in de wachtgeldregeling, zoals deze
luidt met ingang van 1 augustus 1991, de duur opnieuw berekend.
Indien de aldus berekende duur van het toegekende wachtgeld
langer is dan de oorspronkelijk vastgestelde duur, wordt deze
laatstgenoemde duur verlengd met het verschil tussen beide.
- 3.
Voor de toepassing van artikel 10:8, derde lid van de
wachtgeldregeling wordt onder het eerder toegekende wachtgeld
tevens begrepen het wachtgeld, waarvan de duur is vastgesteld
krachtens artikelen 4 en 5 van de wachtgeldregeling zoals die
luidden tot 1 augustus 1991.
- 4.
Voor de toepassing van artikel 10:8, derde lid, van de
wachtgeldregeling wordt onder de eerder toegekende uitkering
tevens begrepen de uitkering waarvan de duur is vastgesteld
krachtens artikelen 4 en 6 van de uitkeringsregeling zoals die
luidden tot 1 augustus 1991.
Artikel 10:26
- 1.
Degene die voor 1 januari 1987 in het genot was van wachtgeld
als bedoeld in de toen geldende wachtgeldregeling, waarvan de
duur, nadat toepassing is gegeven aan artikel 10:25, tweede lid,
verstrijkt in de periode van 1 augustus 1991 tot en met 31
december 1995, heeft recht op een overgangsuitkering.
- 2.
De duur van de overgangsuitkering is twaalf maanden, met dien
verstande dat de uitkering uiterlijk 1 januari 1996 eindigt. De
overgangsuitkering gaat in direct na het verstrijken van het
wachtgeld als bedoeld in het eerste lid en wordt in maandelijkse
termijnen betaald.
- 3.
De hoogte van de overgangsuitkering is over een maand gelijk aan
het minimumloon, met dien verstande dat dit bedrag nooit meer
kan bedragen dan 70% van de bezoldiging.
- 4.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder minimumloon
verstaan het maandbedrag van het minimumloon bedoeld in artikel
8, eerste lid, onder a, van de Wet minimumloon en
minimumvakantiebijslag.
- 5.
De overige artikelen van dit hoofdstuk zijn voor zoveel mogelijk
van overeenkomstige toepassing.
Artikel 10:27
- 1.
Degene aan wie voor 1 januari 1995 een wachtgeld is toegekend op
basis van de bepalingen van de wachtgeldverordening zoals deze
luidde voor 1 januari 1995, en waarvan de duur doorloopt tot na
31 december 1994, behoudt wat betreft de hoogte van dit
wachtgeld de aanspraken zoals deze zijn vastgelegd in
evengenoemde verordening.
- 2.
Het voorgaande geldt eveneens ten aanzien van degene aan wie
voor 1 januari 1995 een wachtgeld is toegekend op basis van dit
hoofdstuk.
Gevolgen Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
Artikel 10:28
Op degene die gedurende de periode van wachtgeld recht heeft op een
uitkering ingevolge de WIA, zijn de artikelen 10:13, 10:15, 10:19 en
10:23 van overeenkomstige toepassing.
Slotbepaling
Artikel 10:29
- 1.
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is
ontslagen met ingang van 1 januari 2001 of later.
- 2.
Bij de verwijzingen in dit hoofdstuk naar artikelen elders uit
de CAR en/of UWO moet, voor zover niet anders is bepaald, worden
uitgegaan van de tekst van deze artikelen zoals die luidde op 31
december 2000.
10a BOVENWETTELIJKE WERKLOOSHEIDSUITKERING
Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op of na 1 juli
2008 wordt ontslagen.
§ 1. Algemene bepalingen
Artikel 10a:1
- 1.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
- a.
werkloosheid: werkloosheid in de zin van artikel 16 van
de Werkloosheidswet;
- b.
betrokkene: de ambtenaar die werkloos geworden is;
- c.
dagloon: het dagloon in de zin van de Werkloosheidswet,
zonder de maximering van het dagloon, als bedoeld in
artikel 22 Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen
jo. artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering
sociale verzekeringen.
- d.
bovenwettelijke uitkering: de aanspraken die de
ambtenaar kan ontlenen aan dit hoofdstuk, te weten de
aanvullende uitkering als omschreven in paragraaf 2 van
dit hoofdstuk en de aansluitende uitkering als
omschreven in paragraaf 3 van dit hoofdstuk, met
uitzondering van de gemeentelijke werkloosheidsuitkering
als bedoeld in artikel 10a:9, lid 3.
- 2.
Bij de toepassing van dit hoofdstuk wordt artikel 1:2:1 in acht
genomen.
§ 2. Aanvullende uitkering
Voorwaarden voor recht op uitkering/samenloop met
suppletie
Artikel 10a:2
- 1.
Recht op een aanvullende uitkering heeft de betrokkene
die:
- a.
recht heeft op een uitkering krachtens de artikelen
15 tot en met 21 van de Werkloosheidswet en
- b.
werkloos is als gevolg van een ontslag op grond van
artikel 8:4, 8:5, 8:6,8:7, onderdeel a of c, 8:8,
8:12.
- 2.
Het recht op een aanvullende uitkering komt niet tot
uitbetaling indien en voor zolang de betrokkene ter zake van
eenzelfde ontslag recht heeft op suppletie, als bedoeld in
hoofdstuk 11a van de CAR.
- 3.
Betrokkene, die terzake van een ontslag wegens
ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens
ziekte recht heeft op een WAO-uitkering, berekend naar een
arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, heeft recht op een
aanvullende uitkering op het moment dat de mate van
arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt
vastgesteld dan 80% en hij daardoor recht heeft op een
uitkering krachtens de Werkloosheidswet.
- 4.
Indien de WAO-uitkering, als bedoeld in het derde lid, is
ontstaan uit twee of meer dienstbetrekkingen, wordt het
recht op de aanvullende uitkering toegerekend aan de
dienstbetrekking ter zake waarvan hij betrokkene is, naar
rato van de feitelijk genoten inkomsten uit hoofde van de
desbetreffende dienstbetrekkingen.
Hoogte van de uitkering: berekeningsgrondslag
Artikel 10a:3
De berekeningsgrondslag voor de aanvullende uitkering is het
dagloon op de dag voorafgaande aan het ontslag ter zake waarvan
de betrokkene recht op aanvullende uitkering wordt toegekend,
voorzover dat betrekking heeft op het inkomen uit de betrekking
waaraan het recht op aanvullende uitkering wordt ontleend.
Hoogte van de uitkering: indexering
Artikel 10a:4
- 1.
De berekeningsgrondslag van de aanvullende uitkering wordt
per 1 januari en 1 juli van een jaar geïndexeerd op een
volgens LOGA-partijen vastgestelde wijze.
- 2.
Het LOGA maakt bekend met welk percentage de
berekeningsgrondslag van de aanvullende uitkering
wijzigt.
Hoogte van de uitkering: bedrag
Artikel 10a:5
- 1.
De uitkering krachtens de Werkloosheidswet en de aanvullende
uitkering bedragen tezamen een percentage van de
berekeningsgrondslag van de aanvullende uitkering.
- 2.
Het in het eerste lid genoemde percentage bedraagt:
- a.
gedurende de eerste vijftien maanden 80% en
- b.
- 3.
Een eventuele verlenging van de uitkering krachtens artikel
43 van de Werkloosheidswet schort de termijn gedurende welke
80% van de berekeningsgrondslag wordt uitgekeerd niet
op.
- 4.
Ter bepaling van de hoogte van de aanvullende uitkering, als
bedoeld in artikel 10a:2, derde lid, wordt uitgegaan van de
datum van ontslag
Overgangsbepaling: Verlengde uitkering voor mensen die tussen
11 augustus 2003 en 1 augustus 2004 werkloos zijn
geworden
Artikel 10a:5a
- 1.
De betrokkene die recht heeft op een aanvullende uitkering,
die op of na 11 augustus 2003 maar voor 1 augustus 2004
werkloos is geworden en op de eerste dag van werkloosheid
jonger is dan 57,5, heeft na afloop van de loongerelateerde
uitkering op grond van de Werkloosheidswet gedurende twee
jaar recht op een verlengde uitkering.
- 2.
De betrokkene die recht heeft op een aanvullende uitkering,
die op of na 11 augustus 2003 maar voor 1 augustus 2004
werkloos is geworden en op de eerste dag van werkloosheid
57,5 jaar of ouder is, heeft na afloop van de
loongerelateerde uitkering op grond van de Werkloosheidswet
gedurende 3,5 jaar recht op een verlengde uitkering.
- 3.
De hoogte van de verlengde uitkering, genoemd in het eerste
en tweede lid, is 80% van de berekeningsgrondslag, zolang
een periode van 15 maanden te rekenen vanaf de eerste dag
van werkloosheid niet is verstreken en vervolgens 70% van de
berekeningsgrondslag.
- 4.
Op de verlengde uitkering genoemd in dit artikel zijn, voor
zover toepasbaar, de artikelen van dit hoofdstuk van
overeenkomstige toepassing.
- 5.
Indien recht bestaat op een uitkering op grond van artikel
130h, tweede lid, van de Werkloosheidswet, wordt deze op de
verlengde uitkering in mindering gebracht.
Overgangsbepaling: Aanvullende uitkering voor mensen op wie
artikel 130h, eerste lid, van de Werkloosheidswet van toepassing
is
Artikel 10a:5b
De bepalingen van hoofdstuk 10a, zoals deze luidden voor 1
augustus 2004, blijven gelden voor de betrokkene op wie artikel
130h, eerste lid, van de Werkloosheidswet van toepassing
is.
Beëindiging van het recht op uitkering
Artikel 10a:6
De bepalingen betreffende de gehele of gedeeltelijke beëindiging
van het recht op uitkering, vastgelegd in de Werkloosheidswet,
zijn van toepassing op de aanvullende uitkering.
Herleving van het recht op uitkering
Artikel 10a:7
De bepalingen betreffende de herleving van het recht op
uitkering, vastgelegd in de Werkloosheidswet, zijn van
toepassing op de aanvullende uitkering.
Verlenging van het recht op uitkering
Artikel 10a:8
De bepalingen betreffende de verlenging van het recht op
uitkering, vastgelegd in de Werkloosheidswet, zijn van
toepassing op de aanvullende uitkering.
Verplichtingen en sancties
Artikel 10a:9
- 1.
Het verplichtingen- en sanctieregime van de Werkloosheidswet
is van toepassing op de aanvullende uitkering, met
inachtneming van het in lid 2 gestelde en met dien verstande
dat een boete in de zin van de Werkloosheidswet niet leidt
tot een verandering in het bedrag van de aanvullende
uitkering.
- 2.
Indien een betrokkene ontslagen wordt op grond van artikel
8:4, nadat hij heeft aangegeven voor dit ontslag in
aanmerking te willen komen en de uitvoeringsinstelling als
gevolg hiervan de uitkering krachtens de Werkloosheidswet
als sanctie gedeeltelijk weigert, kent het college een
aanvulling op de aanvullende uitkering toe zodanig dat de
uitkering krachtens de Werkloosheidswet en de aanvullende
uitkering tezamen een bedrag vormen dat overeenkomt met het
bedrag waarop betrokkene recht zou hebben gehad indien hij
niet te kennen zou hebben gegeven voor ontslag in aanmerking
te willen komen.
- 3.
Indien een betrokkene ontslagen wordt op grond van artikel
8:4, nadat hij heeft aangegeven voor dit ontslag in
aanmerking te willen komen en de uitvoeringsinstelling als
gevolg hiervan de uitkering krachtens de Werkloosheidswet
geheel weigert, kent het college een gemeentelijke
werkloosheidsuitkering toe, waarvan de hoogte en de duur
overeenkomen met de uitkering krachtens de Werkloosheidswet
waarop de betrokkene recht zou hebben gehad indien hij niet
te kennen zou hebben gegeven voor ontslag in aanmerking te
willen komen. Deze gemeentelijke werkloosheidsuitkering
wordt, indien aan de voorwaarden van artikel 10a:2 wordt
voldaan, aangevuld met een aanvullende uitkering. Op deze
gemeentelijke werkloosheidsuitkering zijn de bepalingen van
de Werkloosheidswet van toepassing. Voor de toepassing van
dit hoofdstuk wordt de gemeentelijke werkloosheidsuitkering
gelijkgesteld aan een uitkering krachtens de
Werkloosheidswet.
Anticumulatie
Artikel 10a:10
Artikel 35 van de Werkloosheidswet is van toepassing op de
aanvullende uitkering.
Scholing
Artikel 10a:11
De bepalingen met betrekking tot opleiding, scholing en
onbeloonde activiteiten, vastgelegd in de Werkloosheidswet, zijn
van toepassing op de aanvullende uitkering.
Aanvulling op ziekengeld
Artikel 10a:12
- 1.
De betrokkene die wegens ziekte verhinderd is om arbeid te
verrichten en dientengevolge een uitkering krachtens de
Ziektewet ontvangt (ziekengeld), heeft, indien hij recht zou
hebben op een aanvullende uitkering in de zin van artikel
10a:2 van dit hoofdstuk als hij niet ziek was geweest, recht
op aanvulling van dat ziekengeld.
- 2.
Het ziekengeld en de in het eerste lid genoemde aanvulling
bedragen tezamen een bedrag dat gelijk is aan het bedrag dat
de betrokkene op grond van artikel 10a:5 zou ontvangen
wanneer hij niet wegens ziekte ongeschikt zou zijn om arbeid
te verrichten.
- 3.
Het verplichtingen- en sanctieregime van de Ziektewet is van
toepassing op de aanvulling op het ziekengeld.
Aanvulling op Waz-uitkering
Artikel 10a:12a
De betrokkene, die in verband met zwangerschap en bevalling
recht heeft op een uitkering op grond van de Waz, heeft recht op
een aanvulling tot het voor haar geldende dagloon.
Aanvulling op REA-uitkering
Artikel 10a:12b
- 1.
De arbeidsgehandicapte betrokkene die werkloos is en
dientengevolge een uitkering krachtens de Werkloosheidswet
ontvangt, kan bij proefplaatsing en scholing bij een nieuwe
werkgever recht hebben op een uitkering op grond van de Wet
op (re)integratie arbeidsgehandicapten. Indien hij recht zou
hebben op een aanvullende uitkering in de zin van artikel
10a:2 van dit hoofdstuk wanneer hij geen REA-uitkering als
hiervoor bedoeld zou hebben gehad, bestaat er ook in dit
geval recht op aanvulling.
- 2.
De in het eerste lid genoemde aanvulling en de REA-uitkering
bedragen tezamen een bedrag dat gelijk is aan het bedrag dat
betrokkene op grond van artikel 10a:5 zou ontvangen wanneer
hij een WW-uitkering en aanvullende uitkering zou
ontvangen.
Uitkering bij overlijden
Artikel 10a:13
- 1.
Zo spoedig mogelijk na het overlijden van betrokkene wordt
in aanvulling op artikel 35 of artikel 36, eerste lid,
Ziektewet een overlijdensuitkering toegekend, met dien
verstande dat het bedrag van beide uitkeringen tezamen
gelijk is aan 100% van het voor betrokkene geldende dagloon,
berekend over een periode van 13 weken.
- 2.
Op de uitkering als bedoeld in dit artikel wordt in
mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de
nagelaten betrekkingen van de betrokkene ter zake van diens
overlijden aanspraak kunnen maken uit hoofde van een andere
bepaling in een gemeentelijke rechtspositieregeling, dan wel
krachtens enige wettelijk voorgeschreven verzekering tegen
ziekte, arbeidsongeschiktheid of onvrijwillige
werkloosheid.
Grensarbeiders
Artikel 10a:13a
- 1.
De betrokkene, die aansluitend aan zijn arbeidsurenverlies
als betrokkene buiten Nederland woont en in verband met
artikel 71, eerste lid, onderdeel a ii, EG-verordening
1408/71 geen recht op een WW-uitkering heeft, heeft recht op
een aanvullende uitkering voorzover de omstandigheid dat hij
geen recht op WW-uitkering heeft, uitsluitend wordt
veroorzaakt doordat hij buiten Nederland woont.
- 2.
De uitkering op grond van dit artikel:
- a.
eindigt niet door de omstandigheid dat de betrokkene
wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid niet
beschikbaar is om arbeid te aanvaarden, indien hij
geen recht heeft op een uitkering als bedoeld in
artikel 19, eerste lid, onderdeel a, b, of n, WW
vanwege het enkele feit dat zijn verzekering op
grond van de daar genoemde wetten is geëindigd;
- b.
is, indien de betrokkene alsnog of wederom recht
krijgt op een WW-uitkering, niet van invloed op het
recht op bovenwettelijke uitkering dat voor de
betrokkene verbonden is aan dat recht op een
WW-uitkering.
- 3.
De uitkering waarop de betrokkene op grond van dit artikel
lid recht heeft, is in hoogte en duur gelijk aan de
WW-uitkering en de aanvullende uitkering waarop de
betrokkene recht zou hebben gehad indien hij in Nederland
zou hebben gewoond.
- 4.
Indien de betrokkene aantoont dat hij recht heeft op een
uitkering wegens ziekte, zwangerschap, bevalling, adoptie of
pleegzorg naar het recht van zijn woonland, wordt die
uitkering voor de toepassing van het derde lid gelijkgesteld
met de overeenkomstige uitkering op grond van de ZW of de
Wet arbeid en zorg. Deze gelijkstelling vindt plaats voor
ten hoogste de maximale duur van de overeenkomstige
uitkering op grond van de ZW of de Wet arbeid en zorg.
Zolang deze gelijkstelling duurt is de uitkering gelijk aan
de uitkering op grond van de ZW of de Wet arbeid en zorg en
de aanvullende uitkering waarop de betrokkene recht zou
hebben gehad indien hij in Nederland had gewoond.
- 5.
Indien de betrokkene een uitkering wegens werkloosheid,
ziekte, zwangerschap, bevalling, adoptie, pleegzorg of
arbeidsongeschiktheid naar het recht van zijn woonland
ontvangt, wordt deze geheel in mindering gebracht op de
uitkering op grond van dit artikel over dezelfde
periode.
- 6.
Zolang en voorzover de betrokkene tegelijk recht heeft op
een uitkering op grond van dit artikel en een WW-uitkering,
een ZW-uitkering, een uitkering op grond van de Wet arbeid
en zorg, een bovenwettelijke uitkering of een uitkering die
daar naar aard en strekking mee overeenkomt, niet zijnde een
uitkering naar het recht van zijn woonland, heeft de
uitkering op grond van dit artikel het karakter van een
aanvulling tot de hoogte die de uitkering op grond van dit
artikel zonder de samenloop zou hebben. Hierbij wordt de
wettelijke uitkering geacht onverminderd te zijn ontvangen
indien deze op grond van enige wettelijke bepaling geheel of
gedeeltelijk is geweigerd, dan wel niet of niet geheel is
betaald.
§ 3. Aansluitende uitkering
Diensttijd
Artikel 10a:14
- 1.
In deze paragraaf wordt verstaan onder 'diensttijd': de aan
het ontslag voorafgaande in overheidsdienst doorgebrachte
tijd waaraan het deelnemerschap in de zin van het
pensioenreglement is verbonden, alsmede tijd die door inkoop
voor pensioen geldig zou zijn verklaard.
- 2.
Onder diensttijd bedoeld in het eerste lid wordt mede
verstaan de tijd doorgebracht in de betrekking waaruit de
werkloosheid is ontstaan, indien aan die tijd op grond van
de Regeling beperking van het zijn van overheidswerknemer in
de zin van de wet Privatisering ABP (Stc. 1997, 164) het
ambtenaarschap in de zin van evengenoemde regeling niet is
verbonden.
- 3.
In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid
blijft buiten beschouwing:
- a.
diensttijd liggende vóór een onderbreking van meer
dan een jaar;
- b.
diensttijd welke in aanmerking is genomen bij de
berekening van de duur van een eerder toegekend
wachtgeld, een daarmee gelijk te stellen uitkering
wegens onvrijwillige werkloosheid of een
bovenwettelijke uitkering wegens onvrijwillige
werkloosheid ten laste van de overheid;
- c.
diensttijd welke in aanmerking is genomen bij de
berekening van een pensioen krachtens het
pensioenreglement dan wel voorafgaat aan een ontslag
verleend op grond van artikel 8:3 van deze regeling
of een soortgelijke bepaling in een andere
overheidsregeling;
- d.
tijd, bedoeld in artikelen 5.3, 5.4 en 5.5 van het
pensioenreglement;
- e.
tijd in een aangehouden betrekking, dan wel in een
betrekking welke de betrokkene had kunnen aanhouden,
doch uit welke hij vrijwillig werkloos is geworden
met ingang van de datum waarop de uitkering
krachtens de Werkloosheidswet ingaat.
Voorwaarden voor recht op uitkering/samenloop met
suppletie
Artikel 10a:15
- 1.
Recht op een aansluitende uitkering heeft de betrokkene
die:
- a.
recht heeft op een uitkering krachtens de artikelen
15 tot en met 21 van de Werkloosheidswet en
- b.
werkloos is als gevolg van een ontslag op grond van
artikel 8:4, 8:5, 8:6 of 8:8, met inachtneming van
het derde lid.
- 2.
Eveneens recht op een aansluitende uitkering heeft de
betrokkene die door het college op basis van artikel 10a:9
derde lid een gemeentelijke werkloosheidsuitkering is
toegekend.
- 3.
In afwijking van het eerste lid biedt ontslag op basis van
artikel 8:6 slechts aanspraken op een aansluitende uitkering
indien gebruik is gemaakt van de mogelijkheid die artikel
8:6, derde lid, laatste volzin biedt.
- 4.
Het recht op de aansluitende uitkering ontstaat op de eerste
dag van de werkloosheid, waarbij de aansluitende uitkering
ingaat zodra de geldende uitkeringsduur van de
loongerelateerde uitkering krachtens de Werkloosheidswet is
verstreken.
- 5.
Voor degene op wie artikel 10a:5a van toepassing is,
ontstaat het recht op de aansluitende uitkering op de eerste
werkloosheidsdag, waarbij de aansluitende uitkering ingaat
zodra de geldende uitkeringsduur van de verlengde uitkering
is verstreken.
- 6.
Voor degene op wie artikel 130h, eerste lid, van de
Werkloosheidswet van toepassing is, ontstaat het recht op de
aansluitende uitkering op de eerste werkloosheidsdag,
waarbij de aansluitende uitkering ingaat zodra de geldende
uitkeringsduur van uitkering krachtens de Werkloosheidswet
is verstreken.
- 7.
Het recht op een aansluitende uitkering komt niet tot
uitbetaling indien en voor zolang de betrokkene ter zake van
eenzelfde ontslag recht heeft op suppletie, als bedoeld in
hoofdstuk 11a van de CAR.
- 8.
De betrokkene, die terzake van een ontslag wegens
ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens
ziekte als bedoeld in artikel 8:5 recht heeft op een
WAO-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van
80% of meer, heeft recht op een aansluitende uitkering,
berekend naar de duur, als bepaald in artikel 10a:16, derde
lid, op het moment dat de mate van arbeidsongeschiktheid op
een lager percentage wordt vastgesteld dan 80% en hij om die
reden recht heeft op een uitkering krachtens de
Werkloosheidswet.
- 9.
Indien de WAO-uitkering, als bedoeld in het achtste lid, is
ontstaan uit twee of meer dienstbetrekkingen, wordt het
recht op de aansluitende uitkering toegerekend aan de
dienstbetrekking ter zake waarvan hij betrokkene is, naar
rato van de feitelijk genoten inkomsten uit hoofde van de
desbetreffende dienstbetrekkingen.
Duur van de uitkering
Artikel 10a:16
- 1.
De duur van de aansluitende uitkering wordt vastgesteld op
drie maanden, vermeerderd voor de betrokkene:
- a.
die op de dag van ontslag de leeftijd van 21 jaar
nog niet heeft bereikt met een duur gelijk aan 18%
van de diensttijd;
- b.
die op de dag van ontslag 21 jaar oud is met een
duur van 19,5% van de diensttijd en zo vervolgens
per leeftijdsjaar opklimmende met 1,5%.
- 2.
De in het eerste lid berekende duur wordt verminderd
met:
- a.
de duur van de uitkering krachtens de
Werkloosheidswet, zoals deze is vastgesteld op de
eerste dag van de werkloosheid en
- b.
- 3.
Ter bepaling van de duur van de aansluitende uitkering voor
betrokkene, genoemd in artikel 10a:15, achtste lid, wordt
uitgegaan van de datum van het ontslag.
- 4.
De betrokkene die op het tijdstip van ontslag de leeftijd
van 55 jaren of ouder heeft bereikt, heeft recht op een
aansluitende uitkering tot de dag waarop hij de
AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.
Overgangsbepaling: Aansluitende uitkering voor mensen die
tussen 11 augustus 2003 en 1 augustus 2004 werkloos zijn
geworden
Artikel 10a:16a
- 1.
De duur van de aansluitende uitkering voor de betrokkene die
recht heeft op een aansluitende uitkering, die op of na 11
augustus 2003 maar voor 1 augustus 2004 werkloos is
geworden, wordt vastgesteld op drie maanden, vermeerderd
voor de betrokkene:
- a.
die op de dag van ontslag de leeftijd van 21 jaar
nog niet heeft bereikt met een duur gelijk aan 18%
van de diensttijd;
- b.
die op de dag van ontslag 21 jaar oud is met een
duur van 19,5% van de diensttijd en zo vervolgens
per leeftijdsjaar opklimmende met 1,5% en wordt
verminderd met de duur van de loongerelateerde
uitkering krachtens de Werkloosheidswet, zoals deze
is vastgesteld op de eerste dag van de werkloosheid
en de duur van de verlengde uitkering genoemd in
artikel 10a:5a.
- 2.
De betrokkene die recht heeft op een aansluitende uitkering,
die op of na 11 augustus 2003 maar voor 1 augustus 2004
werkloos is geworden en die op de eerste dag van
werkloosheid de leeftijd van 55 jaren of ouder heeft
bereikt, heeft recht op een aansluitende uitkering tot de
eerste dag van de kalendermaand, volgend op die waarin hij
de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt. Een uitkering op
basis van de Algemene Ouderdomswet wordt in mindering
gebracht op de aansluitende uitkering.
- 3.
Op de aanvullende uitkering genoemd in dit artikel zijn,
voor zover toepasbaar, de artikelen van dit hoofdstuk van
overeenkomstige toepassing.
- 4.
Indien recht bestaat op een uitkering op grond van artikel
130h, tweede lid, van de Werkloosheidswet, wordt deze op de
aansluitende uitkering in mindering gebracht.
Overgangsbepaling: Aansluitende uitkering voor mensen op wie
artikel 130h, eerste lid, van de Werkloosheidswet van toepassing
is
Artikel 10a:16b
De bepalingen van hoofdstuk 10a, zoals deze luidden voor 1
augustus 2004, blijven gelden voor de betrokkene op wie artikel
130h, eerste lid, van de Werkloosheidswet van toepassing
is.
Hoogte van de uitkering: berekeningsgrondslag
Artikel 10a:17
Artikel 10a:3 is van toepassing op de aansluitende
uitkering.
Hoogte van de uitkering: indexering
Artikel 10a:18
Artikel 10a:4 is van toepassing op de aansluitende
uitkering.
Hoogte van de uitkering: bedrag
Artikel 10a:19
- 1.
De aansluitende uitkering bedraagt 80% van de
berekeningsgrondslag, zolang een periode van 15 maanden te
rekenen vanaf de eerste dag van werkloosheid nog niet is
verstreken en vervolgens 70% van de
berekeningsgrondslag.
- 2.
Ter bepaling van de hoogte van de aansluitende uitkering,
als bedoeld in artikel 10a:15, achtste lid, wordt uitgegaan
van de datum van ontslag.
- 3.
Indien recht bestaat op een uitkering op grond van artikel
130h, tweede lid, van de Werkloosheidswet, wordt deze op de
aansluitende uitkering in mindering gebracht.
Beëindiging van het recht op uitkering
Artikel 10a:20
- 1.
De bepalingen in de Werkloosheidswet betreffende de gehele
of gedeeltelijke beëindiging van het recht op
vervolguitkering zijn van overeenkomstige toepassing op de
aansluitende uitkering.
- 2.
In afwijking van het gestelde in lid 1 eindigt het recht op
aansluitende uitkering niet in geval van ongeschiktheid tot
het verrichten van arbeid wegens ziekte en er geen aanspraak
bestaat op een uitkering krachtens de Ziektewet.
- 3.
Het in het eerste lid gestelde geldt niet in het geval het
recht op uitkering krachtens artikel 20, lid 1, onderdeel e
van de Werkloosheidswet zou worden beëindigd wegens het
verstrijken van de uitkeringsduur. In dat geval eindigt het
recht op uitkering na het verstrijken van de uitkeringsduur
van de aansluitende uitkering, berekend overeenkomstig
artikel 10a:16.
Nawerking Ziektewet en Waz
Artikel 10a:20a
Indien er op grond van de Ziektewet dan wel op grond van de Waz
na aanvang van de aansluitende uitkering recht ontstaat op een
uitkering krachtens de Ziektewet, respectievelijk de Waz, wordt
deze uitkering in mindering gebracht op de aansluitende
uitkering.
Herleving van het recht op uitkering
Artikel 10a:21
- 1.
De bepalingen in de Werkloosheidswet betreffende de
herleving van het recht op uitkering zijn van
overeenkomstige toepassing op de aansluitende
uitkering.
- 2.
Artikel 43 van de Werkloosheidswet en artikel 50 van de
Werkloosheidswet, zoals deze luidde voor inwerkingtreding
van de wet van 19 december 2003, Stb. 2003, 546, met
betrekking tot de verlenging van het recht op uitkering
krachtens de Werkloosheidswet zijn niet van overeenkomstige
toepassing op de aansluitende uitkering.
Verplichtingen en sancties
Artikel 10a:22
- 1.
Het verplichtingen- en sanctieregime van de Werkloosheidswet
is van overeenkomstige toepassing op de aansluitende
uitkering.
- 2.
Tijdens ziekte is het verplichtingen- en sanctieregime van
de Ziektewet van overeenkomstige toepassing op de
aansluitende uitkering.
Anticumulatie
Artikel 10a:23
Artikel 35 van de Werkloosheidswet is van overeenkomstige
toepassing op de aansluitende uitkering.
Scholing
Artikel 10a:24
De bepalingen met betrekking tot opleiding, scholing en
onbeloonde activiteiten, vastgelegd in de Werkloosheidswet, zijn
van overeenkomstige toepassing op de aansluitende
uitkering.
Uitkering bij overlijden
Artikel 10a:25
- 1.
Zo spoedig mogelijk na het overlijden van betrokkene wordt
in onder overeenkomstige toepassing van artikel 35 of
artikel 36, eerste Lid, Ziektewet een overlijdensuitkering
toegekend, met dien verstande dat het bedrag van beide
uitkeringen tezamen gelijk is aan 100% van het voor
betrokkene geldende dagloon, berekend over een periode van
13 weken.
- 2.
Op de uitkering als bedoeld in dit artikel wordt in
mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de
nagelaten betrekkingen van de betrokkene ter zake van diens
overlijden aanspraak kunnen maken uit hoofde van een andere
bepaling in een gemeentelijke rechtspositieregeling, dan wel
krachtens enige wettelijk voorgeschreven verzekering tegen
ziekte.
Grensarbeiders
Artikel 10a:25a
- 1.
Na het verstrijken van de duur van een uitkering op grond
van artikel 10a:13a heeft de betrokkene recht op de
aansluitende uitkering waarop hij recht zou hebben gehad als
hij in Nederland zou hebben gewoond.
- 2.
Op de uitkering op grond van dit artikel is artikel 10a:13a,
tweede, vijfde en zesde lid, van overeenkomstige
toepassing.
§ 4. Bovenwettelijke reïntegratiemaatregelen
Regeling tegemoetkoming verhuiskosten
Artikel 10a:26
- 1.
Aan de betrokkene die elders arbeid of een bedrijf ter hand
gaat nemen en recht heeft of zou krijgen op een
bovenwettelijke werkloosheidsuitkering indien hij geen
betrekking zou hebben aanvaard of bedrijf ter hand zou
hebben genomen, kan op zijn aanvraag een vergoeding van €
2.270,- worden toegekend als tegemoetkoming in de kosten van
een daartoe noodzakelijke verhuizing.
- 2.
Indien de betrokkene uit anderen hoofde eveneens een
tegemoetkoming in de verhuiskosten krijgt, wordt deze
vergoeding op de in het eerste lid genoemde tegemoetkoming
in mindering gebracht.
Artikel 10a:27
- 1.
Om voor een verhuiskostenvergoeding op basis van artikel
10a:26 in aanmerking te komen dient de
uitkeringsgerechtigde:
- a.
de werkloosheid door het ter hand nemen van arbeid
of bedrijf met tenminste 50% met een minimum van
vijf uur te verminderen;
- b.
te verhuizen binnen zes maanden na de vermindering
van de werkloosheid, doch uiterlijk drie maanden
voor de oorspronkelijk vastgestelde
beëindigingsdatum van de uitkeringsperiode;
- c.
arbeid te aanvaarden voor onbepaalde tijd of voor
bepaalde tijd met een duur van minimaal één jaar,
blijkend uit de overlegging van het
arbeidscontract;
- d.
zich binnen een afstand van 25 kilometer van de
standplaats van de nieuwe arbeid te vestigen,
terwijl de afstand tussen deze standplaats en de
oude woning tenminste 50 kilometer moet
bedragen;
- e.
schriftelijk te melden of hij een vergoeding uit
anderen hoofde ontvangt en te verklaren dat hij geen
bezwaar heeft als de uitvoeringsinstelling bij de
nieuwe werkgever deze melding verifieert en de
uitvoeringsinstelling vaststelt dat de
uitkeringsgerechtigde is verhuisd.
- 2.
Het recht op de tegemoetkoming in de verhuiskosten ontstaat
eerst als vaststaat dat de uitkeringsgerechtigde
daadwerkelijk is verhuisd.
Reïntegratietoeslag
Artikel 10a:28
- 1.
Betrokkene heeft op aanvraag recht op een
reïntegratietoeslag indien:
- a.
hij een dienstbetrekking in de zin van de
Werkloosheidswet aanvaardt en
- b.
het dagloon verbonden aan de nieuwe dienstbetrekking
lager is dan 90% van de in artikel 10a:3 genoemde
berekeningsgrondslag, met inachtneming van het
tweede lid.
- 2.
De reïntegratietoeslag dient binnen 10 weken nadat de nieuwe
dienstbetrekking is aanvaard te worden aangevraagd bij het
college.
- 3.
Indien de omvang in uren van de nieuwe dienstbetrekking
kleiner is dan de omvang van de oude betrekking, heeft
betrokkene recht op een reïntegratietoeslag, mits het
dagloon omgerekend naar de omvang van de oude betrekking
lager is dan 90% van de in artikel 10a:3 genoemde
berekeningsgrondslag.
- 4.
Indien de in het eerste lid genoemde dienstbetrekking van
tijdelijke aard is, dient zij voor de duur van minimaal één
jaar te zijn overeengekomen.
- 5.
In gevallen waarin artikel 35 van de Werkloosheidswet of
artikel 10a:32 van de CAR van toepassing is, is er geen
recht op de in het eerste lid genoemde
reïntegratietoeslag.
Artikel 10a:29
- 1.
De duur van de reïntegratietoeslag is negen maanden voor elk
vol jaar dat de betrokkene nog recht zou hebben op een
aanvullende en/of aansluitende uitkering indien betrokkene
de nieuwe betrekking niet zou hebben verkregen.
- 2.
Voor de bepaling van de duur van de reïntegratietoeslag op
basis van het eerste lid wordt het aantal jaren dat de
betrokkene nog recht zou hebben op een bovenwettelijke
uitkering op hele jaren naar beneden afgerond.
Artikel 10a:30
- 1.
De reïntegratietoeslag wordt beëindigd:
- a.
indien de voor betrokkene berekende duur is
verstreken;
- b.
indien betrokkene geheel werkloos wordt in de nieuwe
betrekking;
- c.
indien de inkomsten uit de nieuwe betrekking
gedurende drie maanden het in artikel 10a:31
opgenomen niveau van de reïntegratietoeslag te boven
zijn gegaan.
- 2.
Onder gehele werkloosheid in de zin van het eerste lid,
onderdeel b wordt de situatie verstaan waarin de betrokkene
die in de nieuwe betrekking per kalenderweek:
- a.
ten minste acht uren werkte zoveel arbeidsuren per
kalendenveek heeft verloren dat er minder dan vijf
arbeidsuren resteren of
- b.
minder dan acht uren werkte zoveel arbeidsuren per
kalenderweek heeft verloren dat er minder dan de
helft van de arbeidsuren resteren.
- 3.
Indien betrokkene gedeeltelijk werkloos wordt in de nieuwe
betrekking, blijft de reïntegratietoeslag gelden voor die
uren waarvoor betrokkene nog werkzaamheden verricht. De
toeslag wordt dan naar rato uitgekeerd.
- 4.
De uitkeringsgerechtigde dient aan het einde van elke maand
een overzicht te verschaffen van de inkomsten uit de nieuwe
dienstbetrekking die hij in die maand heeft genoten. Op
basis van dit overzicht wordt bepaald of er een recht op een
reïntegratietoeslag is en zo ja, hoe hoog die toeslag dient
te zijn.
- 5.
Indien het recht op reïntegratietoeslag op grond van het
eerste lid, onderdeel c is beëindigd, kan dit recht niet
meer herleven.
Artikel 10a:31
- 1.
De reïntegratietoeslag vult de inkomsten uit de nieuwe
betrekking aan tot 90% van de in artikel 10a:3 genoemde
berekeningsgrondslag.
- 2.
Indien er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel
10a:28, derde lid, vult de reïntegratietoeslag de inkomsten
uit de nieuwe betrekking, omgerekend naar de omvang van de
oude betrekking, naar rato aan tot 90% van de in artikel
10a:3 genoemde berekeningsgrondslag.
Reïntegratiepremie
Artikel 10a:32
- 1.
Op verzoek van de betrokkene kan een reïntegratiepremie
worden toegekend indien:
- a.
betrokkene een aanvullende en/of aansluitende
uitkering wegens werkloosheid geniet en
- b.
hij arbeid voor onbepaalde tijd ter hand gaat nemen
of bedrijf gaat uitoefenen, waardoor de werkloosheid
volledig wordt opgeheven.
- 2.
Het verzoek tot toekenning van de reïntegratiepremie dient
uiterlijk 10 weken na beëindiging van de uitkering op basis
van de Werkloosheidswet door betrokkene te worden
ingediend.
- 3.
Toekenning van een reïntegratiepremie is alleen mogelijk
indien het verzoek betrekking heeft op de gehele
bovenwettelijke uitkering.
- 4.
Indien op verzoek van betrokkene een reïntegratiepremie
wordt toegekend, wordt het recht op een maandelijks te
betalen bovenwettelijke uitkering door het recht op een
bedrag ineens vervangen en vervallen daarmee de opgebouwde
rechten van betrokkene op een bovenwettelijke uitkering. De
artikelen 10a:7, 10a:8 en 10a:21 zijn dan niet van
toepassing.
- 5.
Indien het recht op de aanvullende en/of aansluitende
uitkering wegens werkloosheid krachtens artikel 10a:7 of
artikel 10a:21 herleeft voordat een besluit over het verzoek
van betrokkene omtrent de toekenning van een
reïntegratiepremie genomen is, wordt negatief besloten op
dit verzoek.
Artikel 10a:33
- 1.
De berekeningsgrondslag van de reïntegratiepremie is de som
van de maandelijkse aanspraken op bovenwettelijke uitkering
waarop betrokkene nog recht zou hebben gehad, indien hij
geen nieuwe dienstbetrekking had aanvaard en gedurende de
gehele resterende periode waarin hij nog aanspraak zou
hebben gehad op bovenwettelijke uitkering in dezelfde mate
werkloos zou zijn gebleven als dat hij is op de dag
voorafgaande aan de indiensttreding bij de nieuwe
werkgever.
- 2.
Voor de toekenning van een reïntegratiepremie wordt
uitgegaan van de berekeningsbasis op grond van het eerste
lid zoals die op de datum van toekenning van de premie wordt
vastgesteld.
- 3.
Op basis van de Werkloosheidswet opgelegde sancties hebben
geen invloed op de berekeningsbasis van de
reïntegratiepremie.
Artikel 10a:34
De reïntegratiepremie bedraagt 5% van de in artikel 10a:33
genoemde berekeningsgrondslag, met als maximum een bedrag van
130 maal het dagloon van de betrokkene.
§ 5. Overgangsbepalingen
Artikel 10a:35
(vervallen)
Overige en slotbepalingen
Artikel 10a:36
Indien het niveau van de uitkering krachtens de Werkloosheidswet
een algemene neerwaartse wijziging ondergaat, wordt deze
neerwaartse wijziging, tenzij de LOGApartners anders
overeenkomen, binnen zes maanden na datum van het Staatsblad,
waarin de maatregel is gepubliceerd, op overeenkomstige wijze
ten aanzien van de aanvullende en aansluitende uitkering
doorgevoerd vanaf de in het Staatsblad vermelde datum van
inwerkingtreding van bedoelde maatregel, doch niet eerder dan
zes maanden na de datum van het Staatsblad.
Artikel 10a:37
Dit hoofdstuk treedt in werking met ingang van 1 januari
2001.
Slotbepaling
Artikel 10a:38
- 1.
Hoofdstuk 10a is niet van toepassing op de ambtenaar die op
of na 1 juli 2008 wordt ontslagen.
- 2.
Bij verwijzingen in dit hoofdstuk naar artikelen uit de CAR
en UWO moet, voor zover niet anders is bepaald, worden
uitgegaan van de tekst van deze artikelen, zoals deze
luidden op 30 juni 2008.
10d VAN WERK NAAR WERK-AANPAK EN VOORZIENINGEN BIJ WERKLOOSHEID
Paragraaf 1 Werkingssfeer en begripsbepalingen
Artikel 10d:1 Werkingssfeer
Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar die als gevolg van
een organisatieverandering boventallig is geworden of op grond van
artikel 8:5, 8:6 of 8:8 ontslagen wordt en de ambtenaar die op grond
van artikel 8:3, 8:5, 8:6 of 8:8 ontslagen is.
Artikel 10d:2 Begripsbepalingen
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
- a.
aanvullende uitkering: uitkering tijdens de
werkloosheidsuitkering;
- b.
bezoldiging: het gemiddelde van de bezoldiging als bedoeld
in artikel 3:1, berekend over een periode van 12 maanden
direct voorafgaand aan de start van de re-integratiefase of
de start van het Van werk naar werk-traject, vermeerderd met
de vakantietoelage en de eindejaarsuitkering; deze wordt
geïndexeerd met de generieke salarisverhoging in de
gemeentelijke sector;
- c.
gemeentelijke sector: de gemeenten en gemeenschappelijke
regelingen, die de CAR van toepassing hebben verklaard;
- d.
boventalligheid: de situatie dat een ambtenaar wegens
reorganisatie niet kan terugkeren in de formatie na de
reorganisatie;
- e.
na-wettelijke uitkering: de uitkering na afloop van de
werkloosheidsuitkering;
- f.
werkloosheid: werkloosheid als bedoeld in de
Werkloosheidswet, waarbij het arbeidsurenverlies voortvloeit
uit de beëindiging van de aanstelling of arbeidsovereenkomst
bij de gemeente;
- g.
werkloosheidsuitkering: uitkering op grond van de
Werkloosheidswet, welke uitkering voortvloeit uit de
aanstelling of arbeidsovereenkomst met de gemeente.
Paragraaf 2 Samenloop met lokale afspraken
Artikel 10d:3 Samenloop met lokale afspraken
- 1.
Er kunnen lokaal aanvullende afspraken worden gemaakt op de
bepalingen in dit hoofdstuk.
- 2.
Wanneer voor 26 juni 2012 lokaal andere afspraken zijn
overeengekomen, dan die in dit hoofdstuk zijn gesteld, bespreken
college en vakorganisaties in de Commissie voor Georganiseerd
Overleg wanneer tot herziening zal worden overgegaan van deze
lokale afspraken.
Paragraaf 3 Rechten bij ontslag op grond van artikel 8:8
Artikel 10d:4 Rechten bij ontslag op grond van artikel 8:8
- 1.
Voor de ambtenaar die op grond van artikel 8:8 ontslagen wordt,
treft het college een passende regeling.
- 2.
De ambtenaar wordt over de inhoud van de regeling voorafgaand
door het college gehoord.
- 3.
Het college betrekt bij de vaststelling van de regeling de
inhoud van de paragraaf over aanvullende uitkering bij ontslag
uit dit hoofdstuk, voor zover dit redelijk en billijk is.
Paragraaf 4 Procedure van re-integratie bij ontslag op grond van
onbekwaamheid of ongeschiktheid (art 8:6)
Artikel 10d:5 Begripsbepalingen
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder:
- a.
re-integratiefase: de fase voorafgaand aan ontslag, waarin
door middel van een re-integratieplan afspraken worden
gemaakt over de wijze waarop de re-integratie van de
ambtenaar het best tot stand kan komen en hieraan uitvoering
wordt gegeven met als doel werkloosheid zoveel als mogelijk
te voorkomen;
- b.
re-integratieplan: het plan van aanpak waarin de
re-integratie-inspanningen van gemeente en de ambtenaar
beschreven staan, die tot doel hebben de re-integratie van
de ambtenaar te bevorderen;
Artikel 10d:6 Re-integratiefase voor ontslag
- 1.
De ambtenaar die ontslagen wordt op grond van artikel 8:6 heeft
recht op een re-integratiefase.
- 2.
De re-integratiefase begint met een besluit tot ontslag op
grond van artikel 8:6.
- 3.
De re-integratiefase gaat in op de eerste werkdag na verzending
of overhandiging van het besluit tot ontslag.
- 4.
De re-integratiefase is afhankelijk van de duur van het
dienstverband bij de gemeente,waaruit ontslag plaatsvindt.
Hierbij wordt de duur van het dienstverband gerekend vanaf de
datum van indiensttreding bij de gemeente, waaruit ontslag
plaatsvindt, tot de datum van de start van de re-integratiefase.
- 5.
De duur van de re-integratiefase bedraagt bij een dienstverband
van:
- a.
- b.
- c.
15 jaar of meer 12 maanden.
Artikel 10d:7 Einde re-integratiefase
- 1.
De re-integratiefase eindigt eerder dan na afloop van de voor de
ambtenaar geldende termijn, indien de ambtenaar voor het aflopen
van deze fase al dan niet in deeltijd een andere functie binnen
of buiten de gemeente aanvaardt.
- 2.
De re-integratiefase eindigt eerder en het ontslag op grond van
artikel 8:6 gaat direct in, indien de ambtenaar zich tijdens de
re-integratiefase niet houdt aan de afspraken uit het
re-integratieplan.
- 3.
Indien de re-integratiefase eerder eindigt om de in het tweede
lid genoemde reden, vervallen de rechten op een aanvullende
uitkering en een na-wettelijke uitkering.
Artikel 10d:8
- 1.
De re-integratiefase wordt verlengd wanneer het college zich
tijdens de re-integratiefase niet houdt aan de afspraken uit het
re-integratieplan.
- 2.
De verlenging duurt minimaal een maand en maximaal de helft van
de oorspronkelijke re-integratiefase.
- 3.
Tijdens de verlengde re-integratiefase herstelt het college de
nalatigheid naar de mate waarin dat mogelijk is.
- 4.
Tijdens de verlengde re-integratiefase blijven de gemaakte
afspraken uit het re-integratieplan van kracht.
Artikel 10d:9 Verlenging re-integratiefase door middel van
levensloop
- 1.
De ambtenaar kan het college verzoeken de re-integratiefase met
maximaal 12 maanden te verlengen door gebruik te maken van de
mogelijkheid van onbetaald verlof als bedoeld in artikel 6:9.
- 2.
Het college stemt alleen in met het verzoek indien de ambtenaar
tijdens de re-integratiefase redelijkerwijs niet heeft kunnen
voldoen aan zijn re-integratieverplichtingen en indien:
- a.
onbetaald verlof wordt opgenomen voor de volledige
arbeidsduur; en
- b.
de ambtenaar tijdens het onbetaald verlof
levenslooptegoed opneemt op grond van de gemeentelijke
levensloopregeling; en
- c.
tijdens de verlengde re-integratiefase activiteiten
worden ondernomen of voortgezet die de re-integratie
bevorderen.
- 3.
Het college en de ambtenaar maken nadere afspraken over de
voorwaarden waaronder de inspanningen van het college en de
ambtenaar, zoals deze zijn neergelegd in het re-integratieplan,
tijdens de verlenging van de re-integratiefase worden
voortgezet.
- 4.
Artikel 10d:7 is tijdens de verlenging van de re-integratiefase
van overeenkomstige toepassing.
Artikel 10d:10 Re-integratieplan
- 1.
Het college stelt zo spoedig mogelijk maar uiterlijk binnen een
maand na aanvang van de re-integratiefase een re-integratieplan
op.
- 2.
De ambtenaar wordt over de inhoud van het plan voorafgaand door
het college gehoord.
- 3.
In het re-integratieplan worden afspraken opgenomen over de
re-integratie-inspanningen die van het college en de ambtenaar
verlangd worden. In het re-integratieplan staan in ieder geval
afspraken over:
- -
verlof, voor zover dat nodig is, voor activiteiten die
neergelegd zijn in het re-integratieplan;
- -
scholing, indien die gevolgd gaat worden, welke
scholing, het begin van die scholing, het einde van die
scholing, de betaling en de te behalen resultaten;
- -
opstellen arbeidsmarktprofiel;
- -
sollicitatieactiviteiten.
- 4.
In het re-integratieplan worden afspraken gemaakt over de
kosten voor de verschillende activiteiten uit het
re-integratieplan. De kosten voor de activiteiten uit het
re-integratieplan komen, mits redelijk en billijk, volledig voor
rekening van het college, met een maximum van € 7.500,=.
Paragraaf 5 Van werk naar werk-begeleiding bij boventalligheid
Artikel 10d:11 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op de ambtenaar die door het
college boventallig wordt verklaard, en die op de datum waarop deze
boventalligheid ingaat, een dienstverband van tenminste twee jaar
heeft bij de betreffende gemeente.
Artikel 10d:12 Duur van een Van werk naar werk-traject
De boventallig verklaarde ambtenaar heeft recht op een Van werk naar
werk-traject dat maximaal twee jaar duurt, tenzij het college
besluit tot verlenging op grond van artikel 10d:20 en artikel
10d:22.
Artikel 10d:13 Inspanningsverplichting
In het Van werk naar werk-traject leveren zowel de boventallig
verklaarde ambtenaar als het college een actieve bijdrage aan de
uitvoering van het Van werk naar werk-traject. De Van werk naar
werk-inspanningen zijn gericht op plaatsing van de ambtenaar in een
passende dan wel geschikte functie, of aanvaarding door de ambtenaar
van een functie buiten de gemeente.
Artikel 10d:14 Start Van werk naar werk-traject
Het Van werk naar werk-traject start op de dag waarop het besluit
tot boventalligverklaring in werking is getreden.
Artikel 10d:15 Van werk naar werk-onderzoek
- 1.
Om richting te geven aan het Van werk naar werk-traject
onderzoeken college en ambtenaar gezamenlijk de wensen en
ontwikkelingsmogelijkheden van de ambtenaar, binnen en buiten de
gemeente. Hierbij worden tevens de kansen van de ambtenaar op de
regionale arbeidsmarkt onderzocht.
- 2.
Bij het in het eerste lid bedoelde onderzoek kan een
gecertificeerd loopbaanadviseur worden ingeschakeld.
- 3.
Het Van werk naar werk-onderzoek kan van start gaan vóór de
datum waarop het Van werk naar werk-traject begint en is
uiterlijk binnen een maand na die datum afgerond.
Artikel 10d:16 Van werk naar werk-contract
- 1.
Binnen drie maanden na afronding van het Van werk naar
werk-onderzoek stellen college en ambtenaar een Van werk naar
werk-contract op.
- 2.
Het in het eerste lid bedoelde contract bevat de doelen, de
voorzieningen die nodig zijn om deze doelen te bereiken, nadere
afspraken en daaraan verbonden termijnen.
- 3.
Afspraken kunnen worden gemaakt over:
- -
het al dan niet toekennen van professionele begeleiding
en de tijdsduur daarvan;
- -
het al dan niet elders opdoen van werkervaring;
- -
de werkzaamheden die de ambtenaar gedurende het Van werk
naar werk-traject verricht;
- -
het al dan niet volgen van een opleiding en het daarvoor
beschikbare budget;
- -
eventuele beperkingen van de ambtenaar, die zijn
gebleken uit het Van werk naar werk-onderzoek;
- -
de tijd die de ambtenaar beschikbaar heeft voor
sollicitatieactiviteiten en andere inspanningen gericht
op het vinden van een nieuwe werkkring. Deze tijd
bedraagt tenminste 20% van de omvang van de aanstelling;
- -
het al dan niet gebruik maken van specifieke flankerende
voorzieningen, zoals bedoeld in het artikel 17:7.
- 4.
De noodzakelijke kosten van het Van werk naar werk-traject komen
tot een bedrag van € 7.500,- voor rekening van het college. Ten
aanzien van kosten die dit bedrag overstijgen neemt het college
een afzonderlijk besluit.
Artikel 10d:17 Uitvoering van het Van werk naar werk-contract
Vanaf de start van de uitvoering van het Van werk naar werk-contract
wordt de nakoming van de wederzijds gemaakte afspraken gevolgd.
Iedere drie maanden wordt de voortgang in het traject geëvalueerd.
Hiervan wordt een verslag opgemaakt.
Artikel 10d:18 Einde Van werk naar werk-traject
Het Van werk naar werk-traject eindigt op het moment dat de
ambtenaar - al dan niet in deeltijd - een andere functie binnen of
buiten de gemeente aanvaardt, op grond van ontslag op eigen verzoek
of ontslag om een andere reden.
Artikel 10d:19 Tussentijdse beëindiging
- 1.
Het Van werk naar werk-traject eindigt, indien de ambtenaar
plaatsing in een passende of geschikte functie binnen de
gemeente of de aanvaarding van een aangeboden functie buiten de
gemeente weigert.
- 2.
Het college kan eveneens besluiten tot tussentijdse beëindiging
van het Van werk naar werk-traject en ontslag, indien de
ambtenaar zich niet houdt aan de afspraken uit het Van werk naar
werk-contract.
- 3.
Indien het Van werk naar werk-traject eerder eindigt om de in
het eerste of tweede lid genoemde reden, wordt de ambtenaar
ontslag verleend op grond van artikel 8:3 met ingang van de dag
volgend op die waarop het Van werk naar werk-traject is
beëindigd. In dit geval kan het college aangeven dat sprake is
van verwijtbare werkloosheid en vervallen de rechten op een
aanvullende uitkering en een na-wettelijke uitkering.
Artikel 10d:20 Advies loopbaanadviseur
- 1.
Indien het Van werk naar werk-traject na verloop van 21 maanden
sinds de start ervan niet met een positief resultaat is
afgesloten of om een andere reden is beëindigd, brengt een
gecertificeerd loopbaanadviseur binnen een maand een advies uit
aan het college over het vervolgtraject. Hierbij worden in ieder
geval de evaluatieverslagen als bedoeld in artikel 10d:17 in
acht genomen. De ambtenaar ontvangt een afschrift van het
advies.
- 2.
Het advies bedoeld in het eerste lid gaat in op de vraag of
voortzetting van het Van werk naar werk-traject zinvol is, gelet
op de vooruitzichten op korte termijn en de mate waarin
voortzetting de kans op een passende of geschikte functie binnen
afzienbare termijn vergroot.
- 3.
Het college beslist of het advies van de loopbaanadviseur wel
of niet wordt overgenomen.
Artikel 10d:21 Reguliere beëindiging Van werk naar werk-traject
- 1.
Na ontvangst van het advies van de loopbaanadviseur beslist het
college over het vervolg van het Van werk naar werk-traject, en
stelt de ambtenaar in kennis van deze beslissing.
- 2.
Indien het Van werk naar werk-traject na verloop van 24 maanden
niet wordt voortgezet wordt de ambtenaar ontslag verleend op
grond van artikel 8:3.
- 3.
Het ontslag als bedoeld in het tweede lid gaat in op de eerste
dag na afloop van de Van werk naar werk-termijn van twee
jaar.
Artikel 10d:22 Verlenging Van werk naar werk-traject
- 1.
Indien er zekerheid is, in de vorm van een schriftelijke
toezegging van een werkgever, dat binnen een half jaar een
functie voor de ambtenaar kan worden gevonden, of indien
voortzetting van het Van werk naar werk-traject de kans op het
vinden van een passende of geschikte functie aantoonbaar
vergroot, kan het college besluiten het Van werk naar
werk-traject te verlengen. Deze verlenging beslaat een redelijke
en nader gespecificeerde periode en kan niet meer dan één keer
worden verleend.
- 2.
Indien aan het einde van de periode van verlenging het Van werk
naar werk-traject niet tussentijds is beëindigd, verleent het
college de ambtenaar ontslag op grond van artikel 8:3.
- 3.
Het ontslag als bedoeld in het tweede lid gaat in op de eerste
dag na afloop van de periode waarmee het Van werk naar
werk-traject is verlengd.
Artikel 10d:23 Niet-nakoming van afspraken uit Van werk naar
werk-contract
- 1.
Indien één van beide partijen van mening is dat de andere partij
zich niet houdt aan de afspraken zoals vastgelegd in het Van
werk naar werk-contract, maakt deze partij dit aan de andere
partij in een gesprek kenbaar. Dit gesprek is erop gericht
gezamenlijk afspraken te maken over verbetering.
- 2.
Indien één van beide partijen na het gesprek zoals bedoeld in
het eerste lid in gebreke is gebleven ten aanzien van de in het
Van werk naar werk-contract vastgelegde afspraken kan de andere
partij eisen dat dit gevolgen heeft voor de voortzetting van het
contract. Deze partij maakt dit schriftelijk aan de andere
partij kenbaar.
- 3.
Ingeval de ambtenaar van het in het tweede lid bedoelde recht
gebruik maakt, kan hij eisen dat het Van werk naar werk-traject
wordt verlengd. Deze verlenging bedraagt een redelijke termijn,
waarbij de periode die door de niet-nakoming verloren is gegaan
als richtlijn kan dienen. Gedurende de periode van verlenging
herstelt het college zoveel als mogelijk de gebreken die bij de
uitvoering van het Van werk naar werk-contract zijn ontstaan.
- 4.
Ingeval het college van het in het tweede lid bedoelde recht
gebruik maakt, kan hij het Van werk naar werk-traject
tussentijds beëindigen op grond van artikel 10d:19 tweede lid en
ontslag verlenen op grond van artikel 8:3.
- 5.
Indien over de nakoming van de afspraken in het Van werk naar
werk-contract of de mogelijkheden zoals vastgelegd in dit
artikel een geschil ontstaat, kunnen partijen dit geschil
voorleggen aan de paritaire commissie.
Artikel 10d:24 Paritaire commissie
- 1.
Het college stelt een paritair samengestelde commissie in, die
desgevraagd toeziet op de individuele toepassing van de
bepalingen in deze paragraaf.
- 2.
Zowel de ambtenaar als het college kan een geschil over de
uitvoering van het Van werk naar werk-contract, als bedoeld in
artikel 10d:23, vijfde lid, voorleggen aan deze commissie.
- 3.
De commissie brengt over een in het tweede lid bedoeld geschil
een bindend advies uit.
- 4.
Het college stelt een reglement vast waarin de samenstelling,
bevoegdheden en werkwijze van de commissie worden
vastgelegd.
Paragraaf 6 Aanvullende uitkering
Artikel 10d:25 Aanvullende uitkering
- 1.
Recht op een aanvullende uitkering heeft de ambtenaar die:
- a.
op grond van artikel 8:6 is ontslagen en de
re-integratiefase heeft doorlopen, waarbij de situatie
zoals beschreven in artikel 10d:7 tweede en derde lid
niet aan de orde is; of
- b.
op grond van artikel 8:3 is ontslagen en het Van werk
naar werk-traject heeft doorlopen, waarbij de situatie
zoals beschreven in artikel 10d:19 niet aan de orde is;
en
- c.
recht heeft op een uitkering krachtens de
Werkloosheidswet en deze ook daadwerkelijk ontvangt.
- 2.
Voorwaarde voor het verkrijgen van een aanvullende uitkering is
dat de ambtenaar ten aanzien van iedere betaling van de
aanvullende uitkering alle gegevens aan de gemeente overlegt die
van invloed kunnen zijn op de hoogte van zijn aanvullende
uitkering.
Artikel 10d:26 Hoogte aanvullende uitkering bij ontslag
- 1.
De aanvullende uitkering kent twee fases.
- 2.
Gedurende de eerste fase bedraagt de aanvullende uitkering:
- a.
voor ambtenaren met een bezoldiging tot een bedrag van
€ 4.375,= 10% van de bezoldiging naar rato van het
aantal uren dat de ambtenaar werkloos is;
- b.
voor ambtenaren met een bezoldiging vanaf € 4.375,= tot
een bedrag van € 5.250,= 20% van de bezoldiging naar
rato van het aantal uren dat de ambtenaar werkloos is;
- c.
voor ambtenaren met een bezoldiging vanaf € 5.250,= 30%
van de bezoldiging naar rato van het aantal uren dat de
ambtenaar werkloos is.
- 3.
Gedurende de tweede fase bedraagt de aanvullende uitkering:
- a.
voor ambtenaren met een bezoldiging van € 4.375,= tot
een bedrag van € 5.250,= 10% van de bezoldiging naar
rato van het aantal uren dat de ambtenaar werkloos is;
- b.
voor ambtenaren met een bezoldiging van € 5.250,= tot
een bedrag van € 6.560,= 20% van de bezoldiging naar
rato van het aantal uren dat de ambtenaar werkloos is;
- c.
voor ambtenaren met een bezoldiging vanaf € 6.560,= 30%
van de bezoldiging naar rato van het aantal uren dat de
ambtenaar werkloos is.
Artikel 10d:27 Duur aanvullende uitkering bij ontslag
- 1.
De eerste fase van de aanvullende uitkering is één jaar, te
rekenen vanaf de dag na de dag van ontslag.
- 2.
De tweede fase van de aanvullende uitkering begint direct na
afloop van de eerste fase en duurt tot het einde van de
werkloosheidsuitkering.
Artikel 10d:28 Sancties
- 1.
Wanneer op grond van de Werkloosheidswet een sanctie wordt
toegepast op de werkloosheidsuitkering, wordt deze sanctie
evenredig toegepast op de aanvullende uitkering.
- 2.
Het college stelt voor de toepassing van sancties naast de
sanctie op grond van het eerste lid, een sanctiebeleid op.
- 3.
Wanneer op grond van de Werkloosheidswet een sanctie wordt
toegepast kan het college besluiten om het recht op
na-wettelijke uitkering geheel of gedeeltelijk te laten
vervallen.
- 4.
Het college stelt ter uitvoering van het derde lid nadere
regels op.
Artikel 10d:29 Einde aanvullende uitkering
De aanvullende uitkering eindigt als de uitkeringsduur is
verstreken.
Paragraaf 7 Na-wettelijke uitkering
Artikel 10d:30 Na-wettelijke uitkering
- 1.
De ambtenaar die recht had op een aanvullende uitkering heeft
recht op een na-wettelijke uitkering indien:
- a.
de werkloosheid direct aansluitend op de
werkloosheidsuitkering voortduurt;
- b.
hij ten aanzien van iedere betaling alle gegevens aan
de gemeente overlegt die van invloed kunnen zijn op de
hoogte van zijn na-wettelijke uitkering.
- 2.
Bij ontslag op grond van artikel 8:6 geldt als voorwaarde dat
het ontslag gelegen is in omstandigheden binnen de
werksfeer.
Artikel 10d:31 Hoogte na-wettelijke uitkering
- 1.
De na-wettelijke uitkering bij werkloosheid voor 36 uur of meer
heeft de hoogte van de WW-uitkering, als deze zou zijn
voortgezet.
- 2.
Wanneer sprake is van minder dan 36 uur werkloosheid, wordt het
bedrag van de uitkering berekend naar rato van het aantal uren
dat de ambtenaar werkloos is.
- 3.
De na-wettelijke uitkering en het inkomen dat de ambtenaar uit
of in verband met arbeid ontvangt, mag een hoogte van 90% van de
oude bezoldiging niet overschrijden. Het meerdere wordt gekort
op de na-wettelijke uitkering.
Artikel 10d:32 Duur na-wettelijke uitkering
De na-wettelijke uitkering is één maand per dienstjaar in de
gemeentelijke sector maal een correctiefactor. De correctiefactor is
- a.
1,4 voor dienstjaren tot de leeftijd van 40 jaar
- b.
2 voor dienstjaren vanaf de leeftijd van 40 tot de leeftijd
van 50 jaar
- c.
3 voor dienstjaren vanaf de leeftijd van 50 jaar.
Artikel 10d:33 Einde na-wettelijke uitkering
- 1.
De na-wettelijke uitkering eindigt wanneer de uitkeringsduur is
verstreken.
- 2.
De na-wettelijke uitkering eindigt wanneer de werkloosheid
eindigt.
- 3.
De na-wettelijke uitkering eindigt op de eerste dag van de
maand volgend op die waarin de ambtenaar de leeftijd van 62 jaar
en 9 maanden bereikt heeft.
Artikel 10d:34 Sancties na-wettelijke uitkering
Het college stelt een sanctiebeleid op, op grond waarvan sancties
worden toegepast op de uitbetaling van de na-wettelijke uitkering.
Onderdeel van de sanctieregeling is de plicht die de ambtenaar heeft
om het college te informeren over alles wat van invloed kan zijn op
de duur en hoogte van de na-wettelijke uitkering.
Artikel 10d:35 Afkoop
- 1.
Het college kan eenmalig, aan het begin van de
uitkeringsperiode, op verzoek van de ambtenaar, toestemming
geven voor afkoop van de na-wettelijke uitkering.
- 2.
Het college bepaalt de hoogte van het afkoopbedrag en de
voorwaarden waaronder de afkoop verstrekt wordt.
Paragraaf 8 Bijzondere uitkering bij ontslag ingeval van minder dan 35%
arbeidsongeschiktheid
Artikel 10d:36 Bijzondere uitkering bij ontslag of definitieve herplaatsing
ingeval van minder dan 35% arbeidsongeschiktheid
- 1.
De ambtenaar die voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is en die
gedurende het derde ziektejaar, bedoeld in artikel 7:16, derde
lid, is ontslagen op grond van artikel 8:5 dan wel definitief is
herplaatst op grond van artikel 7:16, heeft recht op een
bijzondere uitkering indien en voor zolang hij arbeid heeft voor
ten minste de restverdiencapaciteit, zoals deze door UWV
definitief is vastgesteld.
- 2.
Voorwaarde voor het recht op de bijzondere uitkering is dat de
ambtenaar ten aanzien van iedere betaling alle gegevens aan de
gemeente overlegt die van invloed kunnen zijn op de hoogte van
zijn bijzondere uitkering.
Artikel 10d:37 Hoogte bijzondere uitkering bij ontslag op grond van artikel
8:5 of definitieve herplaatsing op grond van artikel
7:16
- 1.
De bijzondere uitkering bedraagt 75% van het verschil tussen het
totaalinkomen uit of in verband met arbeid en de bezoldiging
voorafgaand aan aanvaarding van de nieuwe arbeid.
- 2.
Op de bijzondere uitkering wordt de werkloosheidsuitkering in
mindering gebracht.
Artikel 10d:38 Duur bijzondere uitkering bij ontslag op grond van artikel
8:5 of definitieve herplaatsing op grond van artikel
7:16
De maximale duur van de bijzondere uitkering is 5 jaar na
aanvaarding van de nieuwe arbeid.
Artikel 10d:39 Overgangsrecht
In afwijking van artikel 10d:31 is de duur van de na-wettelijke
uitkering voor de ambtenaar die:
- a.
op 1 juli 2008 20 dienstjaren of meer had in de
gemeentelijke sector en
- b.
ontslagen wordt binnen 10 jaar na 1 juli 2008 gelijk aan
(0,25 + (0,195 + 0,015 * (X- 21)) * (X - Y) - (X-18) / 12
-2) jaar, met dien verstande dat de factor (X-18)
gemaximeerd wordt op 38. Factor X staat hierbij voor de
leeftijd in hele jaren op de dag van ontslag; factor Y voor
de indiensttreedleeftijd in de gemeentelijke sector.
11 UITKERINGSREGELING ONTSLAG
Betrokkene
Artikel 11:1
- 1.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder betrokkene: de gewezen
ambtenaar aan wie ontslag is verleend:
- a.
op grond van artikel 8:4 of artikel 8:5 uit een
betrekking waarin hij tijdelijk was aangesteld, terwijl
die aanstelling minder dan vijf jaren heeft geduurd dan
wel is geschied in een betrekking van kennelijk
tijdelijke aard;
- b.
op een andere grond genoemd in hoofdstuk 8 van deze
regeling, met uitzondering van artikel 8:9 , mits dat
ontslag niet op eigen verzoek is geschied en evenmin aan
eigen schuld of toedoen is te wijten; en die aan dat
ontslag geen recht op een uitkering ingevolge artikel
8:3 kan ontlenen.
- 2.
Onder betrokkene in de zin van dit hoofdstuk kan tevens worden
verstaan de gewezen ambtenaar die ontslag heeft gevraagd omdat
hij of zij de echtgenoot of geregistreerde partner volgt die
door geheel buiten hem of haar liggende oorzaken noodzakelijk
van standplaats moet veranderen.
Lichamen
Artikel 11:2
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder "lichamen":
Rechtspersonen, maat- en vennootschappen, samenwerkingsvormen zonder
rechtspersoonlijkheid die met verenigingen maatschappelijk gelijk
kunnen worden gesteld, ondernemingen van publiekrechtelijke
rechtspersonen en doelvermogens.
Diensttijd
Artikel 11:3
- 1.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder 'diensttijd': de aan het
in artikel 11:1, eerste lid, bedoelde ontslag voorafgaande in
overheidsdienst doorgebrachte tijd waaraan het ambtenaarschap in
de zin van de Wet privatisering ABP is verbonden, alsmede tijd
die door inkoop of door een verzoek, bedoeld in artikel D 2 van
de pensioenwet, voor pensioen geldig zou zijn verklaard.
- 2.
Onder diensttijd bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan
de tijd doorgebracht in de betrekking waaruit het ontslag,
bedoeld in artikel 11:1, is verleend, indien aan die tijd op
grond van de Regeling beperking van het zijn van
overheidswerknemer in de zin van de wet Privatisering ABP (Stc.
1997, 164) het ambtenaarschap in de zin van evengenoemde
regeling niet is verbonden.
- 3.
In afwijking van het bepaalde in het eerste en het tweede lid
blijft buiten beschouwing:
- a.
diensttijd liggende vóór een onderbreking van meer dan
een maand daarvan wegens verleend ontslag;
- b.
diensttijd welke in aanmerking is genomen bij de
berekening van de duur van een eerder toegekend
wachtgeld of een daarmede gelijk te stellen uitkering
wegens onvrijwillige werkloosheid ten laste van de
overheid, behalve voor de toepassing van artikel 11:8,
vierde lid;
- c.
diensttijd welke in aanmerking is genomen bij de
berekening van een pensioen krachtens het
pensioenreglement dan wel voorafgaat aan een ontslag
verleend op grond van artikel 8:3 van deze regeling of
een soortgelijke bepaling in een andere
overheidsregeling;
- d.
tijd als bedoeld in artikel 5.4 van het
pensioenreglement,
- e.
tijd in een aangehouden betrekking, dan wel tijd in een
betrekking welke de betrokkene had kunnen aanhouden,
doch uit welke hij vrijwillig ontslag heeft genomen met
ingang van de datum waarop de uitkering ingaat.
- 4.
Indien en voor zover diensttijd die bij de berekening van een
uitkering in aanmerking is genomen, met een overheidspensioen,
anders dan ten laste van de Stichting Pensioenfonds ABP wordt
vergolden, worden de duur en het bedrag van de uitkering, met
ingang van de dag waarop dit pensioen is ingegaan, herberekend,
waarbij die diensttijd buiten beschouwing wordt gelaten.
Dienstbetrekking
Artikel 11:4
- 1.
Dit hoofdstuk verstaat onder dienstbetrekking iedere
publiekrechtelijke of privaatrechtelijke arbeidsverhouding
waarbij in dienst van een natuurlijke persoon of een lichaam
werkzaamheden tegen bezoldiging of loon worden verricht.
- 2.
Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 4, 5 en 6 van de
Werkloosheidswet is van overeenkomstige toepassing.
Bezoldiging
Artikel 11:5
- 1.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder 'bezoldiging': de
bezoldiging bedoeld in artikel 3:1, tweede lid van deze regeling
zoals deze laatstelijk vóór het ontslag aan de betrekking was
verbonden, vermeerderd met de vakantietoelage bedoeld in artikel
6:3 van deze regeling, en de eindejaarsuitkering, bedoeld in
artikel 3:6.
- 2.
Voor zover in de bezoldiging een bedrag moet worden begrepen
wegens de vergoeding, bedoeld in artikel 3:3 van deze regeling,
wordt dit bedrag berekend naar het gemiddelde over de aan de dag
van het ontslag voorafgaande twaalf volle kalendermaanden.
- 3.
Indien in de bezoldiging anders dan wegens periodieke verhoging
wijziging zou zijn gekomen als betrokkene de betrekking op die
bezoldiging zou zijn blijven vervullen, geldt met ingang van de
dag van in werking treden van die wijziging het gewijzigde
bedrag als bezoldiging.
- 4.
Indien de bezoldiging wegens verminderde werkzaamheden
voorafgaande aan de opheffing van de betrekking lager was dan
zonder verminderde werkzaamheden het geval zou zijn geweest, kan
de bezoldiging ten gunste van betrokkene worden herzien.
Recht op uitkering
Artikel 11:6
- 1.
Indien wordt voldaan aan de hierna genoemde voorwaarden, bestaat
behoudens het bepaalde in het zesde lid, met ingang van de dag
waarop het ontslag ingaat, recht op een uitkering waarvan de
duur wordt vastgesteld:
- a.
voor de betrokkene die in de periode van 12 maanden
onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag in ten minste
26 weken als werknemer als bedoeld in artikel 3 van de
Werkloosheidswet werkzaam is geweest, ingevolge artikel
11.7;
- b.
voor de betrokkene die een diensttijd heeft van ten
minste drie jaar onmiddellijk voorafgaande aan het
ontslag, ingevolge artikel 11:7, dan wel wanneer het
bepaalde in artikel 11:8, eerste lid, daartoe aanleiding
geeft ingevolge artikel 11:8, tweede lid en, indien van
toepassing artikel 11:8, vierde lid.
- 2.
Indien het ontslag ingaat binnen 12 maanden na afloop van
perioden waarin de betrokkene ten gevolge van
arbeidsongeschiktheid verhinderd was werkzaamheden te
verrichten, of werkzaamheden heeft verricht als bedoeld in
artikel 8 van de Werkloosheidswet en hij de hoedanigheid van
werknemer heeft herkregen, wordt de in het eerste lid, onder a,
bedoelde periode van 12 maanden verlengd met de duur van de
perioden van de bedoelde verhindering.
- 3.
De in een week verrichte werkzaamheden worden slechts in
aanmerking genomen, voor zover zij betrekking hebben op de
dienstbetrekking waaruit de betrokkene is ontslagen en op een of
meer dienstbetrekkingen waarvoor eerstgenoemde dienstbetrekking
in de plaats is gekomen en voor zover deze niet reeds eerder in
aanmerking zijn genomen voor een recht op uitkering.
- 4.
Met weken, bedoeld in de voorgaande leden, worden gelijkgesteld
weken, waarover de betrokkene zonder te werken loon heeft
ontvangen.
- 5.
De regels die gesteld zijn krachtens artikel 17a, derde en
vierde lid, van de Werkloosheidswet, zijn van overeenkomstige
toepassing.
- 6.
In bijzondere gevallen kan het college bepalen dat, wanneer niet
aan de verplichting bedoeld in artikel 11:21, tweede of derde
lid, is voldaan, het recht op uitkering ingaat met de dag waarop
de inschrijving bij het arbeidsbureau van zijn woonplaats heeft
plaatsgehad.
- 7.
Geen recht op uitkering bestaat:
- a.
indien de betrokkene op dat moment recht heeft op een
WAO-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid
van 80% of meer;
- b.
indien de betrokkene ter zake van dat ontslag recht
heeft op suppletie als bedoeld in Hoofdstuk 11a van deze
regeling;
- c.
indien de betrokkene op de dag van het ontslag de
leeftijd van 65 jaar heeft bereikt;
- d.
indien het ontslag aan eigen schuld of toedoen is te
wijten;
- e.
indien het ontslag naar het oordeel van het college
geacht moet worden niet te leiden tot onvrijwillige
werkloosheid;
- f.
voor de betrokkene, die de leeftijd van 55 jaar nog niet
heeft bereikt, aan wie schriftelijk is medegedeeld, dat
hem eervol ontslag zal worden verleend en die na die
mededeling een hem aangeboden betrekking, welke mede in
verband met zijn persoonlijkheid en zijn omstandigheden
voor hem passend is te achten, heeft geweigerd te
aanvaarden.
- 8.
De betrokkene, bedoeld in het zevende lid, onder a, heeft recht
op uitkering met ingang van de dag waarop de mate van
arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt vastgesteld
dan 80%. De hoogte van deze uitkering wordt vastgesteld te
rekenen vanaf de datum van ontslag. Ter bepaling van de duur van
de uitkering wordt voor de toepassing van:
- a.
artikel 11:7 als ingangsdatum uitgegaan van de datum met
ingang waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid op een
lager percentage wordt vastgesteld, waarbij voor de
toepassing van het vierde lid tevens een WAO-uitkering,
in voorkomend geval vermeerderd met een
invaliditeitspensioen, vastgesteld naar een mate van
arbeidsongeschiktheid van 80% of meer mede in aanmerking
wordt genomen.
- b.
artikel 11:8 als uitgangspunt uitgegaan van de datum van
ontslag.
- 9.
Het college beslist over de toekenning van uitkering op aanvraag
door de betrokkene.
Duur van de uitkering
Artikel 11:7
- 1.
De uitkeringsduur is 6 maanden, met ingang van de dag waarop het
ontslag ingaat.
- 2.
Indien de betrokkene:
- a.
in de periode van 5 jaar onmiddellijk voorafgaande aan
het ontslag ten minste gedurende 3 jaar als werknemer
als bedoeld in artikel 3 van de Werkloosheidswet en in
dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam is
geweest of
- b.
onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag recht heeft op
een uitkering op grond van de WAJONG of de WAZ;
wordt de duur van de uitkering verlengd met:
3 maanden bij een arbeidsverleden van ten minste 5 jaar;
0,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 10 jaar;
1 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 15 jaar;
1,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 20 jaar;
2 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 25 jaar;
2,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 30 jaar;
3,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 35 jaar, en
4,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 40 jaar.
- 3.
Het arbeidsverleden, bedoeld in het tweede lid, wordt
vastgesteld door samentelling van:
- a.
perioden, gelegen in de 5 jaar onmiddellijk voorafgaande
aan het ontslag, waarover de betrokkene aantoont als
werknemer als bedoeld in artikel 3 van de
Werkloosheidswet en in dienstbetrekking van 8 of meer
uren per week werkzaam te zijn geweest, en
- b.
de periode gelegen tussen de 18e verjaardag van de
betrokkene en de dag, gelegen 5 jaar voor het
ontslag.
- 4.
Perioden, waarin een betrokkene:
- a.
recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op
grond van de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering, berekend naar een
arbeidsongeschiktheid van ten minste 80%;
- b.
ter zake van een dienstbetrekking op grond waarvan hem
door het rijk invaliditeitspensioen was verzekerd, recht
heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend
naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80%, of
een toelage ontvangt die naar aard en strekking
overeenkomt met een toelage als bedoeld onder a, die al
dan niet vermeerderd met de
arbeidsongeschiktheidsuitkering 73% of meer bedraagt van
de middelsom, waarnaar de
arbeidsongeschiktheidsuitkering is of zou zijn
berekend;
- c.
een uitkering ontvangt op grond van hoofdstuk III van de
Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen,
berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste
80% of een toelage op grond van dat hoofdstuk, die al
dan niet vermeerderd met de
arbeidsongeschiktheidsuitkering 70% of meer bedraagt van
het dagloon, waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering
is of zou zijn berekend;
- d.
na beëindiging van zijn dienstbetrekking een uitkering
ontvangt op grond van de Ziektewet over de maximale
duur, bedoeld in artikel 29, tweede lid, van die
wet;
- e.
een uitkering ontvangt, die naar aard en strekking
overeenkomt met een uitkering bedoeld onder a of d;
worden, indien deze uitkeringen worden ontvangen in
verband met een gewezen dienstbetrekking van 8 of meer
uren per week, in aanmerking genomen voor de periode van
drie jaar, bedoeld in het tweede lid, en voor de
perioden gelegen in de vijf jaar, onmiddellijk
voorafgaande aan het ontslag, bedoeld in het derde
lid.
- 5.
Voor de periode van drie jaar, bedoeld in het tweede lid en voor
de perioden gelegen in de vijf jaar, onmiddellijk voorafgaande
aan het ontslag, bedoeld in het derde lid, worden perioden
waarin een persoon een tot zijn huishouden behorend kind:
- a.
beneden de leeftijd van 6 jaar verzorgt, zonder dat deze
persoon in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week
werkzaam is geweest of een uitkering heeft ontvangen als
bedoeld in het vierde lid, volledig, en
- b.
vanaf de leeftijd van 6 jaar doch beneden de leeftijd
van 12 jaar verzorgt, zonder dat deze persoon in
dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam is
geweest of een uitkering heeft ontvangen als bedoeld in
het vierde lid, voor de helft in aanmerking
genomen.
- 6.
Voor de toepassing van het vijfde lid worden als periode van
verzorging niet meegeteld de periode waarin:
- a.
de verzorgende persoon als werknemer in de zin van een
wettelijke regeling inzake werkloosheid recht heeft op
een uitkering ter zake van werkloosheid, of
- b.
de verzorging buiten Nederland plaatsvindt anders dan
tijdens vakanties.
- 7.
Indien er in een gezamenlijke huishouding meer verzorgende
personen zijn als bedoeld in het vijfde lid, wordt voor de
toepassing van dat lid als verzorgende persoon van het kind
beschouwd, degene van deze personen die zij als zodanig hebben
aangewezen. Ingeval geen verzorgende persoon wordt aangewezen,
is het college bevoegd een van een die naar het oordeel van het
college als verzorgende persoon moet worden beschouwd, als
zodanig aan te wijzen.
- 8.
Voor de toepassing van het vijfde en zevende lid wordt
onder
- a.
een kind verstaan een eigen, aangehuwd of
pleegkind;
- b.
een pleegkind verstaan een kind dat als eigen kind wordt
onderhouden en opgevoed.
- 9.
De regels die gesteld zijn krachtens artikel 17b, zevende lid,
van de Werkloosheidswet, zijn van overeenkomstige
toepassing.
Artikel 11:8
- 1.
In afwijking van artikel 11:7, eerste en tweede lid, wordt,
indien dit leidt tot een langere uitkeringsduur, waarin tevens
voor zover van toepassing de bijzondere verlenging als bedoeld
in het vierde lid van dit artikel is begrepen, de duur van de
uitkering vastgesteld overeenkomstig de volgende leden.
- 2.
De duur van de uitkering wordt vastgesteld op een aantal
maanden, gelijk aan 1/6 deel van de diensttijd, waarna de
uitkomst naar boven wordt afgerond op hele maanden.
- 3.
De ingevolge het tweede lid berekende uitkeringsduur wordt ten
hoogste vastgesteld op 24 maanden.
- 4.
Indien een betrokkene ten tijde van het ontslag een diensttijd
van ten minste tien jaren heeft volbracht en de som van zijn
leeftijd en diensttijd, die hij ten tijde van het ontslag heeft
bereikt, 60 jaren of meer bedraagt, wordt hem na afloop van de
termijn waarover uitkering is toegekend aansluitend gedurende
een periode van zes maanden een bijzondere verlenging
verleend.
Vervolguitkering
Artikel 11:9
- 1.
De betrokkene, die het einde van de uitkeringsduur, bedoeld in
artikel 11:7, tweede lid, heeft bereikt, heeft in aansluiting op
die uitkering recht op een vervolguitkering.
- 2.
De betrokkene die
- a.
het einde van de uitkeringsduur, bedoeld in artikel
11:7, eerste lid, heeft bereikt, en
- b.
voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 11:7,
tweede lid, onderdeel a of b, doch uitsluitend wegens
zijn arbeidsverleden geen recht heeft op verlenging van
de uitkeringsduur, heeft recht op een
vervolguitkering.
- 3.
Behoudens het gestelde in de volgende leden is de duur van de
vervolguitkering een jaar.
- 4.
De duur van de vervolguitkering voor de betrokkene die op de dag
van zijn ontslag 57,5 jaar of ouder is, bedraagt drie en een
half jaar.
- 5.
De betrokkene aan wie ingevolge artikel 11:8 een uitkering is
toegekend, heeft aansluitend recht op een vervolguitkering
indien de toegekende uitkering eindigt op een tijdstip gelegen
binnen een jaar na de datum waarop zijn uitkering zou zijn
beëindigd, wanneer deze zou zijn toegekend ingevolge artikel
11:7. De vervolguitkering eindigt op het tijdstip gelegen een
jaar na de in de vorige volzin bedoelde datum.
- 6.
De betrokkene die op de dag van zijn ontslag 57,5 jaar of ouder
is en aan wie ingevolge artikel 11:8 een uitkering is toegekend,
heeft aansluitend recht op een vervolguitkering indien de
toegekende uitkering eindigt op een tijdstip gelegen binnen drie
en een half jaar na de datum waarop zijn uitkering zou zijn
beëindigd, wanneer deze zou zijn toegekend ingevolge artikel
11:7. De vervolguitkering eindigt op het tijdstip gelegen drie
en een half jaar na de in de vorige volzin bedoelde datum.
- 7.
Tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald, zijn bepalingen van de
uitkering van overeenkomstige toepassing op de
vervolguitkering.
Bedrag van de uitkering
Artikel 11:10
- 1.
Het bedrag van de uitkering is gedurende de eerste twee maanden
gelijk aan 87% van de bezoldiging, gedurende de volgende twee
maanden 77% en vervolgens 67% van de bezoldiging.
- 2.
Het bedrag van de uitkering is gedurende de termijn van de
bijzondere verlenging ingevolge artikel 11:8, vierde lid, 67%
van de bezoldiging.
- 3.
Bij intrekking van de Wet van 20 december 1984 (Stb. 1984, 657)
worden de percentages, genoemd in het eerste en tweede lid, met
3 procentpunten verhoogd.
Bedrag van de vervolguitkering
Artikel 11:11
- 1.
Het bedrag van de vervolguitkering is gelijk aan het
minimumloon, met dien verstande dat dit bedrag nooit meer kan
bedragen dan 70% van de bezoldiging.
- 2.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder minimumloon
verstaan het maandbedrag van het minimumloon bedoeld in artikel
8, eerste lid, onder a, van de Wet minimumloon en
minimumvakantiebijslag, of, indien het een betrokkene jonger dan
23 jaar betreft, het voor zijn leeftijd geldende minimumloon,
bedoeld in artikel 7, derde lid, en artikel 8, derde lid, van
genoemde wet, beide vermeerderd met de daarvoor berekende
vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15 van die wet.
Verhuiskosten
Artikel 11:12
Aan de betrokkene bedoeld in artikel 11:8, eerste lid, kan, indien
hij elders arbeid of bedrijf ter hand gaat nemen, door het college
een op de voet van de Verplaatsingskostenregeling te bepalen
vergoeding in de kosten van een daartoe noodzakelijke verhuizing
worden toegekend.
Vermindering
Artikel 11:13
- 1.
Wanneer de betrokkene inkomsten verkrijgt uit of in verband met
arbeid, waaronder mede wordt verstaan een uitkering krachtens de
WAJONG of de WAZ, of bedrijf, ter hand genomen op of na de dag
waarop hem het ontslag is verleend dan wel schriftelijk
mededeling is gedaan van het voornemen hem ontslag te verlenen,
wordt op de in artikel 11:6 bedoelde uitkering een vermindering
toegepast tot het bedrag waarmee die inkomsten en uitkering
samen de bezoldiging te boven gaan. Voor de bepaling van het
bedrag waarmede de uitkering vermeerderd met inkomsten zoals
bedoeld in de eerste volzin, de bezoldiging overschrijdt, wordt
een vermindering van de uitkering ingevolge artikel 11:23,
eerste lid, niet in aanmerking genomen.
- 2.
Ten aanzien van de betrokkene aan wie een uitkering is toegekend
en die wegens ongeschiktheid tot het verrichten van zijn
betrekking ontslag is verleend uit de betrekking die hij
gedurende de met recht op uitkering doorgebrachte tijd bekleedde
en waarin hij deelnemer was in de zin van het pensioenreglement,
worden inkomsten bedoeld in het eerste lid als volgt verrekend.
De inkomsten, ter hand genomen met ingang van of na de dag
waarop het ontslag plaats vond uit de betrekking die door
betrokkene gedurende de met recht op uitkering doorgebrachte
tijd werd bekleed, worden verrekend over de maand waarop zij
betrekking hebben of geacht kunnen worden betrekking te
hebben.
In afwijking van het gestelde in het eerste lid, geschiedt deze
verrekening op zodanige wijze dat de oorspronkelijk toegekende
uitkering wordt verminderd met het bedrag waarmee het pensioen
al dan niet aangevuld met een wachtgeld of uitkering,
vermeerderd met de inkomsten uit of in verband met arbeid of
bedrijf met inbegrip van de oorspronkelijk toegekende uitkering
de oorspronkelijke bezoldiging overschrijdt. Indien na die
vermindering een bedrag aan overschrijding van de bezoldiging
resteert, wordt het aanvullende wachtgeld of de aanvullende
uitkering verminderd met het resterende bedrag aan
overschrijding.
- 3.
Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van
inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand
genomen gedurende vakantie, verlof of non-activiteit,
onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag ter zake waarvan hem
de uitkering is toegekend.
- 4.
Wanneer de betrokkene op of na de dag bedoeld in het eerste lid,
inkomsten of hogere inkomsten verkrijgt uit arbeid of bedrijf
ter hand genomen vóór evenbedoelde dag, is ten aanzien van die
inkomsten of hogere inkomsten het bepaalde in het eerste lid van
overeenkomstige toepassing. De hierbedoelde vermindering vindt
echter niet plaats, indien de inkomsten of hogere inkomsten het
gevolg zijn van algemene loonsverhogingen, of indien betrokkene
aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van
verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband houdende
met het ontslag.
- 5.
Onder inkomsten bedoeld in de voorgaande leden worden niet
verstaan inkomsten, verkregen wegens overwerk of
gratificatie.
Opgave van inkomsten
Artikel 11:14
- 1.
De betrokkene doet van het ter hand nemen van arbeid of bedrijf
op of na de dag waarop hem ontslag is verleend of hem
schriftelijk mededeling is gedaan van het voornemen hem ontslag
te verlenen, onverwijld mededeling aan het college of aan een
door het college aan te wijzen ambtenaar. Daarbij doet hij voor
zover mogelijk opgave van de inkomsten die hij uit dan wel in
verband met die arbeid of dat bedrijf zal verkrijgen. Tijdelijke
of blijvende wijzigingen in alle evengenoemde bedragen geeft hij
tijdig voor het verschijnen van de eerstvolgende
uitkeringstermijn op.
- 2.
Indien de in het eerste lid bedoelde bedragen niet vooraf door
de betrokkene zijn op te geven doet hij voor het verschijnen van
elke uitkeringstermijn opgave van hetgeen hij sedert het ter
hand nemen van de arbeid of het bedrijf dan wel sedert de vorige
opgave heeft verkregen. Brengt de aard van de arbeid of het
bedrijf, ter beoordeling van het college, mede dat de inkomsten
over een langere termijn moeten worden berekend, welke echter
niet langer dan een jaar mag zijn, dan geschiedt de opgave
dienovereenkomstig en wordt het bedrag van de vermindering
voorlopig vastgesteld onder voorbehoud van verrekening aan het
einde van evenbedoelde termijn.
- 3.
Bij de vaststelling van het bedrag van de vermindering kan van
een opgave, bedoeld in het tweede lid, worden afgeweken.
- 4.
Het in de voorgaande leden bepaalde vindt overeenkomstige
toepassing ten aanzien van de arbeid of bedrijf en de inkomsten
daaruit, bedoeld in artikel 11:13, het derde en vierde lid.
Overlijdensuitkering
Artikel 11:15
- 1.
Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de betrokkene, bedoeld
in artikel 11:6 wordt aan de nagelaten echtgenoot of
geregistreerde partner een bedrag uitgekeerd gelijk aan de
bezoldiging als bedoeld in artikel 11:5 over een tijdvak van
drie maanden. Laat de overledene geen echtgenoot of
geregistreerde partner na dan geschiedt de uitkering ten behoeve
van zijn minderjarige wettige of natuurlijke kinderen dan wel
minderjarige pleegkinderen. Ontbreken ook zodanige kinderen dan
geschiedt de uitkering ten behoeve van ouders, broers, zusters
of meerderjarige kinderen van wie de overledene kostwinner
was.
- 2.
Indien ter zake van zijn overlijden aan de in het eerste lid
bedoelde betrekkingen een bedrag wordt toegekend uit hoofde van
een door de overledene vervulde andere betrekking, ten gevolge
waarvan op de uitkering een vermindering werd toegepast op grond
van artikel 11:13, wordt een bedrag uitgekeerd gelijk aan de
verminderde uitkering over een tijdvak van drie maanden, voor
zover nodig aangevuld, zodanig dat de som van beide bedragen
gelijk is aan het bedrag, bedoeld in het eerste lid.
- 3.
Indien de overledene geen betrekkingen bedoeld in het eerste lid
nalaat, kan het bedrag van de uitkering geheel of ten dele
worden aangewend voor de betaling van de kosten van de laatste
ziekte of van de lijkbezorging als de nalatenschap van de
overledene daartoe ontoereikend is.
- 4.
Op de uitkering als bedoeld in dit artikel wordt in mindering
gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten
betrekkingen van de gewezen ambtenaar ter zake van diens
overlijden aanspraak kunnen maken uit hoofde van een bepaling in
een gemeentelijke rechtspositieregeling, dan wel krachtens enig
wettelijk voorgeschreven verzekering tegen ziekte,
arbeidsongeschiktheid of onvrijwillige werkloosheid.
Verplichtingen bij ziekte
Artikel 11:16
- 1.
Indien betrokkene wegens ziekte ongeschikt is arbeid te
verrichten, of daarvan is hersteld, is hij verplicht daarvan
terstond mededeling te doen aan het college.
- 2.
Het college stelt nadere voorschriften vast met betrekking tot
de geneeskundige begeleiding van betrokkene als bedoeld in het
eerste lid.
- 3.
Indien betrokkene door het UWV schriftelijk in kennis is gesteld
van de mogelijkheid van het doen van een aanvraag voor een
WAO-uitkering, is hij verplicht binnen de bij of krachtens de
WAO gestelde termijnen een WAO-uitkering aan te vragen en alle
medewerking te verlenen die noodzakelijk is voor het verkrijgen
van deze uitkering.
- 4.
Indien betrokkene als bedoeld in het derde lid, geen
WAO-uitkering aanvraagt en hem dit redelijkerwijs kan worden
verweten, wordt voor de toepassing van dit hoofdstuk rekening
gehouden met WAO-uitkering behorende bij een mate van
arbeidsongeschiktheid van 80% of meer.
- 5.
Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen
door betrokkene als bedoeld in het vierde lid, de WAO-uitkering
vermindering ondergaat, dan wel het recht daarop geheel of
gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit betrokkene redelijkerwijs
kan worden verweten, wordt de bedoelde uitkering voor de
toepassing van dit hoofdstuk steeds geacht onverminderd te zijn
genoten.
Uitkering bij ziekte
Artikel 11:17
- 1.
Indien de betrokkene binnen de termijn waarover hij aanspraak
heeft op een van de uitkeringen bedoeld in de artikelen 11:6 tot
en met 11:15 dan wel uiterlijk een maand na afloop van die
termijn wegens ziekte verhinderd is arbeid te verrichten, wordt
hem telkens met ingang van de vierde dag van die verhindering
een uitkering toegekend van 80% van zijn bezoldiging.
- 2.
De in het eerste lid bedoelde uitkering eindigt zodra de
betrokkene deze over tezamen 260 werkdagen bij een vijfdaagse
werkweek heeft genoten. De bepalingen van hoofdstuk 7 van deze
regeling, zoals dit luidde voor 1 januari 2001, zijn voor zoveel
mogelijk van overeenkomstige toepassing.
Samenloop
Artikel 11:18
Zolang de betrokkene de uitkering geniet, bedoeld in artikel 11:17,
eerste lid, wordt met ingang van de dag waarop de verhindering
wegens ziekte aanvangt, de uitbetaling van de uitkering, bedoeld in
de artikelen 11:6 tot en met 11:15, opgeschort.
Afkoop
Artikel 11:19
Op verzoek van de betrokkene die voldoet aan de voorwaarde, bedoeld
in artikel 11:7, tweede lid, onderdeel a of b, kan het recht op
uitkering geheel of ten dele worden afgekocht.
Verval en opnieuw toekennen van het recht op uitkering
Artikel 11:20
- 1.
Het recht op uitkering dat in verband met het niet voldoen aan
de voorwaarde, bedoeld in artikel 11:7, tweede lid, onderdeel a
of b, uitsluitend wordt vastgesteld ingevolge artikel 11:7,
eerste lid, vervalt met ingang van de dag waarop de werkloosheid
eindigt en wordt bij weer intredende onvrijwillige werkloosheid
opnieuw toegekend voor de resterende duur met ingang van de dag
waarop de laatstbedoelde werkloosheid ingaat, tenzij de
betrokkene ter zake van deze laatstelijk opgetreden werkloosheid
aanspraak heeft op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet
of krachtens enige publiekrechtelijke regeling inzake wachtgeld
of uitkering.
- 2.
Voor toepassing van dit artikel wordt onder beëindiging van de
werkloosheid begrepen:
- a.
het aanvaard hebben van een naar zijn aard vaste
dienstbetrekking;
- b.
het gedurende een periode van een maand vervuld hebben
van een naar zijn aard tijdelijke dienstbetrekking bij
dezelfde werkgever, voorzover de omvang van de nieuwe
dienstbetrekking ten minste gelijk is aan die van de
dienstbetrekking op basis waarvan het recht op uitkering
bestaat.
- 3.
Een betrokkene die bij afloop van de opnieuw toegekende
uitkering als bedoeld in het eerste lid, nog onvrijwillig
werkloos is, heeft opnieuw recht op een uitkering, mits de
betrokkene :
- a.
binnen 6 maanden na de dag waarop het recht op uitkering
ontstond als bedoeld in artikel 11:6, eerste lid, onder
a, arbeid in dienstbetrekking heeft aanvaard; en
- b.
in ten minste 13 weken opnieuw werkzaam is geweest als
werknemer als bedoeld in artikel 3 van de
Werkloosheidswet.
- 4.
Voor de toepassing van het derde lid worden weken waarop de
betrokkene zonder te werken loon heeft ontvangen, gelijkgesteld
met gewerkte weken.
- 5.
De duur van de uitkering als bedoeld in het derde lid, bedraagt
zes maanden, verminderd met de resterende duur van de opnieuw
toegekende uitkering als bedoeld in het eerste lid.
- 6.
Het college beslist over het opnieuw toekennen van de uitkering
als bedoeld in het eerste lid en op toekenning van een uitkering
als bedoeld in het derde lid, op aanvraag door de
betrokkene.
- 7.
Het recht op uitkering vervalt wanneer de daartoe strekkende
aanvraag, bedoeld in het zesde lid en in artikel 11:6, negende
lid, niet binnen een termijn van twee jaren na het ontstaan of
het opnieuw ontstaan van dat recht bij het college is
ingekomen.
Verplichtingen
Artikel 11:21
- 1.
Zolang de betrokkene de leeftijd van 55 jaren niet heeft bereikt
is hij verplicht een hem aangeboden betrekking, die hem in
verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden
redelijkerwijs kan worden opgedragen, te aanvaarden dan wel tot
het verkrijgen van inkomsten gebruik te maken van elke
gelegenheid die in verband met zijn persoonlijkheid en
omstandigheden passend kan worden geacht.
- 2.
Zolang de betrokkene de leeftijd van 55 jaar nog niet heeft
bereikt, is hij verplicht zich bij het arbeidsbureau van zijn
woonplaats als werkzoekende te doen inschrijven op de eerste
werkdag, volgende op die waarop het ontslag ingaat. Hij dient
binnen veertien dagen daarna een bewijs van inschrijving als
werkzoekende van het arbeidsbureau aan het college over te
leggen.
- 3.
De betrokkene, die op de dag van het ontslag metterwoon verblijf
houdt in het buitenland dan wel nadien metterwoon verblijf gaat
houden in het buitenland en die de leeftijd van 55 jaar nog niet
heeft bereikt, is verplicht zich te doen inschrijven als
werkzoekende bij een aldaar gevestigde instantie van
arbeidsbemiddeling die daartoe de mogelijkheid biedt en die naar
het oordeel van het college vergelijkbaar is met het
arbeidsbureau.
- 4.
Het college kan bepalen dat de in het tweede en derde lid
omschreven verplichting niet geldt voor bepaalde betrokkenen of
groepen van betrokkenen.
- 5.
De betrokkene, bedoeld in het eerste lid, is voorts verplicht
zich te gedragen naar de voorschriften die hem door het college
in het algemeen of voor enig bijzonder geval worden gegeven,
strekkende tot het verkrijgen van een betrekking of andere bron
van inkomsten.
- 6.
Door het aanvaarden van de uitkering wordt de betrokkene geacht
er in toe te stemmen dat zij, die naar het oordeel van het
college daarvoor in aanmerking komen, alle voor de uitvoering
van deze regeling noodzakelijke inlichtingen geven.
Opschorting
Artikel 11:22
- 1.
Indien de betrokkene na zijn ontslag uit hoofde van ziekte
aanspraak op doorbetaling van bezoldiging heeft of krijgt of een
uitkering ten bedrage van de laatstgenoten bezoldiging in
verband met de betrekking waaruit hem ontslag is verleend, wordt
de uitvoering of verdere uitvoering van de uitkeringsregeling
vervat in deze regeling opgeschort tot het einde van het tijdvak
waarover die aanspraak bestaat.
- 2.
Het college kan op verzoek van de betrokkene die zich als
dienstplichtige in militaire dienst bevindt of moet begeven, de
uitvoering of verdere uitvoering van de uitkeringsregeling
vervat in deze regeling opschorten tot het einde van het tijdvak
van diens militaire dienst.
Samenloop
Artikel 11:23
- 1.
Indien de betrokkene ter zake van de dienstbetrekking waaruit
hij met recht op uitkering is ontslagen, aanspraak heeft op een
WAO-uitkering en in voorkomend geval vermeerderd met een
invaliditeitspensioen, berekend naar een arbeidsongeschiktheid
van minder dan 80%, wordt het geldende bedrag van de uitkering,
toegekend ter zake van hetzelfde ontslag, met het hierna
genoemde percentage verminderd. Deze vermindering bedraagt bij
een arbeidsongeschiktheid van
65% tot 80%: 80%
55% tot 65%: 60%
45% tot 55%: 50%
35% tot 45%: 40%
25% tot 35%: 30%
15% tot 25%: 20%
minder dan 15%: 0%
De som van de in de eerste volzin bedoelde WAO-uitkering, in
voorkomend geval vermeerderd met een invaliditeitspensioen, en
de verminderde uitkering bedraagt voorts niet meer dan de
onverminderde uitkering die wordt genoten indien er geen sprake
is van samenloop. Ingeval van overschrijding wordt het
overschrijdende bedrag op de uitkering in mindering
gebracht.
- 2.
Indien de betrokkene, bedoeld in het eerste lid, geen
WAO-uitkering aanvraagt en hem dit redelijkerwijs kan worden
verweten, wordt voor de toepassing van dit artikel rekening
gehouden met de WAO-uitkering waarbij een arbeidsongeschiktheid
van 80% of meer behoort.
- 3.
Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen
door betrokkene, bedoeld in het eerste lid, de WAO-uitkering
vermindering ondergaat dan wel het recht op deze uitkering
geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit betrokkene
redelijkerwijs kan worden verweten, wordt de bedoelde uitkering
voor de toepassing van dit artikel steeds geacht onverminderd te
zijn genoten.
Artikel 11:24
Indien de betrokkene aanspraken krijgt op een uitkering krachtens de
Werkloosheidswet of de Ziektewet, worden gedurende de termijn,
waarover die aanspraken bestaan, de op grond van deze regeling
toegekende uitkeringen niet uitbetaald.
Betaling
Artikel 11:25
- 1.
Het bedrag van de uitkering, over een jaar berekend, wordt naar
boven tot een volle euro afgerond en in dezelfde termijnen
uitbetaald als de bezoldiging welke vóór de toekenning van de
uitkering werd genoten.
- 2.
Met toestemming van de betrokkene kan de uitbetaling van de
uitkering over langere termijnen geschieden.
Verval van uitkering
Artikel 11:26
- 1.
De uitkeringen kunnen geheel of gedeeltelijk vervallen worden
verklaard
- a.
indien de betrokkene bedoeld in artikel 11:6, de opgave
bedoeld in artikel 11:14, eerste en tweede lid, nalaat
dan wel onjuist of onvolledig doet;
- b.
indien de betrokkene niet voldoet aan het bepaalde in
artikel 11:21, tweede en derde lid, dan wel indien hij
zonder toestemming van het college gedurende de tijd,
waarin hij een uitkering geniet, de in evengenoemde
leden bedoelde inschrijving teniet doet of nalaat deze
op de door het arbeidsbureau dan wel de buitenlandse
instantie van arbeidsbemiddeling bepaalde tijdstippen te
doen verlengen;
- c.
indien de betrokkene enig op grond van artikel 11:21,
vijfde lid, gegeven voorschrift niet nakomt, tenzij hem
hiervan redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt,
dan wel indien er overigens gegronde reden is om aan te
nemen dat hij niet ernstig tracht werk te vinden;
- d.
indien de betrokkene zich zonder toestemming van het
college in het buitenland vestigt of geacht moet worden
aldaar duurzaam te verblijven;
- e.
indien betrokkene niet voldoet aan de verplichtingen die
bij of krachtens artikel 11:16, eerste en tweede lid
zijn gesteld;
- f.
indien de betrokkene zich zodanig gedraagt, dat hem
ontslag zou zijn verleend als hij in dienst was
gebleven;
- g.
indien achteraf blijkt, dat voor het aan de betrokkene
verleende ontslag zich feiten en/of omstandigheden
hebben voorgedaan die, zo deze eerder bekend waren,
aanleiding zouden hebben gevormd hem als ambtenaar met
toepassing van artikel 8:13 van deze regeling ontslag te
verlenen;
- h.
indien de betrokkene niet ernstig tracht werk te
vinden
- 2.
Het voorgaande lid is, voor zover nodig, van overeenkomstige
toepassing op een uitkering, bedoeld in artikel 11:17.
- 3.
Indien de betrokkene de verplichting bedoeld in artikel 11:21,
eerste lid, niet nakomt dan wel indien hij als ingeschrevene bij
het arbeidsbureau dan wel de buitenlandse instantie van
arbeidsbemiddeling opzettelijk of door nalatigheid verzuimt
gevolg te geven aan een oproeping of aanwijzing van het
arbeidsbureau, welke kan leiden tot het verkrijgen van werk dat
hem in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden
redelijkerwijs kan worden opgedragen of indien hij weigert
dergelijk werk te aanvaarden, vervalt de uitkering voor het
gedeelte waarmee deze tezamen met de verzuimde of verloren
gegane inkomsten, de bezoldiging te boven zou zijn gegaan.
- 4.
Het bepaalde in dit artikel is niet van kracht indien het niet
nakomen van voorschriften, het weigeren of geen gebruik maken
van een aangeboden betrekking of van een gelegenheid tot het
verkrijgen van inkomsten geschiedt tijdens een staking of
uitsluiting, behoudens het geval dat het naar het oordeel van
het college noodzakelijk is dat de ambtenaar werkzaamheden
verricht ter vervanging van stakers of uitgeslotenen of om
werknemers behulpzaam te zijn, zulks met het oog op de openbare
veiligheid of gezondheid of voor de regelmatige functionering
van de openbare dienst.
Einde van het recht op uitkering
Artikel 11:27
- 1.
Het recht op uitkering eindigt:
- a.
met ingang van de eerste dag van de kalendermaand
volgende op die waarin de betrokkene de leeftijd van 65
jaar heeft bereikt;
- b.
met ingang van de dag volgende op die waarop de
betrokkene is overleden;
- c.
indien het recht op uitkering geheel wordt
afgekocht.
- 2.
Het recht op uitkering eindigt met ingang van de dag waarop de
betrokkene recht verkrijgt op een WAO-uitkering, berekend naar
een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer. Artikel 11:6, achtste
lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat
van deze uitkering de duur, voor zover deze wordt bepaald aan de
hand van artikel 11:8, en de hoogte worden vastgesteld te
rekenen vanaf de datum van ontslag.
- 3.
De voorgaande leden zijn, voor zover nodig van overeenkomstige
toepassing op een uitkering, bedoeld in artikel 11:17.
Nadere voorschriften
Artikel 11:28
Ter uitvoering van dit hoofdstuk kan het college nadere
voorschriften geven.
Overgangsbepalingen
Artikel 11:29
- 1.
Op de uitkeringen toegekend krachtens de bepalingen van de
uitkeringsregeling zoals deze luidde voor 1 augustus 1991,
worden voor de resterende duur na 30 juli 1991, de bepalingen
van de uitkeringsregeling zoals deze luiden met ingang van 1
augustus 1991 toegepast, met dien verstande dat de hoogte, voor
de reeds vastgestelde duur, nooit lager zal zijn dan op grond
van de uitkeringsregeling zoals deze luidde voor 1 augustus
1991.
- 2.
Ten aanzien van de uitkeringen, als bedoeld in het eerste lid,
die voortduren na 30 juli 1991, wordt op basis van de
desbetreffende bepalingen in de uitkeringsregeling zoals deze
luiden met ingang van 1 augustus 1991, de duur opnieuw berekend.
Indien de aldus berekende duur van de toegekende uitkering
langer is dan de oorspronkelijk vastgestelde duur, wordt deze
laatstgenoemde duur verlengd met het verschil tussen beide.
- 3.
De betrokkene aan wie een uitkering was toegekend op grond van
artikel 11, eerste lid, van de uitkeringsregeling, zoals deze
luidde tot 1 augustus 1991, en welke als gevolg van beëindiging
van de werkloosheid is vervallen, behoudt binnen de in artikel
13, tweede lid genoemde termijn en overeenkomstig de overige
daarvoor genoemde voorwaarden het recht op opnieuw toekennen van
de uitkering. Artikel 13, eerste lid van de uitkeringsregeling
zoals deze luidde tot 1 augustus 1991, blijft van toepassing op
een weder toegekende uitkering als bedoeld in de vorige volzin,
met dien verstande dat de duur van de toegekende uitkering wordt
herberekend op grond van het tweede lid.
Artikel 11:30
- 1.
Degene aan wie voor 1 januari 1995 een uitkering is toegekend op
basis van de bepalingen van de uitkeringsverordening zoals deze
luidde voor 1 januari 1995, en waarvan de duur doorloopt tot na
31 december 1994, behoudt wat betreft de hoogte van deze
uitkering de aanspraken zoals deze zijn vastgelegd in
evengenoemde verordening.
- 2.
Het voorgaande geldt eveneens ten aanzien van degene aan wie
voor 1 januari 1995 een uitkering is toegekend op basis van dit
hoofdstuk.
Artikel 11:31
(vervallen)
Slotbepaling
Artikel 11:32
- 1.
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar of
arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari
2001 of later.
- 2.
Bij de verwijzingen in dit hoofdstuk naar artikelen elders uit
de CAR en/of UWO moet, voorzover niet anders is bepaald, worden
uitgegaan van de tekst van deze artikelen zoals deze luidde op
31 december 2000.
11a SUPPLETIE
Begripsomschrijvingen
Artikel 11a:1
- 1.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
- a.
arbeidsongeschiktheid: arbeidsongeschiktheid in de zin
van artikel 18, eerste lid, van de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering;
- b.
arbeidsongeschiktheidsuitkering: een periodieke
uitkering, toegekend op grond van arbeidsongeschiktheid,
die voortvloeit uit enig dienstverband van
betrokkene;
- c.
WAO-uitkering: uitkering op grond van de WAO;
- d.
betrokkene: de overheidswerknemer, bedoeld in artikel 2
van de WPA, aan wie op grond van artikel 8:5 ontslag is
verleend op grond van ongeschiktheid voor de vervulling
van zijn betrekking wegens ziekte, en die ten tijde van
dat ontslag minder dan 80% arbeidsongeschikt is, met
uitzondering van degene die zijn resterende
verdienvermogen volledig benut in een of meer
aangehouden betrekkingen;
- e.
bestuursorgaan: het orgaan als bedoeld in artikel 8:5,
eerste lid, dat bevoegd is betrokkene ontslag te
verlenen;
- f.
suppletie: de suppletie, bedoeld in artikel 11a:6;
- g.
dagloon: het dagloon in de zin van de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering zonder toepassing van
de maximumdagloongrens van artikel 9, eerste lid, van de
Coordinatiewet Sociale Verzekering, vermeerderd met het
bedrag aan pensioenpremie, bedoeld in artikel 10 van de
Wet financiële voorzieningen privatisering ABP, en in
voorkomend geval verminderd met bijdragen strekkende tot
betaling van de premie van een door of voor de
betrokkene afgesloten particuliere
ziektekostenverzekering als bedoeld in artikel 1, tweede
lid, onderdeel b, van het Besluit Algemene
Dagloonregelen WAO;
- h.
berekeningsgrondslag van de suppletie: het dagloon van
betrokkene op de dag voorafgaande aan het ontslag ter
zake waarvan hem recht op suppletie wordt toegekend,
voor zover dat betrekking heeft op het inkomen uit de
betrekking waaraan het recht op suppletie wordt
ontleend;
- i.
werkloosheidsuitkering een periodieke uitkering ter zake
van ontslag of werkloosheid, die voortvloeit uit enig
dienstverband van betrokkene.
- 2.
Bij de toepassing van dit hoofdstuk wordt artikel 1:2:1 in acht
genomen.
Recht op suppletie
Artikel 11a:2
- 1.
Betrokkene heeft recht op suppletie vanaf het tijdstip dat aan
hem ontslag is verleend op grond van ongeschiktheid voor de
vervulling van zijn betrekking wegens ziekte
- 2.
Het eerste lid is niet van toepassing indien het in dat lid
bedoelde ontslag wordt verleend na het moment dat de
ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens
ziekte 90 maanden onafgebroken heeft geduurd. Voor het bepalen
van genoemde periode van 90 maanden worden perioden van ziekte
samengeteld indien die elkaar met een onderbreking van minder
dan vier weken opvolgen.
Artikel 11a:3
- 1.
Het verplichtingen- en sanctieregime van de Werkloosheidswet is
van overeenkomstige toepassing op het recht op suppletie
- 2.
Onverminderd het eerste lid, omvat passende arbeid in de zin van
de Werkloosheidswet voor de toepassing van de suppletie mede
gangbare arbeid. Hierbij wordt onder gangbare arbeid verstaan:
alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de betrokkene met
zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
Artikel 11a:4
Het recht op suppletie komt niet tot uitbetaling voor zolang:
- a.
betrokkene een WAO-uitkering ontvangt, berekend naar een
mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer,
- b.
betrokkene is herplaatst in een functie waaraan hij recht
kan ontlenen op herplaatsingstoelage als bedoeld in
hoofdstuk 12 van het pensioenreglement van de Stichting
Pensioenfonds ABP.
Artikel 11a:5
Het recht op suppletie eindigt,
- a.
na ommekomst van de duur van de suppletie;
- b.
met ingang van de dag volgende op die waarop de betrokkene
is overleden;
- c.
met ingang van de eerste dag van de maand waarin de
betrokkene de leeftijd van 65 jaar bereikt.
Suppletie
Artikel 11a:6
- 1.
De suppletie bedraagt een percentage van de
berekeningsgrondslag van de suppletie
- 2.
De berekeningsgrondslag van de suppletie wordt telkens
aangepast aan de voor de sector Gemeenten geldende algemene
bezoldigingswijziging.
Het in het eerste lid bedoelde percentage bedraagt:
- a.
gedurende de eerste drieëndertig maanden 80%; en
- b.
gedurende de daaropvolgende drieëndertig maanden 70%.
Artikel 11a:7
- 1.
In afwijking van artikel 11a:6, derde lid, wordt, indien het in
artikel 11a:2 bedoelde ontslag is verleend op een latere datum
dan het moment waarop de ongeschiktheid voor de vervulling van
zijn betrekking wegens ziekte 24 maanden onafgebroken heeft
geduurd, de in artikel 11a:6, derde lid, genoemde periode
verminderd met de periode die gelegen is tussen de ontslagdatum
en het moment waarop genoemde ongeschiktheid 24 maanden
onafgebroken heeft geduurd. Deze vermindering vindt plaats, te
beginnen met de periode gedurende welke de betrokkene recht
heeft op 80% van de berekeningsgrondslag van de suppletie.
- 2.
Voor het bepalen van de in het eerste lid bedoelde periode van
24 maanden worden perioden van ziekte samengeteld indien die
elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken
opvolgen.
Artikel 11a:8
- 1.
Indien de betrokkene gedurende de periode dat recht bestaat op
suppletie, ter zake van de dienstbetrekking waaruit dat recht op
suppletie is ontstaan, een werkloosheidsuitkering, een
Waz-uitkering dan wel een arbeidsongeschiktheidsuitkering
ontvangt, wordt het bedrag van genoemde uitkering of uitkeringen
in mindering gebracht op het bedrag van de suppletie. Indien de
bedoelde betrokkene uit hoofde van twee of meer
dienstbetrekkingen als overheidswerknemer recht heeft op een
WAO-uitkering, wordt die uitkering voor de toepassing van de
eerste volzin, toegerekend aan de dienstbetrekking ter zake
waarvan hem recht op suppletie is toegekend, naar rato van de
feitelijk genoten inkomsten uit hoofde van de desbetreffende
dienstbetrekkingen
- 2.
Indien de betrokkene recht heeft op een
arbeidsongeschiktheidsuitkering die kan worden toegerekend aan
een dienstbetrekking, waaruit hij is ontslagen op een datum,
gelegen vóór de datum van ontslag uit de dienstbetrekking ter
zake waarvan hem recht op suppletie is toegekend, welk recht
voortduurt na laatstgenoemde datum, wordt, in geval van een
verhoging van de mate van de arbeidsongeschiktheid waardoor het
bedrag van die arbeidsongeschiktheidsuitkering verhoogd wordt,
uitsluitend het bedrag van die verhoging van die
arbeidsongeschiktheidsuitkering in mindering gebracht op het
bedrag van de suppletie. Indien de bedoelde betrokkene uit
hoofde van twee of meer dienstbetrekkingen als
overheidswerknemer recht heeft op een WAO-uitkering, wordt die
uitkering voor de toepassing van de vorige volzin toegerekend
aan de in die volzin eerstgenoemde dienstbetrekking, naar rato
van de feitelijk genoten inkomsten uit hoofde van de
desbetreffende dienstbetrekkingen.
- 3.
Indien de toerekeningswijze, bedoeld in het tweede lid, in een
individueel geval naar het oordeel van het bestuursorgaan leidt
tot een kennelijk onredelijke uitkomst voor de betrokkene, kan
het bestuursorgaan ten gunste van die betrokkene tot een wijze
van toerekenen besluiten die met de strekking van dit artikel
overeenkomt.
Artikel 11a:9
- 1.
Indien betrokkene gedurende de periode dat recht bestaat op
suppletie inkomsten verwerft uit of in verband met arbeid of
bedrijf, anders dan bedoeld in artikel 11a:8, wordt de
berekeningsgrondslag van de suppletie verminderd met de
inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf.
- 2.
Onder inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, bedoeld
in het eerste lid, worden begrepen inkomsten uit of in verband
met arbeid of bedrijf die zijn ontstaan:
- a.
met ingang van of na de dag waarop het ontslag ter zake
waarvan de betrokkene suppletie is toegekend, hem is
aangezegd;
- b.
gedurende non-activiteit, vakantie of verlof
onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag ter zake
waarvan de betrokkene suppletie is toegekend;
- c.
vóór de dag van het ontslag ter zake waarvan de
betrokkene suppletie is toegekend, anders dan bedoeld in
onderdeel a en b, en artikel 11a:8, tweede lid, voor
zover uit deze arbeid of dit bedrijf na die dag
inkomsten of meer inkomsten worden genoten door de
betrokkene, terwijl die inkomsten of die meerdere
inkomsten of een gedeelte daarvan, het gevolg zijn van
een verhoogde werkzaamheid dan wel verband houden met
het ontslag.
- 3.
In bijzondere gevallen kan het bestuursorgaan ten gunste van
betrokkene afwijken van het tweede lid.
Artikel 11a:10
Voor de toepassing van artikel 11a:8 en 11a:9 worden uitkeringen
steeds geacht onverminderd door betrokkene te zijn genoten indien,
als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door
betrokkene, één of meer werkloosheidsuitkeringen, een Waz-uitkering,
arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, uitkeringen op grond van de
Ziektewet dan wel uitkeringen die naar aard en strekking
overeenkomen met laatstgenoemde uitkeringen, waarop betrokkene recht
heeft;
- a.
- b.
blijvend geheel geweigerd worden;
- c.
tijdelijk of blijvend gedeeltelijk geweigerd worden; dan
wel
- d.
in uitkeringsduur beperkt worden.
Artikel 11a:11
- 1.
Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de betrokkene, aan wie
een suppletie is toegekend, keert het bestuursorgaan een bedrag
uit, gelijk aan de berekeningsgrondslag van de suppletie van
betrokkene over een tijdvak van drie maanden.
- 2.
Het in het eerste lid bedoelde bedrag wordt uitgekeerd
- a.
aan de langstlevende der echtgeno(o)t(en) of
geregistreerde partner(s) indien de overledene niet
duurzaam van de andere echtgenoot gescheiden
leefde;
- b.
bij ontstentenis van de onder a bedoelde persoon aan de
minderjarige wettige of natuurlijke kinderen,
- c.
bij ontstentenis van de onder a en b bedoelde personen
aan degenen ten aanzien van wie de overledene
grotendeels in de kosten van het bestaan voorzag en met
wie hij in gezinsverband leefde
- 3.
Voor de toepassing van het tweede lid worden mede als
echtgeno(o)t(en) of geregistreerde partner(s) aangemerkt niet
gehuwde personen van verschillend of gelijk geslacht die
duurzaam een gezamenlijke huishouding voeren, tenzij het betreft
personen tussen wie bloedverwantschap in de eerste of tweede
graad bestaat.
- 4.
Van een gezamenlijke huishouding als bedoeld in het derde lid,
kan slechts sprake zijn indien twee ongehuwde personen
gezamenlijk voorzien in huisvesting en bovendien beiden een
bijdrage leveren in de kosten van de huishouding dan wel op
andere wijze in elkaars verzorging voorzien
- 5.
Op het uit te keren bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt in
mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de
nagelaten betrekkingen van de betrokkene ter zake van diens
overlijden aanspraak kunnen maken uit hoofde van een of meer
werkloosheidsuitkeringen, arbeidsongeschiktheidsuitkeringen,
uitkeringen op grond van de Ziektewet dan wel uitkeringen die
naar aard en strekking overeenkomen met laatstgenoemde
uitkeringen, waarop betrokkene recht had.
Betaling van de suppletie
Artikel 11a:12
- 1.
Het bestuursorgaan stelt op aanvraag vast of er recht op
suppletie bestaat.
- 2.
Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door het
bestuursorgaan beschikbaar gesteld aanvraagformulier.
- 3.
Het bestuursorgaan betaalt de suppletie zo spoedig mogelijk uit,
doch uiterlijk binnen een maand nadat het het recht op die
suppletie heeft vastgesteld. Het bestuursorgaan betaalt de
suppletie in de regel per maand achteraf
- 4.
De suppletie die niet in ontvangst is genomen of is ingevorderd
binnen 3 maanden na de dag van betaalbaarstelling, wordt niet
meer betaald. Het bestuursorgaan kan in bijzondere gevallen ten
gunste van betrokkene afwijken van de eerste volzin.
Artikel 11a:13
- 1.
Het bestuursorgaan betaalt ambtshalve een naar redelijkheid vast
te stellen voorschot op een suppletie indien uitsluitend
onzekerheid bestaat omtrent de hoogte van de suppletie, omtrent
het van de suppletie aan de betrokkene te betalen bedrag of
omtrent het nakomen van een verplichting als bedoeld in artikel
11a:3.
- 2.
Het bestuursorgaan kan op verzoek van de betrokkene een naar
redelijkheid vast te stellen voorschot op een suppletie betalen
indien onzekerheid bestaat omtrent het recht op suppletie.
- 3.
Een voorschot, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt
beschouwd als een suppletie.
Scholing, opleiding en onbeloonde activiteiten
Artikel 11a:14
- 1.
Het bestuursorgaan kan regels stellen op grond waarvan in bij
die regels aan te geven gevallen en met inachtneming van bij die
regels te stellen beperkingen de betrokkene bevoegd is deel te
nemen aan een opleiding of scholing in dagonderwijs.
- 2.
Indien de betrokkene die recht heeft op suppletie gaat deelnemen
aan een voor hem naar het oordeel van het bestuursorgaan
noodzakelijke opleiding of scholing, blijft volgens door het
bestuursorgaan te stellen regels het recht op suppletie bestaan
totdat die opleiding of scholing is geëindigd.
- 3.
In de door het bestuursorgaan te stellen regels, bedoeld in het
tweede lid, worden in ieder geval voorschriften en beperkingen
gegeven met betrekking tot de aard, de omvang en de duur van de
in het tweede lid bedoelde opleiding of scholing
Artikel 11a:15
- 1.
De betrokkene die onbeloonde activiteiten verricht, is verplicht
daarvan mededeling te doen aan het bestuursorgaan.
- 2.
De betrokkene heeft voor het verrichten van bijzondere vormen
van onbeloonde activiteiten voorafgaande toestemming van het
bestuursorgaan nodig.
Uitvoeringsvoorschriften
Artikel 11a:16
- 1.
Het bestuursorgaan stelt nadere regels vast met betrekking
tot:
- a.
de wijze waarop de controle van betrokkene
plaatsvindt;
- b.
het genieten van vakantie tijdens de duur van de
suppletie,
- 2.
het bestuursorgaan kan nadere regels stellen met betrekking tot
artikel 11a:15.
Conversie herplaatsingswachtgeld en bezoldiging of uitkering
wegens ziekte
Artikel 11a:17
- 1.
Degene die op 31 december 1995 uit hoofde van een ontslag uit de
sector gemeenten recht heeft op een herplaatsingswachtgeld als
bedoeld in artikel K4, tweede lid, juncto artikel K6 van de
Algemene burgerlijke pensioenwet, zoals die wet luidde op die
datum, en waarvan de duur op 1 januari 1996 nog niet is
verstreken, heeft recht op suppletie.
- 2.
Het in het eerste lid bedoelde recht op suppletie bedraagt bij
een op 31 december 1995 genoten recht op herplaatsingswachtgeld
van:
1 | maand: | gedurende | de | eerste | 27 | maanden | 80%, | vervolgens | 33 | maanden | 70%; |
2 | maanden: | gedurende | de | eerste | 26 | maanden | 80%, | vervolgens | 33 | maanden | 70%; |
3 | maanden: | " | " | " | 25 | " | 80%, | " | 33 | " | 70%; |
4 | maanden: | " | " | " | 24 | " | 80%, | " | 33 | " | 70%; |
5 | maanden: | " | " | " | 22 | " | 80%, | " | 33 | " | 70%; |
6 | maanden: | " | " | " | 21 | " | 80%, | " | 33 | " | 70%; |
7 | maanden: | " | " | " | 20 | " | 80%, | " | 33 | " | 70%; |
8 | maanden: | " | " | " | 19 | " | 80%, | " | 33 | " | 70%; |
9 | maanden: | " | " | " | 18 | " | 80%, | " | 33 | " | 70%; |
10 | maanden: | " | " | " | 17 | " | 80%, | " | 33 | " | 70%; |
11 | maanden: | " | " | " | 16 | " | 80%, | " | 33 | " | 70%; |
12 | maanden: | " | " | " | 15 | " | 80%, | " | 33 | " | 70%; |
13 | maanden: | " | " | " | 14 | " | 80%, | " | 33 | " | 70%; |
14 | maanden: | " | " | " | 13 | " | 80%, | " | 33 | " | 70%; |
15 | maanden: | " | " | " | 12 | " | 80%, | " | 33 | " | 70%; |
16 | maanden: | " | " | " | 11 | " | 80%, | " | 33 | " | 70%; |
17 | maanden: | " | " | " | 10 | " | 80%, | " | 33 | " | 70%; |
18 | maanden: | " | " | " | 9 | " | 80%, | " | 33 | " | 70%; |
19 | maanden: | " | " | " | 9 | " | 80%, | " | 33 | " | 70%; |
20 | maanden: | " | " | " | 8 | " | 80%, | " | 33 | " | 70%; |
21 | maanden: | " | " | " | 7 | " | 80%, | " | 33 | " | 70%; |
22 | maanden: | " | " | " | 6 | " | 80%, | " | 33 | " | 70%; |
23 | maanden: | " | " | " | 5 | " | 80%, | " | 33 | " | 70%; |
24 | maanden: | " | " | " | 4 | " | 80%, | " | 33 | " | 70%; |
25 | maanden: | " | " | " | 3 | " | 80%, | " | 33 | " | 70%; |
26 | maanden: | " | " | " | 2 | " | 80%, | " | 33 | " | 70%; |
27 | maanden: | " | " | " | 1 | maand | 80%, | " | 33 | " | 70%; |
28 | maanden: | gedurende | 33 | maanden | 70%; | | | | | | |
29 | maanden: | " | 32 | " | 70%; | | | | | | |
30 | maanden: | " | 31 | " | 70%; | | | | | | |
31 | maanden: | " | 30 | " | 70%; | | | | | | |
32 | maanden: | " | 29 | " | 70%; | | | | | | |
33 | maanden: | " | 28 | " | 70%; | | | | | | |
34 | maanden: | " | 27 | " | 70%; | | | | | | |
35 | maanden: | " | 26 | " | 70%; | | | | | | |
36 | maanden: | " | 25 | " | 70%; | | | | | | |
37 | maanden: | " | 24 | " | 70%; | | | | | | |
38 | maanden: | " | 23 | " | 70%; | | | | | | |
39 | maanden: | " | 22 | " | 70%; | | | | | | |
40 | maanden: | " | 21 | " | 70%; | | | | | | |
41 | maanden: | " | 20 | " | 70%; | | | | | | |
42 | maanden: | " | 19 | " | 70%; | | | | | | |
43 | maanden: | " | 18 | " | 70%; | | | | | | |
44 | maanden: | " | 17 | " | 70%; | | | | | | |
45 | maanden: | " | 16 | " | 70%; | | | | | | |
46 | maanden: | " | 15 | " | 70%; | | | | | | |
47 | maanden: | " | 14 | " | 70%; | | | | | | |
48 | maanden: | " | 13 | " | 70%; | | | | | | |
49 | maanden: | " | 11 | " | 70%; | | | | | | |
50 | maanden: | " | 10 | " | 70%; | | | | | | |
51 | maanden: | " | 9 | " | 70%; | | | | | | |
52 | maanden: | " | 8 | " | 70%; | | | | | | |
53 | maanden: | " | 7 | " | 70%; | | | | | | |
54 | maanden: | " | 6 | " | 70%; | | | | | | |
55 | maanden: | " | 5 | " | 70%; | | | | | | |
56 | maanden: | " | 4 | " | 70%; | | | | | | |
57 | maanden: | " | 3 | " | 70%; | | | | | | |
58 | maanden: | " | 2 | " | 70%; | | | | | | |
59 | maanden: | " | 1 | maand | 70%; | | | | | | |
- 3.
De artikelen 11a:3 tot en met 11a:5, 11a:6, tweede lid, 11a:7
tot en met 11a:11, alsmede artikel 11a:12, derde lid tot en met
11a:16 zijn van overeenkomstige toepassing.
- 4.
Het bestuursorgaan stelt ambtshalve van iedere
overheidswerknemer als bedoeld in het eerste lid, het recht op
suppletie vast met inachtneming van het in dit artikel
bepaalde.
- 5.
Artikel 11a:6, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing,
met dien verstande dat voor de vaststelling van de
berekeningsgrondslag voor de betrokkene als dagloon geldt het
dagloon zoals bepaald in artikel 42, derde en vierde lid, van de
WPA, zonder toepassing van de maximumdagloongrens van artikel 9,
eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering.
- 6.
Bij de bepaling op 1 januari 1996 van de periode waarover
herplaatsingswachtgeld is genoten, wordt deze periode naar
beneden afgerond op een hele maand.
Artikel 11a:18
Indien de overheidswerknemer, bedoeld in artikel 2 van de WPA, op 1
januari 1996 gedurende een periode van 52 weken of langer
onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest in de zin van artikel 19,
eerste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de
mate van zijn algemene invaliditeit op grond van het
pensioenreglement is vastgesteld op ten minste 15 procent dan wel de
mate van arbeidsongeschiktheid ingevolge de ministeriele regeling op
grond van artikel 8, derde lid, van de Algemene
Arbeidsongeschiktheidswet is vastgesteld op ten minste 25 procent,
binnen een periode van zes maanden is aan te merken als betrokkene,
geldt voor hem als dagloon het dagloon zoals bepaald in artikel 39,
vierde en vijfde lid, van de WPA, zonder toepassing van de
maximumdagloongrens van artikel 9, eerste lid, van de Coordinatiewet
Sociale Verzekering.
Overige en slotbepalingen
Artikel 11a:19
Indien het niveau van de WAO-conforme uitkering als bedoeld in
paragraaf 9 van de WPA een algemene neerwaartse wijziging ondergaat,
wordt deze neerwaartse wijziging, tenzij de LOGA-partners anders
overeenkomen, binnen zes maanden na de datum van het Staatsblad,
waarin de maatregel is gepubliceerd, op overeenkomstige wijze ten
aanzien van de suppletie doorgevoerd vanaf de in het Staatsblad
vermelde datum van inwerkingtreding van bedoelde maatregel, doch
niet eerder dan zes maanden na de datum van het Staatsblad.
Artikel 11a:20
Dit hoofdstuk treedt in werking met ingang van 1 januari 1996.
Artikel 11a:21
- 1.
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar, van wie de
eerste dag van ongeschiktheid, bedoeld in artikel 8:5, is
gelegen op of na 1januari 2004 en die op of na 1 januari 2007 op
grond van artikel 8:5 is ontslagen, met uitzondering van de
ambtenaar die op grond van de WAO recht heeft op een
WAO-uitkering.
- 2.
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar, van wie de
eerste dag van ongeschiktheid, bedoeld in artikel 8:5, is
gelegen op of na 1 januari 2004 en die tussen 1 juli 2006 en 1
januari 2007 op grond van artikel 8:5 is ontslagen en volledig
arbeidsongeschikt is, met uitzondering van de ambtenaar die op
grond van de WAO recht heeft op een WAO-uitkering.
12 OVERLEG MET ORGANISATIES VAN OVERHEIDSPERSONEEL
Algemene bepalingen
Artikel 12:1
- 1.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
- a.
de commissie: de in artikel 12:2 bedoelde commissie voor
georganiseerd overleg;
- b.
de ambtenaren: de ambtenaren in de zin van de
collectieve arbeidsvoorwaardenregeling en de werknemers
die werkzaam zijn op basis van een
arbeidsovereenkomst;
- c.
de organisaties: de plaatselijk werkende groeperingen
van de landelijke verenigingen van overheidspersoneel,
aangesloten bij de centrales welke zijn toegelaten tot
het centraal overleg met het College voor Arbeidszaken
van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.
- 2.
Er is een commissie voor georganiseerd overleg, die is
samengesteld uit een vertegenwoordiging van het gemeentebestuur
en een vertegenwoordiging van de toegelaten organisaties.
- 3.
Onder toegelaten organisaties worden verstaan: de Algemene
Centrale van Overheidspersoneel (ACOP), de Christelijke Centrale
van Overheids- en Onderwijzend Personeel (CCOOP) en de Centrale
van Middelbare en Hogere Functionarissen bij overheid,
onderwijs, bedrijven en instellingen (CMHF), dan wel een van de
bij deze centrales aangesloten bonden, voorzover deze centrales,
respectievelijk bonden voldoende representatief geacht kunnen
worden.
- 4.
De leden van ABVAKABO en NOVON die op 1 juli 1998 zitting hebben
in de commissie namens ACOP of Ambtenarencentrum, dan wel namens
ABVAKABO of NOVON, behouden hun zetels als vertegenwoordigers
van ACOP dan wel ABVAKABO FNV/NOVON.
Indien deze leden ophouden lid van de commissie te zijn, worden
ze niet vervangen totdat het aantal leden namens ACOP dan wel
ABVAKABO FNV/NOVON in overeenstemming is met het aantal als
genoemd in de bepaling van de samenstelling van de commissie.
Uiterlijk op 1 juli 2002 wordt het aantal leden in
overeenstemming gebracht met de hier geldende bepalingen.
- 5.
Andere vakorganisaties dan bedoeld in het derde lid kunnen
toegelaten worden indien ze representatief geacht kunnen worden.
Een desbetreffend verzoek wordt in het georganiseerd overleg
besproken.
- 6.
Organisaties die tot het georganiseerd overleg zijn toegelaten,
verliezen hun toegang tot dit overleg zodra zij niet meer
voldoende representatief geacht worden.
Samenstelling
Artikel 12:1:1
- 1.
Voor de vertegenwoordiging van het gemeentebestuur in de
commissie, bedoeld in artikel 12:1, wijst het college uit zijn
midden een of meer vertegenwoordigers en hun plaatsvervangers
aan. De aanwijzing geschiedt bij elke nieuwe zittingsperiode van
de raad en voorts telkens ter vervanging van hen die ophouden
lid van het college te zijn.
- 2.
Voor de vertegenwoordiging van de toegelaten organisaties in de
commissie, bedoeld in artikel 12:1, worden per centrale, bedoeld
in artikel 12:1, derde lid, twee leden en hun plaatsvervangers
aangewezen. Deze aanwijzing geschiedt door en uit de
organisaties,welke een minimum aantal ambtenaren tot haar leden
tellen. Indien verschillende organisaties deel uitmaken van een
zelfde centrale, geldt het in de vorige zin bepaalde voor deze
organisaties gezamenlijk. In een nader vast te stellen regeling
wordt het bedoelde minimum aantal ambtenaren bepaald.
Artikel 12:1:2
- 1.
Uiterlijk 1 februari van elk jaar doet elke organisatie, bedoeld
in artikel 12:1:1, tweede lid, aan het college opgaaf van het
aantal der op 1 januari van dat jaar bij haar aangesloten
ambtenaren.
- 2.
Degene, die als lid of als plaatsvervanger door een organisatie
is aangewezen, houdt op dit te zijn zodra hij geen lid van de
organisatie of geen ambtenaar meer is, alsmede indien de
organisatie schriftelijk aan het college doet weten dat zijn
aanwijzing als vertegenwoordiger of plaatsvervanger is
ingetrokken. In deze gevallen wordt zo spoedig mogelijk een
opvolger aangewezen.
Artikel 12:1:3
- 1.
Voorzitter van de commissie is de door het college aangewezen
vertegenwoordiger of bij afwezigheid zijn plaatsvervanger.
- 2.
Het college wijst een ambtenaar, niet behorende tot de
vertegenwoordiging van de organisaties, tot secretaris van de
commissie aan, alsmede diens plaatsvervanger. Zo nodig stelt het
college verder personeel voor het secretariaat ter
beschikking.
- 3.
De secretaris kan aan de besprekingen deelnemen.
Mededeling omtrent CAR en UWO
Artikel 12:1:4
- 1.
Ingeval het LOGA tussen het College voor Arbeidszaken van de
Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de centrales van
overheidspersoneel leidt tot overeenstemming, als gevolg waarvan
de tekst van de CAR wijzigt, doet het college daarvan mededeling
aan de commissie voor georganiseerd overleg.
- 2.
Ten aanzien van gemeenten die zijn aangesloten bij de UWO geldt
dat, ingeval het LOGA, bedoeld in het eerste lid, leidt tot
overeenstemming, als gevolg waarvan de tekst van de UWO wijzigt,
het college daarvan mededeling doet aan de commissie voor
georganiseerd overleg.
Artikel 12:1:5
- 1.
Indien door het bevoegde bestuursorgaan wordt voorgesteld
verandering te brengen in de inrichting van enig
dienstonderdeel, wijziging in de behoefte aan arbeidskrachten
daaronder begrepen, stelt het college het overleg als bedoeld in
artikel 12:2 hiervan op de hoogte.
- 2.
Het college stelt in geval van een ingrijpende verandering in de
inrichting van enig dienstonderdeel regels vast
betreffende:
- a.
de fase waarin ter zake van die verandering het overleg
als bedoeld in artikel 12:2 wordt gevoerd;
- b.
de wijze waarop en de fase waarin de bij die verandering
betrokken ambtenaren worden gehoord;
- c.
de personele gevolgen van die verandering.
- 3.
Over het voornemen al dan niet regels, bedoeld in het vorig lid,
vast te stellen wordt overleg gevoerd als bedoeld in artikel
12:2.
Taak en bevoegdheden
Artikel 12:2
- 1.
De commissie voert overleg over alle aangelegenheden van
algemeen belang voor de rechtstoestand van de ambtenaren met
inbegrip van de algemene regels volgens welke het
personeelsbeleid zal worden gevoerd. De commissie kan niet
overleggen over onderwerpen die voorbehouden zijn aan het LOGA
tussen het College voor Arbeidszaken van de Vereniging van
Nederlandse Gemeenten en de centrales van
overheidspersoneel.
- 2.
Er worden nadere regels gesteld over de werkwijze van de
comissie voor georganiseerd overleg.
- 3.
De nadere regels, bedoeld in het tweede lid, bevatten een
bepaling hoe moet worden gehandeld indien een geschil niet tot
overeenstemming leidt.
Artikel 12:2:1
Besluiten omtrent de onderwerpen, bedoeld in artikel 12:2, eerste
lid, worden door het college en de raad niet genomen, noch
voorstellen daaromtrent gedaan, dan nadat de commissie haar gevoelen
over de concept-besluiten, respectievelijk voorstellen heeft kenbaar
gemaakt.
Artikel 12:2:2
- 1.
De commissie, alsmede de vertegenwoordiging van de organisaties,
is bevoegd aangaande de in artikel 12:2, eerste lid, bedoelde
onderwerpen voorstellen te doen aan het college.
- 2.
Heeft een voorstel betrekking op onderwerpen behorende tot de
bevoegdheid van het college, dan neemt het college daaromtrent
een beslissing. Behoort het voorstel tot de bevoegdheid van de
raad, dan legt het college het voorstel voorzien van zijn advies
ter besluitvorming voor aan de raad.
- 3.
De besluiten, welke worden genomen naar aanleiding van
voorstellen van de commissie, worden meegedeeld aan de
vertegenwoordiging van de organisaties en aan de hoofdbesturen
van de vertegenwoordigde organisaties.
Artikel 12:2:3
- 1.
De commissie kan een subcommissie instellen, bestaande uit door
haar aan te wijzen voorzitter en leden, indien dit voor de
behandeling van een bepaald onderwerp nodig wordt geacht.
- 2.
De secretaris van de commissie is tevens secretaris van de
subcommissie. Hij kan zich doen bijstaan of vervangen door
degenen die ingevolge artikel 12:1:3, tweede lid, ter
beschikking staan.
- 3.
Het bepaalde in artikel 12:2:7 is van overeenkomstige
toepassing.
Vergaderingen
Artikel 12:2:4
- 1.
De commissie vergadert indien de voorzitter dit nodig oordeelt
op door hem te bepalen tijdstippen.
- 2.
Voorts belegt de voorzitter een vergadering indien ten minste
drie leden van de commissie hem dit schriftelijk met opgaaf van
redenen verzoeken en wel uiterlijk binnen één maand na ontvangst
van het verzoek.
Artikel 12:2:5
- 1.
De commissie wordt tijdig, in de regel 14 dagen van tevoren, ter
vergadering opgeroepen. De oproepingsbrief vermeldt zoveel
mogelijk de te behandelen onderwerpen.
- 2.
Een vergadering kan slechts plaatshebben indien de
vertegenwoordiging van het gemeentebestuur aanwezig is en ten
minste de helft van de organisaties is vertegenwoordigd. Wanneer
de vertegenwoordiging van het gemeentebestuur bestaat uit twee
of meer leden van het college kan de vergadering slechts
plaatshebben indien ten minste de helft van de
vertegenwoordiging van het gemeentebestuur aanwezig is en ten
minste de helft van de organisaties is vertegenwoordigd.
- 3.
Indien wegens onvoltalligheid in de zin van het tweede lid een
vergadering niet kan plaatshebben, worden de aan de orde zijnde
onderwerpen door de voorzitter geplaatst op de agenda van een
binnen 14 dagen te houden nieuwe vergadering, in welke
vergadering die onderwerpen in elk geval kunnen worden
behandeld.
Artikel 12:2:6
Elk lid heeft het recht onderwerpen ter behandeling aanhangig te
maken door deze schriftelijk op te geven aan de voorzitter. Deze
stelt die onderwerpen zoveel mogelijk in de eerstvolgende
vergadering aan de orde.
Artikel 12:2:7
- 1.
De vergaderingen zijn niet openbaar.
- 2.
De voorzitter kan hoofden van dienst of andere ambtenaren de
vergadering laten bijwonen. Deze kunnen aan de besprekingen
deelnemen.
- 3.
De vertegenwoordigers van de organisaties kunnen zich laten
bijstaan door een vertegenwoordiger van het hoofdbestuur van hun
organisatie; zij zijn voorts bevoegd de onderwerpen van de
agenda binnen de grenzen van een doelmatige en vertrouwelijke
behandeling van zaken aan voorbespreking in eigen kring te
onderwerpen.
- 4.
De voorzitter kan omtrent het in de vergadering behandelde en
omtrent de inhoud van aan de commissie overgelegde stukken
geheimhouding opleggen. Deze geheimhouding geldt niet ten
opzichte van het college en van de raad, alsmede niet tegenover
de hoofdbesturen van de vertegenwoordigende organisaties.
Artikel 12:2:8
De voorzitter kan op verzoek van ten minste twee leden of zo
dikwijls hij dit nodig acht, de vergadering schorsen voor een door
hem te bepalen tijd.
Artikel 12:2:9
- 1.
Indien in de vergadering moet worden gestemd brengt elke
vertegenwoordiging, bedoeld in artikel 12:1, tweede lid, één
stem uit.
- 2.
De stem van de vertegenwoordiging van het gemeentebestuur wordt
bepaald door hoofdelijke stemming van de aanwezige leden in of
buiten de vergadering. Bij staking van stemmen beslist de stem
van de voorzitter.
- 3.
De stem van de vertegenwoordiging van de organisaties wordt
bepaald door stemming per vertegenwoordigende organisatie,
waarbij voor elke organisatie zoveel stemmen worden uitgebracht
als ambtenaren bij haar zijn aangesloten op de eerste dag van
het lopende jaar, met dien verstande dat voor een organisatie
niet meer stemmen in aanmerking komen dan het totaal aantal
stemmen dat door de andere organisaties gezamenlijk wordt
uitgebracht. Bij staking van stemmen wordt de vertegenwoordiging
geacht tegen te hebben gestemd.
- 4.
Indien een organisatie in de loop van het jaar wordt
vertegenwoordigd, geldt voor de toepassing van het derde lid het
aantal aangesloten ambtenaren op dat tijdstip.
Artikel 12:2:10
Het in de vergadering behandelde wordt zakelijk weergegeven in de
notulen, welke zo spoedig mogelijk in afschrift aan de leden worden
gezonden, tenzij in het reglement, bedoeld in artikel 12:2:11,
anders is bepaald.
Artikel 12:2:11
Indien door de commissie een reglement van orde voor de
vergaderingen wordt vastgesteld, behoeft dit de goedkeuring van het
college.
Advies- en arbitragecommissie
Artikel 12:3:1
De artikelen 12:3:2 tot en met 12:3:8 zijn slechts van toepassing in
die gemeenten die zijn aangesloten bij de advies- en
arbitragecommissie.
Artikel 12:3:2
Voor de toepassing van de artikelen 12:3:4 tot en m e t 12:3:8 wordt
verstaan onder :
- a.
deelnemers aan het overleg: de vertegenwoordiging van het
gemeentebestuur en de vertegenwoordigers van de organisaties
genoemd in artikel 12:1, derde lid;
- b.
advies- en arbitragecommissie: de advies- en
arbitragecommissie ingesteld door het College voor
Arbeidszaken van de Vereniging van Nederlandse
Gemeenten.
Artikel 12:3:3
De artikelen 12:3:4 tot en met 12:3:8 zijn slechts van toepassing op
geschillen inzake aangelegenheden, bedoeld in artikel 12:2, eerste
lid, voor zover die aangelegenheden uitsluitend de rechtstoestand
van ambtenaren betreffen, met inbegrip van de algemene regels
volgens welke het personeelsbeleid zal worden gevoerd.
Artikel 12:3:4
Indien een of meer van de deelnemers aan het overleg tijdens het
overleg tot het oordeel komen dat dit overleg niet zal leiden tot
een uitkomst die de instemming van alle deelnemers aan het overleg
zal hebben, brengen zij dat oordeel binnen zes dagen, nadat zij
daarvan in het overleg blijk hebben gegeven, schriftelijk ter kennis
van de overige deelnemers aan het overleg.
Artikel 12:3:5
- 1.
Binnen tien dagen na de kennisgeving, bedoeld in artikel 12:3:4
, schrijft de voorzitter een vergadering uit van de commissie
voor georganiseerd overleg. De vergadering moet worden gehouden
binnen zeven dagen nadat deze is uitgeschreven.
- 2.
Tenzij door de commissie, bedoeld in het eerste lid, wordt
besloten het overleg voort te zetten dan wel te beëindigen,
wordt in de vergadering nagegaan of overeenstemming bestaat over
de vraag wat het onderwerp en de inhoud van het geschil is en of
een oplossing van det geschil zal worden gezocht door middel van
voortzetting van het overleg nadat het advies is ingewonnen van
de advies- en arbitragecommissie dan wel door onderwerping van
het geschil aan een arbitrale uitspraak van die commissie.
- 3.
Tot het inwinnen van advies zijn - ieder voor zich - de
vertegenwoordiging van het gemeentebestuur en een meerderheid
van alle toegelaten organisaties, als bedoeld in artikel 12.1,
derde en vierde lid, bevoegd.
- 4.
Voor onderwerping van het geschil aan arbitrage is
overeenstemming vereist tussen de vertegenwoordiging van het
gemeentebestuur en de toegelaten organisaties, als bedoeld in
artikel 12:1, derde en vierde lid. Het bepaalde in artikel
12:2:9 is hierbij onverkort van toepassing.
Artikel 12:3:6
- 1.
Binnen zes dagen na de vergadering, bedoeld in artikel 12:3:5 ,
wordt het verzoek om advies ter kennis gebracht van de
voorzitter van de advies- en arbitragecommissie. Het verzoek
wordt ondertekend door de deelnemers aan het overleg die zich
voor inwinning van het advies hebben uitgesproken en bevat
tenminste het onderwerp en de inhoud van het geschil. Indien in
de vergadering bedoeld in artikel 12:3:5 geen overeenstemming is
bereikt tussen alle deelnemers aan het overleg over de vraag wat
het onderwerp en de inhoud van het geschil is, brengen de
overige deelnemers aan het overleg hun visie op het onderwerp en
de inhoud van het geschil eveneens binnen zes dagen na
eerdergenoemde vergadering ter kennis van de voorzitter van de
advies- en arbitragecommissie.
- 2.
Binnen zes dagen na de vergadering bedoeld in artikel 12:3:5
wordt het verzoek om arbitrage ter kennis gebracht van de
voorzitter van de advies- en arbitragecommissie. Het verzoek
daartoe wordt ondertekend door alle deelnemers aan het overleg
en dient ten minste te bevatten:
- a.
het onderwerp en de inhoud van het geschil;
- b.
de standpunten van alle deelnemers aan het overleg
omtrent onderwerp en inhoud van het geschil.
Artikel 12:3:7
Binnen twee weken na ontvangst van het advies wordt het overleg over
het geschil voortgezet.
Artikel 12:3:8
De arbitrale uitspraak van de advies- en arbitragecommissie heeft
bindende kracht.
Artikel 12:3:9
In de gevallen, waarin deze regeling niet voorziet, beslist het
college, na overleg met de commissie van georganiseerd overleg.
13 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN CAR
Artikel 13:1
- 1.
Deze regeling treedt in werking per ... 1
- 2.
Met ingang van de datum waarop deze regeling in werking treedt,
vervallen de bepalingen van het geldende algemeen
ambtenarenreglement danwel van die verordeningen, die tekstueel dan
wel materieel gelijkluidend zijn aan de bepalingen van deze
regeling.
- 3.
Indien de inwerkingtreding van deze regeling ertoe leidt dat
bepalingen uit het geldende algemeen ambtenarenreglement vervallen,
waardoor aanspraken van individuele ambtenaren in neerwaartse of
opwaartse zin worden bijgesteld, vindt overleg plaats over de
gevolgen daarvan.
- 4.
In afwijking van het gestelde in het eerste en tweede lid hebben de
artikelen 10:1, 10:6, 10:15, eerste en tweede lid, 10:19, 10:23,
tweede lid, 11:1, 11:6, zevende en achtste lid, 11:13, eerste en
tweede lid, 11:23, 11:24 en artikel 11:27, tweede lid, terugwerkende
kracht tot en met 1 augustus 1993.
1 De ingangsdatum wordt lokaal ingevuld. LOGA-partijen
zijn overeengekomen dat als uiterste ingangsdatum 1 januari 1996
geldt.
Artikel 13:2
Ten aanzien van degene die per 31 december 1996 geen volledige
betrekking bekleedt, geldt dat de omvang van deze betrekking per 1
januari 1997 naar rato is teruggebracht, tenzij betrokkene heeft
verzocht om handhaving van het aantal uren van de betrekking per 31
december 1996 en dit verzoek niet is afgewezen.
Artikel 13:3
Ten aanzien van de toegekende FLO-uitkeringen, wachtgelden en
uitkeringen ingevolge hoofdstuk 11 die voortduren tot na 1 januari 1997
geldt dat de artikelen 9:2, tweede lid, 10:5, eerste lid en 11:5, eerste
lid, terugwerkende kracht hebben tot en met 1 januari 1997.
14 MEDEZEGGENSCHAP
Artikel 14:1
Aan het begin van iedere zittingsperiode van de OR sluiten de
ondernemer en de (centrale) ondernemingsraad een convenant over de
benodigde inzet voor het OR-werk, de compensatie daarvoor en het
(maximum) aantal zittingstermijnen.
Medezeggenschap in ondernemingen met 35-50 werknemers
Artikel 14:1:1
Gelet op het bepaalde in artikel 5a, eerste lid van de Wet op de
ondernemingsraden (WOR) zijn gemeenten voor hun onderneming of
onderdelen daarvan als bedoeld in artikel 4 van de WOR, verplicht
een ondernemingsraad in te stellen indien en voor zolang in hun
onderneming ten minste 35 personen werkzaam zijn als bedoeld in
artikel 1, tweede en derde lid , van de WOR.
Instelling
Artikel 14:1:2
(vervallen)
Artikel 14:1:3
(vervallen)
Artikel 14:1:4
(vervallen)
Samenstelling
Artikel 14:1:5
(vervallen)
Artikel 14:1:6
(vervallen)
Artikel 14:1:7
(vervallen)
Artikel 14:1:8
(vervallen)
Artikel 14:1:9
(vervallen)
Artikel 14:1:10
(vervallen)
Artikel 14:1:11
(vervallen)
Artikel 14:1:12
(vervallen)
Taak en bevoegdheden
Artikel 14:1:13
(vervallen)
Artikel 14:1:14
(vervallen)
Artikel 14:1:15
(vervallen)
Artikel 14:1:16
(vervallen)
Artikel 14:1:17
(vervallen)
Artikel 14:1:18
(vervallen)
Artikel 14:1:19
(vervallen)
Commissievergaderingen
Artikel 14:1:20
(vervallen)
Artikel 14:1:21
(vervallen)
Artikel 14:1:22
(vervallen)
Artikel 14:1:23
(vervallen)
Artikel 14:1:24
(vervallen)
Artikel 14:1:25
(vervallen)
Artikel 14:1:26
(vervallen)
Artikel 14:1:27
(vervallen)
Artikel 14:1:28
(vervallen)
Artikel 14:1:29
(vervallen)
Artikel 14:1:30
(vervallen)
Overlegvergaderingen
Artikel 14:1:31
(vervallen)
Artikel 14:1:32
(vervallen)
Artikel 14:1:33
(vervallen)
Artikel 14:1:34
(vervallen)
Faciliteiten voor de commissie en haar leden
Artikel 14:1:35
(vervallen)
Artikel 14:1:36
(vervallen)
Artikel 14:1:37
(vervallen)
Artikel 14:1:38
(vervallen)
Voorzieningen
Artikel 14:1:39
(vervallen)
Artikel 14:1:40
(vervallen)
Artikel 14:1:41
(vervallen)
Artikel 14:1:42
(vervallen)
Slotbepaling
Artikel 14:1:43
(vervallen)
Uitbreiding bevoegdheden "kleine" OR
Artikel 14:2:1
(vervallen)
Artikel 14:2:2
(vervallen)
15 OVERIGE RECHTEN EN VERPLICHTINGEN
Paragraaf "Artikel 15:1:1 tot en met 15:1:6 en artikel 15:1:8 zijn
vernummerd tot artikel 15:1a tot en met 15:1g"
Verplichtingen
Artikel 15:1
De ambtenaar is gehouden zijn betrekking nauwgezet en ijverig te
vervullen en zich ook overigens te gedragen zoals een goed ambtenaar
betaamt.
Artikel 15:1:a
De ambtenaar is verplicht de eed of belofte af te leggen die bij
wet, bij instructie of bij besluit van het college is
voorgeschreven.
Persoonlijk gebruik van goederen of diensten
Artikel 15:1:b
Het is de ambtenaar verboden, behoudens toestemming verleend door of
namens het college in bijzondere gevallen, ten eigen bate:
- a.
diensten te laten verrichten door personen in
gemeentedienst;
- b.
aan de gemeente toebehorende eigendommen te gebruiken;
- c.
gebruik te maken van hetgeen hem in of in verband met zijn
betrekking ter kennis is gekomen.
Aannemen van geschenken en gelden
Artikel 15:1:c
Het is de ambtenaar verboden:
- a.
in verband met zijn betrekking vergoedingen, beloningen,
giften of beloften van derden te vorderen, te verzoeken of
aan te nemen, anders dan met toestemming van het
college;
- b.
steekpenningen aan te nemen.
Artikel 15:1:d
- 1.
De ambtenaar is verplicht zich te gedragen naar de maatregelen
van orde die ten aanzien van het verblijf in de kantoren,
werkplaatsen of op andere arbeidsterreinen zijn
vastgesteld.
- 2.
Indien de ambtenaar verhinderd is zijn betrekking te vervullen,
is hij verplicht dit zo spoedig mogelijk mede te delen of te
doen mededelen.
Nevenwerkzaamheden
Artikel 15:1:e
- 1.
De ambtenaar is verplicht aan het college, op een door dit
orgaan te bepalen wijze, opgave te doen van de
nevenwerkzaamheden die hij verricht of voornemens is te gaan
verrichten, die de belangen van de dienst, voorzover deze in
verband staan met zijn functievervulling, kunnen raken
- 2.
Er wordt een registratie gevoerd op basis van de ingevolge het
eerste lid gedane opgaven
- 3.
Het is de ambtenaar verboden nevenwerkzaamheden te verrichten
waardoor de goede vervulling van zijn functie of de goede
functionering van de openbare dienst, voorzover deze in verband
staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn
verzekerd. Omtrent dit verbod kunnen nadere regels worden
gesteld
- 4.
Het college regelt de openbaarmaking van de in het eerste lid
bedoelde nevenwerkzaamheden van de gemeentesecretaris en
directeuren van gemeentelijke diensten en bedrijven, alsmede van
andere ambtenaren aangesteld in een functie waarvoor ter
bescherming van de integriteit van de openbare dienst
openbaarmaking van nevenwerkzaamheden noodzakelijk is.
Melding financiële belangen
Artikel 15:1:f
- 1.
Het college wijst ambtenaren aan die zijn aangesteld in een
functie waaraan in het bijzonder het risico van financiële
belangenverstrengeling of het risico van oneigenlijk gebruik van
koersgevoelige informatie verbonden is.
- 2.
De ambtenaar bedoeld in het eerste lid meldt aan het college, op
een door dit orgaan te bepalen wijze, zijn financiële belangen
respectievelijk bezit van en transacties in effecten, die de
belangen van de dienst, voor zover deze in verband staan met de
functievervulling, kunnen raken.
- 3.
Er wordt een registratie gevoerd van de meldingen bedoeld in het
tweede lid.
- 4.
Het is de ambtenaar verboden financiële belangen te hebben,
effecten te bezitten en transacties in effecten te verrichten
waardoor de goede vervulling van zijn functie of de goede
functionering van de openbare dienst, voorzover deze in verband
staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn
verzekerd. Omtrent dit verbod kunnen nadere regels worden
gesteld.
Aanneming en levering ten behoeve van de openbare dienst
Artikel 15:1:g
- 1.
Het is de ambtenaar verboden middellijk of onmiddellijk deel te
nemen aan aannemingen en leveringen ten behoeve van de openbare
dienst.
- 2.
Het college kan regelen stellen betreffende het deelnemen van de
ambtenaar, middellijk of onmiddellijk, aan aannemingen en
leveringen ten behoeve van anderen.
Artikel 15:1:7
(vervallen)
Verbod op aandeelhouderschap e.d.
Artikel 15:1:9
(vervallen)
Staking bij een particuliere werkgever
Artikel 15:1:10
- 1.
De ambtenaar kan niet worden verplicht, indien bij enig
particulier werkgever een staking is uitgebroken of een
uitsluiting plaats heeft, ter vervanging van stakers of
uitgeslotenen werkzaamheden te verrichten of werknemers bij het
verrichten van werkzaamheden behulpzaam te zijn, tenzij naar het
oordeel van het college zulks met het oog op de openbare
veiligheid of gezondheid of voor de regelmatige functionering
van de openbare dienst van de gemeente noodzakelijk is.
- 2.
Ter zake van de toepassing van het bepaalde in het eerste lid
wordt zo spoedig mogelijk overleg gepleegd in de commissie,
bedoeld in artikel 12:1 tweede lid.
Aanvaarden andere werkzaamheden
Artikel 15:1:11
- 1.
De ambtenaar is verplicht, indien hij daartoe door of namens het
college wordt aangewezen, in tijden van oorlog, oorlogsgevaar of
andere buitengewone omstandigheden andere werkzaamheden te
verrichten dan die welke hij gewoonlijk verricht, mits deze
werkzaamheden strekken ter uitvoering van de taak die de
gemeente in die tijden heeft of zal krijgen, dan wel ertoe
strekken een zo goed en ongestoord mogelijke uitvoering van die
taak te verzekeren.
- 2.
De ambtenaar is verplicht, indien hij daartoe door het college
wordt aangewezen, taken te verrichten in het kader van de Wet
Veiligheidsregio's.
- 3.
In geval van een ramp of crisis als bedoeld in artikel 1 Wet
veiligheidsregio's, is de ambtenaar die is aangewezen op grond
van het tweede lid van dit artikel verplicht de taken in het
kader van de Wet Veiligheidsregio's te verrichten onder leiding
en toezicht van het bevoegd gezag van de veiligheidsregio waar
de ramp of crisis plaatsvindt.
- 4.
De ambtenaar, op grond van het eerste of tweede lid aangewezen,
is te allen tijde verplicht lessen te volgen en deel te nemen
aan oefeningen welke verband houden met zijn in dat lid
aangeduide taak.
- 5.
De aanwijzing, bedoeld in het eerste of tweede lid geschiedt
slechts, indien de persoonlijke omstandigheden van de ambtenaar
zulks redelijkerwijs toelaten.
Vergoeding van schade
Artikel 15:1:12
- 1.
De ambtenaar kan worden verplicht tot gehele of gedeeltelijke
vergoeding van door de gemeente geleden schade, voor zover deze
aan zijn schuld of nalatigheid is te wijten.
- 2.
Het bedrag van de schadevergoeding en de wijze van inhouding
daarvan op zijn bezoldiging worden niet vastgesteld dan nadat de
ambtenaar in de gelegenheid is gesteld zich schriftelijk of
mondeling te verantwoorden en ter zake van de wijze van
inhouding zijn wensen kenbaar te maken.
Plichten rekenplichtige ambtenaar
Artikel 15:1:13
- 1.
De rekenplichtige ambtenaar wordt voor de verplichting tot
aanzuivering van een tekort geheel of gedeeltelijk ontheven
naarmate hij het beheer nauwgezet heeft gevoerd en de nodige
voorzorgen heeft genomen voor de bewaring van gelden en
geldswaardige papieren.
- 2.
Vloeit de verplichting tot aanzuivering van een tekort voort uit
een aansprakelijkheid voor ondergeschikt personeel dan wordt
bovendien in aanmerking genomen in hoeverre hij op de
handelingen van dat personeel deugdelijk toezicht heeft
gehouden.
- 3.
De rekenplichtige ambtenaar is van zijn verantwoordelijkheid
ontheven gedurende de tijd dat hij door ziekte of wettige
afwezigheid zijn beheer niet persoonlijk heeft gevoerd, indien
gedurende die tijd zijn betrekking wordt waargenomen krachtens
aanwijzing door of namens het college.
Klachten van derden
Artikel 15:1:14
(vervallen)
Beoordeling van de ambtenaar
Artikel 15:1:15
- 1.
Het college kan bepalen, dat met inachtneming van door het
college te stellen regelen over de ambtenaar periodiek een
beoordeling wordt uitgebracht omtrent de wijze waarop hij zijn
betrekking vervult en omtrent zijn gedragingen tijdens de
uitoefening van die betrekking.
- 2.
Onverminderd het bepaalde in het eerste lid wordt met de
ambtenaar zijn gedrag besproken tijdens de uitoefening van zijn
betrekking of de wijze waarop hij zijn betrekking vervult, voor
zover deze aanleiding geven tot aanmerkingen, waarbij tevens
aandacht wordt geschonken aan de wijze waarop het gedrag of de
wijze waarop hij zijn betrekking vervult naar het oordeel van
het college verbeterd kan worden.
Dragen van uniform of dienstkleding
Artikel 15:1:16
- 1.
De ambtenaar is verplicht tijdens de vervulling van zijn
betrekking de door het college voor die betrekking of voor
bepaalde werkzaamheden voorgeschreven kleding of uniform en
onderscheidingstekenen te dragen.
- 2.
Het deelnemen aan betogingen en optochten in het voorgeschreven
uniform is de ambtenaar slechts toegestaan, indien daarvoor door
of namens het college toestemming is gegeven.
- 3.
Het is de ambtenaar verboden om bij gekleed gaan in uniform
insignes of andere onderscheidingstekens of in dienst
uniformkledingstukken te dragen, een en ander voor zover die
niet van gemeentewege zijn verstrekt of voorgeschreven of tot
het dragen waarvan niet door het college vergunning is verleend.
Dit verbod is niet van toepassing ten aanzien van ordetekenen
tot het aannemen of dragen waervan door het hoger bestuursorgaan
verlof is verleend.
- 4.
Bij afzonderlijke regeling kunnen regelen worden gesteld
betreffende de verstrekking, reiniging en herstelling van de in
het eerste lid bedoelde kleding.
Standplaats
Artikel 15:1:17
- 1.
Indien het dienstbelang dit eist, kan de ambtenaar de
verplichting worden opgelegd in of meer nabij zijn standplaats
te gaan wonen.
- 2.
Onder standplaats dient te worden verstaan: de gemeente of het
met name genoemde gedeelte van de gemeente, waar de ambtenaar
gewoonlijk zijn werkzaamheden verricht.
- 3.
Het college kan ter uitvoering van het in het eerste lid
bepaalde nadere regels stellen.
Dienstwoning
Artikel 15:1:18
- 1.
De ambtenaar is verplicht, indien hem door het college een
dienstwoning is aangewezen, deze te betrekken en zich ter zake
van de bewoning en het gebruik te gedragen naar de voorschriften
die daaromtrent zijn gesteld.
- 2.
Hij draagt de onderhoudskosten welke volgens de wet en het
plaatselijk gebruik gemeenlijk voor rekening van de huurder
zijn, tenzij terzake een afwijkende regeling is
vastgesteld.
Verbod betreden arbeidsterrein
Artikel 15:1:19
Aan de ambtenaar kan door of namens het college de toegang tot de
kantoren, werkplaatsen of andere arbeidsterreinen, dan wel het
verblijf aldaar worden ontzegd.
Infectieziekten
Artikel 15:1:20
- 1.
De ambtenaar die in contact staat of kort geleden gestaan heeft
met een persoon, die een ziekte heeft, waarvoor ingevolge het
krachtens de Infectieziektenwet bepaalde een nominatieve
aangifteplicht geldt, mag zijn betrekking niet vervullen en
heeft geen toegang tot de dienstgebouwen, -lokalen en -terreinen
voor zolang de hoofdinspecteur of de inspecteur van het
staatstoezicht op de volksgezondheid niet heeft verklaard, dat
hij het gevaar voor overbrenging van een infectieziekte, of het
gevaar dat hij verdacht moet worden te lijden aan zodanige
ziekte, geweken acht.
- 2.
De ambtenaar die verkeert in de in het vorige lid omschreven
situatie, is verplicht daarvan ten spoedigste kennis te geven
aan het college. Hij is gehouden zich te gedragen naar de door
of vanwege het college gegeven aanwijzingen, waaronder die met
betrekking tot het ondergaan van een geneeskundig
onderzoek.
- 3.
De ambtenaar geniet over de tijd, gedurende welke het hem
overeenkomstig het bepaalde in dit artikel verboden is zijn
betrekking te vervullen, zijn volledige bezoldiging.
Artikel 15:1:21
(vervallen)
Reis- en verblijfskosten
Artikel 15:1:22
- 1.
De ambtenaar heeft recht op vergoeding van reis- en
verblijfkosten ter zake van reizen in het belang van de
dienst.
- 2.
Deze vergoeding wordt vastgesteld en uitgekeerd overeenkomstig
de daarvoor door het college gestelde regelen.
Vergoeden van schade
Artikel 15:1:23
- 1.
Aan de ambtenaar wordt de schade aan hem toebehorende kleding en
uitrusting, geen motorrijtuig in de zin van de Wet
Aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen zijnde, vergoed
welke hij buiten zijn schuld of nalatigheid lijdt ten gevolge
van de vervulling van zijn betrekking, voor zover die schade
niet bestaat uit de normale slijtage dier goederen.
- 2.
Aan de ambtenaar wordt schade vergoed aan een aan hem
toebehorend motorrijtuig in de zin van de Wet
aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen welke hij lijdt ten
gevolge van de vervulling van zijn betrekking, tenzij:
- a.
die schade bestaat uit de normale slijtage of
- b.
er sprake is van aan opzet of bewuste roekeloosheid
grenzende verwijtbaarheid of
- c.
de ambtenaar in de regel 10.000 of meer kilometers per
jaar rijdt ten behoeve van de dienst en per kilometer
een vergoeding ontvangt gelijk aan of hoger dan het
belastingvrije bedrag per kilometer.
Gebruik motorrijtuig
Artikel 15:1:24
Het is de ambtenaar slechts toegestaan een hem toebehorend
motorrijtuig in de zin van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering
motorrijtuigen bij de vervulling van zijn betrekking te gebruiken,
indien en voor zover hem daartoe door of namens het college
toestemming is verleend. Aan deze toestemming kunnen bepaalde
voorwaarden worden verbonden.
Artikel 15:1:25
Het college kan bepalen in welke niet elders voorziene gevallen
schadeloosstelling en vergoeding van kosten zullen worden
verleend.
Volgen van een opleiding
Artikel 15:1:26
De ambtenaar is, indien het college dit bepaalt, verplicht zich voor
het volgen van een bijzondere vakopleiding beschikbaar te stellen of
enig ander door het college nader aan te duiden onderwijs te volgen.
De aan het volgen van het in dit artikel bedoelde onderwijs
verbonden kosten komen ten laste van de gemeente.
Artikel 15:1:27
Aan de ambtenaar beneden de leeftijd van 18 jaar wordt, indien hij
dit wenst en voor zolang de belangen van de dienst zich daartegen
niet verzetten, gedurende ten hoogste één dag per week verlof met
behoud van bezoldiging verleend voor het volgen van lessen aan
inrichtingen voor voortgezet, herhalings- of vakonderwijs en
vormingsinstituten voor leerplichtvrije jeugd.
Bijzondere prestaties
Artikel 15:1:28
Wegens buitengewone toewijding of bijzonder loffelijke vervulling
van de betrekking kan aan de ambtenaar, naast een
tevredenheidsbetuiging, een bijzondere beloning worden toegekend in
de vorm van:
Artikel 15:1:29
Ter zake van niet-naleving van bepalingen welke redelijkerwijs niet
kunnen worden geacht de ambtenaar bekend te zijn, worden hem geen
voordelen onthouden of nadelen toegebracht.
Borstvoeding
Artikel 15:1:30
Aan de vrouwelijke ambtenaar, die een borstkind heeft, wordt
gedurende ten hoogste 1 jaar na de geboorte van het kind de
gelegenheid gegeven haar kind te zogen dan wel de borstvoeding te
kolven.
Voorkomen benadeling lid Georganiseerd Overleg
Artikel 15:1:31
De gemeente draagt er zorg voor dat degene die als lid of als
plaatsvervangend lid door een organisatie is aangewezen voor de
commissie bedoeld in artikel 12:1, tweede lid, dan wel activiteiten
vervult waarvoor hij krachtens artikel 6:4:2 buitengewoon verlof kan
genieten, niet uit hoofde van zijn lidmaatschap of activiteiten
wordt benadeeld in zijn positie in de gemeentelijke
organisatie.
Klokkenluiders
Artikel 15:2
- 1.
Het college stelt een regeling vast voor het omgaan met
vermoedens van misstanden.
- 2.
Ambtenaren en door het college aangewezen interne
vertrouwenspersonen die misstanden conform de vast te stellen
regeling aan de orde stellen, mogen niet om die reden worden
ontslagen of anderszins in hun positie binnen de gemeente
benadeeld worden.
16 DISCIPLINAIRE STRAFFEN
Plichtverzuim
Artikel 16:1:1
- 1.
De ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakom of
zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt dan wel bij
herhaling aanleiding geeft tot toepassing te zijnen aanzien van
maatregelen van inhouding, beslag of korting, als bedoeld in de
tweede titel van de Ambtenarenwet, kan deswege disciplinair
worden gestraft.
- 2.
Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van enig voorschrift
als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in
gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Disciplinaire straffen
Artikel 16:1:2
- 1.
Naast de mogelijkheid genoemd in artikel 8:13, kunnen de
volgende disciplinaire straffen worden toegepast:
- a.
- b.
arbeid buiten de voor de betrekking van de ambtenaar
vastgestelde werktijden zonder vergoeding of tegen een
lagere dan de normale vergoeding voor ten hoogste zes
uren met een maximum van drie uren per dag en met dien
verstande dat deze arbeid niet kan worden opgelegd op
zondag en op de voor de ambtenaar geldende kerkelijke
feestdagen;
- c.
vermindering van vakantie met ten hoogste 1/3 van het
aantal uren waarop de ambtenaar voor het desbetreffende
kalenderjaar aanspraak heeft;
- d.
geldboete tot ten hoogste 1% van het bedrag van het
salaris per jaar;
- e.
niet-betaling van het salaris, doch ten hoogste tot een
bedrag overeenkomende met het salaris over een halve
maand;
- f.
stilstand van verhoging van salaris, met uitzondering
van verhogingen als gevolg van algemene loonmaatregelen,
een herwaardering van de betrekking daaronder begrepen,
voor ten hoogste vier jaren;
- g.
vermindering van salaris met ten hoogste het bedrag van
de laatste twee periodieke verhogingen, of, indien aan
de door de ambtenaar beklede betrekking geen schaal is
verbonden, vermindering van het salaris met ten hoogste
5%, een en ander voor de tijd van niet langer dan twee
jaren;
- h.
plaatsing in een andere betrekking, al of niet in een
ander onderdeel van de dienst, voor bepaalde of
onbepaalde tijd en met of zonder vermindering van
bezoldiging;
- i.
schorsing voor een bepaalde tijd zonder of met
gedeeltelijk genot van bezoldiging;
- 2.
De straffen genoemd in het eerste lid, onder a t/m g worden
opgelegd door het college; de straffen genoemd onder h en i,
alsmede de straf genoemd in artikel 8:13, worden opgelegd door
het bestuursorgaan dat bevoegd is tot aanstelling in de
laatstelijk door de ambtenaar vervulde betrekking.
- 3.
Bij het opleggen van een straf kan worden bepaald, dat zij niet
ten uitvoer zal worden gelegd indien de betrokken ambtenaar zich
gedurende de bij het opleggen van de straf te bepalen termijn
niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim als waarvoor
de bestraffing plaatsvindt, noch aan enig ander ernstig
plichtsverzuim en zich houdt aan bij het opleggen van de straf
eventueel te stellen bijzondere voorwaarden.
Verantwoording
Artikel 16:1:3
- 1.
De verantwoording door de ambtenaar geschiedt, indien deze niet
schriftelijk plaatsvindt, ten overstaan van het college of ten
overstaan van een door het college aangewezen vertegenwoordiger.
De verantwoording vindt niet eerder dan 6 maal 24 uur en niet
later dan 12 maal 24 uur plaats. Op verzoek van de ambtenaar kan
van deze termijn worden afgeweken.
- 2.
Geschiedt de verantwoording mondeling, dan wordt daarvan binnen
36 uur proces-verbaal opgemaakt, dat na voorlezing wordt
getekend door hem te wiens overstaan de verantwoording plaats
heeft en door de ambtenaar. Weigert de ambtenaar de
ondertekening, dan wordt daarvan in het proces-verbaal, zo
mogelijk met vermelding van de redenen, melding gemaakt. Een
afschrift van het proces-verbaal wordt de ambtenaar
uitgereikt.
- 3.
Indien de ambtenaar zulks verlangt, worden hij en zijn raadsman
in de gelegenheid gesteld kennis te nemen van de ambtelijke
rapporten of andere bescheiden welke op de hem ten laste gelegde
feiten betrekking hebben.
Artikel 16:1:4
De ambtenaar verstrekt het college een bewijs van ontvangst van het
schriftelijk besluit tot strafoplegging.
Artikel 16:1:5
De straf, behalve die van schriftelijke berisping, wordt niet ten
uitvoer gelegd zolang zij niet onherroepelijk is geworden, tenzij
bij de strafoplegging onmiddellijke tenuitvoerlegging is
bevolen.
17 OPLEIDING EN ONTWIKKELING
Ontwikkeling en mobiliteit
Artikel 17:1
- 1.
De ambtenaar is op de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor
zijn duurzame inzetbaarheid en loopbaanperspectief, waardoor
diens positie op de interne en externe arbeidsmarkt verbetert.
- 2.
In het belang van de organisatie en zichzelf ontwikkelt de
ambtenaar zich door middel van scholing en het opdoen van
werkervaring.
- 3.
De ambtenaar maakt actief gebruik van het gemeentelijk
loopbaanbeleid.
Artikel 17:2
- 1.
Het college begeleidt en ondersteunt de ambtenaar bij het
verbeteren en ontwikkelen van diens inzetbaarheid en mobiliteit.
- 2.
Het college voert een actief intern en extern mobiliteitsbeleid
en onderhoudt loopbaanbeleid, gericht op mobiliteit en
organisatieverandering.
- 3.
Het college wijst de ambtenaar op diens mogelijkheden binnen het
gemeentelijk loopbaanbeleid.
Individueel loopbaanbudget
Artikel 17:3
- 1.
De ambtenaar heeft jaarlijks recht op een loopbaanbudget van €
500.-.
- 2.
Indien bij inwerkingtreding van dit artikel het college een
opleidingsplan heeft vastgesteld dat gelijkwaardige ruimte biedt
aan loopbaanontwikkeling op basis van individuele wensen over
loopbaanactiviteiten gericht op vergroting van inzetbaarheid kan
dit opleidingsplan ongewijzigd worden voortgezet ongeacht het
bepaalde in het eerste lid. Dit na instemming van de
ondernemingsraad.
- 3.
De ambtenaar zet het loopbaanbudget in ten behoeve van
loopbaangerelateerde activiteiten, zoals opleiding, training,
scholing, loopbaanadvies, coaching en ontwikkeling, gericht op
de vergroting van zijn inzetbaarheid en zijn
arbeidsmarktpotentie ten behoeve van een andere functie binnen
of buiten de organisatie.
- 4.
De in het derde lid genoemde activiteiten dienen te zijn
gericht op een reëel loopbaanperspectief.
- 5.
Afspraken over de wijze van besteding van het loopbaanbudget
worden vastgelegd in een (aanvulling op het) persoonlijk
ontwikkelingsplan.
- 6.
Het resterende budget dat na verloop van het kalenderjaar waarin
de aanspraak is opgebouwd niet is benut, komt te vervallen.
- 7.
In afwijking op het bepaalde in het zesde lid kan de ambtenaar
het loopbaanbudget gedurende maximaal drie jaar opsparen, om
daarmee eenmalig een duurdere activiteit te financieren. Dit
wordt vastgelegd in (een aanvulling op) het persoonlijk
ontwikkelingsplan
- 8.
Indien na toepassing van het bepaalde in het zevende lid na
verloop van de overeengekomen periode het budget niet of niet
volledig is benut komt het resterende budget te vervallen.
- 9.
Dit artikel is geldig in 2013, 2014 en 2015.
Persoonlijk ontwikkelingsplan
Artikel 17:4
- 1.
Naast de afspraken over het individueel loopbaanbudget leggen
het college en de ambtenaar in een persoonlijk ontwikkelingsplan
de afspraken vast over de loopbaanontwikkeling en de vereiste
kennis en vaardigheden van de ambtenaar, alsmede een in dat
kader door hem te volgen opleiding en de te ondernemen
activiteiten.
- 2.
Het persoonlijk ontwikkelingsplan wordt ten minste een keer per
drie jaar opgesteld en door het college vastgesteld.
- 3.
Een te volgen opleiding en de te ondernemen activiteiten passen
in de doelstellingen, criteria en budgettaire voorwaarden van
het gemeentelijk opleidingsbeleid, zoals neergelegd in het door
het college vastgestelde opleidingsplan.
- 4.
De kosten die gemaakt worden in het kader van de in het
persoonlijk ontwikkelingsplan opgenomen opleiding en
activiteiten worden door het college vergoed.
- 5.
In het persoonlijk ontwikkelingsplan worden afspraken
vastgelegd met betrekking tot benodigd verlof en eventuele
verdere medewerking van de zijde van de werkgever die de
ambtenaar in staat moeten stellen de gemaakte afspraken uit te
voeren.
- 6.
In het persoonlijk ontwikkelingsplan worden afspraken
vastgelegd met betrekking tot een of meer van de volgende
onderwerpen:
- -
de keuze van opleidingsvorm of instituut, alsmede de
redelijkerwijs te maken kosten;
- -
de periode gedurende welke een studie gevolgd zal
worden;
- -
de minimaal te behalen resultaten en te maken
voortgang;
- -
de omstandigheden onder welke een te volgen studie kan
worden onderbroken of gestopt;
- -
de gehele of gedeeltelijke terugbetaling van de genoten
vergoeding bij het voortijdig afbreken van een studie
door de ambtenaar;
- -
de gehele of gedeeltelijke terugbetaling van de genoten
vergoeding bij het verlaten van de gemeentelijke dienst
binnen een te bepalen periode na afronding van de
studie;
- -
eventuele andere ondenverpen die van belang zijn voor
een goede uitvoering van de gemaakte afspraken.
Loopbaanadvies
Artikel 17:5
De ambtenaar heeft na elke periode van vijf jaar recht op
loopbaanadvies bij een door het college aangewezen interne of
externe deskundige.
Artikel 17:6
In het persoonlijk ontwikkelingsplan van en het
functioneringsgesprek met een ambtenaar van 50 jaar en ouder stelt
het college zijn belasting en belastbaarheid aan de orde. Zonodig
worden naar aanleiding hiervan afspraken gemaakt over aanpassingen
in het individuele takenpakket.
Flankerend beleid
Artikel 17:7
Het college stelt vast welke mobiliteitsbevorderende voorzieningen
beschikbaar kunnen worden gesteld aan ambtenaren die zich in een
Van-werk-naar-werk-traject bevinden.
18 VERPLAATSINGSKOSTEN
Begripsomschrijvingen
Artikel 18:1:1
- 1.
Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:
- a.
betrokkene: de ambtenaar of gewezen ambtenaar in de zin
van de CAR;
- b.
woongebied: een door het college aan te wijzen gebied
aansluitend aan het grondgebied van de gemeente;
- c.
standplaats: de gemeente of het met name genoemde deel
daarvan, waar de ambtenaar gewoonlijk zijn verkzaamheden
verricht;
- d.
gezinsleden: de echtgenoot, geregistreerde partner van
de betrokkene en de kinderen, stief- en pleegkinderen
van de betrokkene en/of van de echtgenoot,
geregistreerde partner, voor zover zij samenwonen;
- e.
eigen huishouding voeren: het zelfstandig en voor eigen
rekening bewonen van woonruimte, voorzien van eigen
meubilair en stoffering, een en ander ter beoordeling
van het bestuursorgaan;
- f.
berekeningsbasis: het twaafvoud van de bezoldiging - in
de zin van artikel 3:1, dan wel hetgeen daarmede
overeenkomt ingeval dat artikel niet op hem van
toepassing is - die betrokkene geniet op het
berekeningstijdstip, vermeerderd met de aanspraak op de
vakantieuitkering en in voorkomende gevallen vermeerderd
met:
- 1.
genoten wachtgeld of uitkering krachtens
hoofdstuk 10 of 11 of een genoten
werkloosheidsuitkering krachtens de WW en
eventueel hoofdstuk 10a;
- 2.
genoten uitkering krachtens dan wel
overeenkomstig hoofdstuk 9 of het FPU-reglement
basis- en aanvullende uitkering:
- 3.
genoten herplaatsingstoelage hoofdstuk 12 van
het pensioenreglement;
- g.
berekenings tijdstip:
1e datum waarop de betrokkene verhuist;
2e indien de betrokkene verhuist voor de datum dat de
functie feitelijk wordt vervuld, de datum van ingang van
de functievervulling;
3e bij het overlijden of ontslag van de betrokkene, de
datum waarop laatstelijk bezoldiging werd genoten;
- h.
verplaatsen en verplaatsing: veranderen
onderscheidenlijk verandering van de standplaats van de
betrokkene in opdracht van het bestuursorgaan;
- i.
verplaatsingskostenvergoeding: tegemoetkoming in de
kosten van een verplaatsing, danwel van een verhuizing
voortvloeiende uit indiensttreding of ontslag, ofwel een
tegemoetkoming in reis- en pensionkosten voor de periode
dat de verhuizing nog niet heeft plaatsgevonden;
- j.
dienstwoning: de door het bestuursorgaan aan de
betrokkene in verband met de uitoefening van zijn
functie aangewezen woning;
- 2.
Bij de toepassing van dit hoofdstuk wordt artikel 1:2:1 in acht
genomen.
Tegemoetkoming verhuiskosten
Artikel 18:1:2
- 1.
De betrokkene, die vanwege het dienstbelang de verplichting is
opgelegd om in of meer nabij zijn standplaats te gaan wonen, als
bedoeld in artikel 15:1:17, tweede lid, wordt een tegemoetkoming
in verhuiskosten verleend.
- 2.
De betrokkene die in verband met een indiensttreding is verhuisd
en aan wie binnen twee jaar na verhuizing ontslag op verzoek
wordt verleend of die ten gevolge van aan hem te wijten feiten
of omstandigheden binnen twee jaren na de verhuizing wordt
ontslagen, dient de hem toegekende tegemoetkoming in
verhuiskosten terug te betalen. Overgang zonder onderbreking
naar een andere tak van dienst van dezelfde gemeente of naar een
van haar bedrijven of instellingen wordt niet als ontslag op
verzoek beschouwd.
- 3.
De tegemoetkoming in verhuiskosten wordt aan de betrokkene, die
in verband met een indiensttreding dient te verhuizen, slechts
verleend, indien hij schriftelijk heeft verklaard dat een
verplichting tot terugbetalen als bedoeld in het vorige lid hem
bekend is.
Artikel 18:1:3
- 1.
De betrokkene, die in opdracht van het bestuursorgaan, anders
dan in verband met een verplaatsing of indiensttreding, een
dienstwoning betrekt of verlaat, wordt een tegemoetkoming in
verhuiskosten verleend.
- 2.
Indien het verlaten van een dienstwoning samenhangt met een
ontslag op verzoek anders dan een ontslag op verzoek met recht
op uitkering voor vervroegd uittreden, of met een ontslag als
gevolg van aan betrokkene te wijten feiten of omstandigheden en
het ontslag niet ingaat binnen twee jaren nadat de dienstwoning
is betrokken, kan een gedeeltelijke tegemoetkoming in
verhuiskosten worden verleend.
- 3.
Indien het verlaten van een dienstwoning verband houdt met het
overlijden van de betrokkene, wordt een tegemoetkoming in
verhuiskosten verleend aan de nagelaten gezinsleden.
- 4.
Bij toepassing van het tweede en derde lid wordt een vergoeding
in de verhuiskosten, bedoeld in artikel 18:1:5, eerste lid,
verleend, met dien verstande dat deze vergoeding niet meer
bedraagt dan die waarop aanspraak zou bestaan bij verhuizing
binnen het woongebied.
Artikel 18:1:4
Geen tegemoetkoming in verhuiskosten ingevolge de artikelen 18:1:2
en 18:1:3 wordt verleend, indien de verhuizing niet heeft
plaatsgevonden binnen twee jaar nadat de verplichting tot verhuizen
is opgelegd dan wel na de datum van het ontslag, het overlijden of
de verplaatsing.
Artikel 18:1:5
- 1.
De tegemoetkoming in verhuiskosten kan slechts bestaan uit:
- a.
een bedrag voor de kosten van transport van de bagage
en van de inboedel van de betrokkene en zijn gezinsleden
naar de nieuwe woning, waaronder begrepen de kosten van
het in- en uitpakken van breekbare zaken;
- b.
een bedrag voor dubbele woonkosten, gelijk aan de
noodzakelijk te maken kosten, met een maximum van €
292,68 per maand met dien verstande dat de
tegemoetkoming ten hoogste voor vier maanden wordt
verleend;
- c.
een bedrag voor alle andere direct uit de verhuizing
voortvloeiende kosten, met een maximum van €
5.853,12.
- 2.
Indien de betrokkene op de dag van de verhuizing een eigen
huishouding voert, wordt het bedrag bedoeld in het eerste lid,
onderdeel c, voor zover bij of krachtens dit artikel niet anders
is bepaald, gesteld op een tegemoetkoming van 3% van de
berekeningsbasis voor ieder woon- of slaapvertrek, tot een
maximum van vier van deze vertrekken, die de achtergelaten
woning telt, met dien verstande dat het bedrag een ingevolge
artikel 18:1:7a, nader vast te stellen maximum niet mag
overschrijden.
- 3.
Indien het betreft een verhuizing van een gezin, waarin de
echtgenoten, geregistreerde partners beide betrokkene zijn in de
zin van dit hoofdstuk en afzonderlijk opdracht hebben om te
verhuizen of zijn verplaatst, wordt voor beide betrokkenen de
berekeningsbasis vastgesreld. Ingeval beide betrokkenen een
deeltijdbetrekking hebben en niet tevens een deeltijdbetrekking
bij een andere werkgever die aanspraak geeft op een
tegemoetkoming in verhuiskosten, wordt de berekeningsbasis
vastgesteld als ware er sprake van een voltijdbetrekking. De
tegemoetkoming wordt toegekend op grond van de hoogste
berekeningsbasis.
- 4.
Indien de betrokkene geen eigen huishouding voert, wordt geen
tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid, onder c, verleend.
Indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan
voor deze kosten niettemin een tegemoetkoming worden verleend
van 3% van de berekeningsbasis.
Tegemoetkoming woon- werkverkeer
Artikel 18:1:6
- 1.
De betrokkene die vanwege het dienstbelang de verplichting is
opgelegd om in of meer nabij zijn standplaats te gaan wonen,
zoals bedoeld in artikel 15:1:17 en daarin, ondanks alle
pogingen daartoe, niet slaagt heeft aanspraak op een vergoeding
van de kosten voor het dagelijks reizen tussen de woning en de
plaats van tewerkstelling, zolang hij bij de verhuizing in
aanmerking zou kunnen komen voor een tegemoetkoming in de
verhuiskosten.
- 2.
Een betrokkene als bedoeld in het eerste lid, die naar het
oordeel van het bestuursorgaan niet dagelijks heen en weer kan
reizen, heeft, tenzij van gemeentewege al dan niet tegen
betaling in huisvesting wordt voorzien, aanspraak op een
tegemoetkoming in de pensionkosten voor verblijf in een pension
in of nabij het gebied als bedoeld in artikel 15:1:17, benevens
een tegemoetkoming voor ten hoogste eenmaal per week in de
reiskosten naar de plaats waar hij metterwoon nog gevestigd
is.
- 3.
Indien een betrokkene als bedoeld in het eerste en tweede lid,
naar het oordeel van het bestuursorgaan niet alles, wat
redelijkerwijs van hem mag worden verwacht, heeft gedaan om zo
spoedig mogelijk te verhuizen, komt hij niet langer in
aanmerking voor tegemoetkomingen als bedoeld in het eerste en
tweede lid.
- 4.
Een betrokkene die een functie voor betrekkelijk korte duur
bekleedt of voor betrekkelijk korte duur elders is geplaatst en
als gevolg daarvan niet behoeft te verhuizen kan een
tegemoetkoming in de reiskosten als bedoeld in het eerste lid
worden verleend, dan wel een tegemoetkoming overeenkomstig het
tweede lid, indien de betrokkene naar het oordeel van het
bestuursorgaan niet dagelijks heen en weer kan reizen.
Hoogte tegemoetkoming
Artikel 18:1:7
- 1.
De tegemoetkoming in reiskosten bedoeld in artikel 18:1:6,
eerste en vierde lid, is gelijk aan de gemaakte kosten van het
openbaar vervoer op basis van het tarief van de tweede
klasse.
- 2.
De vergoeding die plaatsvindt op basis van het eerste lid is,
voor dat deel dat gebruik wordt gemaakt van de trein,
gemaximeerd op het bedrag van € 3.708 per jaar.
- 3.
De betrokkene die met de trein reist en van de woning of het
pension met het ander (aansluitend) openbaar vervoer naar het
eerst mogelijke station kan reizen maar van dit openbaar vervoer
geen gebruik maakt en in plaats daarvan met eigen vervoer naar
dat station reist, ontvangt een tegemoetkoming van € 97,82 op
jaarbasis.
- 4.
De tegemoetkoming in reiskosten bedoeld in artikel 18:1:6,
eerste en vierde lid, is, indien het college de plaats van
tewerkstelling van een betrokkene heeft aangewezen als een
plaats van tewerkstelling die niet per openbaar vervoer is te
bereiken, of indien de betrokkene behoort tot een aangewezen
groep voor wie de plaats van tewerkstelling vanwege de
opgedragen werktijden niet per openbaar vervoer is te bereiken,
€ 0,16 per kilometer met een maximum van 20 kilometer enkele
reis.
- 5.
De betrokkene, die naar het oordeel van het college de plaats
van tewerkstelling met het openbaar vervoer kan bereiken maar
daarvan geen gebruik maakt, heeft aanspraak op een
tegemoetkoming van 25% van de tegemoetkoming bedoeld in het
vierde lid.
Artikel 18:1:7a
(Vervalt)
Niet verhuisplichtig, toch een tegemoetkoming
woon-werkverkeer
Artikel 18:1:8
Indien het bevoegde gezag de plaats van tewerkstelling van een
betrokkene die niet conform artikel 15:1:17 verhuisplichtig is,
heeft aangewezen als een plaats van tewerkstelling die niet met het
openbaar vervoer is te bereiken, of indien de betrokkene behoort tot
een aangewezen groep voor wie de plaats van tewerkstelling vanwege
de opgedragen werktijden niet per openbaar vervoer is te bereiken,
wordt aan de betrokkene voor de gehele duur van het dienstverband
een vergoeding per afgelegde kilometer verstrekt. De hoogte van deze
vergoeding wordt vastgesteld door het bevoegde gezag.
Pensionkosten
Artikel 18:1:9
- 1.
De tegemoetkoming in pensionkosten als bedoeld in artikel
18:1:6, tweede lid, bedraagt voor de betrokkene die gewoonlijk
met gezinsleden samenwoont 90% en voor de overige betrokkenen
60% van de betaalde pensionkosten, voor zover deze kosten niet
uitgaan boven de door het bestuursorgaan redelijk geoordeelde
pensionkosten.
- 2.
De tegemoetkoming in reiskosten voor gezinsbezoek dan wel voor
het bezoeken van de plaats waar betrokkene nog is gehuisvest is
gelijk aan de kosten van het gebruik van het openbaar vervoer en
wel naar het tarief van de laagste klasse.
Duur tegemoetkoming reis- en pensionkosten
Artikel 18:1:10
- 1.
De tegemoetkoming ingevolge het bepaalde in de artikelen 18:1:7
en 18:1:9 wordt voor de eerste keer voor niet langer dan zes
maanden verleend. Het bevoegde gezag kan deze termijn op verzoek
van betrokkene telkens voor niet langer dan zes maanden
verlengen.
- 2.
Geen aanspraak op tegemoetkoming in reis- en/of verblijfkosten
bestaat indien de declaratie van de in een kalendermaand
gemaakte kosten conform artikel 18:1:7 eerste lid en artikel
18:1:14, in geval wordt gekozen voor het vergoedingssysteem
zoals dat gold vóór 1 juli 2004, niet binnen drie maanden na die
kalendermaand bij het bevoegde gezag is ingediend.
- 3.
Het bevoegd gezag is bevoegd te bepalen dat de tegemoetkomingen
vastgesteld op basis van artikel 18:1:7 eerste lid en artikel
18:1:14 maandelijks zonder declaratie worden uitbetaald met
inachtneming van een korting op de bedragen van 6%.
Procedure tegemoetkoming verhuiskosten
Artikel 18:1:11
- 1.
De aanvraag voor een tegemoetkoming in verhuiskosten dient voor
de datum van de verhuizing bij het bestuursorgaan te zijn
ingediend.
- 2.
Zo spoedig mogelijk na de verhuizing doch in ieder geval binnen
zes maanden daarna doet de betrokkene bij het bestuursorgaan
opgave van de kosten als bedoeld in artikel 18:1:5, eerste lid,
onder b.
Voorschot
Artikel 18:1:12
Het bestuursorgaan kan ter zake van dit hoofdstuk bedoelde
tegemoetkomingen een voorschot verlenen.
Slotbepaling
Artikel 18:1:13
Het college kan voor zover nodig in afwijking van de bij of
krachtens dit hoofdstuk gestelde regels beslissen in individuele
gevallen, waarin deze regelen naar het oordeel van het college niet
of niet naar redelijkheid voorzien.
Overgangsrecht
Artikel 18:1:14
De betrokkene aan wie voor 1 juli 2004 een tegemoetkoming
woon-werkverkeer op grond van artikel 18:1:7, vierde lid zoals dat
luidde voor 1 juli 2004, is toegekend, heeft gedurende de periode
van maximaal twee jaar, welke ingaat op het moment van toekenning,
recht op een tegemoetkoming woon-werkverkeer conform de
vergoedingssystematiek zoals die gold voor 1 juli 2004. Indien de
vergoedingssystematiek zoals die geldt vanaf 1 juli 2004 financieel
voordeliger is voor deze betrokkene, dan heeft hij recht op een
tegemoetkoming conform de laatstgenoemde vergoedingssystematiek.
Indien de medewerker gehoor heeft gegeven aan de verhuisplicht, dan
vervalt de tegemoetkoming woon-werkverkeer.
19 RECHTSPOSITIEREGELING VRIJWILLIGERS BIJ DE GEMEENTELIJKE
BRANDWEER
§ 1 Algemene bepalingen
Werkingssfeer
Artikel 19:1
Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar die door het
college aangesteld is als vrijwilliger bij de gemeentelijke
brandweer.
Begripsbepaling
Artikel 19:2
Hoofdwerkgever: de werkgever waarbij de vrijwilliger in
loondienst is.
Overleg met vakorganisaties
Artikel 19:3
Het overleg over de aangelegenheden die van algemeen belang zijn
voor de rechtstoestand van de vrijwilligers vindt plaats in de
op grond van artikel 12:1, tweede lid, van de CAR ingestelde
commissie voor georganiseerd overleg. Dit geldt ook voor de
algemene regels volgens welke het personeelsbeleid gevoerd zal
worden.
Informatievoorziening aan de vrijwilliger
Artikel 19:4
- 1.
De vrijwilliger ontvangt op zijn verzoek kosteloos een
exemplaar van dit hoofdstuk, van de wijzigingen daarvan en
van alle andere schriftelijke regels die hij bij de
uitvoering van zijn werkzaamheden heeft na te leven.
- 2.
De vrijwilliger die regels heeft na te leven die niet
schriftelijk zijn vastgesteld wordt hierover naar behoren
geïnformeerd.
Informatievoorziening aan derden
Artikel 19:5
Een exemplaar van dit hoofdstuk, van de wijzigingen daarvan en
van alle regels die ter uitvoering van artikel 125 van de
Ambtenarenwet voor de vrijwilliger worden getroffen met inbegrip
van de wijzigingen daarop, worden kosteloos ter beschikking
gesteld aan:
- -
de vakorganisaties die deelnemen aan het georganiseerd
overleg bedoeld in artikel 19:3, eerste lid;
- -
ieder ander die daarvoor naar het oordeel van het
college in aanmerking komt.
§ 2 Aanstelling en bevordering
Aanstelling in vaste of tijdelijke dienst
Artikel 19:6
- 1.
Het college kan de vrijwilliger aanstellen in vaste dienst,
of in tijdelijke dienst voor een bepaalde periode.
- 2.
Een aanstelling in tijdelijke dienst wordt alleen verleend
bij wijze van proef.
- 3.
Een aanstelling in tijdelijke dienst wordt voor een periode
van maximaal twee jaar verleend. In bijzondere gevallen kan
de tijdelijke aanstelling verlengd worden met een periode
van ten hoogste een jaar.
- 4.
Het college verleent de vrijwilliger een vaste aanstelling
zodra de maximale termijn voor een tijdelijke aanstelling
verstreken is, tenzij de proef niet geslaagd is.
Voorwaarden voor aanstelling
Artikel 19:7
- 1.
Voor aanstelling als vrijwilliger kunnen alleen die personen
in aanmerking komen die voldoen aan de eisen die het Besluit
personeel veiligheidsregio’s daarvoor stelt.
- 2.
Degene die in aanmerking wil komen voor aanstelling als
vrijwilliger voldoet bovendien aan de volgende
voorwaarden:
- a.
hij beschikt over de voor de brandweerdienst
vereiste karaktereigenschappen;
- b.
hij is door de aard en de plaats van zijn dagelijkse
werkzaamheden en de ligging van zijn woning, in
staat om zijn taak bij de gemeentelijke
brandweerdienst naar behoren te vervullen;
- c.
hij is ten minste 18 jaar.
Artikel 19:7a
- 1.
Het college kan bepalen dat voor bepaalde functies, waarbij
aan de vervulling van de functie bijzondere eisen op het
punt van medische geschiktheid moeten worden gesteld,
aanstelling alleen mogelijk is na een geneeskundig onderzoek
gericht op de te vervullen betrekking, waaruit blijkt dat
tegen het vervullen van de betrekking uit medisch oogpunt
geen bezwaren bestaan. Het geneeskundig onderzoek wordt
ingesteld door de geneeskundige(n), daartoe aangewezen door
het college.
- 2.
De kosten van het geneeskundig onderzoek komen ten laste van
de gemeente.
Bericht van aanstelling
Artikel 19:8
- 1.
De vrijwilliger ontvangt voor indiensttreding kosteloos een
bericht van aanstelling. Hierin wordt vermeld:
- a.
de naam, voornamen, geboorteplaats en geboortedatum
van de vrijwilliger:
- b.
de duur van de aanstelling; bij een tijdelijke
aanstelling wordt de periode waarvoor de aanstelling
is aangegaan zo nauwkeurig mogelijk omschreven;
- c.
de ingangsdatum van de aanstelling;
- d.
de functie waarin de vrijwilliger is aangesteld en
de vergoeding die aan hem wordt toegekend.
- 2.
Het college deelt wijzigingen in de punten b tot en met d zo
spoedig mogelijk, kosteloos, mee aan de vrijwilliger.
Bevordering
Artikel 19:9
Het college kan een vrijwilliger alleen tot een hogere functie
bevorderen wanneer hij voldoet aan de eisen die het Besluit
personeel veiligheidsregio’s daarvoor stelt. In het besluit tot
bevordering worden ten minste de nieuwe functie en de daaraan
verbonden vergoeding vermeld.
Medische keuring
Artikel 19:10
De vrijwilliger die in verband met de uitoefening van zijn
werkzaamheden aan bijzonder gevaar voor zijn gezondheid
blootstaat, dan wel voor een goede invulling van zijn betrekking
aan bijzondere gezondheidseisen moet voldoen, is verplicht zich
aan een periodiek geneeskundig onderzoek te onderwerpen, indien
dat naar het oordeel van het college, na overleg met de
arbo-arts, noodzakelijk is.
§ 3 Relatie hoofdwerkgever
Informatie over hoofdwerkgever
Artikel 19:11
- 1.
De vrijwilliger die in loondienst is verstrekt het college
bij indiensttreding de contactgegevens van zijn
hoofdwerkgever en informeert het college over zijn
werktijden aldaar. De vrijwilliger informeert het college zo
spoedig mogelijk over wijzigingen.
- 2.
De vrijwilliger die werkzaam is als zelfstandig ondernemer
informeert het college bij zijn indiensttreding hierover en
verstrekt gegevens over de aard van zijn werkzaamheden en
het tijdsbeslag daarvan. De vrijwilliger informeert het
college zo spoedig mogelijk over wijzigingen.
Informatie aan hoofdwerkgever
Artikel 19:12
De vrijwilliger bericht zijn hoofdwerkgever zo spoedig mogelijk
na indiensttreding dat:
- a.
hij aangesteld is als vrijwilliger bij de
brandweer;
- b.
hij tijdens werktijd ingezet kan worden voor
brandweerwerkzaamheden;
- c.
de Arbeidstijdenwet van toepassing is op zijn
werkzaamheden voor de brandweer en dat bij de
vaststelling van zijn werktijden hier rekening mee
gehouden moet worden;
- d.
de gemeente hem een vergoeding verstrekt voor
brandweeractiviteiten tijdens werktijd;
- e.
ingeval van ziekte als gevolg van een dienstongeval bij
de brandweer, de hoofdwerkgever recht heeft op een
vergoeding.
§ 4 Vergoedingen
Vergoeding
Artikel 19:13 Vergoeding
- 1.
De vrijwilliger ontvangt zolang de aanstelling duurt een
vergoeding overeenkomstig de regels van dit hoofdstuk en
bijlage IIb van de CAR-UWO.
- 2.
In afwijking van het eerste lid, ontvangt de medewerker die
vanaf 31 december 1979 onafgebroken ambtenaar en als
vrijwilliger werkzaam is, zolang de aanstelling duurt een
vergoeding overeenkomstig de regels van dit hoofdstuk en
bijlage IIc van de CAR-UWO.
Jaarvergoeding
Artikel 19:14
- 1.
De vrijwilliger ontvangt elk kalenderjaar een
jaarvergoeding.
- 2.
De jaarvergoeding wordt vastgesteld op het bedrag dat in de
bijlage, genoemd in artikel 19:13 is vermeld achter de
functiecategorie, behorende bij de functie waarin de
vrijwilliger is aangesteld, in de tweede kolom.
- 3.
In de jaarvergoeding is een netto-bedrag opgenomen van €
136, ter vergoeding van onkosten die worden gemaakt in
verband met de beroepsuitoefening.
- 4.
In de jaarvergoeding voor de officieren is tevens een
netto-onkostenvergoeding opgenomen van € 2 per in het kader
van de beroepsuitoefening verrichte activiteit niet zijnde
brandbestrijding of andere hulpverlening.
Vergoeding voor oefeningen, cursussen en overige
werkzaamheden
Artikel 19:15
- 1.
De vrijwilliger die deelneemt aan een oefening, een cursus
volgt met toestemming van het college, of in opdracht van
het college overige werkzaamheden verricht heeft recht op
een vergoeding.
- 2.
De vergoeding wordt vastgesteld aan de hand van het
uurbedrag dat in de bijlage, genoemd in artikel 19:13 staat
vermeld achter de functie waarin de vrijwilliger is
aangesteld, in de derde kolom. Wanneer de vergoeding op nul
is gesteld heeft de vrijwilliger voor die activiteit geen
recht op vergoeding.
- 3.
In de uurvergoeding genoemd in het tweede lid is een
netto-onkostenvergoeding opgenomen van € 2 per activiteit
voor vrijwilligers niet zijnde officieren.
Vergoeding voor daadwerkelijke brandbestrijding en
hulpverlening
Artikel 19:16
- 1.
De vrijwilliger die zich, na hiertoe opgeroepen te zijn,
bezighoudt met daadwerkelijke brandbestrijding en
hulpverlening ontvangt hiervoor een vergoeding.
- 2.
De vergoeding wordt vastgesteld aan de hand van het
uurbedrag dat in de bijlage, genoemd in artikel 19:13 staat
vermeld achter de functiecategorie, behorende bij de functie
van de vrijwilliger, in de vierde kolom.
- 3.
In de uurvergoeding genoemd in het tweede lid is een
netto-onkostenvergoeding opgenomen van € 2 per activiteit
voor vrijwilligers niet zijnde officieren.
Vergoeding voor langdurige aanwezigheid
Artikel 19:17
- 1.
De vrijwilliger die, in opdracht van het college, vijf uur
of langer ingezet wordt voor oefeningen, cursussen of
overige brandweerwerkzaamheden, ontvangt een vergoeding voor
langdurige aanwezigheid. De vergoeding wordt vastgesteld aan
de hand van het uurbedrag dat in bijlage, genoemd in artikel
19:13 staat vermeld achter de functiecategorie, behorende
bij de functie waarin de vrijwilliger is aangesteld, in de
vijfde kolom.De vrijwilliger die, in opdracht van het
college, vijf uur of langer ingezet wordt voor oefeningen,
cursussen of overige brandweerwerkzaamheden, ontvangt een
vergoeding voor langdurige aanwezigheid. De vergoeding wordt
vastgesteld aan de hand van het uurbedrag dat in bijlage,
genoemd in artikel 19:13 staat vermeld achter de
functiecategorie, behorende bij de functie waarin de
vrijwilliger is aangesteld, in de vijfde kolom.
- 2.
Wanneer de vergoeding op nul is gesteld heeft de
vrijwilliger geen recht op een vergoeding voor langdurige
aanwezigheid.
- 3.
De vergoeding voor langdurige aanwezigheid wordt alleen
verstrekt over die uren waarin de vrijwilliger daadwerkelijk
geoefend heeft, een cursus gevolgd heeft of overige
brandweerwerkzaamheden verricht heeft.
Consignatievergoeding
Artikel 19:18
De vrijwilliger die zich ter beschikking moet houden om
opgeroepen te worden voor werkzaamheden ontvangt een
consignatievergoeding.
Deze vergoeding bedraagt:
- a.
per uur 16% van het bedrag genoemd in kolom drie van de
bijlagen, genoemd in artikel 19:13 op zondagen,
nieuwjaarsdag, tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, tweede
Pinksterdag, de beide Kerstdagen, de dag waarop de
verjaardag van de koningin wordt gevierd en iedere
andere dag die daarnaast door het college wordt
aangewezen als feestdag;
- b.
per uur 10% van het bedrag genoemd in kolom drie van de
bijlagen, genoemd in artikel 19:13 voor alle overige
dagen.
Kazerneringsdienst
Artikel 19:19
Het college kan bij lokale regeling regels stellen over de
vergoeding van kazerneringsdiensten.
Vergoeding tijdens en in verband met zwangerschap
Artikel 19:20
- 1.
De vrijwilliger bedoeld in artikel 19:29 heeft gedurende de
periode dat zij niet ingezet wordt in de repressieve
brandweerdienst, of niet deelneemt aan oefeningen recht op
doorbetaling van de vergoedingen bedoeld in artikel 19:15
tot en met 19:18.
- 2.
De hoogte van deze vergoeding wordt berekend op basis van
het bedrag dat de vrijwilliger gemiddeld over het kwartaal
voorafgaand aan de eerste dag van het verlof ontvangen
heeft. Indien het arbeidspatroon in deze periode sterk
afwijkt van het gebruikelijke, past het college deze
berekening toe op een kalenderkwartaal waarin wel sprake was
van een gebruikelijk arbeidspatroon.
Opleidingskosten
Artikel 19:21
Het college vergoedt de kosten van het volgen van een opleiding
of een cursus, deelname aan examens en het bijwonen van
bijeenkomsten, voor zover deze in opdracht van of met
toestemming van het college zijn gemaakt.
Gratificatie
Artikel 19:22
Bij lokale regeling kan het college regels vaststellen voor het
toekennen van een gratificatie.
Fiscaal aantrekkelijke regelingen
Artikel 19:23
De vrijwilliger kan gebruik maken van de lokale regeling met
fiscaal gunstige personeelsvoorzieningen.
Salarismutaties
Artikel 19:24
De algemene salarismutaties voor de sector gemeenten zoals die
in het LOGA worden overeengekomen, zijn wat betreft het
percentage en de ingangsdatum van overeenkomstige toepassing op
de bedragen genoemd in bijlage bij artikel 19:13.
De overeenkomstig het vorige lid berekende vergoedingen worden
wat betreft de jaarvergoeding afgerond op hele euro’s en wat
betreft de overige vergoedingen op eurocenten.
§ 5 Verzekeringen en schadevergoeding
Ongevallenverzekering
Artikel 19:25
- 1.
Het college sluit een ongevallenverzekering af voor de
vrijwilliger.
- 2.
De ongevallenverzekering keert uit bij overlijden,
tijdelijke en blijvende arbeidsongeschiktheid als gevolg van
een dienstongeval, overeenkomstig de polisvoorwaarden.
- 3.
De vrijwilliger wordt bij indiensttreding geïnformeerd over
de inhoud van de verzekering.
- 4.
Wijzigingen worden zo spoedig mogelijk ter kennis van de
vrijwilliger gebracht.
- 5.
De vrijwilliger ontvangt op zijn verzoek kosteloos een
afschrift van de polisvoorwaarden.
Vergoeding geneeskundige kosten
Artikel 19:26
- 1.
Het college vergoedt de vrijwilliger de noodzakelijk
gemaakte medische kosten die ontstaan zijn als gevolg van
een dienstongeval en die voor zijn rekening blijven. De
vergoeding bedraagt ten hoogste het bedrag waarvoor het
college zich terzake heeft verzekerd.
- 2.
Indien het verzekerde bedrag niet toereikend is om de in het
eerste lid genoemde medische kosten van de vrijwilliger te
vergoeden, kan het college in bijzondere gevallen een
tegemoetkoming verstrekken in de hogere kosten.
Verzekering zelfstandig ondernemers
Artikel 19:27
- 1.
Het college kan voor de vrijwilliger die zelfstandig
ondernemer is een aanvullende verzekering sluiten die
voorziet in een uitkering bij blijvende
arbeidsongeschiktheid als gevolg van een dienstongeval.
- 2.
Het college informeert de vrijwilliger die het betreft bij
indiensttreding of deze verzekering voor hem is afgesloten
en indien dat het geval is wordt de vrijwilliger
geïnformeerd over de dekking van de verzekering.
Schade aan kleding en uitrusting
Artikel 19:28
Het college vergoedt de vrijwilliger de schade aan zijn kleding,
uitrusting en een hem toebehorend motorrijtuig in de zin van de
Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen, die hij buiten
zijn schuld of nalatigheid lijdt ten gevolge van de door hem
verrichtte werkzaamheden, voor zover de schade niet bestaat uit
normale slijtage van die goederen.
§ 6 Zwangerschap
Zwangerschap
Artikel 19:29
- 1.
De vrijwilliger meldt haar zwangerschap in een zo vroeg
mogelijk stadium bij het college.
- 2.
Gedurende de zwangerschap, tot zes maanden daarna en tijdens
de periode van borstvoeding wordt de vrijwilliger niet
ingezet voor repressieve brandweeractiviteiten.
- 3.
Deelname aan brandweeroefeningen in de in het tweede lid
genoemde situaties vindt alleen plaats na voorafgaande
toestemming door de bedrijfsarts.
§ 7 Beschikbaarheid en overige plichten
vrijwilliger
Beschikbaarheid van de vrijwilliger
Artikel 19:30
- 1.
Het college stelt regels over de beschikbaarheid van de
vrijwilliger voor de brandweerdienst.
- 2.
De vrijwilliger neemt deel aan oefeningen, bijeenkomsten en
cursussen die door of vanwege het college zijn
georganiseerd.
- 3.
De vrijwilliger die niet beschikbaar is voor de
brandweerdienst, of niet kan deelnemen aan een oefening,
bijeenkomst of cursus doet daarvan tijdig melding, onder
opgave van redenen en overeenkomstig de instructie van het
college.
Verplichtingen
Artikel 19:31
De vrijwilliger dient zijn werkzaamheden nauwgezet en ijverig te
verrichten en zich te gedragen als een goed vrijwilliger.
Eed of belofte
Artikel 19:32
De vrijwilliger is verplicht de eed of belofte af te leggen die
bij wet, bij instructie of bij besluit van het college is
voorgeschreven.
Verboden
Artikel 19:33
Het is de vrijwilliger verboden:
- a.
de aan de gemeente toebehorende eigendommen aan te
wenden voor persoonlijk gebruik, tenzij hiervoor
toestemming is verleend door of namens het college;
- b.
vergoedingen, beloningen, giften of beloften van derden
te vorderen, te verzoeken of aan te nemen, tenzij
hiervoor toestemming is verleend door of namens het
college;
- c.
steekpenningen aan te nemen.
Gebruik van motorrijtuig
Artikel 19:34
Het is de vrijwilliger slechts toegestaan een motorrijtuig in de
zin van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen te
gebruiken ten behoeve van zijn werkzaamheden als vrijwilliger,
indien hem daartoe door het college toestemming is verleend. Aan
deze toestemming kunnen bepaalde voorwaarden worden
verbonden.
Kledingvoorschriften
Artikel 19:35
- 1.
De vrijwilliger is verplicht tijdens zijn werkzaamheden de
door of namens het college voorgeschreven dienstkleding en
uitrustingsstukken te dragen.
- 2.
De dienstkleding en uitrustingsstukken worden van
gemeentewege kosteloos in bruikleen verstrekt aan de
vrijwilliger, die bij ontslag verplicht is deze bij het
college in te leveren.
- 3.
De vrijwilliger draagt zorg voor het onderhoud van de hem in
bruikleen verstrekte dienstkleding en uitrustingsstukken en
hij is verplicht deze te doen onderwerpen aan inspectie en
controle, wanneer daartoe door het college opdracht is
gegeven.
- 4.
Het college is verantwoordelijk voor reparatie van de
dienstkleding en uitrustingsstukken.
Verboden ten aanzien van de kleding
Artikel 19:36
Het is de vrijwilliger verboden:
- a.
de dienstkleding en uitrustingsstukken te dragen wanneer
hij geen werkzaamheden als vrijwilliger verricht,
behalve in de gevallen waarin het college daarvoor
toestemming heeft verleend;
- b.
de dienstkleding en uitrustingsstukken aan derden in
bruikleen te geven;
- c.
dienstkleding te dragen voorzien van:
- i.
andere rangonderscheidingstekenen dan die
verbonden aan de rang, behorende bij de functie
die de vrijwilliger bekleedt;
- ii.
insignes en andere onderscheidingstekenen,
tenzij tot het dragen daarvan door de staat of
door het college toestemming is verleend.
Vergoeding van schade
Artikel 19:37
- 1.
De vrijwilliger die door zijn schuld of nalatigheid de
gemeente schade toebrengt kan verplicht worden deze schade
geheel of gedeeltelijk te vergoeden.
- 2.
De vrijwilliger wordt in de gelegenheid gesteld om zijn
wensen kenbaar te maken ten aanzien van de inhouding van de
schadevergoeding op zijn vergoeding.
§ 8 Disciplinaire maatregelen schorsing in het
belang van de dienst
Plichtsverzuim
Artikel 19:38
- 1.
De vrijwilliger die zich aan plichtsverzuim schuldig maakt,
kan disciplinair worden gestraft.
- 2.
Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van een
voorschrift als het overigens doen of nalaten van iets dat
een goed vrijwilliger in gelijke omstandigheden behoort na
te laten of te doen.
Disciplinaire straffen
Artikel 19:39
- 1.
De volgende disiplinaire straffen kunnen worden
opgelegd:
- a.
- b.
inhouding van een deel van de jaarvergoeding bedoeld
in artikel 19:14;
- c.
schorsing voor een bepaalde tijd, al dan niet met
inhouding van de vergoeding;
- d.
Schorsing in het belang van de dienst
Artikel 19:40
De vrijwilliger kan voor een bepaalde tijd geschorst
worden:
- a.
wanneer hem de straf van disciplinair ontslag is
opgelegd of hem het voornemen daartoe kenbaar is
gemaakt;
- b.
wanneer tegen hem, op grond van het daartoe bepaalde in
het Wetboek van Strafvordering, een bevel tot
inverzekeringstelling of voorlopige hechtenis ten
uitvoer wordt gelegd;
- c.
wanneer tegen hem een strafrechtelijke vervolging is
ingesteld wegens misdrijf;
- d.
in andere gevallen waarin het belang van de dienst dit
noodzakelijk maakt.
§ 9 Ontslag
Ontslag op eigen verzoek
Artikel 19:41
- 1.
Het college verleent eervol ontslag aan de vrijwilliger die
daarom verzoekt.
- 2.
Dit ontslag wordt verleend met ingang van een datum die ten
minste een maand en ten hoogste drie maanden ligt na de
datum van ontvangst van het verzoek.
- 3.
Het college kan een beslissing op het verzoek om eervol
ontslag aanhouden, wanneer tegen de vrijwilliger een
strafrechtelijke vervolging wegens misdrijf loopt, of
wanneer overwogen wordt de vrijwilliger disciplinair te
straffen. Beslissing op het ontslagverzoek vindt plaats
zodra de uitspraak van de rechter onherroepelijk geworden
is, respectievelijk zodra besloten is de vrijwilliger al dan
niet disciplinair te straffen.
Ongevraagd ontslag
Artikel 19:42
- 1.
Het college kan de vrijwilliger ongevraagd ontslag verlenen
op grond van:
- a.
het eindigen van de noodzaak tot beschikbaarstelling
of wegens verandering van de
brandweerorganisatie;
- b.
de omstandigheid dat hij door de aard of de plaats
van zijn dagelijkse werkzaamheden dan wel de ligging
van zijn woning geacht moet worden niet langer in
staat te zijn zijn taak bij de brandweer te
vervullen;
- c.
onbekwaamheid of ongeschiktheid tot het verrichten
van zijn werkzaamheden op grond van ziekten of
gebreken;
- d.
onbekwaamheid of ongeschiktheid tot het verrichten
van zijn werkzaamheden anders dan op grond van
ziekten of gebreken;
- e.
- f.
toepassing van lijfsdwang wegens schulden krachtens
onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak;
- g.
onherroepelijk geworden veroordeling tot
vrijheidsstraf wegens misdrijf;
- h.
een in het ontslagbesluit genoemde andere
grond.
- 2.
Het ongevraagd ontslag wordt eervol verleend, met
uitzondering van het ontslag op de grond genoemd in het
eerste lid, onderdeel g van dit artikel.
Einde tijdelijk dienstverband
Artikel 19:43
- 1.
De tijdelijke aanstelling eindigt van rechtswege op de
laatste dag van de periode waarvoor deze is aangegaan. Wordt
het dienstverband nadien feitelijk gehandhaafd zonder dat
opnieuw een tijdelijke aanstelling is verleend, dan is de
vrijwilliger met ingang van de eerste dag na het verstrijken
van vorenbedoelde periode in vaste dienst.
- 2.
De tijdelijke aanstelling kan tussentijds ongevraagd
beëindigd worden op een van de gronden genoemd in artikel
19: 42
19a KEURINGEN BRANDWEERPERSONEEL
Algemeen
Artikel 19a:1
- 1.
Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar die bij de
brandweer is aangesteld, als beroeps of vrijwilliger, in de
functie van bevelvoerder en manschap A en B, zoals vermeld in
het Besluit personeel veiligheidsregio’s.
- 2.
Het college kan in aanvulling op het eerste lid andere functies
bij de brandweer aanwijzen waarop dit hoofdstuk van toepassing
is.
Aanstellingskeuring
Artikel 19a:2
- 1.
Aanstelling in een functie, bedoeld in artikel 19a:1, is alleen
mogelijk als na een geneeskundig onderzoek gericht op de te
bekleden functie blijkt dat tegen het bekleden van de functie
uit medisch oogpunt geen bezwaren bestaan.
- 2.
Het geneeskundig onderzoek bestaat uit de onderdelen zoals
opgenomen in de aanstellingskeuring in bijlage VIIa van de
CAR.
- 3.
Het geneeskundig onderzoek wordt gedaan door geneeskundigen, die
daartoe door het college zijn aangewezen.
- 4.
De kosten van het geneeskundig onderzoek komen ten laste van de
gemeente.
Periodiek Preventief Medisch Onderzoek
Artikel 19a:3
- 1.
Periodiek wordt de medische gezondheid van de ambtenaar, die is
aangesteld in een functie, bedoeld in artikel 19a:1, getoetst
conform het Periodiek Preventief Medisch Onderzoek (PPMO).
- 2.
Het PPMO bestaat uit de onderdelen, zoals opgenomen in bijlage
VIIb van de CAR.
- 3.
Het geneeskundig onderzoek geschiedt voor de ambtenaar
gelijktijdig of minimaal een half jaar na indienstreding.
- 4.
Het geneeskundig onderzoek geschiedt voor de ambtenaar met een
leeftijd van:
- a.
jonger dan veertig één keer in de vier jaar;
- b.
tussen de veertig en vijftig één keer per twee
jaar;
- c.
ouder dan vijftig jaar eens per jaar.
- 5.
Als het college daar aanleiding toe ziet kan in afwijking van de
frequentie zoals bedoeld in lid 4 een tussentijdse keuring
worden afgenomen.
- 6.
Als de uitkomst van het PPMO daar aanleiding toe geeft, kan het
college de medewerker tijdelijk en voor een vooraf bepaalde tijd
van een aantal of het totaal van zijn taken vrijstellen. Deze
bepaalde tijd kan in bijzondere gevallen, zolang de mate van
ongeschiktheid zich voordoet, worden verlengd.
- 7.
Bij geheel of gedeeltelijke vrijstelling van taken houdt de
beroepsmedewerker recht op zijn bezoldiging en de vrijwillige
medewerker op zijn vergoeding, met dien verstande dat het recht
op toeslagen en vergoedingen alleen geldt als de werkzaamheden
van de medewerker recht hierop geven. Bij geheel of
gedeeltelijke vrijstelling wegens ziekte en ongeschiktheid is
hoofdstuk 7 onverkort van toepassing.
- 8.
Het college kan de medewerker die is aangesteld als beroeps
gedurende de tijdelijke vrijstelling van taken andere
werkzaamheden opleggen.
Fysieke test
Artikel 19a:4
Jaarlijks wordt de fysieke conditie van de ambtenaar, die is
aangesteld in een functie bedoeld in artikel 19a:1, getoetst.
19b AANVULLENDE RECHTSPOSITIEREGELING VOOR DE AMBTENAAR IN EEN INSTELLING
VOOR KUNSTEDUCATIE
§ 1: Algemene bepalingen
Werkingssfeer
Artikel 19b:1
Dit hoofdstuk is van toepassing op ambtenaren werkzaam in de
kunsteducatie in de functie van:
- a.
docent, bedoeld in bijlage IVa1;
- b.
consulent, bedoeld in bijlage IVa1;
- c.
balletbegeleider, bedoeld in bijlage IVa1.
Begripsbepaling
Artikel 19b:2
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder
instelling: een onderdeel van de gemeente dat kunsteducatie
aanbiedt of ondersteunt.
Functie-eisen
Artikel 19b:3
- 1.
Een voorwaarde bij aanstelling is dat de ambtenaar werkzaam
in de functie van docent en consulent in het bezit is van
een diploma van een HBO-opleiding op zijn specifieke
vakgebied.
- 2.
In uitzonderlijke gevallen kan het college, na overleg
erover met de OR, afwijken van het eerste lid.
Functioneringsgesprek
Artikel 19b:4
Na elke periode van een jaar wordt met de ambtenaar een
functioneringsgesprek gehouden.
Verdeling van werkzaamheden
Artikel 19b:5
- 1.
Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan
onder:
- a.
lesgebonden uren: alle uren waarin direct en
educatief contact is met leerlingen;
- b.
niet-lesgebonden uren: alle uren die niet te
kwalificeren zijn als lesgebonden uren;
- c.
sjabloon: opsomming van werkzaamheden binnen
lesgebonden en niet-lesgebonden uren.
- 2.
Niet-lesgebonden uren als bedoeld in het eerste lid,
onderdeel b zijn in te delen in de volgende vier
categorieën:
- a.
het voorbereiden van lesgebonden uren;
- b.
het in opdracht van de werkgever reizen tussen
locaties van dezelfde instelling;
- c.
activiteiten voor opleiding en ontwikkeling, of
andere activiteiten die ertoe bijdragen de eigen
vakbekwaamheid op peil te houden;
- d.
algemene werkzaamheden in het belang van de
instelling.
- 3.
Het college stelt aan de hand van het sjabloon van bijlage
IVa een regeling vast waarin per discipline de verhouding
lesgebonden versus niet-lesgebonden uren staat. In de
regeling kan per discipline een afwijking op deze verhouding
en de voorwaarden daarvoor worden opgenomen. Voor de
vaststelling van deze regeling is overeenstemming vereist
tussen de werkgever en de OR.
- 4.
Het college stelt aan de hand van de regeling, bedoeld in
het derde lid, voor iedere ambtenaar vast wat voor zijn
functie de verhouding lesgebonden versus niet-lesgebonden
uren is.
- 5.
Zolang voor de functie van de ambtenaar de verhouding,
bedoeld in het vierde lid, nog niet is vastgesteld, heeft de
ambtenaar maximaal 65% van zijn formele arbeidsduur aan
lesgebonden uren en minimaal 35% van zijn formele
arbeidsduur aan niet-lesgebonden uren.
§ 2: Salariëring
Vaststelling salaris
Artikel 19b:6
- 1.
In plaats van bijlage II en IIa, bedoeld in artikel 3:1,
derde lid, past het college de salaristabel, genoemd in
bijlage IV, toe bij het vaststellen van het salaris van de
ambtenaar.
- 2.
Het functiewaarderingssysteem, bedoeld in de
bezoldigingsregeling, bedoeld in artikel 3:1, eerste lid, is
niet van toepassing. De functie van
- a.
balletbegeleider is gewaardeerd op schaal 5;
- b.
docent is gewaardeerd op schaal 8;
- c.
consulent is gewaardeerd op schaal 9.
- 3.
Het college bepaalt met inachtneming van het tweede lid de
invoering en de waardering van junior- of seniorfuncties.
Het college stelt hiervoor de functiebeschrijving vast.
Aanloopbedragen
Artikel 19b:7
- 1.
Als een ambtenaar in een functie wordt benoemd zonder dat
hij reeds voldoet aan alle daarvoor geldende eisen van
ervaring, opleiding of vaardigheden, kan zijn salaris worden
vastgesteld in één van de aanloopbedragen van de bij de
functie behorende salarisschaal. De aanloopbedragen zijn
opgenomen in de salaristabel, genoemd in bijlage IV.
- 2.
Het college stelt regels vast voor het gebruik van
aanloopbedragen en voor de bevordering naar een bij de
functie behorende salarisschaal.
Uitloopbedragen
Artikel 19b:8
- 1.
In de salaristabel, genoemd in bijlage IV, zijn
uitloopbedragen opgenomen.
- 2.
Een ambtenaar krijgt na twee achtereenvolgende jaren
ingeschaald te zijn in het maximum van de bij de functie
behorende salarisschaal een periodieke verhoging naar het
eerste uitloopbedrag. Vervolgens vindt periodieke verhoging
iedere keer na twee jaar plaats.
Recht op toelage onregelmatige dienst
Artikel 19b:9
- 1.
Artikel 3:3 is niet van toepassing. De ambtenaar heeft wel
recht op een toelage onregelmatige dienst over volle uren
arbeid verricht op zondag.
- 2.
De toelage onregelmatige dienst wordt uitgekeerd in de vorm
van verlof en bedraagt 25% van de uren.
- 3.
Het verlof, bedoeld in het tweede lid, wordt op verzoek van
de ambtenaar verleend tenzij de belangen van de dienst zich
daartegen verzetten en toepassing wordt gegeven aan het
bepaalde in artikel 6:2:4, eerste lid, of aan artikel
6:2:6.
- 4.
Indien zowel het college als de ambtenaar dat wensen, wordt
de toelage, in afwijking van het eerste lid, in geld
verstrekt.
§ 3: Arbeidsduur en vakantie
Vakantie-uren
Artikel 19b:10
- 1.
In afwijking van artikel 6:2 is de duur van de vakantie voor
de ambtenaar met een volledige betrekking 180 uur,
indien
- a.
met toepassing van artikel 19b:11 een deel van het
jaar is aangemerkt als verplicht vrije periode
of
- b.
de ambtenaar geen verlof kan opnemen door het
toegewezen hebben gekregen van lessen/cursussen. Bij
een deeltijdbetrekking geldt de duur van de vakantie
naar rato.
- 2.
De vakantie-uren worden gelijkelijk over de verplicht vrije
periodes en eventueel de vrij opneembare vakantie verdeeld,
met een maximum van 36 uur per week.
Verplicht vrije periodes
Artikel 19b:11
- 1.
Het college stelt per cursusjaar 12 weken vast, waarin de
ambtenaar verplicht vrij is.
- 2.
De ambtenaar houdt zich op verzoek van het college gedurende
maximaal een week tijdens de verplicht vrije periode
beschikbaar voor werkzaamheden.
- 3.
Afwijkingen van het eerste lid zijn mogelijk indien de
ondernemingsraad dan wel de ambtenaar daarmee instemt.
Vaststellen van het rooster
Artikel 19b:12
- 1.
In afwijking van artikel 4:1, eerste lid, is op de ambtenaar
artikel 5.7 van de Arbeidstijdenwet van toepassing.
- 2.
In aanvulling op artikel 4:2 verstrekt het college zo snel
mogelijk maar in ieder geval binnen 2 maanden na ingang van
een cursusjaar een rooster van de in dat cursusjaar te
werken uren.
- 3.
Als substantiële wijzigingen optreden in het rooster,
verstrekt het college zo snel mogelijk, maar in ieder geval
binnen een maand, een aangepast rooster.
Overgangsrecht
Artikel 19b:13
- 1.
Voor de ambtenaar met een volledige betrekking, die op 31
december 2008 een kortere arbeidsduur heeft dan 1836 uur per
jaar, wordt de arbeidsduur met ingang van 1 januari 2009 met
72 uur per jaar verhoogd. Deze verhogingen vinden plaats
totdat voor de ambtenaar een arbeidsduur geldt van 1836 uur
per jaar. Voor een ambtenaar met een deeltijdbetrekking
gelden deze verhogingen naar rato.
- 2.
Indien een ambtenaar na 1 januari 2009 wordt aangesteld,
geldt voor deze ambtenaar een arbeidsduur zoals die geldt
voor de ambtenaren, die in dienst zijn van de
instelling.
Ontslagbescherming tijdens overgangstermijn
Artikel 19b:14
Tot 1 januari 2012 vindt geen ontslag plaats op grond van
artikel 8:3 indien en voor zover dit ontslag uitsluitend wordt
veroorzaakt door verhoging van het aantal te werken uren als
bedoeld in artikel 19b:13.
Samenloop zwangerschaps- en bevallingsverlof met een
verplicht vrije periode
Artikel 19b:15
- 1.
Bij samenloop van een verplichte vrije periode als bedoeld
in artikel 19b:11, eerste lid, met zwangerschaps- en
bevallingsverlof heeft de ambtenaar met een volledige
betrekking recht op compensatie van het vakantieverlof tot
144 uur vakantieverlof per jaar.
- 2.
Een ambtenaar met een deeltijd betrekking heeft naar rato
recht op compensatie van het vakantieverlof tot 144 uur
vakantieverlof per jaar.
- 3.
Vakantie voor de gecompenseerde vakantie-uren wordt op
verzoek van de ambtenaar verleend tenzij de belangen van de
dienst zich daartegen verzetten en toepassing wordt gegeven
aan het bepaalde in artikel 6:2:4, eerste lid, of aan
artikel 6:2:6.
§ 4: Ontslag en uitkeringen
Overtolligheid
Artikel 19b:16
Uiterlijk in de tiende week van elk cursusjaar bekijkt het
college of het totaal aantal uren werk voor ambtenaren met
dezelfde functie overeenkomt met de totale aanstellingsomvang
van deze ambtenaren.
Reorganisatieontslag en ontslagvolgorde
Artikel 19b:17
- 1.
Bij ontslag op grond van artikel 8:3 wordt, zolang het plan,
bedoeld in artikel 8:3, derde lid, nog niet bestaat, de
volgende ontslagvolgorde gehanteerd:
- a.
(deeltijd)ontslag verlenen aan ambtenaren die
daarvoor in aanmerking wensen te komen;
- b.
aanstellingen voor bepaalde tijd niet te
verlengen;
- c.
(deeltijd)ontslag verlenen aan ambtenaren na
toepassing van het afspiegelingsbeginsel in
combinatie met anciënniteitsbeginsel.
- 2.
Bij toepassing van het afspiegelingsbeginsel, genoemd in het
eerste lid, onderdeel c, wordt binnen categorieën van
ambtenaren met dezelfde functies uitgegaan van de volgende
drie leeftijdsgroepen:
- 3.
Het college kan in uitzonderlijke gevallen afwijken van de
ontslagvolgorde, genoemd in het tweede lid.
Reorganisatieontslag voor minder dan 5 uur of, bij een
formele arbeidsduur van minder dan 10 uur, voor minder dan de
helft van de formele arbeidsduur
Artikel 19b:18
- 1.
Dit artikel is van toepassing op de ambtenaar die voor
minder dan 5 uur of, bij een formele arbeidsduur van minder
dan 10 uur, voor minder dan de helft van zijn formele
arbeidsduur wordt ontslagen.
- 2.
Voor de ambtenaar geldt de ontslagvolgorde uit het plan,
bedoeld in artikel 8:3, derde lid.
- 3.
Zolang het plan, bedoeld in artikel 8:3, derde lid, nog niet
bestaat, is artikel 19b:17 van overeenkomstige
toepassing.
- 4.
Op de ambtenaar is hoofdstuk 10d niet van toepassing.
Ontslag op grond van artikel 8:3 vindt slechts plaats indien
het na een zorgvuldig onderzoek niet mogelijk is gebleken om
de ambtenaar binnen de openbare dienst van de gemeente
andere mede in verband met zijn persoonlijkheid en
omstandigheden voor hem passende werkzaamheden op te dragen,
dan wel indien deze zodanige werkzaamheden weigert te
aanvaarden.
- 5.
Bij ontslag op grond van artikel 8:3 wordt een opzegtermijn
van drie maanden in acht genomen.
Garantie-uitkering KV
Artikel 19b:19
- 1.
Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder
- -
de ambtenaar: de ambtenaar die voor minder dan 5 uur
of, bij een formele arbeidsduur van minder dan 10
uur, voor minder dan de helft van zijn formele
arbeidsduur wordt ontslagen.
- -
minimumuurloon: het naar een uur herleid minimumloon
als bedoeld in de Wet minimumloon en
minimumvakantiebijslag.
- 2.
De garantie-uitkering KV is de uitkering aan de ambtenaar
die:
- a.
gedeeltelijk werkloos is als gevolg van een ontslag
op grond van artikel 8:3;
- b.
in de 39 weken onmiddellijk voorafgaand aan het
ontslag in tenminste 26 weken als werknemer als
bedoeld in artikel 3 van de Werkloosheidswet
werkzaam is geweest;
- c.
aantoont dat hij in de periode van vijf jaren
onmiddellijk voorafgaand aan het jaar waarin zijn
eerste werkloosheidsdag is gelegen, in tenminste
vier jaren over 52 of meer dagen per jaar loon heeft
ontvangen;
- d.
ter zake van het arbeidsurenverlies geen WW-recht
heeft.
- 3.
De duur van de garantie-uitkering KV is afhankelijk van de
lengte van het dienstverband bij de instelling. Bij een
dienstverband van:
- a.
een tot twee jaar is de duur van de uitkering 6
maanden;
- b.
twee tot drie jaar is de duur van de uitkering 12
maanden;
- c.
drie tot vier jaar is de duur van de uitkering 18
maanden;
- d.
ten minste vier jaar is de duur van de uitkering 24
maanden.
- 4.
De garantie-uitkering KV bedraagt:
- a.
gedurende de eerste twaalf maanden 70% van het
uurloon op de dag voorafgaand aan het ontslag,
vermenigvuldigd met het aantal verloren arbeidsuren,
en
- b.
vervolgens 70% van het minimumuurloon,
vermenigvuldigd met het aantal verloren
arbeidsuren.
- 5.
In afwijking van het tweede tot en met het vierde lid heeft
de ambtenaar die niet voldoet aan de voorwaarde in het
tweede lid onder c, maar wel aan de overige voorwaarden in
het tweede lid, recht op een garantie-uitkering KV gedurende
6 maanden. Deze uitkering bedraagt 70% van het
minimumuurloon vermenigvuldigd met het aantal verloren
arbeidsuren.
- 6.
De ambtenaar aan wie een garantie-uitkering KV is toegekend,
is verplicht zich in te schrijven als werkzoekende bij het
CWI en zich beschikbaar te stellen voor het aannemen van
passende werkzaamheden. Daarnaast dient hij alle informatie
te verstrekken die voor de uitvoering van deze regeling
noodzakelijk is. Bij het niet nakomen van deze
verplichtingen kan het college besluiten de
garantie-uitkering (gedeeltelijk) te beëindigen.
- 7.
Indien de ambtenaar aan wie een garantie-uitkering KV is
toegekend, na zijn ontslag nieuwe werkzaamheden ter hand
neemt, wordt de garantie-uitkering KV beëindigd met het
aantal uren dat de nieuwe werkzaamheden omvat.
- 8.
Indien het recht op een garantie-uitkering KV op grond van
het zevende lid geheel of gedeeltelijk is beëindigd, en
vervolgens de werkzaamheden die tot dat eindigen hebben
geleid, hebben opgehouden te bestaan, herleeft het recht op
de garantie-uitkering KV voor zover er geen nieuwe rechten
op enige uitkering uit hoofde van het ontslag uit deze
werkzaamheden zijn ontstaan.
- 9.
Het recht op de garantie-uitkering KV eindigt volledig:
- a.
als de ambtenaar ter zake van het
arbeidsurenverlies, dat tot het toekennen van een
garantie-uitkering heeft geleid, een andere
uitkering kan krijgen;
- b.
met ingang van de eerste dag van de maand volgende
op die waarin de ambtenaar volledig gebruik maakt
van het ABP Keuzepensioen;
- c.
op de dag na het overlijden van de ambtenaar;
- d.
met ingang van de dag waarop de ambtenaar recht
krijgt op een WAO- of WIA-uitkering, berekend naar
een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer.
20 VERGOEDING PIKETDIENST BEROEPSBRANDWEER
Artikel 20:1:1
De ambtenaar, op wie de verplichting rust zich buiten de voor hem
geldende werktijden ter beschikking te houden ten behoeve van de
brandweerdienst, heeft aanspraak op een vergoeding.
Artikel 20:1:2
Deze vergoeding bestaat uit verlof, dat door de commandant wordt
verleend zo spoedig mogelijk - in de regel binnen zes kalenderweken - na
het tijdvak waarin de ambtenaar zich ter beschikking moest houden. Het
verlof bedraagt 16% van het aantal uren, waarin hij zich ter beschikking
moest houden, voor zover deze vielen op zondag, nieuwjaarsdag, tweede
Paasdag, Hemelvaartsdag, tweede Pinksterdag, de beide Kerstdagen, de dag
waarop de verjaardag van de koningin wordt gevierd en iedere andere dag,
die daarboven door het college wordt aangewezen en 10% van het aantal
uren waarin hij zich ter beschikking moest houden, indien deze uren
vielen op andere dagen.
Artikel 20:1:3
Indien naar het oordeel van de commandant het dienstbelang zich verzet
tegen het toekennen van verlof, wordt een vergoeding in geld gegeven. De
vergoeding bedraagt 16% van het 1/156 gedeelte van het salaris per maand
voor elk uur, waarin de ambtenaar zich ter beschikking moet houden, voor
zover deze uren vielen op zondag, nieuwjaarsdag, tweede Paasdag,
Hemelvaartsdag, tweede Pinksterdag, de beide Kerstdagen, de dag waarop
de verjaardag van de koningin wordt gevierd en iedere andere dag die
daarboven door het college wordt aangewezen en 10% van dat
salarisgedeelte voor elk uur, waarin hij zich ter beschikking moest
houden, indien deze uren vielen op andere dagen. De uitbetaling heeft zo
spoedig mogelijk plaats.
21 DE RECHTSPOSITIONELE ERKENNING VAN ALTERNATIEVE
SAMENLEVINGSVORMEN
Begripsomschrijvingen
Artikel 21:1:1
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder levenspartner
verstaan: een persoon met wie de niet-gehuwde ambtenaar samenwoont
en - met het oogmerk duurzaam samen te leven - een
gemeenschappelijke huishouding voert, hetgeen blijkt uit een
schriftelijke verklaring, ingericht volgens door het college nader
te stellen regels. Tegelijkertijd kan slechts eén persoon als
levenspartner worden aangemerkt.
Gelijkstelling levenspartner met echtgenoot
Artikel 21:1:2
De bepalingen die gelden voor de gehuwde ambtenaar, zijn op
overeenkomstige wijze van toepassing op de ambtenaar met een
levenspartner. Waar in deze bepalingen staat 'echtgenoot' moet
tevens worden gelezen 'levenspartner'.
Artikel 21:1:3
(vervallen)
Artikel 21:1:4
In gevallen waarin dit hoofdstuk niet of niet naar redelijkheid
voorziet, treft het college een passende voorziening.
22 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 22:1:1
- 1.
Deze regeling treedt uiterlijk in werking op 1 januari 1998.
- 2.
Met ingang van de datum waarop deze regeling in werking treedt,
danwel gedeelten daarvan in werking treden, dat de bepalingen
vervallen van het geldende algemeen ambtenarenreglement dan wel van
die verordeningen, die tekstueel dan wel materieel gelijkluidend
zijn aan de bepalingen van deze regeling.
- 3.
Indien de inwerkingtreding van deze regeling ertoe leidt dat
bepalingen uit het geldende algemeen ambtenarenreglement dan wel uit
verordeningen vervallen, waardoor aanspraken van individuele
ambtenaren in neerwaartse of opwaarste zin worden bijgesteld, vindt
overleg plaats over de gevolgen daarvan.
BIJLAGE I Salarisverhoging
In de bijlage van de in artikel 3:1, eerste lid, bedoelde bezoldigingsregeling
worden met ingang van 1 april 1993 de daarin opgenomen schaalbedragen verhoogd
met 2%.
Met ingang van 1 januari 1995 worden de schaalbedragen verhoogd met 0,5%.
Met ingang van 1 augustus 1995 worden de schaalbedragen verhoogd met 1,25%,
behoudens de schaalbedragen van personeel werkzaam bij gemeentelijke
zorginstellingen. Ten aanzien van personeel dat op of na 1 augustus 1995
werkzaam is bij gemeentelijke ziekenhuizen, gemeentelijke verpleegtehuizen of
gemeentelijke psychiatrische ziekenhuizen, geldt dat zij in januari 1996 een
eenmalige uitkering ontvangen ter grootte van 1,25% van de grondslag. De
grondslag bestaat uit de over de maanden augustus tot en met december 1995
genoten bezoldiging, vermeerderd met 8% vakantietoeslag. Deze uitkering wordt
niet verstrekt aan personeel dat voor 1 januari 1996 uit dienst is getreden en
in de periode van 1 augustus tot en met 31 december 1995 minder dan 100 uur bij
één instelling heeft gewerkt.
Met ingang van 1 januari 1996 is de gemeentelijke salarismutatie ook op
personeel van zorginstellingen van toepassing.
Met ingang van 1 augustus 1996 worden de schaalbedragen verhoogd met 1,25%.
Vanaf 1997 wordt een structurele eindejaarsuitkering uitgekeerd van 0,3% van het
jaarsalaris.
Per 1 juni 1997 worden de schaalbedragen met 3,0% verhoogd.
In december 1997 wordt, naast de al bestaande eindejaarsuitkering van 0,3%, een
eenmalige uitkering verstrekt van 0,7% van het jaarsalaris met dien verstande
dat die uitkering minimaal ƒ 350,– bedraagt. De uitkering werkt door naar de
postactieven.
Met ingang van 1 april 1998 worden de schaalbedragen verhoogd met 2,25%.
In december 1998 wordt de bestaande eindejaarsuitkering van 0,3% met 0,5% van
het jaarsalarisverhoogd tot 0,8% met dien verstande dat uitkering minimaal ƒ
400,– bedraagt. De uitkering werkt door naar de postactieven.
Met ingang van 1 april 1999 worden de schaalbedragen verhoogd met 2,0%.
Met ingang van 1 oktober 1999 worden de schaalbedragen verhoogd met 1,0%.
In december 1999 wordt de bestaande eindejaarsuitkering van 0,3% structureel met
0,5% van het jaarsalaris verhoogd tot 0,8% structureel van het jaarsalaris, met
dien verstande dat de uitkering minimaal ƒ 400,– bedraagt. De uitkering werkt
door naar de postactieven.
Degenen die op 1 december 1999 in dienst zijn van de gemeente krijgen in die
maand een eenmalige uitkering van f 350,= bruto bij een volledige betrekking.
Bij een deeltijdbetrekking wordt dit bedrag naar rato vastgesteld. De uitkering
werkt door naar de postactieven.
Degenen die op 1 april 2000 in dienst zijn van de gemeente krijgen in die maand
een eenmalige uitkering van f 350,= bruto bij een volledige betrekking. Bij een
deeltijdbetrekking wordt dit bedrag naar rato vastgesteld. De uitkering werkt
door naar de postactieven.
Met ingang van 1 augustus 2000 worden de schaalbedragen verhoogd met 1,5%.
Met ingang van 1 oktober 2000 worden de schaalbedragen verhoogd met 1,5%.
In 2000 wordt de structurele eindejaarsuitkering van 0,8% eenmalig verhoogd met
0,5% onder een gelijktijdjge eenmalige verhoging van het minimale bedrag met f
250,--. Dit resulteert voor 2000 in een eindejaarsuitkering van 1,3% met een
minimaal bedrag van f 650,--.
Met ingang van 1 januari 2001 worden de schaalbedragen gebruteerd met 1,9% met
een maximum van f 1.745,--.
Met ingang van 1 mei 2001 worden de schaalbedragen verhoogd met 3,3%.
Vanaf 2001 wordt de eindejaarsuitkering met 0,95% (0,2%+0,75%) structureel
verhoogd naar 1,75%. Tevens wordt vanaf 2001 het minimale bedrag verhoogd van f
400,-- naar f 1.125,-- bruto. In 2001 wordt deze minimale uitkering eenmalig
opgehoogd met f 50,-- naar f 1.175,-- bruto.
Vanaf 2002 bedraagt de eindejaarsuitkering 1,75% met een minimaal bedrag van €
511,-.
Met ingang van 1 februari 2002 worden de schaalbedragen verhoogd met 3 %.
Met ingang van 1 oktober 2002 worden de schaalbedragen verhoogd met 0,5 %.
Vanaf 2002 wordt de eindejaarsuitkering structureel met 1 procentpunt verhoogd
naar 2,75%. Tevens wordt vanaf 2002 het minimale bedrag verhoogd van € 511,--
naar € 611,-- bruto. Vanaf 2002 is de grondslag van de eindejaarsuitkering het
jaarsalaris.
Met ingang van 1 april 2003 worden de schaalbedragen verhoogd met 2%.
Vanaf 2003 wordt de eindejaarsuitkering structureel met 0,25 procentpunt
verhoogd naar 3%. Tevens wordt vanaf 2003 het minimale bedrag verhoogd van €
611,--naar € 836,-- bruto.
Degenen die op 1 oktober 2003 in dienst zijn van de gemeente krijgen in die
maand een eenmalige uitkering van € 200 bruto bij een volledige betrekking. Bij
een deeltijdbetrekking wordt dit bedrag naar rato vastgesteld. De uitkering
werkt niet door naar de pensioenen en de uitkeringen in verband met ontslag en
werkloosheid, zowel wat betreft opbouw als indexatie.
Met ingang van 1 juni 2005 worden de schaalbedragen verhoogd met 1%.
Met ingang van 1 februari 2006 worden de schaalbedragen verhoogd met 1,6 %.
Met ingang van 1 februari 2007 worden de schaalbedragen verhoogd met 0,8%.
Met ingang van 1 juni 2007 worden de schaalbedragen verhoogd met 2,2%.
In 2007 wordt de eindejaarsuitkering structureel verhoogd met 0,5 procentpunt.
Dit resulteert in een eindejaarsuitkering van 3,5%. De bodem van de
eindejaarsuitkering wordt niet verhoogd en blijft € 836,=.
Met ingang van 1 juni 2008 worden de schaalbedragen verhoogd met 2,2%.
In 2008 wordt de eindejaarsuitkering structureel verhoogd met 1,5 procentpunt.
Dit resulteert in een eindejaarsuitkering van 5%. De bodem van de
eindejaarsuitkering wordt niet verhoogd en blijft € 836,=.
In 2010 wordt de eindejaarsuitkering structureel verhoogd met 0,5 procentpunt.
Dit resulteert in een eindejaarsuitkering van 5,5%. De bodem in de
eindejaarsuitkering wordt verhoogd van € 836, - naar € 1.750, -. Degenen die
(een deel van) de maand april 2010 in dienst zijn van de gemeente ontvangen een
eenmalige uitkering van 1% en een eenmalige uitkering van 0,5%. Beide eenmalige
uitkeringen worden berekend over het salaris dat de medewerker ontvangen heeft
in de maand april 2010 vermenigvuldigd met de factor 12. Voor medewerkers met
een deeltijdbetrekking worden de twee eenmalige uitkeringen vastgesteld naar
rato van de betrekkingsomvang. De eenmalige uitkeringen zijn pensioengevend en
hebben geen invloed op de hoogte van bovenwettelijke uitkeringen in verband met
ontslag en werkloosheid (uitkeringen op grond van hoofdstuk 9, 9a, 9b, 9c, 10,
10a, 10d, 11 en 11a van de CAR).
Met ingang van 1 januari 2011 worden de schaalbedragen verhoogd met 0,5% en
wordt de eindejaarsuitkering structureel verhoogd met 0,5 procentpunt. Dit
resulteert in een eindejaarsuitkering van 6,0%. De bodem van de
eindejaarsuitkering wordt niet verhoogd en blijft € 1.750, -.
Met ingang van 1 januari 2012 worden de schaalbedragen verhoogd met 1,0%.
Met ingang van 1 april 2012 worden de schaalbedragen verhoogd met 1,0%.
BIJLAGE II Schaalindeling
Deze bijlage bevat de schaalindeling, als onderdeel van de bezoldigingsregeling,
bedoeld in artikel 3:1, eerste lid.
Salaristabel gemeenteambtenaren per 1 april 2012, oude structuur
salaristabel 1 april 2012 (oude structuur)
Inpassingtabel betreffende de gemeentelijke garantiesalarissen per 1 januari
2011
Regelnummer | Garantieschalen |
33 | 3134 |
35 | 3250 |
37 | 3365 |
39 | 3469 |
41 | 3578 |
43 | 3692 |
45 | 3813 |
47 | 3930 |
49 | 4042 |
51 | 4155 |
53 | 4264 |
57 | 4492 |
59 | 4600 |
61 | 4713 |
63 | 4840 |
67 | 5122 |
69 | 5264 |
73 | 5545 |
75 | 5687 |
77 | 5849 |
79 | 6007 |
81 | 6167 |
83 | 6340 |
85 | 6526 |
87 | 6713 |
89 | 6901 |
91 | 7088 |
93 | 7275 |
95 | 7465 |
Bijlage IIa Salaristabel gemeentenamtenaren
Salaristabel gemeenteambtenaren per 1 april 2012, nieuwe structuur
periodiek | Schaal |
1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 |
0 | 1385 | 1418 | 1455 | 1498 | 1543 | 1648 | 1856 | 2131 | 2370 | 2560 |
1 | 1418 | 1467 | 1517 | 1567 | 1619 | 1726 | 1936 | 2219 | 2473 | 2682 |
2 | 1454 | 1516 | 1579 | 1636 | 1694 | 1803 | 2016 | 2308 | 2576 | 2803 |
3 | 1490 | 1566 | 1641 | 1705 | 1771 | 1881 | 2096 | 2396 | 2679 | 2925 |
4 | 1525 | 1615 | 1703 | 1774 | 1847 | 1958 | 2177 | 2484 | 2783 | 3046 |
5 | 1561 | 1664 | 1765 | 1843 | 1922 | 2036 | 2257 | 2573 | 2886 | 3168 |
6 | 1597 | 1713 | 1828 | 1912 | 1998 | 2112 | 2338 | 2662 | 2989 | 3289 |
7 | 1633 | 1762 | 1890 | 1981 | 2074 | 2190 | 2418 | 2750 | 3092 | 3411 |
8 | 1669 | 1812 | 1952 | 2050 | 2150 | 2267 | 2498 | 2838 | 3195 | 3532 |
9 | 1705 | 1861 | 2014 | 2119 | 2226 | 2345 | 2578 | 2927 | 3298 | 3654 |
10 | 1740 | 1910 | 2076 | 2188 | 2302 | 2422 | 2659 | 3015 | 3402 | 3775 |
11 | 1776 | 1959 | 2138 | 2257 | 2378 | 2500 | 2739 | 3103 | 3505 | 3896 |
periodiek | Schaal |
10A | 11 | 11A | 12 | 13 | 14 | 15 | 16 | 17 | 18 |
0 | 2827 | 3077 | 3392 | 3707 | 4144 | 4406 | 4741 | 5080 | 5627 | 6242 |
1 | 2952 | 3206 | 3521 | 3836 | 4271 | 4559 | 4918 | 5286 | 5849 | 6482 |
2 | 3076 | 3336 | 3651 | 3964 | 4398 | 4712 | 5095 | 5492 | 6072 | 6721 |
3 | 3201 | 3465 | 3779 | 4091 | 4524 | 4865 | 5272 | 5699 | 6294 | 6960 |
4 | 3325 | 3594 | 3908 | 4218 | 4651 | 5018 | 5449 | 5905 | 6516 | 7199 |
5 | 3450 | 3724 | 4035 | 4345 | 4778 | 5171 | 5626 | 6111 | 6739 | 7438 |
6 | 3574 | 3853 | 4162 | 4471 | 4905 | 5325 | 5803 | 6317 | 6961 | 7677 |
7 | 3699 | 3981 | 4289 | 4598 | 5032 | 5478 | 5981 | 6523 | 7183 | 7916 |
8 | 3823 | 4108 | 4416 | 4725 | 5159 | 5631 | 6158 | 6729 | 7406 | 8155 |
9 | 3947 | 4235 | 4542 | 4852 | 5285 | 5784 | 6334 | 6936 | 7628 | 8394 |
10 | 4069 | 4362 | 4669 | 4979 | 5412 | 5937 | 6511 | 7142 | 7851 | 8633 |
11 | 4191 | 4489 | 4796 | 5105 | 5539 | 6090 | 6688 | 7348 | 8073 | 8872 |
Bijlage IIb Vergoedingentabel vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer per 1
april 2012
| jaarvergoeding | uurbedrag oefeningen en cursussen e.d. | uurbedrag voor brandbestrijding en hulpverlening | uurbedrag voor langdurig aanwezigheid |
1. Aspirant manschap A | 322 | 9,96 | 18,62 | 12,41 |
2. Manschap A, Chauffeur, Voertuigbediener,
Gaspakdrager, Brandweerduiker, Verkenner gevaarlijke
stoffen | 322 | 11,45 | 21,51 | 14,34 |
3. Manschap B, duikploegleider, langer dan 5 jaar
manschap A, manschap A en ten minste twee specialisaties
uit categorie 2 | 322 | 12,69 | 23,80 | 15,87 |
4. Bevelvoerder | 483 | 15,90 | 29,89 | 19,93 |
5. Officier van dienst | 3810 | 0,00 | 38,10 | 0,00 |
6 Hoofdofficier van dienst, adviseur gevaarlijke
stoffen | 5471 | 0,00 | 54,71 | 0,00 |
7.Commandant van dienst | 8139 | 0,00 | 61,05 | 0,00 |
Bijlage IIc Gebruteerde vergoedingentabel vrijwilligers bij de gemeentelijke
brandweer per 1 april 2012
| jaarvergoeding | uurbedrag oefeningen en cursussen e.d. | uurbedrag voor brandbestrijding en hulpverlening | uurbedrag voor langdurig aanwezigheid |
1. Aspirant manschap A | 326 | 10,10 | 18,94 | 12,61 |
2. Manschap A, Chauffeur, Voertuigbediener,
Gaspakdrager, Brandweerduiker, Verkenner gevaarlijke
stoffen | 326 | 11,66 | 21,95 | 14,62 |
3. Manschap B, duikploegleider, langer dan 5 jaar
manschap A, manschap A en ten minste twee specialisaties
uit categorie 2 | 326 | 12,92 | 24,19 | 16,13 |
4. Bevelvoerder | 491 | 16,17 | 30,35 | 20,23 |
5. Officier van dienst | 3883 | 0,00 | 38,83 | 0,00 |
6 Hoofdofficier van dienst, adviseur gevaarlijke
stoffen | 5569 | 0,00 | 55,69 | 0,00 |
7.Commandant van dienst | 8291 | 0,00 | 62,14 | 0,00 |
BIJLAGE III Hoorbepaling
Deze tekst bevat een alternatieve tekst voor hoofdstuk 12, bestemd voor
gemeenten waar geen commissie voor georganiseerd overleg is ingesteld.
Artikel 12:1
- 1.
Met de organisaties waarbij de ambtenaren zijn aangesloten vindt overleg
plaats aangaande aangelegenheden van algemeen belang voor de
rechtstoestand van de ambtenaren met inbegrip van de algemene regels
volgens welke het personeelsbeleid zal worden gevoerd, voor zover daarin
niet wordt voorzien door het LOGA-overleg tussen het College voor
Arbeidszaken van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de centrales
van overheidspersoneel.
- 2.
Als organisaties bedoeld in het vorige lid worden aangemerkt de
landelijke verenigingen van overheidspersoneel aangesloten bij de
centrales van overheidspersoneel, toegelaten tot het overleg in het
vorige lid bedoeld.
- 3.
Het overleg wordt gevoerd door aan een organisatie een ontwerp van het
voorgenomen besluit met toelichting toe te zenden, met het verzoek
binnen een daarbij te stellen termijn, welke niet korter dan veertien
dagen zal zijn, het college schriftelijk haar gevoelen kenbaar te maken.
Indien de organisatie dit verlangt wordt zij tot mondelinge toelichting
toegelaten.
- 4.
Aan de bepaling van het eerste lid wordt geacht te zijn voldaan, indien
de organisatie in gebreke is gebleven binnen de In het vorige lid
bedoelde termijn van haar gevoelen te doen blijken.
- 5.
Behoort het nemen van het in het derde lid bedoelde besluit tot de
bevoegdheid van de raad, dan vermeldt het college bij het ontwerp van
het besluit tevens het gevoelen van de organisaties terzake.
- 6.
Het college zendt een afschrift van zijn besluiten en een eventueel
besluit van de raad binnen veertien dagen nadat deze zijn genomen aan de
organisaties.
Bijlage IV Salarisschalen kunsteducatie per 1 april 2012
| 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 |
aanloopbedrag 1 | 1674 | 1710 | 1747 | 1794 | 2040 | 2393 |
aanloopbedrag 2 | | 1794 | 1849 | 1914 | 2159 | 2508 |
aanloopbedrag 3 | | | | 2040 | 2276 | 2630 |
0 | 1747 | 1914 | 1978 | 2159 | 2393 | 2694 |
1 | 1794 | 1978 | 2040 | 2219 | 2452 | 2766 |
2 | 1849 | 2040 | 2101 | 2276 | 2508 | 2833 |
3 | 1914 | 2101 | 2159 | 2333 | 2568 | 2890 |
4 | 1978 | 2159 | 2219 | 2393 | 2630 | 2953 |
5 | 2040 | 2219 | 2276 | 2452 | 2694 | 3018 |
6 | 2101 | 2276 | 2333 | 2508 | 2766 | 3078 |
7 | 2159 | 2333 | 2393 | 2568 | 2833 | 3133 |
8 | 2219 | 2393 | 2452 | 2630 | 2890 | 3189 |
9 | 2276 | 2452 | 2508 | 2694 | 2953 | 3245 |
10 | 2333 | 2508 | 2568 | 2766 | 3018 | 3302 |
11 | | 2568 | 2630 | 2833 | 3078 | 3365 |
12 | | | 2694 | 2890 | 3133 | 3427 |
13 | | | 2766 | 2953 | 3189 | 3484 |
14 | | | 2833 | 3018 | 3245 | 3539 |
15 | | | 2890 | 3078 | 3302 | 3592 |
uitloopbedrag 1 | 2452 | 2694 | 3018 | 3245 | 3427 | 3705 |
uitloopbedrag 2 | | 2833 | 3133 | 3427 | 3539 | 3823 |
uitloopbedrag 3 | | | | 3539 | 3651 | 3948 |
BIJLAGE IVa Sjabloon voor de verdeling van werkzaamheden voor onderwijzend personeel
in de kunsteducatie
LOGA-partijen vinden dat bij de verhouding lesgebonden versus niet-lesgebonden
uren binnen de aanstelling lokaal maatwerk gewenst is. Daarom is in artikel
19b:5 vastgelegd dat de werkgever, met toepassing van de Wet op de
ondernemingsraden (WOR), een lokale regeling vaststelt waarin per discipline de
verhouding wordt vastgesteld van de verschillende soorten werkzaamheden binnen
lesgebonden en niet-lesgebonden uren.
Van een vaste verhouding naar een lokale regeling
Tot 1 januari 2009 kende de aanvullende rechtspositieregeling voor onderwijzend
personeel een vaste maximale verhouding van 26 lesgebonden uren en 10 overige
niet-lesgebonden uren. Per 1 januari 2009 wordt deze vaste maximale verhouding
losgelaten. Reden daarvoor is dat een centraal voorgeschreven verhouding geen
recht kan doen aan verschillen per discipline, per instelling of per
onderwijzend personeelslid. Met een lokale regeling kan wel ingespeeld worden op
deze specifieke kenmerken.
Status sjabloon
In dit sjabloon worden mogelijke werkzaamheden binnen lesgebonden en
niet-lesgebonden uren opgesomd. Die opsomming is niet limitatief. In een
instelling kan worden vastgesteld dat bepaalde in het sjabloon genoemde
werkzaamheden niet binnen de instelling voorkomen en dus niet in de lokale
regeling worden opgenomen. Daarentegen kan ook worden vastgesteld dat er
instellingsspecifieke werkzaamheden zijn die niet in het sjabloon voorkomen,
maar die wel in de lokale regeling moeten worden genoemd. Het sjabloon is dus
een handvat voor de lokale regeling waarin onder andere rekening wordt gehouden
met
- -
de ervaring van de ambtenaar,
- -
het cursustype dat de ambtenaar geeft en
- -
de discipline van de ambtenaar.
Opbouw Sjabloon
Schematisch is de opbouw van het sjabloon als volgt:
sjabloonCategorieën van werkzaamheden
Dit sjabloon onderscheidt als hoofdcategorieën:
De categorie niet-lesgebonden uren kan vervolgens weer opgedeeld worden in drie
subcategorieën:
2a. Voorbereiding en nazorg van de lesgebonden uren
Deze subcategorie hangt direct samen met de lesgebonden uren.
2b. Algemene werkzaamheden
Deze subcategorie staat los van het aantal lesgebonden uren.
2c. Variabele werkzaamheden
Deze subcategorie staat los van het aantal lesgebonden uren.
De (sub)categorieën zijn hierna verder uitgewerkt:
1. Lesgebonden uren in uren per schooljaar/cursusjaar/seizoen
Het gaat in deze categorie om het aantal te verzorgen lesgebonden uren op
jaarbasis. Het betreft alle door een discipline uit te voeren les- of
cursuswerkzaamheden, al of niet te onderscheiden naar bijvoorbeeld:
- -
Type lessen/cursussen: individuele lessen, combinatielessen,
groepslessen, klassikale lessen
- -
- -
- -
- -
- -
- -
2. Niet-lesgebonden uren in uren per schooljaar/cursusjaar/seizoen
2a. Voorbereiding en nazorg van de lesgebonden uren
Het gaat in deze subcategorie om de werkzaamheden van elke discipline in een
bepaalde verhouding tot het aantal lesgebonden uren. Dit is afhankelijk van het
type instelling en het type lessen/werkzaamheden. Deze uren worden ook wel
“aanstellingsafhankelijke of leerling- of cursistafhankelijke uren” genoemd. Het
betreft bijvoorbeeld:
- -
- -
Inhoudelijke voorbereiding en nazorg van de lessen
- -
Bijhouden van lesvorderingen en lesresultaten, leerlingvolgsysteem en
dergelijke
- -
Administratieve afwikkeling van de lessen/cursussen (bijvoorbeeld
presentielijsten)
- -
Rapporten/studieverslagen voor van de leerlingen/cursisten
- -
(Voortgangs)gesprekken met ouders/verzorgers/leerlingen
- -
Bijhouden van de pedagogische, methodische en didactische
ontwikkelingen
- -
Bijhouden van vakliteratuur
- -
Onderhouden van de direct aan de lespraktijk verbonden artistieke
vaardigheden
- -
2b. Algemene werkzaamheden
Het gaat in deze subcategorie om werkzaamheden die losstaan van het aantal
lesgebonden uren. Deze uren worden ook wel “organisatiegebonden uren” genoemd.
Het betreft bijvoorbeeld:
- -
Personeelsvergaderingen, afdelingsvergaderingen, sector- en
sectievergaderingen
- -
Collegiaal overleg (intern en extern)
- -
Voorbereiding en deelname aan open dagen
- -
Functioneringsgesprekken, ontwikkelingsgesprekken, persoonlijk
ontwikkelingsplan
- -
Overleg over het jaarlijkse cursusboekje/studiegids
- -
Zorg voor het instrumentarium van de instelling en (indien gebruik door
de werkgever verplicht is gesteld) van het eigen
instrument/gereedschap
2c. Variabele werkzaamheden
Het gaat in deze subcategorie om specifieke werkzaamheden die losstaan van het
aantal lesgebonden uren. Deze uren worden ook wel “persoonsgebonden uren”
genoemd. Het betreft bijvoorbeeld:
- -
Werkzaamheden voor onderzoek en ontwikkeling in relatie tot de lessen en
lesmaterialen
- -
Materiële voorbereiding en nazorg van de lessen
- -
Lidmaatschap van de ondernemingsraad of
personeelsvertegenwoordiging
- -
- -
Organisatie en voorbereiding van leerlingenuitvoeringen/-concerten
(intern en/of extern)
- -
Organisatie en voorbereiding van concerten speciaal voor onderwijzend
personeelsleden (intern en/of extern)
- -
Organisatie en voorbereiding van exposities (intern en/of extern)
- -
Organisatie en voorbereiding van instellingspresentaties (intern en/of
extern)
- -
Deelname aan activiteiten en evenementen voor zover niet genoemd onder
subcategorie 2b.
- -
Organiseren van kunstuitingen van cursisten, zoals voorspeelavonden en
tentoonstellingen
- -
Begeleiden van een collega bij een voorspeelavond
- -
- -
Algemene organisatiewerkzaamheden, bijvoorbeeld voor
nieuwsbrief/schoolkrant van de instelling
- -
Adviseren van leerlingen ten aanzien van instrument- of
materiaalkeuzes
- -
Bijhouden van de vakgebonden bibliotheek van de instelling
- -
Bijdragen aan het jaarlijkse cursusboekje/studiegids
- -
Opleiding en ontwikkeling, of andere activiteiten die ertoe bijdragen de
eigen vakbekwaamheid op peil te houden
- -
Deelname aan studiedagen van bijvoorbeeld beroepsverenigingen,
vakgroepen, mits de werkgever toestemming heeft verleend
- -
Het in opdracht van de werkgever reizen tussen locaties van dezelfde
instelling voor kunsteducatie.
Van sjabloon naar lokale regeling
Om een beeld te geven hoe aan de hand van het sjabloon een lokale regeling tot
stand kan komen geeft het LOGA een voorbeeld. U dient dit voorbeeld niet op te
vatten als een door het LOGA gewenste verdeling van de verhouding lesgebonden
uren versus niet-lesgebonden uren. Het gaat om de wijze waarop aan de hand van
het sjabloon een lokale regeling kan worden opgesteld.
Binnen instelling X is onderwijzend personeel werkzaam in drie verschillende
disciplines:
Binnen instelling X geldt per discipline de volgende verhouding lesgebonden
versus niet-lesgebonden uren:
Discipline | 1.Lesgebonden uren | 2.Niet-lesgebonden uren |
Discipline A | 65% | 35% |
Discipline B | 60% | 40% |
Discipline C | 70% | 30% |
Binnen instelling X zijn de aanstellingen van het onderwijzend personeel in
omvang zeer verschillend. Daarom wordt er in instelling X voor gekozen om binnen
de categorie niet-lesgebonden uren per aanstellingsomvang een uitsplitsing te
maken in de subcategorieën. Die uitsplitsing is als volgt:
De verdeling van niet-lesgebonden uren over de
subcategorieën |
Aanstellingsomvang | 2a. Voorbereiding en nazorg van de lesgebonden
uren | 2b. Algemene werkzaamheden | 2c. Variabele werkzaamheden |
Meer dan 27 uur per week | 30% | 30% | 40% |
18 tot en met 27 uur per week | 35% | 35% | 30% |
7,2 tot en met 18 uur per week | 40% | 40% | 20% |
tot en met 7,2 uur per week | 47% | 47% | 6% |
In dit voorbeeld is de verdeling van niet-lesgebonden uren over de
subcategorieën voor alle disciplines gelijk. Het is ook mogelijk om elke
discipline een aparte verdeling van niet-lesgebonden uren over de subcategorieën
te maken.
Individuele afwijkmogelijkheden op de verhouding per discipline
Er zijn individuele omstandigheden voorstelbaar waarin het onredelijk is vast te
houden aan de verhouding lesgebonden versus niet-lesgebonden die per discipline
is bepaald. Bijvoorbeeld door rekening te houden met:
- -
zeer veel of zeer weinig ervaring van het onderwijzend personeellid
of
- -
het cursustype dat het onderwijzend personeelslid geeft (groepslessen
versus individuele lessen)
In de lokale regeling kunnen individuele afwijkingsmogelijkheden op de
verhouding die per discipline is vastgelegd worden opgenomen. De voorwaarden
waaraan voldaan moet worden voordat individuele afwijking is toegestaan, dienen
in de lokale regeling te worden opgenomen. Deze individuele afwijkmogelijkheden
bepalen tezamen met de verhouding lesgebonden versus niet-lesgebonden uren die
voor de discipline van de ambtenaar is vastgelegd, welke verhouding voor de
individuele ambtenaar geldt.
Voorbeeld:
Voor discipline D staat in de lokale regeling dat de verhouding 70% lesgebonden
uren en 30% niet-lesgebonden uren geldt. In de lokale regeling is ook vastgelegd
dat voor discipline D een individuele afwijkmogelijkheid bestaat voor ambtenaren
met minder dan 3 jaar ervaring. Die ambtenaren krijgen ten koste van het aantal
lesgebonden uren 5% meer niet-lesgebonden uren voor de voorbereiding en nazorg
van de lesgebonden uren.
Het college stelt bij toepassing van de lokale regeling voor een ambtenaar met
discipline D en minder dan 3 jaar ervaring de verhouding vast op 65% lesgebonden
en 35% niet-lesgebonden uren. Deze 5% extra voor niet-lesgebonden uren wordt
binnen de subcategorieën geheel toegeschreven aan subcategorie 2a.
Tot slot
Te overwegen valt om een beperkt percentage van de tijd niet toe te wijzen aan
specifieke activiteiten. Niet alles valt namelijk op voorhand te plannen. Aan
een aantal kleinere werkzaamheden uit de eerder genoemde (sub)categorieën hoeft
dan eveneens niet specifiek tijd te worden toegewezen; zij kunnen tot de vrij in
te delen tijd worden gerekend.
2 Elke medewerker wordt geacht ook zelf te investeren in het
bijhouden van pedagogisch-didactische ontwikkelingen, het lezen van
vakliteratuur en het onderhouden van de artistieke vaardigheden. Niettemin zijn
er situaties voorstelbaar (bijvoorbeeld indien het onderwijzend personeelslid
personeelslid een onderwijsvernieuwende werkzaamheid heeft) waar toedeling van
tijd voor dergelijke werkzaamheden geboden is.
BIJLAGE IVa1 Functiebeschrijvingen
1. Consulent
A. Beschrijving van de functie
Functiebenaming: consulent
Functie-eisen: HBO-niveau
Taken
- 1.
Het in overleg met cliënten opstellen van een
steunfunctie-activiteitenplan
- 2.
Het verzorgen van steunfunctieactiviteiten
- 3.
Het bijdragen aan de ontwikkeling van beleid, producten en
programma’s
B. Beschrijving van de taken
B.1 Het in overleg met cliënten opstellen van een
steunfunctie-activiteitenplan
Informeert en adviseert (potentiële) cliënten over de mogelijkheden van
steunfunctieactiviteiten.
Overlegt met (de leiding van) potentiële cliënten over wensen en
verwachtingen.
Stelt een activiteiten- of begeleidingsplan op of ondersteunt de cliënt
daarbij.
Overlegt waar nodig met externe instanties.
B.2 Het verzorgen van steunfunctieactiviteiten
Geeft informatie en adviezen over methoden en leermiddelen. Verzorgt
teamtrainingen en individuele begeleiding van docenten.
Adviseert bij de aanschaf van leermiddelen en ontwikkelt, waar nodig, zelf
leermiddelen en methodieken.
Organiseert met de cliënt producties, tentoonstellingen en andere
evenementen.
Begeleidt bij de opstelling van werkplannen.
Bewaakt de afspraken met betrekking tot begroting, planning en inzet.
B.3 Het bijdragen aan de ontwikkeling van beleid, producten en
programma’s
Volgt en signaleert relevante ontwikkelingen op het terrein van de kunstzinnige
vorming.
Levert bijdragen aan beleidsontwikkeling, marktanalyses en aan de ontwikkeling
van nieuw aanbod en marktontwikkelingsplannen; overlegt met opdrachtgevers en
andere instanties over organisatie en uitvoering van projecten.
Werkt voorstellen uit in projectbeschrijvingen.
2. Docent
A. Beschrijving van de functie
Functiebenaming: docent
Functie-eisen: HBO-niveau
Taken
- 1.
Het verzorgen van de inhoud van onderwijsactiviteiten
- 2.
Het geven van de onderwijsactiviteiten
- 3.
Het bijdragen aan de ontwikkeling van KV-producten en -programma’s
- 4.
Het verrichten van overige werkzaamheden
B. Beschrijving van de taken
B.1 Het verzorgen van de inhoud van
onderwijsactiviteiten
Verzorgt het (meerjaren)leerplan; stemt het leerplan af met leiding en
collega’s.
Bepaalt vanuit het leerplan de inhoud van de onderwijsactiviteiten.
Zorgt voor les- en documentatiemateriaal.
B.2 Het geven van de onderwijsactiviteit
Bereidt de activiteit voor; stemt af op het niveau van de groep.
Geeft de onderwijsactiviteit; doet voor en stuurt bij.
Zorgt voor variatie in presentatie en lesvorm
Houdt rekening met persoonlijkheid en doelstelling deelnemers.
Bespreekt regelmatig de vorderingen met (ouders van) deelnemers en evalueert de
onderwijsactiviteit; stelt eventueel leerdoelstellingen bij.
Organiseert kunstuitingen van en voor deelnemers.
B.3 Het bijdragen aan de ontwikkeling van KV-producten en
-programma’s
Volgt en signaleert relevante ontwikkelingen op het terrein van de kunstzinnige
vorming.
Levert bijdragen aan marktanalyses, de ontwikkeling van nieuw aanbod en
marktontwikkelingsplannen; overlegt met opdrachtgevers en andere instanties over
organisatie en uitvoering van projecten.
Werkt voorstellen uit in projectbeschrijvingen.
B.4 Het verrichten van overige werkzaamheden
Woont diverse overlegvormen bij.
Houdt ontwikkelingen op het vakgebied bij; neemt deel aan na- en
bijscholing.
Levert bijdragen aan evenementen/instellingsactiviteiten.
3. Balletbegeleider
A. Beschrijving van de functie
Functiebenaming: Balletbegeleider
Functie-eisen: MBO-niveau
Taken
- 1.
Het instrumentaal begeleiden van lessen
- 2.
Het bijhouden van ontwikkelingen op het vakgebied
- 3.
Het verrichten van overige werkzaamheden
B. Beschrijving van de taken
B.1 Het instrumentaal begeleiden van lessen
Begeleidt klassieke balletlessen en andere lesvormen op piano en andere
instrumenten. Zorgt waar nodig voor improvisatie en zorgt ervoor dat het
karakter van de oefening muzikaal wordt ondersteund.
Past gedurende de oefening tempo en sfeer aan en legt andere accenten als de
docent dit aangeeft.
Verzorgt de instrumentale begeleiding van uitvoeringen.
B.2 Het bijhouden van ontwikkelingen op het
vakgebied
Houdt ontwikkelingen binnen het vakgebied bij.
B.3 Het verrichten van overige werkzaamheden
Voert periodiek overleg met de docent over het afstemmen van het spel op de
oefeningen en de samenwerking tussen docent en begeleider.
BIJLAGE VIIa Aanstellingskeuring brandweerpersoneel
Onderstaand schema geeft per bijzondere functie-eis aan welke
signaalvragen, screeningsinstrumenten en functionele tests bij de
aanstellingskeuring gebruikt dienen te worden. De uitwerking van
onderstaande onderdelen en de beoordeling hiervan is vastgelegd in de
aanstellingskeuring zoals die is ontwikkeld door het Coronel Instituut. Deze
uitwerking is te vinden op vng.nl.
Bijzondere functie-eis: | Aspect van de belastbaarheid opgenomen mag worden in
keuring: |
1. Waakzaamheid en oordeelsvermogen: | Signaalvragen (mondeling of schriftelijk) naar: |
| - bekendheid met aanpassingsprobleem bij onregelmatige
diensten, |
| - ooit doorgemaakte psychose, schizofrenie, epilepsie |
| - aanwezigheid van hoogtevrees |
| - aanwezigheid van claustrofobie |
| - ooit doorgemaakte warmtestuwing |
| - gebruik medicatie tegen epilepsie afgelopen 5 jaar |
| - huidig medicijngebruik (mee laten nemen) |
| Inzet gevalideerd screeningsinstrument ter detectie van de
huidige aanwezigheid van |
| - hoge mate van slaperigheid (checklist) |
| - depressieve klachten (checklist) |
| - angstklachten (checklist) |
| Inzet gevalideerde fysiek functionele test ter detectie
van: |
| - hoogtevrees (laddertest) |
2. Emotionele piekbelasting: | Signaalvragen (mondeling of schriftelijk) naar: |
| - recent doorgemaakt trauma |
| Inzet gevalideerd screeningsinstrument ter detectie van de
huidige aanwezigheid van: |
| - posttraumatische stressklachten (checklist) |
3. Energetische piekbelasting: | Signaalvragen (mondeling of schriftelijk) naar: |
| - fysieke activiteit inzetbaarheid (PAR-Q) |
| - belangrijkste risicofactoren hart- en vaatziekten
(familiair voorkomen HVZ; eerder doorgemaakte of huidige
hartziekte; roken) |
| Inzet gevalideerd screeningsinstrument ter detectie van de
huidige aanwezigheid van verhoogd risico op toekomstig HVZ
(ter regulering en niet ter afkeuring): |
| - te hoge BMI of buikvet |
| - hoge bloeddruk |
| - diabetes mellitus |
| - afwijkingen ECG |
| Inzet gevalideerde fysiek functionele test die een indruk
geeft van het piek-anaerobe inspanningsvermogen. (aanstellingsbrandweertraplooptest) |
4. Goed gezichtsvermogen | Signaalvraag (mondeling of schriftelijk) naar: |
| - huidige problemen met gezichtsvermogen |
| Inzet gevalideerd test ter detectie van de huidige
aanwezigheid van: |
| - onvoldoende scherp zicht (lees en afstand) |
| - onvoldoende kleurenzicht |
| - onvoldoende mobiliteit nekwervelkolom |
| - onvoldoende gezichtsveld |
5. Goed gehoorsvermogen | Signaalvraag (mondeling of schriftelijk) naar: |
| - huidige problemen met gehoorsvermogen |
| Inzet gevalideerde test ter detectie van de huidige
aanwezigheid van: |
| - onvoldoende vermogen om spraak-in-ruis te horen |
6. Risico op expositie aan stof, rook, gas of dampen: | Signaalvraag (mondeling of schriftelijk) naar: |
| - overgevoeligheid huid / huidige huidaandoening |
| - overgevoeligheid longen / huidige klachten
luchtweg/longen |
| Inzet gevalideerde test ter detectie van de huidige
aanwezigheid van: |
| - mogelijke huidaandoening op armen/ handen
(eczeem/atopie) |
| - mogelijke longaandoening (astma/ atopie) |
7. Risico op (verspreiding van) infectieziekten: | Signaalvraag (mondeling of schriftelijk) naar: |
| - geldige inentingen |
| - huidige aanwezigheid infectieziekten (Hepatitis, Difterie, Tetanus, Tuberculose, HIV) |
8. Tillen/dragen | Signaalvragen (mondeling of schriftelijk) naar: |
| - problemen met tillen |
| - huidige nek-, rug- en schouderklachten |
| - problemen met krachtleverantie met geheven armen |
| Inzet gevalideerde fysieke, functionele til/draag test
(tijdens aanstellingskeuring-brandbestrijdingstest) |
9. Knielen/hurken | Signaalvragen (mondeling of schriftelijk) naar: |
| - huidige duizeligheidsklachten |
| Inzet gevalideerde fysieke, functionele kniel/hurk test
(tijdens aanstellingskeuring-brandbestrijdingstest) |
10.Klimmen/klauteren/traplopen | Signaalvraag (mondeling of schriftelijk) naar: |
| - huidige duizeligheidsklachten |
| Inzet gevalideerde fysieke, functionele klim/klauter test
(laddertest) (brandweertraplooptest) |
11.Houdingen en krachtleverantie met rug | Signaalvraag (mondeling of schriftelijk) naar: |
| - huidige rugklachten |
Kort NA aanstelling worden als intredekeuring de volgende basismetingen verricht
om latere effecten van mogelijke blootstelling aan factoren van het werk te
kunnen aantonen:
- 1.
longfunctiebepaling met behulp van spirometrie
- 2.
Bijlage VIIb Periodiek Preventief Medisch Onderzoek
Onderstaand schema geeft per bijzondere functie-eis aan welke
signaalvragen, screeningsinstrumenten en functionele tests bij het Periodiek
Preventief Medisch Onderzoek gebruikt dienen te worden. De uitwerking van
onderstaande onderdelen en de beoordeling hiervan is vastgelegd in het PPMO
zoals die is ontwikkeld door het Coronel Instituut. Deze uitwerking is te
vinden op vng.nl.
Bijzondere functie-eis: | Aspect van de belastbaarheid wat opgenomen mag worden
in keuring: |
1. Waakzaamheid en oordeelsvermogen: | Signaalvragen (mondeling of schriftelijk) naar: |
| - aanpassingsprobleem door onregelmatige diensten, |
| - aanwezigheid van hoogtevrees |
| - aanwezigheid van claustrofobie |
| - doorgemaakte warmtestuwing sinds vorige keuring |
| - gebruik medicatie tegen epilepsie nu of geslikt sinds
vorige keuring |
| - huidig medicijngebruik (mee laten nemen) |
| Inzet gevalideerd screeningsinstrument ter detectie van de
huidige aanwezigheid van: |
| - hoge mate van slaperigheid (checklist) |
| - depressieve klachten (checklist) |
| - angstklachten (checklist) |
| - hoge werkgerelateerde vermoeidheid (checklist) |
2. Emotionele piekbelasting: | Signaalvragen (mondeling of schriftelijk) naar: |
| - recent doorgemaakt trauma |
| Inzet gevalideerd screeningsinstrument ter detectie van de
huidige aanwezigheid van: |
| - posttraumatische stressklachten (checklist) |
3. Energetische piekbelasting: | Signaalvragen (mondeling of schriftelijk) naar: |
| - fysieke activiteit inzetbaarheid (PAR-Q) |
| - belangrijkste risicofactoren hart- en vaatziekten
(familiair voorkomen HVZ; eerder doorgemaakte- of huidige
hartziekte; roken) |
| Inzet gevalideerd screeningsinstrument ter detectie van de
huidige aanwezigheid van verhoogd risico op toekomstig HVZ
(ter regulering en niet ter afkeuring): |
| - te hoge BMI of buikvet |
| - hoge bloeddruk |
| - diabetes mellitus |
| - afwijkingen ECG |
| Inzet gevalideerde fysiek functionele test die een indruk
geeft van het piek-anaerobe inspanningsvermogen. (brandweertraplooptest) |
4. Goed gezichtsvermogen | Signaalvraag (mondeling of schriftelijk) naar: |
| - huidige problemen met gezichtsvermogen tijdens werk |
| Inzet gevalideerd test ter detectie van de huidige
aanwezigheid van: |
| - onvoldoende scherp zicht (lees en afstand) |
| - onvoldoende kleurenzicht |
| - onvoldoende mobiliteit nekwervelkolom |
| - onvoldoende gezichtsveld |
5. Goed gehoorsvermogen | Signaalvraag (mondeling of schriftelijk) naar: |
| - huidige problemen met gehoorvermogen tijdens werk |
| Inzet gevalideerde test ter detectie van de huidige
aanwezigheid van: |
| - onvoldoende vermogen om spraak-in-ruis te horen |
6. Risico op expositie aan stof, rook, gas of dampen: | Signaalvraag (mondeling of schriftelijk) naar: |
| - overgevoeligheid huid / huidige huidaandoening |
| - overgevoeligheid longen / huidige klachten
luchtweg/longen |
| Inzet gevalideerde test ter detectie van de huidige
aanwezigheid van: |
| - mogelijke huidaandoening op armen/ handen
(eczeem/atopie) |
| - mogelijke longaandoening (astma/ atopie) |
7. Risico op (verspreiding van) infectieziekten: | Signaalvraag (mondeling of schriftelijk) naar: |
| - huidige aanwezigheid infectieziekten die een gevaar voor
anderen kunnen opleveren |
8. Tillen/dragen | Signaalvragen (mondeling of schriftelijk) naar: |
| - problemen met tillen |
| - huidige nek-, rug- en schouderklachten |
| - problemen met krachtleverantie met geheven armen |
| Inzet gevalideerde fysieke, functionele til/draag test
(tijdens brandbestrijdingstest) |
9. Knielen/hurken | Signaalvragen (mondeling of schriftelijk) naar:- huidige
duizeligheidsklachten Inzet gevalideerde fysieke, functionele kniel/hurk test (tijdens brandbestrijdingstest) |
10.Klimmen/klauteren/traplopen | Signaalvraag (mondeling of schriftelijk) naar: |
| - huidige duizeligheidsklachten |
| Inzet gevalideerde fysieke, functionele klim/klauter test
(tijdens brandbestrijdingstest en
brandweertraplooptest) |
11.Houdingen en krachtleverantie met rug | Signaalvraag (mondeling of schriftelijk) naar: |
| - huidige rugklachten |
1-11 met als doel signalering voor begeleiding | Signaalvraag (mondeling): Is sinds de vorige keuring een nieuwe ziekte of
gezondheidsklachten opgelopen die van invloed (kunnen) zijn
op de uitvoering van uw werk? |
| Signaalvraag (schriftelijk) naar: |
| 1) Aanwezigheid chronische ziekten (stofwisseling,
psychisch, bewegingsapparaat, hart- en vaataandoeningen,
urinewegen/geslachtsorganen, spijsverteringsorganen,
tumoren, luchtwegen, huidaandoeningen) |
| 2) Ingeschat eigen werkvermogen nu |
| 3) Ingeschat eigen huidige inzetbaarheid gegeven de fysieke
en psychologische taakeisen |
| 4) doorgemaakte expositie aan agressie in afgelopen
periode |
| 5) doorgemaakte expositie aan hard geluid in afgelopen
periode met acute oorsuizingen of tijdelijke
gehoorsvermindering als gevolg |
| 6) doorgemaakte expositie aan stof, rook, gas of dampen in
afgelopen periode |
| Inzet testen ter monitoring indien aanleiding bestaat om
achteruitgang in longfunctie of gehoor aan te kunnen
tonen: |
| - longfunctiebepaling met behulp van spirometrie |
| - audiogram afname |