Organisatie | Utrecht (Utr) |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen en precariobelasting 2009 alsmede de bijbehorende tarieventabel 2009 |
Citeertitel | Verordening parkeerbelastingen 2009 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | belasting |
Deze regeling wordt vervangen door de Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen 2011.
Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2011 | 01-01-2011 | intrekking | 11-11-2010 Gemeenteblad van Utrecht, 2010, 112 | Raadsvoorstel jaargang 2010, nr. 138 | |
22-12-2009 | 01-01-2011 | Wijziging art. 10 en toevoeging in tarie-ventabel onderdeel II, letter B van onderdeel cijfer 9 | 15-12-2009 Onbekend | Raadsvoorstel jaargang 2009, nr. 149 |
Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen en precariobelasting 2009 alsmede de bijbehorende tarieventabel parkeerbelastingen en precariobelasting 2009(raadsbesluit van 6 november 2008)
De raad van de gemeente Utrecht gelet op het voorstel van b. en w.
VERORDENING op de heffing en invordering van parkeerbelastingen en precariobelasting 2009 alsmede de bijbehorende tarieventabel parkeerbelastingen en precariobelasting 2009
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- en uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken op de binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;
houder: degene die naar de omstandigheden als houder van een voertuig moet worden beschouwd, met dien verstande dat voor een motorvoertuig, dat is ingeschreven in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 (Stb. 475) aangehouden register van opgegeven kentekens, als houder wordt aangemerkt degene wiens naam het voor het motorvoertuig opgegeven kenteken tijde van het parkeren in het register was ingeschreven;
dagkaart: een parkeerkaart, welke na het voldoen van parkeerbelasting op aangifte, bij aanvang van het parkeren afgegeven wordt door parkeerapparatuur en waarmee tegen een gereduceerd tarief tot aan het einde van de betreffende periode waarover parkeerbelasting is verschuldigd, geparkeerd kan worden op de op de parkeerkaart aangegeven parkeerapparatuurplaatsen;
avondkaart: een parkeerkaart, welke na het voldoen van parkeerbelasting op aangifte, bij aanvang van het parkeren, afgegeven wordt door parkeerapparatuur en waarmee tegen een gereduceerd tarief vanaf 19.00 uur tot aan het einde van de betreffende periode waarover parkeerbelasting is verschuldigd, geparkeerd kan worden op de op de parkeerkaart aangegeven parkeerapparatuurplaatsen;
autodate-vergunning: een vergunning, afgegeven aan een autodate-organisatie voor een voertuig, waarvan de organisatie de houder is en waartoe aan die organisatie een belanghebbendenplaats is toegekend in het (deel)rayon, krachtens welke het is toegestaan het voertuig te parkeren op daartoe aangewezen parkeerapparatuur- of belanghebbendenplaatsen in het betreffende (deel)rayon;
1.Onder de naam parkeerbelastingen worden de volgende belastingen geheven:
een belasting ter zake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning aangegeven plaats en wijze.
2.Onder de naam parkeerplaatsengeld wordt geheven de belasting als bedoeld in artikel 228 Gemeentewet, terzake van parkeerplaatsgebruik, waaronder moet worden verstaan het afzetten van een parkeerapparatuurplaats of een belanghebbendenplaats dan wel het houden van een voorwerp, niet zijnde een voertuig, op of boven een parkeerapparatuurplaats of een belanghebbendenplaats.
De belasting bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, wordt niet geheven van degene die op voet van het tweede lid, onderdeel b, als degene die het voertuig heeft geparkeerd wordt aangemerkt, indien deze aannemelijk maakt dat ten tijde van het parkeren een ander tegen zijn wil van het voertuig gebruik heeft gemaakt en dat hij dat gebruik redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen.
Het parkeerplaatsengeld, als bedoeld in artikel 2, tweede lid, wordt geheven van de degene, die de parkeerapparatuurplaats of belanghebbendenplaats afzet of laat afzetten dan wel de in artikel 2, tweede lid bedoelde voorwerpen, niet zijnde een voertuig, op een parkeerapparatuurplaats of op een belanghebbendenplaats houdt.
Artikel 6 Belastingtarief, belastingtijdvak en maatstaf van de heffing
Het belastingtarief, belastingtijdvak en de maatstaf van heffing zijn vermeld in de bij deze verordening behorende en de daarvan deel uitmakende tarieventabel.
Artikel 8 Ontheffing van parkeerbelasting
Indien de belastingplicht in de loop van een kwartaal aanvangt, is de belasting als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, verschuldigd voor zoveel maanden van de voor dat kwartaal verschuldigde belasting als er in dat kwartaal, na aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.
Indien de belastingplicht in de loop van het kwartaal eindigt, bestaat voor de belasting als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, aanspraak op ontheffing voor zoveel maanden van de voor dat kwartaal verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven. Deze aanspraak geldt niet voor tijdelijke vergunningen als bedoeld onder artikel 3, vierde en vijfde lid van de vigerende Parkeerplaatsenverordening.
Indien als direct gevolg van maatregelen getroffen door of met instemming van het gemeentebestuur de vergunninghouder over een gedeelte van het tijdvak waarvoor de vergunning geldt geen gebruik kan maken van de vergunning, wordt ontheffing verleend over het aantal volle kalendermaanden gedurende welke dat gebruik niet mogelijk is geweest.
Artikel 9 Bevoegdheid tot het aanwijzen van parkeerplaatsen
De aanwijzing van de plaats waar, het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van de belasting als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, mag worden geparkeerd, geschiedt in alle gevallen door het college van burgemeester en wethouders bij openbaar te maken besluit.
De kosten van de naheffingsaanslag bedragen, terzake van de belasting bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, EUR 51,00.
Artikel 12 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en invordering van de parkeerbelastingen.
Artikel 13 Overgangs- en slotbepalingen
De Verordening parkeerbelastingen 2008, alsmede de daarbij behorende tarieventabel 2008, vastgesteld bij raadsbesluit van 8 november 2007 (Gemeenteblad van Utrecht 2007, nr. 61), laatstelijk gewijzigd bij raadsbesluit van 11 september 2008 (Gemeenteblad van Utrecht 2008, nr. 62), worden ingetrokken met ingang van de in het vierde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijven op belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad, gehouden op 6 november 2008.
Drs. A.A.H. Smits Mr. A. Wolfsen
Bekendmaking is geschied op 19 november 2008.
Deze verordening is in werking getreden op 27 november 2008.
BIJLAGE BEHOREND BIJ GEMEENTEBLAD VAN UTRECHT 2008, NR. 75
Tarieventabel parkeerbelastingen en precariobelasting 2009 behorende bij de Verordening parkeerbelastingen 2009 zoals vastgesteld bij raadsbesluit van 6 november 2008.
Tarieventabel parkeerbelastingen en precariobelasting 2009
Voor de toepassing van deze tarieventabel wordt uitgegaan van de hierna omschreven gebieden die worden begrensd door de per gebied genoemde wegen of gedeelten van wegen, deze wegen of gedeelten van wegen daaronder begrepen.
Voor het parkeren als bedoeld in artikel 2 geldt als:
Het gebied omsloten door Westplein, Leidseveertunnel, spoorlijn (noordelijke richting), Daalsetunnel, Stadsbuitengracht, Moreelsepark, de denkbeeldige lijn tussen Moreelsepark zuidzijde en Mineurslaan, Mineurslaan, Veemarktplein en Croeselaan tot aan Westplein.
Het gebied omsloten door de buitengrens van gebied 1, spoorlijn (noordelijke richting), Amsterdamsestraatweg, Bethlehemweg (zelf niet inbegrepen), Stroomstraat, Oudenoord, David van Mollemstraat, Draaiweg, Willem Arntszkade, Willem van Noortplein (met uitzondering van huisnrs. 10 t/m 14 en 15 t/m 19 bis), Van Swindenstraat tot en met huisnr. 59, denkbeeldige lijn zuidwaarts naar Biltsche Grift, Biltsche Grift, Biltstraat (zelf niet inbegrepen), spoorlijn (zuidelijke richting), Burgemeester Reigerstraat, Wilhelminapark (gedeelte tussen huisnummers 27 t/m 64), Julianalaan, denkbeeldige lijn zuidwaarts naar Minstroom, Minstroom tot aan spoorlijn, Abstederdijk (inclusief Abstederhof huisnrs. 1 t/m 9 en 10 t/m 18), Kromme Rijn, Eendstraat, Gansstraat, Laan van Soestbergen, spoorlijn (westelijke richting), Bleekstraat, Vondellaan (zelf niet inbegrepen), Balijelaan (alleen zijde met oneven huisnummers), Merwedekanaal, Billitonkade, Van Koetsveldstraat, Cremerplein en spoorlijn (oostelijke richting).
Het gedeelte van de gemeente niet behorende tot gebied 1 en gebied 2.
Het tarief als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, bedraagt
voor een vergunning voor bedrijven die een voertuig gebruiken bij het verrichten van herstel-, onderhouds- of daarmee gelijk te stellen werkzaamheden voor zover dit voertuig voor het uitvoeren van die werkzaamheden in de onmiddellijke omgeving van de betreffende locatie op parkeerapparatuur- en/of belanghebbenden- plaatsen in één van de rayons moet worden geparkeerd:
voor het afzetten van een parkeerapparatuurplaats of een belanghebbenden plaats dan wel het gebruik maken van een parkeerapparatuurplaats of belanghebbendenplaats met een voorwerp, niet zijnde een voertuig