Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Bergen (NH)

Algemene plaatselijke verordening gemeente Bergen 2009

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Bergen (NH)
Officiële naam regelingAlgemene plaatselijke verordening gemeente Bergen 2009
CiteertitelAlgemene plaatselijke verordening gemeente Bergen 2009
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpopenbare orde en veiligheid
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze verordening vervangt de Algemene plaatselijke verordening gemeente Bergen 2001

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet, art. 149

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

05-08-2010art. 1:1, art.1:9, art. 2:10, art. 2:27 tot en met 2:34, art. 2:70, art. 2:74A, art. 4:1 tot en met 4:5, art. 5:34A, art. 5:38

 

Gemeentekrant, 4 augustus 2010

Onbekend
05-08-201001-10-2010art. 1:1, art.1:9, art. 2:10, art. 2:27 tot en met 2:34, art. 2:70, art. 2:74A, art. 4:1 tot en met 4:5, art. 5:34A, art. 5:38

29-06-2010

Gemeentekrant, 4 augustus 2010

Onbekend

Tekst van de regeling

De raad van de gemeente Bergen;

gelezen het voorstel van het college van Bergen van 13 januari 2009;

gelezen het advies van de Algemene raadscommissie van 10 februari 2009;

gelet op het bepaalde in artikel 149 Gemeentewet;

b e s l u i t:

vast te stellen de “Algemene plaatselijke verordening Bergen 2009”.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • b.

    openbare plaats: een voor het publiek toegankelijke plaats, waaronder begrepen de weg als bedoeld onder c;

  • c.

    weg: weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • d.

    openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • e.

    bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen waarvan gedeputeerde staten de grenzen hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 27, tweede lid, van de Wegenwet;

  • f.

    rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

  • g.

    bouwwerk: bouwwerk als bedoeld in artikel 1 van de Bouwverordening;

  • h.

    gebouw: gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet;

  • i.

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

    j. voertuig: fietsen, bromfietsen, gehandicaptenvoertuigen, motorvoertuigen, wagens, aanhangwagens en opleggers, met uitzondering van trams en treinen en met uitzondering van kinderwagens, kruiwagens en dergelijke kleine voertuigen.

  • j.

    voertuig: fietsen, bromfietsen, gehandicaptenvoertuigen, motorvoertuigen, wagens, aanhangwagens en opleggers, met uitzondering van trams en treinen en met uitzondering van kinderwagens, kruiwagens en dergelijke kleine voertuigen.

Artikel 1:2 Beslistermijn
  • 1. Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2. Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verlengen.

Artikel 1:3 Indiening aanvraag
  • 1. Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  • 2. Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken.

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen
  • 1. Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2. Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald of de aard van de vergunning zich daartegen verzet.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e.

    indien de houder dit verzoekt.

Artikel 1:7 Termijnen

De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

De vergunning of ontheffing kan door het daartoe bevoegde gezag worden geweigerd in het belang van:

  • a.

    de openbare orde;

  • b.

    de openbare veiligheid;

  • c.

    de volksgezondheid;

  • d.

    de bescherming van het milieu.

Artikel 1:9 Toepassing paragraaf 4.1.3.3. Algemene wet bestuursrecht
  • 1. Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is van toepassing voor de volgende artikelen in de verordening:artikel 2:6, artikel 2:9, artikel 2:11, artikel 2:12, artikel 2:64, artikel 2:67, artikel 2:72, artikel 2:79, artikel 2:81, artikel 2:83, artikel 4:20, artikel 5:2, artikel 5:3, artikel 5:6, artikel 5:7, artikel 5:8, artikel 5:11, artikel 5:13 en artikel 5:23.

    2. Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing voor de volgende artikelen in de verordening: artikel 2:1, artikel 2:10, artikel 2:18A, artikel 2:22, artikel 2:25, artikel 2:28, artikel 2:29, artikel 2:39, artikel 2:41, artikel 2:60, artikel 3:4, artikel 4:6, artikel 4:18, artikel 5:16, artikel 5:18, artikel 5:25, artikel 5:33, artikel 5:34, artikel 5:36 en artikel 5:38.

Hoofdstuk 2. Openbare orde

Afdeling 1. Bestrijding van ongeregeldheden
Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden
  • 1. Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

    Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

  • 2. Hij die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3. Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegd gezag in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van wanordelijkheden zijn afgezet.

  • 4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

Artikel 2:1A Verblijfsontzegging
  • 1. De burgemeester kan, in het belang van de openbare orde of veiligheid, een verbod opleggen aan degene die de openbare orde of veiligheid heeft verstoord om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak te bevinden op in dat verbod aangewezen plaatsen. Dit verbod geldt gedurende de in de bekendmaking van het verbod genoemde periode die ten hoogste twaalf weken kan bedragen.

  • 2. De burgemeester gaat niet over tot aanwijzing van gebieden waarvoor een verblijfsontzegging kan gelden, of tot omschrijving van overtredingen die tot een verblijfsontzegging kunnen leiden, dan na overleg met de Officier van Justitie, bedoeld in artikel 14 van de Politiewet 1993.

Afdeling 2. Betoging

Artikel 2:2 Optochten

[vervallen]

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
  • 1. Hij die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 1 week voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2. De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voorzover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voorzover van toepassing, de wijze van samenstelling;

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3. Hij die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 4. Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk 12.00 uur op de aan de dag van dat tijdstip voorafgaande werkdag.

  • 5. De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid genoemde termijn verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

Artikel 2:4 Afwijking termijn

[vervallen]

Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens

[vervallen]

Afdeling 3. Verspreiden van gedrukte stukken
Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen
  • 1. Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden op door het college aangewezen openbare plaatsen.

  • 2. Het college kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3. Het verbod geldt niet voor het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Afdeling 4. Vertoningen e.d. op de weg
Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d.

[vervallen]

Artikel 2:8 Dienstverlening

[vervallen]

Artikel 2:9 Straatartiest e.d.
  • 1. Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op door de burgemeester in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu aangewezen openbare plaatsen.

  • 2. De burgemeester kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

Afdeling 5. Bruikbaarheid en aanzien van een openbare plaats
Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op, aan of boven een openbare plaats in strijd met de publieke functie ervan
  • 1. Het is verboden zonder voorafgaande vergunning van het college een openbare plaats anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

  • 2. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor:

    a. vlaggen, wimpels of vlaggenstokken indien deze geen gevaar of hinder kunnen opleveren voor personen of goederen en niet voor commerciële doeleinden worden gebruikt;

    b. zonneschermen, mits deze zijn aangebracht boven het voor voetgangers bestemde gedeelte van de weg en mits:

    - geen onderdeel zich minder dan 2,2 meter boven dat gedeelte bevindt;

    - geen onderdeel van het scherm, in welke stand dat ook staat, zich op minder dan 0,5 meter van het voor het rijverkeer bestemde gedeelte van de weg bevindt;

    - geen onderdeel verder dan 1,5 meter buiten de opgaande gevel reikt;

    c. de voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijs kortstondig op de openbare plaats gebracht worden in verband met laden of lossen ervan en mits degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor zorgt, dat onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de openbare plaats verwijderd zijn en de openbare plaats daarvan gereinigd is;

    d. voertuigen, met inbegrip van kinderwagens, kruiwagens en dergelijke kleine voertuigen;

    e. voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard;

    f. evenementen als bedoeld in artikel 2:24;

    g. terrassen als bedoeld in artikel 2:27;

    h. standplaatsen als bedoeld in artikel 5:18;

    i. uitstallingen die niet strijdig zijn met de “Beleidsregel Uitstallingen Gemeente Bergen”, als vastgesteld door het college op 30 juni 2009 alsmede de nadere regels als bedoeld in het zesde lid.

  • 3. Het verbod in het eerste lid geldt voorts niet voorzover het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan een vergunning als bedoeld in het eerste lid worden geweigerd:

    a. indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    b. indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    c. in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaken.

  • 5. a. De weigeringsgrond van het vierde lid, onder a, geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

    b. De weigeringsgrond van het vierde lid, onder b, geldt niet voor bouwwerken .

    c. De weigeringsgrond van het vierde lid, onder c, geldt niet voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

  • 6. a. Het college kan categorieën van voorwerpen aanwijzen waarvoor het verbod als gesteld in het eerste lid niet geldt.

    b. Het college kan nadere regels stellen voor een veilig en doelmatig gebruik van de openbare ruimte ten behoeve van de in sub a bedoelde categorieën.

    c. Het college kan wegen en weggedeelten aanwijzen waar het plaatsen van de onder sub a. bedoelde voorwerpen niet of slechts beperkt is toegestaan.

    d. Het is verboden een voorwerp als bedoeld onder sub a. op de weg te plaatsen als in strijd wordt gehandeld met de onder sub b. bedoelde nadere regels of met een aanwijzing als bedoeld onder sub c.

Artikel 2:11 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor overheden bij het uitvoeren van hun publieke taak.

  • 3. Het verbod geldt voorts niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, het Provinciaal wegenreglement, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college:

    • a.

      een uitweg te maken naar de weg;

    • b.

      van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;

    • c.

      verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 3. De vergunning kan worden geweigerd in het belang van;

    • a.

      de bruikbaarheid van de weg;

    • b.

      het doelmatig en veilig gebruik van de weg;

    • c.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • d.

      de bescherming van de groenvoorzieningen in de gemeente.

  • 4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daar geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of het Provinciaal wegenreglement.

Afdeling 6. Veiligheid op de weg
Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid

[vervallen]

Artikel 2:14 Winkelwagentjes
  • 1. De rechthebbende op een bedrijf die winkelwagentjes ter beschikking stelt, mede ten behoeve van het vervoer van winkelwaren over de weg, is verplicht ze te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken, en de in de omgeving van dat bedrijf door het publiek op een openbare plaats achtergelaten winkelwagentjes terstond te verwijderen of te doen verwijderen.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 2:15 Uitzicht belemmerende beplanting of voorwerp
  • 1. De rechthebbende op een boom, heg, struik of andere beplanting welke aan het wegverkeer het vrije uitzicht kan belemmeren of daarvoor op andere wijze hinder of gevaar kan opleveren, is verplicht deze beplanting te snoeien, te knotten, op te binden, te verwijderen of op te ruimen na aanschrijving door het college binnen een door het college te stellen termijn en overeenkomstig zijn aanwijzingen.

  • 2. Het is verboden langs de weg een voorwerp aan te brengen, te plaatsen of te hebben dat aan het wegverkeer het zicht ontneemt of het verkeer op andere wijze in gevaar brengt.

Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2:17 Kelderingangen e.d.

[vervallen]

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen
  • 1. Het is verboden te roken in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van dertig meter daarvan gedurende een door het college aangewezen periode.

  • 2. Het is verboden in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van honderd meter daarvan, voorzover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 3. Het in het eerste en tweede lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voorzover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.

Artikel 2:18A Opslag licht-ontvlambare stoffen
  • 1. Het is verboden hars, teer, pek, kapok veren, houtafval, hooi, stro, vlas, riet, textielafval, lompen, oud papier of enig andere licht-ontvlambare stof, anders dan voor huishoudelijk gebruik, te verwerken of opgeslagen te hebben:

    • a.

      binnen de bebouwde kom;

    • b.

      buiten de bebouwde kom in de open lucht op een afstand van minder dan

  • - 20 meter van enig gebouw met wanden van steen of beton en brandwerend afgedekt;

  • - 25 meter van enig ander gebouw of enig getimmerte;

  • - 10 meter van de weg.

  • 2. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp
  • 1. Het is verboden op, aan of boven het voor voetgangers of (brom)fietsers bestemde deel van de openbare plaats op enigerlei wijze prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen aan te brengen of te hebben hangen lager dan 2,2 meter boven dat gedeelte van de openbare plaats.

  • 2. Het verbod geldt niet voor prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen, die op grotere afstand dan 0,25 m uit de uiterste boord van de openbare plaats, op van de openbare plaats af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht.

  • 3. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:20 Vallende voorwerpen

[vervallen]

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
  • 1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2. Het bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn
  • 1. Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

  • 2. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

[vervallen]

Afdeling 7. Evenementen
Artikel 2:24 Begripsbepaling
  • 1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

  • a. bioscoopvoorstellingen;

  • b. markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5:22 van deze verordening;

  • c. kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

  • d. het in een inrichting in de zin van de Drank en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

  • e. betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

  • f. activiteiten als bedoeld in artikel 2:9 en 2:39 van deze verordening.

  • 2. Onder evenement wordt mede verstaan:

  • a. een herdenkingsplechtigheid;

  • b. een braderie;

  • c. een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening, op de weg;

  • d. een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

  • e. een klein evenement, waaronder wordt verstaan een straatfeest of buurtbarbecue op één dag.

Artikel 2:25 Evenement
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2. Geen vergunning is vereist voor een klein evenement, indien:

  • a. het om een lokale uitstraling gaat (bijvoorbeeld een buurtfeest);

  • b. de maximale duur één dag bedraagt tot uiterlijk 24:00 uur;

  • c. geen muziek ten gehore wordt gebracht voor 07.00 uur of na 23.00 uur en waarbij de maximale geluidsbelasting gemeten op de gevels van de woningen om en nabij de evenementenlocatie tussen 7:00 uur en 19:00 uur maximaal 60dB(A) mag bedragen en tussen 19:00 uur en 23:00 uur maximaal 55dB(A);

  • d. het evenement niet plaatsvindt op de rijbaan, (brom)fietspad of parkeerplaats of anderszins een belemmering vormt voor het verkeer en de hulpdiensten;

  • e. er een organisator is;

  • f. de organisator binnen 7 werkdagen voorafgaand aan het evenement daarvan melding heeft gedaan aan de burgemeester.

  • 3. De burgemeester kan binnen 5 werkdagen na ontvangst van de melding besluiten het organiseren van een evenement als bedoeld in het tweede lid te verbieden, indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 4. Het verbod van het eerste lid geldt niet voor een wedstrijd op of aan de weg, voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:26 Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

Afdeling 8. TOEZICHT OP OPENBARE INRICHTINGEN
Artikel 2:27 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. openbare inrichting: de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden verstrekt of bereid. Onder een openbare inrichting wordt in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis. Onder openbare inrichting wordt tevens verstaan een bij deze inrichting behorend terras en andere aanhorigheden;

b. terras: een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt;

c. uitgaansgebied: het op grond van de geldende Horecanota als zodanig aangewezen gebied waarbinnen een verruiming van de sluitingstijden van openbare inrichtingen mogelijk is;

d. ontnuchteringszaak: een openbare inrichting gelegen in de uitgaansgebieden met de bestemming Horeca, categorie 1, waarin geen alcoholhoudende dranken voor gebruik ter plaatse mogen worden verstrekt.

Artikel 2:28 Exploitatievergunning openbare inrichting
  • 1.

    Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

    2. De burgemeester weigert de vergunning indien de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan of indien de aanvrager geen verklaring omtrent het gedrag met betrekking tot de leidinggevende overlegt die uiterlijk drie maanden voor de datum waarop de aanvraag is ingediend, is afgegeven.

    3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting, de openbare orde of de veiligheid op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

    4. Bij toepassing van de in het derde lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met:

    a. het karakter van de straat en de wijk waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen;

    b. de aard van het horecabedrijf;

    c. de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie;

    d. de wijze van bedrijfsvoering door de exploitant of de leidinggevende.

    5. De burgemeester weigert de vergunning indien:

    a. de exploitant de leeftijd van eenentwintig jaar nog niet heeft bereikt;

    b. de exploitant onder curatele of bewind staat.

    6. De burgemeester kan de vergunning weigeren indien sprake is van het geval en onder de voorwaarde als bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

    7. Geen vergunning is vereist voor een openbare inrichting die zich bevindt in:

    a. een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteiten van de openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit;

    b. een zorginstelling;

    c. een museum;

    d. een bedrijfskantine of –restaurant.

    8. Het bevoegd bestuursorgaan kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van de exploitatie van openbare inrichtingen.

Artikel 2:28A Terrassen
  • 1. Het is verboden een terras behorende bij een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2. De burgemeester weigert de vergunning indien de exploitatie van het terras in strijd is met een geldend bestemmingsplan of indien de aanvrager geen verklaring omtrent het gedrag met betrekking tot de leidinggevende overlegt die uiterlijk drie maanden voor de datum waarop de aanvraag is ingediend, is afgegeven.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting, de openbare orde of de veiligheid op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in het derde lid, kan de burgemeester de vergunning weigeren indien:

    a. het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg dan wel gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig beheer en veilig gebruik daarvan;

    b. het beoogde gebruik een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    c. het beoogde gebruik afbreuk doet aan andere publieke functies van de weg, inclusief de bescherming van het uiterlijk aanzien daarvan.

  • 5. Het bevoegd bestuursorgaan kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van terrassen.

Artikel 2:28B Vrijstelling vergunningsplicht
  • 1. De burgemeester verleent op verzoek of ambtshalve vrijstelling van de vergunningplicht als genoemd in het eerste lid van artikel 2:28 aan openbare inrichtingen die horecabedrijf zijn als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet en de bestemming Horeca, categorie 1, en Horeca, categorie 2, hebben, indien:

    a. zich één jaar voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze bepaling geen incidenten gepaard gaande met geweld, overlast op straat of drugsgebruik en –handel hebben voorgedaan in of bij de inrichting, dan wel

    b. de inrichting zich nieuw in de gemeente vestigt en er zich geen weigeringsgronden voordoen als bedoeld in artikel 1:8 of 2:28, tweede of derde lid.

  • 2. De vrijstelling wordt ingetrokken wanneer zich een incident heeft voorgedaan als bedoeld in het eerste lid onder a.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde vrijstelling geldt niet voor de exploitatie van terrassen als bedoeld in artikel 2:28A.

  • 4. Het bevoegd bestuursorgaan kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen met betrekking tot het verlenen van vrijstelling van de vergunningplicht op grond van dit artikel.

Artikel 2:29 Sluitingstijd
  • 1. Openbare inrichtingen zijn gesloten op maandag tot en met zondag tussen 02.00 uur en 06.00 uur (sluitingstijd).

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid zijn horecabedrijven als bedoeld in artikel 4 van de Drank- en Horecawet (paracommerciële openbare inrichtingen) gesloten op maandag tot en met zondag tussen 24.00 uur en 08.00 uur.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid zijn openbare inrichtingen op het strand:

    a. gedurende de periode 15 maart tot 15 oktober gesloten tussen 24.00 uur en 06.00 uur;

    b. gedurende de periode 15 oktober tot 15 maart gesloten tussen 23.00 uur en 08.00 uur.

  • 4. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid zijn:

    1. openbare inrichtingen met de bestemmingen Horeca, categorie 2 en Horeca, categorie 3, en gelegen in de uitgaansgebieden op vrijdag en zaterdag gesloten tussen 03.00 uur en 06.00 uur indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

    a. vanaf 01.00 uur mogen geen bezoekers meer te worden toegelaten;

    b. er dient minimaal één horecaportier aanwezig te zijn;

    c. vanaf 02.30 uur dient :

    - maximale verlichting te worden gevoerd;

    - geen muziek meer ten gehore te worden gebracht;

    - geen alcohol meer te worden geschonken;

    d. om 03.00 uur dienen alle bezoekers de openbare inrichting te hebben verlaten.

    2. openbare inrichtingen gelegen in de uitgaansgebieden en als zodanig door de burgemeester aangewezen als een “ontnuchteringszaak”, gesloten op vrijdag en zaterdag om 03.00 uur.

  • 5. In afwijking van het bepaalde in voorgaande leden zijn terrassen gesloten:

    a. van 24.00 uur tot 08.00 uur;

    b. indien de bijbehorende openbare inrichting gesloten is.

  • 6. In afwijking van het bepaalde in het vijfde lid, onderdeel a, zijn terrassen in de gehele gemeente (met uitzondering van terrassen behorende bij openbare inrichtingen op het strand) in de maanden juli en augustus gesloten tussen 01.00 uur en 08.00 uur.

  • 7. Het is verboden een openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben of bezoekers in de inrichting te laten verblijven na sluitingstijd.

  • 8. Het is verboden een terras voor bezoekers geopend te hebben of daarop bezoekers toe te laten na sluitingstijd.

  • 9. De burgemeester kan ontheffing verlenen van de sluitingstijd.

  • 10. Voor een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:28, zevende lid, onderdeel a, gelden dezelfde sluitingstijden als voor de winkel.

  • 11. Het eerste tot en met het vierde lid en het zesde lid zijn niet van toepassing in die situaties waarin bij of krachtens de Wet milieubeheer is voorzien.

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting
  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer openbare inrichtingen tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2:29 geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 13b van de Opiumwet.

Artikel 2:30A Zwarte lijst
  • 1. Het is de exploitant van een openbare inrichting verboden hierin toe te laten of te laten verblijven niet tot zijn gezin behorende personen, die naar het oordeel van de burgemeester misbruik van alcoholhoudende drank plegen te maken of van slecht zedelijk gedrag zijn en wier namen als zodanig schriftelijk aan die houder zijn opgegeven.

  • 2. De exploitant van een openbare inrichting is verplicht, indien een persoon als bedoeld in het eerste lid die zich in de openbare inrichting bevindt, in gebreke blijft deze openbare inrichting te verlaten, hiervan terstond kennis te geven aan de politie.

  • 3. Het is de exploitant van een openbare inrichting, zijn huisgenoten en zijn personeel verboden inzage te verlenen in de opgave als bedoeld in het eerste lid of daaromtrent mededelingen te doen aan anderen dan ambtenaren van politie.

  • 4. Het is aan een persoon wiens naam ingevolge het bepaalde in het eerste lid door de burgemeester aan de houders van openbare inrichtingen is opgegeven, verboden zich in een dergelijke inrichting te bevinden nadat hij schriftelijk door de burgemeester van dit verbod in kennis is gesteld.

  • 5. Het verbod in het vierde lid geldt voor een bepaalde periode, die niet langer is dan een jaar.

Artikel 2:31 Verboden gedragingen

Het is verboden in een openbare inrichting:

a. de orde te verstoren;

b. zich te bevinden na sluitingstijd of gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn op grond van een besluit krachtens het eerste lid van artikel 2:30;

c. zich te bevinden in kennelijke staat van dronkenschap;

d. een persoon toe te laten of te laten verblijven die in kennelijke staat van dronkenschap verkeert.

Artikel 2:32 Handel binnen openbare inrichtingen
  • 1. In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2. De exploitant van een openbare inrichting laat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in dat bedrijf enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt.

Artikel 2:33 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college bij de toepassing van artikel 2:28 tot en met 2:30 op als bevoegd bestuursorgaan.

Afdeling 9. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf
Artikel 2:35 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2:37 Nachtregister
  • 1. De houder van een inrichting of een voor hem handelend persoon is verplicht een register, als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, bij te houden dat is ingericht volgens het door de burgemeester vastgestelde model.

  • 2. De houder van een inrichting of een voor hem handelend persoon is verplicht het in het eerste lid bedoelde register aan de burgemeester of aan een door hem aan te wijzen ambtenaar over te leggen op een door de burgemeester bepaalde wijze.

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.

Afdeling 10. Toezicht op speelgelegenheden
Artikel 2:39 Speelgelegenheden
  • 1. Dit artikel verstaat onder speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

  • a. speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder c, van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend;

  • b. speelgelegenheden waarvoor de minister van Justitie of de Kamer van Koophandel bevoegd is vergunning te verlenen;

  • c. speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.

  • 3. De burgemeester weigert de vergunning:

  • a. indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid;

  • b. indien de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

Artikel 2:40 Speelautomaten
  • 1. In dit artikel wordt verstaan onder:

  • a. Wet: de Wet op de kansspelen;

  • b. speelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder a, van de Wet;

  • c. kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c, van de Wet;

  • d. hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet;

  • e. laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet.

  • 2. In hoogdrempelige inrichtingen zijn twee speelautomaten toegestaan, waarvan maximaal twee kansspelautomaten.

  • 3. In laagdrempelige inrichtingen zijn twee speelautomaten toegestaan, met dien verstande dat kansspelautomaten in het geheel niet zijn toegestaan.

Afdeling 11. Maatregelen tegen overlast en baldadigheid
Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal
  • 1. Het is verboden zonder ontheffing van de burgemeester een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2. Het is verboden zonder ontheffing van de burgemeester een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3. Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

Artikel 2:42 Plakken en kladden
  • 1. Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

  • a. een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

  • b. met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3. Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4. Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5. Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 6. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7. De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.
  • 1. Het is verboden op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen
  • 1. Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing indien de genoemde gereedschappen, voorwerpen of middelen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor de in het eerste lid bedoelde handelingen.

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.

[vervallen]

Artikel 2:46 Rijden over bermen

[vervallen]

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen
  • 1. Het is verboden :

  • a. op een openbare plaats te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

  • b. zich op een openbare plaats zodanig op te houden dat aan weggebruikers of bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder wordt veroorzaakt

  • 2. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:47A Vervoer van brandbare materialen
  • 1. Het is verboden op Tweede Pinksterdag brandbaar materiaal, waaronder in ieder geval begrepen bankstellen, fauteuils, stoelen, houten kratten, pallets, kisten en dergelijke te vervoeren.

  • 2. De politie heeft de bevoegdheid om de goederen als bedoeld in het eerste lid in beslag te nemen en te houden tot uiterlijk 12.00 uur op de dinsdag volgend op Tweede Pinksterdag. Na dit tijdstip mogen op last van de politie niet-afgehaalde materialen of goederen worden vernietigd.

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik
  • 1. Het is verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

  • a. een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;

  • b. de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank en Horecawet.

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen
  • 1. Het is verboden:

  • a. zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

  • b. zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van zo'n gebouw.

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek indien:

  • a.

    dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;

  • b.

    daardoor die ingang versperd wordt.

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.

Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

Artikel 2:53 Bespieden van personen

[vervallen]

Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur

[vervallen]

Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren

[vervallen]

Artikel 2:56 Alarminstallaties

[vervallen]

Artikel 2:57 Loslopende honden
  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

  • a. op een openbare plaats zonder dat die hond aangelijnd is;

  • b. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

  • c. op een openbare plaats zonder voorzien te zijn van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

  • 2. Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod genoemd in het eerste lid onder a niet geldt.

  • 3. De verboden genoemd in het eerste lid onder a en b gelden niet voorzover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden en de geleidehond als zodanig aantoonbaar gekwalificeerd is of indien een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond.

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden en rijdieren
  • 1. De eigenaar of houder van een hond of rijdier is verplicht ervoor te zorgen dat die hond of dat rijdier zich niet van uitwerpselen ontdoet:

  • a. op een gedeelte van een openbare plaats dat bestemd is of mede bestemd voor het verkeer van voetgangers;

  • b. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide;

  • c. op een andere door het college aangewezen plaats.

  • 2. Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod genoemd in het eerste lid, onder a niet geldt.

  • 3. De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde gebod wordt opgeheven indien de eigenaar of houder van de hond of het rijdier er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden
  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op een openbare plaats of op het terrein van een ander:

  • a. anders dan kort aangelijnd nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt;

  • b. anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijn- en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt.

  • 2. In afwijking van artikel 2:57, eerste lid onder c, geldt voor het bepaalde in het eerste lid bovendien dat de hond voorzien moet zijn van een optisch leesbaar, niet- verwijderbaar identificatiekenmerk in het oor of de buikwand.

  • 3. In het eerste lid wordt verstaan onder:

  • a. muilkorf: een muilkorf als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Regeling agressieve dieren;

  • b. kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter.

  • 4. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Regeling agressieve dieren.

Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren
  • 1. Het college kan buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer plaatsen aanwijzen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren:

  • a. aanwezig te hebben,of

  • b. aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels, of

  • c. aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven.

  • 2. Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben in een groter aantal dan door het college is aangegeven.

  • 3. Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

Artikel 2:61 Wilde dieren

[vervallen]

Artikel 2:62 Loslopend vee en pluimvee

De rechthebbende op vee of pluimvee dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee of pluimvee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2:62A Matige draf binnen bebouwde kom

Het is de geleider van één of meer losse paarden, aan de hand geleid of bereden, verboden deze op de weg in de bebouwde kom harder te laten lopen dan in matige draf.

Artikel 2:62B Stieren en hengsten

Het is de eigenaar, houder of hoeder van een stier, ouder dan één jaar, of van een hengst, ouder dan twee jaar, verboden deze in landerijen los te laten lopen of op een zodanige plaats of wijze vast te zetten, dat hij de weg kan bereiken.

Artikel 2:62C Geleiden van vee
  • 1. Het is de eigenaar of houder van vee verboden dat vee op de weg te doen drijven of te doen vervoeren door een persoon, die niet de leeftijd van 14 jaar heeft bereikt.

  • 2. Het is een ieder die niet de leeftijd van 14 jaar heeft bereikt verboden op de weg vee te drijven of te vervoeren.

Artikel 2:63 Duiven

[niet overgenomen]

Artikel 2:64 Bijen
  • 1. Het is verboden bijen te houden:

  • a. binnen een afstand van dertig meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven;

  • b. binnen een afstand van dertig meter van de weg.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit- en invliegen van de bijen te voorkomen.

  • 3. Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt niet voorzover de bijenhouder rechthebbende is op de woningen of gebouwen als bedoeld in dat lid.

  • 4. Het in het eerste lid, aanhef en onder b, gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement.

  • 5. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 2:65 Bedelarij

Het is verboden in door het college aangewezen gebieden op of aan de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw te bedelen om geld of andere zaken.

Afdeling 12. Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen
Artikel 2:66 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister
  • 1. De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:

    • a.

      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    • b.

      de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    • c.

      een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voorzover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;

    • d.

      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

    • e.

      de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2. De burgemeester is bevoegd vrijstelling te verlenen van deze verplichtingen.

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

  • 1º.

    dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

  • 2º.

    van een verandering van de onder a, sub 1º , bedoelde adressen;

  • 3º.

    als hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

  • 4º.

    dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;

  • b.

    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

  • c.

    aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

  • d.

    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

[vervallen]

Artikel 2:70 Handel binnen openbare inrichtingen

(Dit artikel is verplaatst naar afdeling 8 (Toezicht op openbare inrichtingen) onder artikel 2:32).

Afdeling 13. Vuurwerk
Artikel 2:71 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen
  • 1. Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college van de gemeente waar het bedrijf is of zal worden gevestigd.

  • 2. Het college kan maximaal één vergunning zoals bedoeld in het eerste lid per voormalige gemeente (huidige kernen Bergen, Egmond, Schoorl) verlenen.

Artikel 2:73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling
  • 1. Het is verboden consumentenvuurwerk te bezigen binnen een afstand van vijftig meter van gebouwen met rieten daken en van benzinepompen of op een andere door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2. Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te bezigen als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3. De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

Afdeling 14. Drugsoverlast
Artikel 2:74 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Artikel 2:74A Hinderlijk gebruik van drugs

Het is verboden, op of aan de weg of op het openbaar water, dan wel in een voor het publiek toegankelijk gebouw, middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, te gebruiken of openlijk voorhanden te hebben indien dit gepaard gaat met gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- en leefklimaat aantasten of anderszins overlast veroorzaken.

Afdeling 15. Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen
Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in de artikelen 2:1, 2:10, 2:11, 2:16, 2:19, 2:47, 2:47A, 2:48, 2:49, 2:50, 2:73 en 5:34 van deze Algemene plaatselijke verordening groepsgewijs niet naleven.

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen
  • 1. De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

  • 2. De burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid eveneens ten

    aanzien van andere voor een ieder toegankelijke plaatsen.

Afdeling 16. Het strand en de zee
Artikel 2:78 Begripsbepaling
  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a. strand: het binnen de gemeente gelegen zeestrand met inbegrip van de duinhellingen, de droogliggende banken en de afritten van wegen en paden die toegang geven tot het strand;

  • b. activiteitenstrand: het gedeelte van het strand waar bepaalde nader te noemen activiteiten zijn toegestaan. De volgende delen van het strand hebben dit gebruiksprofiel ‘activiteitenstrand’:

  • - Egmond-Binnen tussen km-paal 40.5 en 42.9

  • - Egmond aan Zee tussen km-paal 38.6 en 40.2

  • - Wimmenummer Duinen tussen km-paal 33.6 en 37.2

  • - Bergen aan Zee tussen km-paal 31.5 en 33.0

  • - Hargen aan Zee tussen km-paal 27.3 en 28.5

  • - Camperduin tussen km-paal 26.25 en 27.0;

  • c. zomerperiode: het gedeelte van het jaar van 1 mei tot 1 oktober;

  • d. winterperiode: het gedeelte van het jaar van 1 oktober tot 1 mei;

  • e. motorvoertuigen: motorvoertuigen als bedoeld in artikel 1, onder z, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • f. motorvaartuigen: vaartuigen met motor, waaronder in ieder geval ook begrepen een motorboot, een waterscooter, een jetski

  • g. niet-gemotoriseerde vaartuigen: vaartuigen zonder motor van geringe afmetingen en lichte constructie, waaronder in ieder geval begrepen een kano, zeilboot, (kite)surfplan, een rubberboot;

  • h. strand- en watersport: hieronder dient in ieder geval ook te worden begrepen, kanoën, deltavliegen, vliegeren met een vlieger die twee of meer stuurlijnen heeft;

  • i. losse vistuigen: losse tuigen of instrumenten om vis mee te vangen, waaronder in ieder geval begrepen verschillende soorten hengels;

  • j. vaste vistuigen: vaste tuigen of instrumenten om vis mee te vangen, waaronder in ieder geval begrepen visnetten, fuiken, warnetten, staande netten;

  • 2. Voor zover één van de artikelen van deze afdeling in strijd is met één van de artikelen uit de overige afdelingen en hoofdstukken is het artikel in deze afdeling van toepassing.

Artikel 2:79 Motorvoertuigen
  • 1. Het is verboden met motorvoertuigen op het strand te rijden, deze aldaar te brengen of te hebben.

  • 2. Het verbod geldt niet voor motorvoertuigen ten behoeve van het reddingswezen, beheer en onderhoud waterkering, schoonmaak, politie, brandweer, burgemeester/strandvonder, buitengewoon opsporingsambtenaren en personen in dienst van de gemeente Bergen, allen in de uitoefening van hun taak.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod:

    • a.

      in de zomerperiode slechts voor 10.00 uur en na 18.00 uur;

    • b.

      in de winterperiode gedurende de gehele dag met uitzondering van de zon- en feestdagen. In de winterperiode zijn op zon- en feestdagen motorvoertuigen slechts toegestaan voor 10.00 uur en na 18.00 uur.

Artikel 2:80 Niet-gemotoriseerde voertuigen
  • 1. Het is verboden met niet-gemotoriseerde voertuigen, waaronder in ieder geval begrepen een zeilwagen en een blowkart of windrijder, op het strand te rijden.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt gedurende de winterperiode niet op het activiteitenstrand.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor fietsen, met dien verstande dat fietsen in de zomerperiode alleen voor 10.00 uur en na 19.00 uur zijn toegestaan.

Artikel 2:81 Motorvaartuigen
  • 1. Het is verboden een vaartuig op het strand te hebben en zich met een vaartuig van het strand af in zee te begeven of zich daarmee in de aan het strand grenzende zeestrook binnen een afstand van 300 meter vanaf het strand te bevinden of daarmee te varen.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor motorvaartuigen ten behoeve van het reddingswezen, beheer en onderhoud van de kustlijn, politie, brandweer, burgemeester/strandvonder, buitengewoon opsporingsambtenaren en personen in dienst van de gemeente, allen in de uitoefening van hun taak.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Artikel 2:82 Niet-gemotoriseerde vaartuigen
  • 1. Het is gedurende de zomerperiode verboden een niet-gemotoriseerd vaartuig op het strand te hebben en zich in de zee te begeven.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet op het activiteitenstrand.

Artikel 2:83 Plaatsen of onbeheerd achterlaten van attributen en voorwerpen
  • 1. Het is verboden attributen en voorwerpen op het strand te plaatsen of onbeheerd achter te laten.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor het plaatsen van attributen en voorwerpen gedurende maximaal één dag mits bezoekers van het strand hierdoor niet worden gehinderd en mits verkeer op het strand hierdoor niet wordt belemmerd.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod bij een evenement als bedoeld in artikel 2:24 van deze verordening.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod aan huurders van het strand voor het stallen van motorvoertuigen en (motor)vaartuigen en loopplanken.

  • 5. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod aan hulpverleningsdiensten ten behoeve van het waarborgen van een vrije doorgang van de strandafgang naar de vloedlijn.

Artikel 2:84 Strand- en watersport
  • 1. Het is gedurende de zomerperiode verboden strand- en watersport op het strand en in de zee uit te oefenen.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet op het activiteitenstrand.

Artikel 2:85 Sport en spel in groepsverband
  • 1. Het is gedurende de zomerperiode verboden sport en spel in groepsverband op het strand en in de zee uit te oefenen.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet op het activiteitenstrand.

Artikel 2:86 Vissen
  • 1. Het is verboden in zee te vissen.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:

    • a.

      het vissen met losse vistuigen in de winterperiode;

    • b.

      het vissen met losse vistuigen in de zomerperiode op het activiteitenstrand;

    • c.

      het vissen met vaste vistuigen in de winterperiode op het strand tussen km-paal 36.5 en 39.5 en tussen km-paal 40.25 en 41.0

Artikel 2:87 Honden
  • 1. Het is gedurende de zomerperiode verboden één of meer honden op het strand te hebben of te laten lopen.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet op het activiteitenstrand en op de overige stranden niet voor 10.00 uur en na 19.00 uur.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor de politie.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een aantoonbaar gekwalificeerde geleidehond laat begeleiden of als een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond.

Artikel 2:88 Paarden en andere rijdieren
  • 1. Het is verboden één of meer paarden of andere rijdieren op het strand te berijden of mee te voeren.

  • 2. Gedurende de zomerperiode geldt het in het eerste lid gestelde verbod niet op het activiteitenstrand en op de overige stranden niet voor 10.00 uur en na 19.00 uur.

  • 3. Gedurende de winterperiode geldt het in het eerst lid gestelde verbod slechts op zon- en feestdagen van 12.00 uur tot 19.00 uur.

Artikel 2:89 Overnachten
  • 1. Het is verboden op het strand te overnachten.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor de voor overnachting bestemde strandhuisjes in Egmond aan Zee.

Artikel 2:90 Open vuur
  • 1. Het is verboden op het strand open vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Artikel 2:91 Zwemmen
  • 1. Wanneer de rode vlag aan de daartoe bestemde palen is gehesen, is het verboden in zee te zwemmen.

  • 2. Voor het overige is zwemmen bij alle stranden toegestaan.

Artikel 2:92 Naaktrecreatie
  • 1. Het is verboden op het strand ongekleed openbaar te recreëren.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet op het strand tussen kilometerpaal 29.5 en 31.5.

Hoofdstuk 3. Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.

Afdeling 1. Begripsbepalingen
Artikel 3:1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • b.

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • c.

    seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • d.

    escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • e.

    sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

  • f.

    exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert, dan wel exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

  • g.

    beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent, dan wel uitoefenen in een seksinrichting of escortbedrijf;

  • h.

    bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

  • 1.

    de exploitant;

  • 2.

    de beheerder;

  • 3.

    de prostituee;

  • 4.

    het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

  • 5.

    toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2 van deze verordening;

  • 6.

    andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voorzover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3:3 Nadere regels

Met het oog op de in artikel 3:13 genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van de bevoegdheden zoals genoemd in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

Afdeling 2. Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke
Artikel 3:4 Seksinrichtingen
  • 1. Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

  • a. de persoonsgegevens van de exploitant;

  • b. de persoonsgegevens van de beheerder; en

  • c. de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf.

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder
  • 1. De exploitant en de beheerder:

  • a. staat niet onder curatele en is niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

  • b. is niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

  • c. heeft de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

  • 2. Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en de beheerder niet:

  • a. met toepassing van de artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

  • b. binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

  • c. binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

  • · bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

  • · de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 252, 250a (oud), 273a, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

  • · de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

  • · de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

  • · de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

  • · de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3. Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

  • a. vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;

  • b. een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4. De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

  • a. bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

  • b. bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5. De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.

Artikel 3:6 Sluitingstijden
  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 24.00 en 06.00 uur.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1:4 voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • 3. Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3.7, eerste lid, gesloten dient te zijn.

  • 4. Het in het eerste tot en met derde lid bepaalde geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting
  • 1. Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

  • a. tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:6, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;

  • b. van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder
  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2. De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

  • a. geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en

  • b. geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3:9 Straatprostitutie
  • 1. Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken:

  • a. op of aan andere dan door het college aangewezen wegen of gebieden;

  • b. gedurende andere dan door het college vastgestelde tijden.

  • 2. Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 3. Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen kan door politieambtenaren aan personen die zich bevinden op de wegen en gedurende de tijden bedoeld in het eerste lid, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 4. De burgemeester kan met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid bij besluit verbieden zich gedurende bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen en op de tijden bedoeld in het eerste lid.

  • 5. De burgemeester beperkt het in het vierde lid genoemde verbod indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

  • 6. Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod als bedoeld in het vierde lid.

Artikel 3:10 Sekswinkels

Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke
  • 1. Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

  • a. indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

  • b. anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

Afdeling 3. Beslissingstermijn; weigeringsgronden
Artikel 3:12 Beslissingstermijn
  • 1. Het bevoegd bestuursorgaan neemt het besluit op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3:13 Weigeringsgronden
  • 1. De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:

  • a. de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen;

  • b. de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening;

  • c. er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

  • 2. In afwijking van artikel 1:8 kan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, worden geweigerd in het belang van:

  • a. de openbare orde;

  • b. het voorkomen of beperken van overlast;

  • c. het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

  • d. de veiligheid van personen of goederen;

  • e. de verkeersvrijheid of – veiligheid;

  • f. de gezondheid of zedelijkheid;

  • g. de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

Afdeling 4. Beëindiging exploitatie; wijziging beheer
Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie
  • 1. De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2. Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3:15 Wijziging beheer
  • 1. Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3:1, onder g, het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

Afdeling 5. Overgangsbepaling
Artikel 3:16 Overgangsbepaling

[vervallen]

Hoofdstuk 4. Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1. Geluidhinder EN VERLICHTING
Artikel 4:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;

  • b.

    inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;

  • c.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • d.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • e.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • f.

    geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

  • g.

    geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;

  • h.

    onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten
  • 1. De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2. De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer delen van de gemeente.

  • 4. Het college maakt de aanwijzing voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 5. Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 6. Op de dagen als bedoeld in het eerste lid is, voor wat betreft het ten gehore brengen van muziek – hoger dan de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening – de onder e. opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:

    a. de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;

    b. de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

    c. de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten;

    d. bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast;

    e. tabel :

     7.00 – 19.00 uur19.00 – 23.00 uur23.00 – 7.00 uur
    LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen 70 dB(A) 65 dB(A) 60 dB(A)
    LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen 50 dB(A) 45 dB(A) 40 dB(A)
    LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen 80 dB(A) 75 dB(A) 70 dB(A)
    LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen 60 dB(A) 55 dB(A) 50 dB(A)
  • 7. Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van muziek – hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening – uiterlijk een half uur voor het einde van de festiviteit te worden beëindigd.

  • 8. De geluidsnormen als bedoeld in het zesde lid gelden voor het bebouwde gedeelte van de inrichting en niet voor de buitenruimte.

  • 9. Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen en goederen.

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten
  • 1. Het is een inrichting toegestaan maximaal drie incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2. Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal drie incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 3. Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

  • 4. De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats zoals vermeld op dat formulier.

  • 5. De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 6. Op de dagen als bedoeld in het eerste lid is, voor wat betreft het ten gehore brengen van muziek – hoger dan de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening – de onder e. opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:

    a. de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;

    b. de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

    c. de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten;

    d. bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast;

    e. tabel :

     7.00 – 19.00 uur19.00 – 23.00 uur23.00 – 7.00 uur
    LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen 70 dB(A) 65 dB(A) 60 dB(A)
    LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen 50 dB(A) 45 dB(A) 40 dB(A)
    LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen 80 dB(A) 75 dB(A) 70 dB(A)
    LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen 60 dB(A) 55 dB(A) 50 dB(A)
  • 7. Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van muziek – hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening – uiterlijk een half uur voor het einde van de festiviteit te worden beëindigd.

  • 8. De geluidsnormen als bedoeld in het zesde lid gelden voor het bebouwde gedeelte van de inrichting en niet voor de buitenruimte.

  • 9. Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen en goederen.

Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten

Het is verboden incidentele festiviteiten te organiseren, toe te laten, feitelijk te leiden of daaraan deel te nemen indien:

a. de kennisgeving daarvan niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 4:3 is gedaan;

b. gehandeld wordt in afwijking van de gegevens die bij de kennisgeving als bedoeld in artikel 4:3 zijn verstrekt;

c. de houder van de inrichting verzuimt te doen of na te laten hetgeen redelijkerwijs gevergd kan worden om overmatige hinder te voorkomen;

d. de burgemeester het organiseren van een incidentele festiviteit verboden heeft wanneer naar zijn oordeel de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed.

Artikel 4:5 Onversterkte muziek
  • 1. Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek, zoals bedoeld in artikel 2.18, eerste lid onder f en vijfde lid van het Besluit binnen inrichtingen is de onder e. opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:

    a. de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;

    b. de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

    c. de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten;

    d. bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast;

    e. tabel :

     7.00 – 19.00 uur19.00 – 23.00 uur23.00 – 7.00 uur
    LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen 50 dB(A) 45 dB(A) 40 dB(A)
    LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen 35 dB(A) 30 dB(A) 25 dB(A)
    LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen 70 dB(A) 65 dB(A) 60 dB(A)
    LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen 55 dB(A) 50 dB(A) 45 dB(A
  • 2. Voor de duur van 10 uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid. Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onverstrekte elementen wordt het hele samenstel beschouwd als versterkte muziek en is het Besluit van toepassing.

  • 3. Het eerste lid geldt niet indien artikel 4:2 of artikel 4:3 van deze verordening van toepassing is.

Artikel 4:6 Overige geluidhinder
  • 1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening.

AFDELING 2. BODEM-, WEG- EN MILIEUVERONTREINIGING
Artikel 4:7 Straatvegen

Het is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaamheden van de gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Afdeling 3. Het bewaren van houtopstanden

NB: IN BERGEN GELDT DE ‘BOMENVERORDENING’

Artikel 4:10 Begripsbepalingen

[gereserveerd]

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    houtopstand: hakhout, een houtwal of een of meer bomen;

  • b.

    hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen.

  • 2.

    In deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan: rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

Artikel 4:11 Kapvergunning

[gereserveerd]

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college de houtopstanden te vellen of te doen vellen die staan vermeld op de lijst vermeld op bijlage 1 (Bomenlijst).

  • 2.

    De vergunning kan worden geweigerd op grond van:

  • a.

    de natuurwaarde van de houtopstand;

  • b.

    de landschappelijke waarde van de houtopstand;

  • c.

    de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;

  • d.

    de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

  • e.

    de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;

  • f.

    de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.

  • 3.

    Het college kan een herplantplicht opleggen onder nader te stellen voorschriften.

Artikel 4:12 Vergunning van rechtswege

[gereserveerd]

De vergunning wordt geacht te zijn verleend, wanneer niet binnen de in artikel 1:2 genoemde termijn een beslissing is genomen op de aanvraag voor een vergunning.

Afdeling 4. Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast
Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.
  • 1. Het is verboden op een door het college aangewezen plaats buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht en buiten de weg gelegen in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

  • a. onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

  • b. bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

  • c. kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;

  • d. mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 2. Het is verboden op een door het college aangewezen plaats een bepaald voorwerp of bepaalde stof op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben.

  • 3. Het college kan bij de aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid nadere regels stellen.

  • 4. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet ruimtelijke ordening of de Provinciale Verordening.

Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen

[vervallen]

Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

Artikel 4:15A Bewegwijzering

Het is verboden op of aan een de openbare plaats een verwijzingsbord naar openbare instellingen, hotels, pensions, restaurants, campings en overige bedrijven of instellingen te plaatsen of te doen plaatsen indien daardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht, ernstige hinder ontstaat voor de omgeving of strijd ontstaat met redelijke eisen van welstand.

Artikel 4:16 Vergunningsplicht lichtreclame

[vervallen]

Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterreinen
Artikel 4:17 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: Een onderkomen of voertuig waarvoor geen bouwvergunning in de zin van artikel 40 van de Woningwet is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen
  • 1. Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan is bestemd of mede bestemd.

  • 2. Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

  • a. de bescherming van natuur en landschap;

  • b. de bescherming van een stadsgezicht.

Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen
  • 1. Het college kan plaatsen aanwijzen waarop het verbod van artikel 4:18, eerste lid niet geldt.

  • 2. Het college kan daarbij nadere regels stellen in het belang van de gronden, genoemd in artikel 4:18, vierde lid.

Artikel 4:20 Overnachten in een voertuig
  • 1. Het is verboden tussen 22.00 en 07.00 uur in een voertuig, geplaatst op of aan de weg, de nacht door te brengen.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid bedoelde verbod.

Hoofdstuk 5. Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

Afdeling 1. Parkeerexcessen
Artikel 5:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals: kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

  • b.

    parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.
  • 1. Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

  • a. het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

  • b. het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2. Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

  • a. voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

  • b. voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

  • a. drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 40 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

  • b. de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen
  • 1. Het is verboden op een door het college aangewezen weg of weggedeelte een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5:5 Voertuigwrakken
  • 1. Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.
  • 1. Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

  • a. langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een door het college aangewezen openbare plaats, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;

  • b. op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement of de Provinciale landschapsverordening.

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen
  • 1. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen
  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3. Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 4. Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen
  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2. Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

[vervallen]

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen
  • 1. Het is verboden met een voertuig te rijden door of deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing:

  • a. op de weg;

  • b. op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid;

  • c. op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 3. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

Het college kan op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

Afdeling 2. Collecteren
Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2. Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3. Het verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.

Afdeling 3. Venten
Artikel 5:14 Begripsbepaling
  • 1. In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis;

  • 2. Onder venten wordt niet verstaan:

  • a. het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

  • b. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5:22;

  • c. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.

Artikel 5:15 Ventverbod
  • 1. Het is verboden te venten indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid,de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 2. Het is verboden te venten op zondagen en op maandag t/m zaterdag tussen 22:00 en 6:00 uur.

  • 3. Het verbod als bedoeld in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting; Venten met gedrukte stukken
  • 1. Het verbod als bedoeld in artikel 5:15, eerste lid geldt niet voor venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

  • 2. Het college kan de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in het eerste lid beperken door een verbod in te stellen:

  • a. op door het college aangewezen openbare plaatsen, of

  • b. voor bepaalde dagen en uren.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het tweede lid.

Afdeling 4. Standplaatsen
Artikel 5:17 Begripsbepaling
  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • 2. Onder standplaats wordt niet verstaan:

  • a. een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

  • b. een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2. Het college weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:

  • a. indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan eisen van redelijke welstand;

  • b.. indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen
  • 1. Het verbod van artikel 5:18, eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

  • 2. De weigeringsgrond van artikel 5:18, derde lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken.

Artikel 5:21 Aanhoudingsplicht

[vervallen]

Afdeling 5. Snuffelmarkten
Artikel 5:22 Begripsbepaling
  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder snuffelmarkt: een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats.

  • 2. Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:

  • a. een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

  • b. een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te organiseren.

  • 2. Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

  • 3. De burgemeester weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan.

Afdeling 6. Openbaar water
Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water
  • 1. Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden zonder vergunning van het college een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.

  • 3. Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 4. De verboden in het eerste en derde lid gelden niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale vaarwegenverordening, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college met een woonboot of een ander vaartuig ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een woonboot of ander vaartuig beschikbaar te stellen.

  • 2. Onder een woonboot wordt verstaan elk vaar-of drijftuig, dat uitsluitend of in hoofdzaak dient, of te oordelen naar zijn constructie en/ of inrichting uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd tot dag en/ of nachtverblijf van een of meer personen, ook indien het op het droge ligt.

  • 3. Het college kan in de in het eerste lid bedoelde vergunning voorschriften stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

  • 4. Het is verboden met andere vaartuigen dan woonboten een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water, dan wel in strijd met door het college gestelde.

  • 5. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale vaarwegenverordening of de Provinciale landschapsverordening.

Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats
  • 1. Onverminderd het krachtens het tweede lid van artikel 5:25 bepaalde kan het college aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

  • 2. De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

  • 3. Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale vaarwegenverordening of de Provinciale landschapsverordening.

Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats

Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens artikel 5:26, tweede lid bepaalde.

Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken
  • 1. Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.

  • 2. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Provinciale vaarwegenverordening.

Artikel 5:29 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 5:30 Veiligheid op het water
  • 1. Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

  • 2. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Provinciale vaarwegenverordening.

Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen
  • 1. Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

  • 2. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

Afdeling 7. Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden
Artikel 5:32 Crossterreinen
  • 1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel z, en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2. Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

  • a. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

  • b. in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

  • c. in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt dat onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden
  • 1. Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard.

  • 2. Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:

  • a. in het belang van het voorkomen van overlast;

  • b. in het belang van de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

  • c. in het belang van de veiligheid van het publiek.

  • 3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:

  • a. ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;

  • b. die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

  • c. die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

  • d. van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

  • e. voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet:

  • a. op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • b. binnen de bij of krachtens de Provinciale verordening 'Stiltegebieden' aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.

  • 5. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Afdeling 8. Verbod vuur te stoken
Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken
  • 1. Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2. Het verbod geldt niet voorzover het betreft:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden, voorzover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert;

    • d.

      het betreft het verbranden van bollenloof en stro indien:

      • - daarvan vooraf kennis is gegeven aan de brandweer en

      • - de door of namens de politie en/of brandweer gegeven aanwijzingen stipt en onmiddellijk worden opgevolgd en

      • - dit geen gevaar of hinder oplevert voor de omgeving en

      • - dit geschiedt tussen zonsopgang en zonsondergang.

  • 3. Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5. Het verbod geldt niet voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

Artikel 5:34A
  • 1. Het is verboden zogenoemde wens- of ufoballonnen, door middel van hete lucht afkomstig van vuur op te laten.

  • 2. Onder een wens- of ufoballon wordt mede verstaan: herdenkingsballon, vuurballon, gelukslampion, Thaise wensballon, papierballon, geluksballon etc.

Afdeling 9. Verstrooiing van as
Artikel 5:35 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5:36 Verboden plaatsen
  • 1. Incidentele asverstrooiing is verboden op:

  • a. verharde delen van de weg;

  • b. gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

  • 2. Het college kan een besluit nemen waarin voor een bepaalde termijn wordt verboden dat op andere plaatsen dan genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

  • 3. Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorgdraagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid, behoudens de gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

Artikel 5:37 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

Afdeling 10. Veiligheid in het duingebied
Artikel 5:38 Verbod gebruik metaaldetectoren
  • 1. Het is verboden in daartoe door de burgemeester aangewezen gebieden een metaaldetector of enig ander voorwerp, kennelijk bedoeld voor het opsporen van explosieven, wapens, munitie en dergelijke, te gebruiken of voor gebruik voorhanden te hebben.

  • 2. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd:

    a. in verband met de veiligheid van personen of goederen;

    b. ter bescherming van de woon- of leefomgeving.

  • 3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor de politie, het Explosieven Opruimings Commando (EOC) van het Ministerie van Defensie, voor de door het EOC aangewezen bedrijven en voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien bij of krachtens de Beoordelingsrichtlijn Conventionele Explosieven (BRL-OCE).

Hoofdstuk 6. Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6:1 Strafbepaling

Overtreding van de in deze verordening opgenomen artikelen en de krachtens deze artikelen gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

Artikel 6:2 Toezichthouders
  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast: de bij besluit van het college of de burgemeester aangewezen personen en de in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht genoemde opsporingsambtenaren.

  • 2. Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6:4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening
  • 1. De Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Bergen 2001 en alle latere wijzigingen daarop worden ingetrokken.

  • 2. Deze verordening treedt in werking op de dag na die waarop zij is bekendgemaakt.

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4, eerste lid, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Artikel 6:6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene plaatselijke verordening gemeente Bergen 2009.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de

raad van de gemeente Bergen op 24 februari 2009

de griffier de voorzitter

Nota-toelichting

TOELICHTING op DE Algemene plaatselijke verordening BERGEN 2009

Bij de model-APV van de VNG behoort een zeer uitgebreide toelichting met verwijzingen naar jurisprudentie en literatuur.

Algemeen

De APV, algemene plaatselijke verordening, is, zoals de naam al zegt, een algemene regeling die geldt voor iedereen binnen de gemeente. Deze regeling heeft tot doel de gemeente leefbaar te houden en bevat derhalve regels die tot de ‘huishouding’ van de gemeente behoren en, onder meer, dienen ter bescherming van de openbare orde en veiligheid en ter voorkoming van schade, hinder en vervuiling.

De raadsbevoegdheid een APV vast te stellen is bepaald in artikel 149 van de Gemeentewet. “De raad maakt de verordeningen die hij in het belang van de gemeente nodig oordeelt.”

APV bepalingen regelen het ordelijk verloop van het maatschappelijk verkeer voor zover dat in de openbare ruimte en in openbare inrichtingen plaatsvindt of een weerslag heeft op de openbare ruimte. De onderwerpen die geregeld worden in de APV zijn in de loop van de tijd steeds veranderd en blijven veranderen, omdat deze afhankelijk zijn van algemene maatschappelijke ontwikkelingen en van landelijke regelgeving.

Voor u ligt de toelichting op de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) 2009 van de gemeente Bergen. De APV is gebaseerd op de model-APV van de VNG. Bij die modelverordening behoort een uitgebreide toelichting. Uiteraard heeft die model-toelichting van de VNG uitsluitend betrekking op de modelbepalingen. Voor Bergen is een aparte toelichting opgesteld. In de model-toelichting van de VNG staan evenwel zeer veel verwijzingen naar jurisprudentie en literatuur en algemene beschouwingen over de toepasselijkheid van een bepaald artikel, dus in de praktijk heeft ook deze model-toelichting zeer veel nut.

Overigens maakt die toelichting (evenals de VNG-toelichting) formeel geen onderdeel uit van de verordening.

De vorige APV was de APV van 2001, de APV die na de fusie van de voormalige gemeentes Schoorl, Egmond en Bergen was vastgesteld. Er waren in de loop van de tijd vijf wijzigingen op deelterreinen vastgesteld. Deze APV 2001 was aan integrale herziening toe.

Behalve dat de APV na al die jaren en wijzigingen op deelterreinen aan integrale herziening toe was, was een andere aanleiding om deze integrale herziening op te starten ook dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna ‘de VNG’) in 2007 was begonnen met het herbeoordelen van alle VNG-modelverordeningen, waaronder de model-APV in het kader van het project “Vermindering regelgeving en toezicht”.

In juni 2008 heeft de VNG de model-APV aan de leden verstuurd. Deze model-APV van de VNG is de ‘onderlegger’ geworden van de APV van de gemeente Bergen.

Deregulering

Alle artikelen in de model-APV zijn door de VNG getoetst op dereguleringsmogelijkheden.

Deregulering gaat niet alleen over de kwantiteit maar ook over de kwaliteit van regels. Allicht wilde men een aantal jaren geleden ook geen overbodige en/of slechte regels, maar de inzichten over regels en de wenselijkheid van regels en ook de ervaringen die men met regels opdoet leiden tot voortdurende aanpassingen van regels. Een APV is dan ook geen statisch document, regelgeving is een continu proces.

Ten aanzien van de dereguleringsgedachte moet nog wel de volgende nuancering worden gemaakt. Hoewel getracht is zoveel mogelijk overbodige regels uit de APV te schrappen, blijft er toch een uitgebreide verordening bestaan. Natuurlijk moeten overbodige APV-regels worden geschrapt, dat lijkt een open deur. In de thans voorgestelde concept-APV wordt ook het een en ander geschrapt, maar toch blijft er een uitgebreide verordening bestaan. Dat is misschien teleurstellend voor degenen die de hoop hadden dat het aantal artikelen drastisch zou worden verminderd.

Deregulering gaat echter niet alleen over het schrappen van het aantal regels, het gaat ook om de kwaliteit van die regels; regels moeten logisch zijn, regels moeten met elkaar overeenstemmen, regels moeten geen overlap hebben met elkaar. Deze punten hebben zeker de aandacht gekregen. Uiteraard is er bij deze herziening veel aandacht besteed aan het zoveel mogelijk verbeteren van de leesbaarheid van de artikelen en het voorkomen van doublures en tegenstrijdigheden.

Hoe dan ook blijft de APV toch een lijvig document met heel veel regels en bepalingen. Hierbij moet bedacht worden, dat de APV bij uitstek een verordening is met een groot aantal “kapstokartikelen”, dit zijn artikelen die slechts sporadisch gebruikt worden, maar wel paraat moeten zijn om (indien nodig) van de “kapstok” gehaald te kunnen worden. Veel artikelen uit de APV lijken “slapend” te zijn en worden enkel bij excessen gebruikt. Wanneer ze zouden worden verwijderd kunnen ze niet meer worden toegepast. Een aantal APV-artikelen heeft vaak betrekking op kleinere ergernissen waartegen de gemeente terughoudend optreedt. Echter, waneer een dergelijk probleem structureel wordt en mensen overlast ondervinden, is het goed dat de mogelijkheid bestaat om op te treden op basis van een artikel in de APV. Aangezien de totstandkoming van een APV-bepaling immers een maandenlange proceduretijd vergt, zou een al te uitgeklede APV de daadkracht bij het oplossen van eventuele problemen te zeer verzwakken en kan niet snel ingespeeld worden op actuele situaties. De APV wordt daarom ook wel eens een “excessenregeling” genoemd.

Nummering

Er is uitdrukkelijk voor gekozen de nummering van de artikelen uit de model-APV over te nemen en in tact te laten. Bij deze toelichting horen twee transponeringstabellen, van de nieuwe naar de oude artikelen en omgekeerd.

Dat de door de VNG gehanteerde nummering door ons wordt overgenomen, betekent dat u in de tekst geregeld het woord “vervallen” achter een artikel zult zien staan. Deze “vervallen” artikelen blijven dus wel in de nummering opgenomen; het opnieuw nummeren van artikelen kan leiden tot onduidelijkheid en het wijzigen van de artikelnummering brengt ook mee dat veel gebruikte standaardteksten moeten worden aangepast en dat levert veel werk op (ook in toekomstige wijzigen, op onderdelen, van de APV).

Er zijn evenwel ook artikelen die niet in de model-APV staan, maar die wel in de oude APV stonden en die in de nieuwe Bergense APV moeten terugkomen. Bij deze artikelen hebben we een letter achter het artikel geplaatst om toch de VNG-nummering te kunnen blijven volgen. Een voorbeeld hiervan is artikel 2:47A.

Beleid

In deze nieuwe APV heeft eerder door de raad vastgesteld beleid haar weerslag gekregen.

In 2008 is het Evenementenbeleid vastgesteld. Dit nieuwe evenementenbeleid is opgenomen in de relevante APV-artikelen 2:24, 2:25 en 2:26.

In 2008 is ook de Strandnota vastgesteld. Hoofdstuk 2, afdeling 16 (artikelen 2:78 t/m 2:92) vormt de juridische vertaling van hetgeen in de Strandnota 2008 is bepaald. Hierin zijn nieuwe gebruiksprofielen (het activiteitenstrand) met gebruiksmogelijkheden benoemd en zijn bepaalde regels. Deze zijn vertaald in voor de burgers naleefbare en voor de gemeente handhaafbare APV-regels.

In de APV staat een flink aantal artikelen dat gaat over de ‘horeca’. De beleidsvorming op het gebied van de horeca is van start gegaan en dit moet in 2009 resulteren in nieuw gemeentelijk horecabeleid. Omdat het gemeentelijke horecabeleid ten tijde van het vaststellen van deze nieuwe APV nog niet was vastgesteld, kan dit onderwerp niet niet worden vertaald richting de APV. In afwachting van dit nieuwe horecabeleid zijn de artikelen in de APV die over ‘horeca’ gaan of ermee te maken hebben, ongewijzigd gebleven. Het gaat dan om de artikelen 2:27 t/m 2:34 en de artikelen 4:1 t/m 4:6. Wanneer het nieuwe horecabeleid zal zijn vastgesteld, zal de APV op dit deelterrein moeten worden aangepast.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Begripsomschrijvingen

In dit artikel wordt een aantal begrippen dat in de verordening wordt gehanteerd, gedefinieerd. Van een aantal specifieke begrippen, dat wil zeggen begrippen die op een bepaald onderdeel van deze verordening betrekking hebben, zijn in de desbetreffende afdeling definities opgenomen.

a. College

Het college van burgemeester en wethouders.

b. Een openbare plaats

De definitie van ‘weg’ is in deze APV aanzienlijk beperkt. Dat brengt met zich dat de werking van artikelen in deze APV waar sprake is van de weg een (veel) beperktere werking hebben dan daarvoor. De bevoegdheid van de gemeente gaat echter verder dan dat. In artikelen waar het de bedoeling is om zaken te regelen op plaatsen die niet tot de weg kunnen worden gerekend, is gekozen voor de term “een openbare plaats”. Daarmee is beoogd om die plaatsen aan te duiden die voor deze wijziging onder het al te brede begrip weg vielen:

  • 1.

    al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijke pleinen en open plaatsen, parken, plantsoenen, speelweiden, bossen en andere natuurterreinen, ijsvlakten en aanlegplaatsen voor vaartuigen;

  • 2.

    de voor het publiek toegankelijke stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen, die uitsluitend tot voor bewoning in gebruik zijnde ruimte toegang geven en niet afsluitbaar zijn;

  • 3.

    andere voor het publiek toegankelijke, al dan niet afsluitbare stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen; de afsluitbare alleen gedurende de tijd dat zij niet door of vanwege degene die daartoe naar burgerlijk recht bevoegd is, zijn afgesloten.

c. Weg

De meeste van de in deze verordening opgenomen bepalingen hebben betrekking op (verboden) gedragingen “op of aan de weg”. In artikel 1:1 is de “weg” omschreven als weg in de zin van de Wegenverkeerswet 1994. Dat verschilt aanzienlijk van de oude omschrijving, waar praktisch iedere publiek toegankelijke ruimte onder het begrip “weg” viel. Daarop is kritiek gekomen, met name omdat het begrip “weg” op die manier wel erg ver af kwam te staan van wat het normale spraakgebruik daaronder verstaat. In de aanwijzingen voor de decentrale regelgeving is juist aangegeven dat het normale spraakgebruik zoveel mogelijk moet worden gevolgd.

In de wetgeving bestaan verschillende definities van het begrip “weg”:

  • a.

    de “(Openbare) weg” in de zin van de Wegenwet: een begrip dat de wetgever heeft gecreëerd in verband met de verkeersbehoefte. Een van de grondbeginselen van de Wegenwet is dat het verkeer op wegen die openbaar zijn in de zin van deze wet, het onbetwistbaar recht van vrij gebruik heeft (behoudens bepaalde beperkingen; zie hierna);

  • b.

    de “weg” in de zin van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994), te weten de voor het openbaar verkeer openstaande weg: een begrip ontstaan als gevolg van de noodzaak om met betrekking tot de verkeersveiligheid en het in stand houden van de weg in te grijpen.

d. Openbaar water

Een “openbaar water” in de zin van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek is ieder water, dat open staat voor het publiek. “Openbaar” is hier dus synoniem aan “feitelijk voor het publiek toegankelijk”.

e. Bebouwde kom

Voor het begrip “bebouwde kom” is aangesloten bij de aanwijzing van gedeputeerde staten van de bebouwde kom krachtens artikel 27, lid 2, van de Wegenwet.

f. Rechthebbende

Hieronder wordt verstaan de rechthebbende naar burgerlijk recht.

g. Bouwwerk

Deze omschrijving verwijst naar artikel 1 van de (Model-)bouwverordening.

h. Gebouw

Deze omschrijving verwijst naar artikel 1, onder c, van de Woningwet.

i. Handelsreclame

In het vierde lid van artikel 7 van de Grondwet, betreffende de vrijheid van meningsuiting, wordt handelsreclame (commerciële reclame) met zoveel woorden buiten de werking van dit artikel geplaatst. Dit is vooral van belang in verband met het bepaalde in het eerste lid van artikel 7, dat zich volgens vaste jurisprudentie verzet tegen een vergunningsstelsel voor de verspreiding van gedrukte stukken e.d.

j. door de wijziging van artikel 2:10 van de APV is het wenselijk in de begripsbepalingen een omschrijving op te nemen van het begrip "voertuig".

Artikel 1:2 Beslistermijn

In deze APV is de beslistermijn vastgesteld op acht weken (eerste lid). Dit is gelijk aan de maximumtermijn die in artikel 4:13, tweede lid, van de Awb, wordt gesteld.

Meer ingewikkelde aanvragen, zeker die waarvoor meerdere adviezen moeten worden ingewonnen, vergen soms meer tijd. De verlenging van de beslistermijn zoals aangegeven in lid 2 biedt dan uitkomst. Uitgangspunt blijft altijd dat die termijn redelijk moet zijn. Artikel 4:14 Awb verplicht tot kennisgeving aan de aanvrager van dit verlengingsbesluit. Indien de aanvrager meent dat de verlenging niet redelijk is, kan hij daartegen in bezwaar en beroep gaan.

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

In de praktijk gebeurt het nog wel eens dat burgers met de aanvraag om een vergunning tot het laatste moment wachten. Als algemene richtlijn wordt daarom een termijn van drie weken aangehouden. De bewoordingen van het onderhavige artikel (“kan”) laten uitkomen, dat niet elke te laat ingediende aanvraag buiten behandeling hoeft te worden gelaten. Voor vergunningen die niet binnen drie weken kunnen worden behandeld, is in het tweede lid de mogelijkheid geschapen om de termijn van drie weken te verlengen tot maximaal acht weken.

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

In literatuur en jurisprudentie is men het erover eens dat de bevoegdheid tot het verbinden van voorschriften in beginsel aanwezig is in die gevallen waarin het al dan niet verlenen van die vergunning of ontheffing ter vrije beslissing staat van het beschikkende orgaan. Daarbij moet ook - ten overvloede - worden aangegeven dat die voorschriften uitsluitend mogen strekken ter bescherming van de belangen in verband waarmee het vereiste van vergunning of ontheffing is gesteld.

Niet-nakoming van voorschriften die aan een vergunning of ontheffing verbonden zijn, kan grond opleveren voor intrekking van de vergunning of ontheffing dan wel voor toepassing van andere administratieve sancties. In artikel 1:6 is deze intrekkingsbevoegdheid vastgelegd.

De vraag of bij niet-nakoming van vergunningsvoorschriften bestuursdwang kan worden toegepast, wordt in het algemeen bevestigend beantwoord. Doordat in het tweede lid van artikel 1:4 naleving van deze voorschriften wordt omschreven als verplichting, wordt hierover alle onzekerheid weggenomen.

Uiteraard is bestuursdwang niet mogelijk, wanneer alleen voorschriften zijn overtreden, die slechts beogen het toezicht op de naleving van de vergunning of ontheffing te vergemakkelijken, maar geen verband houden met de bescherming van het belang of de belangen met het oog waarop de vergunning of ontheffing is vereist.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

Zie toelichting bij model-APV.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

Zie toelichting bij model-APV.

Artikel 1:7 Termijnen

Voorheen kende de APV geen bepaling die een geldingsduur aangaf voor een krachtens de APV verleende vergunning of ontheffing. Vergunningvoorwaarden konden bepalen dat de vergunning of ontheffing periodiek moest worden verlengd.

Het streven naar lastenvermindering voor burger en overheid en toetsing aan de Europese Dienstenrichtlijn hebben ertoe geleid in artikel 1:7 te bepalen dat de vergunning of ontheffing in beginsel voor onbepaalde tijd geldt.

Sommige vergunningen lenen zich uit de aard alleen voor verlening voor bepaalde tijd. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een evenementenvergunning of een standplaatsvergunning voor een oliebollenkraam rond de jaarwisseling.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

Vergunningstelsels zijn in deze APV als volgt geformuleerd: een verbodsbepaling om een bepaalde activiteit te verrichten behoudens vergunning. Vergunningstelsels kenden voorheen vervolgens een artikellid of –leden met weigeringsgronden. Deze werden op verschillende manier omschreven wat suggereerde dat in verschillende bepalingen materieel andere weigeringsgronden golden. Dit was meestal niet het geval. In het kader van deregulering en vermindering van administratieve lasten is kritisch naar de weigeringsgronden gekeken. Ter bevordering van de systematiek en duidelijkheid is binnen de APV ervoor gekozen om in Hoofdstuk I algemene weigeringsgronden te benoemen. In de afzonderlijke vergunningstelsels zijn de betreffende artikel(led)en vervallen. Alleen als er voor een vergunning andere weigeringsgronden gelden dan de in artikel 1:8 genoemde, worden die in het betreffende artikel genoemd.

Europese Dienstenrichtlijn (Lex Silencio Positivo)

Algemeen

Op 28 december 2006 is de Europese Dienstenrichtlijn in werking getreden. Doel van deze richtlijn is het wegnemen van onrechtvaardige belemmeringen voor het verrichten van diensten in een ander dan het eigen EU-land.Vanaf de inwerkingtreding hebben de EU-lidstaten drie jaar de tijd gehad om de Dienstenrichtlijn in te voeren, dus tot 28 december 2009.

De wet- en regelgeving die onder de reikwijdte van de Dienstenrichtlijn valt, dient op grond van de Dienstenrichtlijn te worden getoetst (gescreend) op de eisen waarmee dienstverrichters te maken hebben. Deze eisen worden getoetst op noodzakelijkheid, proportionaliteit en non-discriminatie.

De dienstenrichtlijn heeft betrekking op economische activiteiten. Diensten van algemeen niet-economisch belang (DAB) vallen niet onder de reikwijdte van de dienstenrichtlijn.

Niet alle sectoren in de dienstenbranche vallen onder de Dienstenrichtlijn, zoals bijv.

• diensten op het gebied van vervoer

• gokactiviteiten

• activiteiten voor de uitoefening van openbaar gezag

• sociale diensten.

Daarnaast regelt de Dienstenrichtlijn ook niets op het gebied van strafrecht, arbeidsrecht, sociale zekerheidswetgeving, subsidiemaatregelen en belastingen.

De uit de Dienstenrichtlijn voortkomende verplichtingen zijn voor Nederland vastgelegd in de Dienstenwet (Stb. 2009, 503). Deze wet is op 28 december 2009 in werking getreden (Stb. 2009,505). De Dienstenwet implementeert de verplichtingen van de Dienstenrichtlijn hetzij door wijzigingen aan te brengen in andere wetgeving, hetzij door deze verplichtingen zelfstandig te regelen in de Dienstenwet. Bij de verplichtingen uit de Dienstenrichtlijn die zelfstandig worden geregeld in de Dienstenwet moet worden gedacht aan wederzijdse erkenning van gegevens en bescheiden, centrale elektronische voorzieningen voor dienstverrichters en afnemers (centraal elektronisch loket), vergunningen en administratieve samenwerking. De wijzigingen in andere wetten betreffen een wijziging van de Algemene wet bestuursrecht om een kader te scheppen voor de Lex silencio positivo (vergunningverlening van rechtswege) en een aanpassing van het Burgerlijk Wetboek ter invoering van de verplichting voor dienstverrichters om afnemers van diensten bepaalde informatie te verschaffen.

Het doel van de Dienstenwet is om, in navolging van de Dienstenrichtlijn, onrechtvaardige belemmeringen voor een dienstverrichter weg te nemen.

De Dienstenwet geeft een wettelijke basis aan de volgende verplichtingen uit de Dienstenrichtlijn:

1. Administratieve vereenvoudiging en inrichting van het elektronische Dienstenloket voor bedrijven en het consumentenloket

2. Enkele algemene voorschriften voor vergunningstelsels en vergunningen voor zover deze nog geen deel uitmaken van de Nederlandse rechtsorde

3. Bescherming van afnemers van diensten door informatieverplichtingen voor de dienstverleners en een informatieloket voor zowel consumenten als ondernemers die diensten afnemen

4. Grensoverschrijdende administratieve samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de bevoegde instanties (met behulp van het IMI, het Interne Markt Informatiesysteem).

Ad 1. Via het Dienstenloket bieden overheden alle gegevens elektronisch aan die nodig zijn voor het doorlopen van procedures, zoals het aanvragen van vergunningen. Ook al het berichtenverkeer dat nodig is voor deze procedures – van aanvraag tot en met eindbeslissing – moet elektronisch kunnen plaatsvinden als de dienstverlener dit wenst. Dit elektronische berichtenverkeer moet zich afspelen in een beveiligde internetomgeving.

Ad 2. Het betreft hier een aanvullende eisen voor decentrale overheden met betrekking tot de vergunningstelsels. Voor wat betreft de algemene voorschriften voor vergunningstelsels bevat de Dienstenwet bepalingen dat, indien er geen andere wettelijke termijnen zijn voorgeschreven, de beschikking op een vergunningaanvraag zo snel mogelijk en in ieder geval binnen 8 weken na ontvangst van de aanvraag moet zijn gegeven. Alleen in ingewikkelde gevallen is eenmalig uitstel mogelijk voor het afgeven van een beschikking. De vergunningverlener moet een eventuele verlenging van de beslistermijn gemotiveerd aan de aanvrager meedelen.

Ook legt de Dienstenwet vast dat een verleende vergunning in beginsel onbeperkt geldig is en dus niet periodiek hoeft te worden aangevraagd, behalve als dwingende redenen van algemeen belang een beperkte geldigheidsduur rechtvaardigen

Een andere belangrijk element is het regelen van de lex silencio positivo.

De lex silencio positivo is de rechtsfiguur die inhoudt dat de overschrijding van een beslistermijn door het bevoegde bestuursorgaan van rechtswege leidt tot een (fictieve) positieve beslissing op de vergunningaanvraag

De lex silencio is geen onbekende figuur in Nederland.Zij bestaat al langere tijd bij de bouwvergunning, de monumentenvergunning en een aantal vergunningen in het kader van de mededingingswet en mijnbouwwet.

De dienstenrichtlijn verplicht tot invoering van de lex silencio positivo.

In de Algemene wet bestuursrecht wordt de lex silencio positivo in een facultatieve regeling gegoten.

Voor vergunningstelsels die onder de Dienstenrichtlijn en Dienstenwet vallen is zij niet vrijblijvend. De lex silencio positivo is van toepassing tenzij de vergunningverlenende overheid in haar eigen wet- en regelgeving op grond van een dwingende reden van algemeen belang expliciet heeft bepaald dat voor een specifiek vergunningstelsel deze regeling niet van toepassing is.

In de Dienstenwet is wel een overgangsperiode opgenomen tot 1 januari 2012.

Voor vergunningen die verleend zijn op grond van de autonome vergunningstelsels (vergunningen verleend krachtens de Provinciewet bijv. provinciale milieuverordening; wegenverordening; de Gemeentewet, bijv. de Algemene plaatselijke verordening; huisvestingsverordening; bouwverordening; afvalstoffenverordening; marktverordening; reclameverordening; brandbeveiligingsverordening; de Waterschapswet bijv. beleidsregels varen/vaartuigen, de Wet gemeenschappelijke regelingen en de Wet op de bedrijfsorganisatie) én die vallen onder de reikwijdte van de Dienstenrichtlijn c.q. Dienstenwet, geldt het wettelijke automatisme tot 1 januari 2012 nog niet. Wel dient de lex silencio expliciet te worden ingevoerd voor vergunningstelsels die onder de reikwijdte van de Dienstenrichtlijn c.q. Dienstenwet vallen en waarvoor geen dwingende reden van algemeen belang kan worden ingeroepen om daarvan af te zien.

Voor de overige vergunningstelsels (vallend onder Dienstenrichtlijn) geldt dat het wettelijke automatisme van “lex silencio, tenzij” niet van toepassing is op vergunningstelsels die staan vermeld in het Tijdelijk besluit Lex silencio positivo Dienstenrichtlijn (Stb. 2009, 571). Deze AMvB vervalt per 1 januari 2012.

Decentrale overheden zullen dus voor vergunningstelsels die vallen onder de reikwijdte van de Dienstenrichtlijn een oordeel moeten vellen of afgeweken moet worden van het principe van de lex silencio. Vanaf 1 januari 2012 moet ook bij een geval van een dwingende reden van algemeen belang altijd de lex silencio positivo uitdrukkelijk worden uitgesloten.

De VNG heeft voor wat betreft de Model Algemene Plaatselijke Verordening(APV) aangegeven voor welke vergunningstelsels de lex silencio positivo van toepassing kan worden verklaard en bij welke hiervan om dwingende redenen van algemeen belang kan worden afgezien. De gemeente Bergen heeft het voorstel van de VNG met betrekking tot de APV grotendeels overgenomen met uitzondering van de voor Bergen specifieke vergunning-/ontheffingstelsels. Voorzover de gemeente Bergen afwijkende bepalingen kent, is genoemde afweging eveneens gemaakt. In de toelichting bij de artikelen wordt de keuze nader gemotiveerd.

Artikel 1:9

In de toelichtingen bij de artikelen als genoemd in artikel 1:9 worden de volgende paragrafen toegevoegd:

Hoofdstuk 2. Openbare orde

Algemene toelichting afdeling 1, Orde en veiligheid op openbare plaatsen

In deze afdeling zijn bepalingen opgenomen die bedoeld zijn om zowel het gebruik als de bruikbaarheid van de weg in goede banen te kunnen leiden en de openbare orde op andere openbare plaatsen te waarborgen. De diverse functies van de openbare ruimte, onder andere voor demonstraties, optochten en feesten, vraagt om een scheiding dan wel regulering van het gebruik.

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

Eerste lid

Het begrip “samenscholing” is ontleend aan artikel 186 WvSr: “Hij die opzettelijk bij gelegenheid van een volksoploop zich niet onmiddellijk verwijdert na het derde door of vanwege het bevoegd gezag gegeven bevel, wordt, als schuldig aan deelneming aan samenscholing, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.”

Lex silencio positivo

De burgemeester kan op grond van het bepaalde in lid 4 ontheffing verlenen van het verbod zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegd gezag in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van wanordelijkheden zijn afgezet. Deze bepaling richt zich op de bescherming van de openbare orde en veiligheid en het beperken van overlast. Een lex silencio is niet gewenst wegens de openbare orde en veiligheid.

Artikel 2:1A Verblijfsontzegging

Nieuw artikel voor de APV van Bergen.

Om de burgemeester de bevoegdheid te verlenen een persoon of personen uit een straat of bepaald gebied te weren is opname van een daartoe strekkend artikel in de nieuwe Algemene plaatselijk verordening noodzakelijk.

Een verblijfsontzegging is gericht op iemand die de openbare orde heeft geschonden of de veiligheid in gevaar heeft gebracht. Om verdere verstoring tegen te gaan, kan de burgemeester gedurende een periode, die kan variëren van 2 tot 12 weken, het verbod uitvaardigen om zich gedurende in het verbod aan te geven tijden en op een in het verbod aan te geven plaats of plaatsen te begeven.

Een aantal aandachtspunten dient in acht te worden genomen: alvorens een verblijfsontzegging op te leggen, dient de verdachte te worden gehoord; duidelijk dient te worden aangegeven welke gedragingen tot de verblijfsontzegging aanleiding hebben gegeven; het bevel dient rechtmatig te zijn gegeven; vereiste van proportionaliteit (maatregel en doel van de maatregel moeten in redelijke verhouding tot elkaar staan) bij het opleggen van een dergelijke maatregel; er moet sprake zijn van een reële (dreigende) verstoring van de openbare orde.

Ook zal een gebruiksinstructie ten behoeve van het gebruik van deze bevoegdheid noodzakelijk zijn. In deze instructie wordt duidelijk gemaakt volgens welke regels te werk zal worden gegaan. Hierin ligt tevens vast welke sanctie past bij welke type herhaalde overtreding. Deze instructie zal in overleg met de Officier van Justitie tot stand moeten komen. Daarnaast zal er een besluit noodzakelijk zijn waarin het gebied, waarvoor de verblijfsontzegging kan gelden, wordt aangewezen.

Deze bestuursrechtelijke bevoegdheid van de burgemeester over ‘verblijfsontzegging’ moet niet worden verward met het ‘straat- of contactverbod’; een burger die wordt lastig gevallen kan door middel van een kort geding/civiele procedure op grond van artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek (het artikel van de “onrechtmatige daad”) een straat of contactverbod ten aanzien van één of meer personen afdwingen. Het initiatief tot een dergelijke procedure moet liggen bij de burger die lastig wordt gevallen, de gemeente, of beter gezegd de burgemeester, kan hier geen rol in vervullen.

Artikel 2:2 Optochten (Vervallen)

In 2006 is met het oog op het vereenvoudigen van de APV dit artikel opgenomen onder de evenementenbepaling artikel 2:4. Zie verder de toelichting bij dat artikel.

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

Dit artikel is een uitwerking van enkele artikelen uit de Wet openbare manifestaties (WOM).

Artikel 2:4 Afwijking termijn (Vervallen)

Opgenomen in artikel 2:3, vijfde lid

Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens (Vervallen)

Opgenomen in artikel 2:3, tweede lid

Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

Folderen en flyeren is toegestaan, behalve op of aan door het college aangewezen wegen of gedeelten daarvan. Het tweede lid geeft de mogelijkheid om het verbod voor die wegen nog weer te beperken tot nader aan te geven dagen en uren, waarbij het vierde lid het college de bevoegdheid geeft voor het dan nog resterende verbod een ontheffing te verlenen. Van de in het eerste lid toegekende bevoegdheid mag het college niet zodanig gebruik maken dat er “geen gebruik van enige betekenis” overblijft. Zie ook de toelichting op artikel 2:42.

Daklozenkrant

De verkoop van daklozenkranten is noch venten noch collecteren. Op grond van artikel 7 van de Grondwet kan het verkopen niet verbonden worden aan een vergunning. Wel kan de gemeente gebruik maken van artikel 2:6

Als verkoop plaats vindt op het grondgebied van bijvoorbeeld een supermarkt, dan kan de eigenaar de verkoper verzoeken weg te gaan

Lex silencio positivo

Het college kan ontheffing verlenen van het verbod om gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden op door het college aangewezen openbare plaatsen. De lex silencio positivo is hier mogelijk. Het betreft een eenvoudige aanvraag die weinig voorkomt.

Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d. (Vervallen)

In 2006 is met het oog op het vereenvoudigen van de APV dit artikel opgenomen onder de evenementenbepaling (artikelen 2:24 en 2:25). Zie het commentaar bij die artikelen.

Artikel 2:8 Dienstverlening (Vervallen)

Artikel 2.1.4.2 (oud) bevatte een vergunningstelsel voor dienstverlening. Dienstverlening betreft allerlei straatberoepen, zoals kruiers, de scharensliep, de reiniger van voertuigen en de glazenwasser. Sommigen zijn uit het straatbeeld verdwenen, anderen hebben hun intrede gedaan. Denk bijvoorbeeld aan besteldiensten van pizza’s of de supermarkt en bewakingsdiensten. De VNG heeft het dienstverleningsartikel in 2007 geschrapt vanwege het streven naar vermindering van administratieve lasten voor ondernemers en het bedrijfsleven (deregulering). De deregulering is ingegeven door de opvatting dat de regeling niet (meer) voldeed aan het noodzaakvereiste zoals verwoord in de Europese Dienstenrichtlijn. Het risico van overlast of verstoring van de openbare orde en zedelijkheid is immers niet groot bij deze vormen van dienstverlening. Dit bleek al uit het optionele karakter van het oude artikel. Voorts geldt voor wat betreft de verkeersveiligheid artikel 5, van de Wegenverkeerswet 1994, dat bepaalt dat ieder zich zodanig dient te gedragen dat geen gevaar op de weg wordt veroorzaakt of dat het verkeer wordt gehinderd. Als de dienstverlener optreedt als venter, dat wil zeggen dat hij ambulant is, gelden bovendien de artikelen over venten (5:14 e.v.).

Artikel 2:9 Straatartiest

Het oude artikel 2.1.4.1 (Feest, muziek en wedstrijd) is in 2006 geschrapt. Feesten en wedstrijden zijn ondergebracht bij de evenementen. Muziek maken kan ook een evenement zijn, zie onder artikel 2:24. Echter het optreden van een straatmuzikant, bijvoorbeeld een harmonicaspeler, is geen evenement. Daarom is de straatmuzikant onder artikel 2:9 gebracht. Hetzelfde geldt voor straatfotografen en de andere categorieën genoemd in artikel 2:9.

Lex silencio positivo

Het aanwijzen van een gebied waar het verboden is als straatartiest op te treden zal doorgaans op initiatief van het college zelf gebeuren en niet op aanvraag. Indien er wel sprake is van een aanvraag, bestaan er geen duidelijke bezwaren tegen een lex silencio positivo. Een ontheffing van het verbod zal vaker op aanvraag gegeven worden, maar ook een ambtshalve ontheffing kan voorkomen, bijvoorbeeld bij bepaalde festiviteiten. Ook bij een ontheffing op aanvraag is geen reden om van een lex silencio af te zien.

Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op, aan of boven een openbare plaats in strijd met de publieke functie van die weg of plaats

Dit artikel geeft het college de mogelijkheid greep te houden op situaties die hinder of gevaar kunnen opleveren of ontsierend kunnen zijn. Voor de toepassing kan worden gedacht aan het plaatsen van reclameborden of zuilen, containers of meubilair e.d. op een openbare plaats in strijd met de publieke functie ervan. Dit artikel is ook van toepassing op situaties waarin sprake is van gebruik van grond van stukjes plantsoen/openbaar groen in strijd met de publieke functie ervan.

Lex silencio positivo

Aan de bepaling liggen de volgende motieven ten grondslag, te weten: de verkeersveiligheid, de welstand en het gevaar of de hinder die de stoffen of voorwerpen voor personen of goederen kunnen opleveren, openbare orde aspecten en het milieu (overlast).

Aangezien de aspecten van de openbare orde, verkeersveiligheid en milieu in het geding zijn, dient er vooraf een risico-inventarisatie plaats te vinden. Controle achteraf is niet mogelijk. De lex silencio positivo is daarom niet wenselijk om dwingende redenen van algemeen belang.

Artikel 2:11 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

Algemeen

In verband met de verkeersveiligheid en de bruikbaarheid van wegen is het niet gewenst dat niet-overheden zomaar wegen aanleggen, beschadigen of veranderen.

Voor de aanleg van wegen en het daarvoor eisen van een vergunning van het college is de relatie met de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) van belang.

Het motief dat aan dit artikel ten grondslag ligt, is de behoefte om de aanleg, beschadiging en verandering van wegen te binden aan voorschriften met het oog op de bruikbaarheid van die weg.

Lex silencio positivo

Aan de bepaling liggen de volgende motieven ten grondslag, te weten: de verkeersveiligheid, de welstand en het gevaar of de hinder die de stoffen of voorwerpen voor personen of goederen kunnen opleveren, openbare orde aspecten en het milieu (overlast).

Aangezien de aspecten van de openbare orde, verkeersveiligheid en milieu in het geding zijn, dient er vooraf een risico-inventarisatie plaats te vinden. Controle achteraf is niet mogelijk. De lex silencio positivo is daarom niet wenselijk om dwingende redenen van algemeen belang.

Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg

Algemeen

In het kader van de verkeersveiligheid is ervoor gekozen deze vergunningplicht te handhaven.

De belangen die het college hierbij kan afwegen zijn vooral en in de eerste plaats gevaar of hinder voor het wegverkeer ter plaatse. Daarnaast kan worden gedacht aan het verlies van een bestaande openbare parkeerplaats of de bescherming van openbare groenvoorzieningen.

Lex silencio positivo

Het maatschappelijk belang van deze bepaling is gelegen in de verkeersveiligheid en het warborgen van het gebruik van de weg overeenkomstig de bestemming. Er bestaan geen bezwaren tegen de invoering van een lex silencio positivo. De uitwegvergunning gaat over enige tijd op in de omgevingsvergunning op basis van de Wabo waarop de lex silencio positivo ook naar verwachting van toepassing zal worden verklaard

Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid (Vervallen)

Deze bepaling voegt niet toe aan de bepalingen in het wetboek van strafrecht en de Wegenverkeerswet.

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

Deze bepaling bestrijdt het “zwerfkarrenprobleem” door winkelbedrijven te verplichten achtergelaten winkelwagentjes terstond te verwijderen en op deze winkelwagentjes een herkenningsteken aan te brengen.

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of voorwerp

Indien door bomen of planten het uitzicht zodanig wordt belemmerd dat de verkeersveiligheid in het gedrang komt, kan het college op basis van zijn bevoegdheid om bestuursdwang toe te passen ex artikel 125 Gemeentewet, een last opleggen om de bomen of beplanting te verwijderen of te snoeien.

Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.

Artikel 2:17 Kelderingangen e.d. (Vervallen)

Dit artikel heeft overlap met de relevante bepalingen in het wetboek van strafrecht en de Wegenverkeerswet en kan worden geschrapt.

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

Het verbod heeft tot doel bosbranden te voorkomen en beschadiging van eigendommen tegen te gaan. Het verbod kan niet zover strekken dat het roken in de gebouwen en in de bijbehorende tuinen die in een bos of natuurgebied liggen, niet meer mogelijk is. De periode waarin het rookverbod geldt zou van 1 maart tot 1 november kunnen zijn en kan bepaald worden na advies door de brandweercommandant.

Artikel 2:18A Opslag licht-ontvlambare stoffen

Dit is een artikel uit de oude APV Bergen 2001.

Lex silencio positivo

Aan deze bepaling met betrekking tot de opslag van licht-ontvlambare stoffen liggen motieven van openbare orde en openbare veiligheid ten grondslag. Een controle achteraf is te risicovol. Gelet hierop is toepassing van de lex silencio positivo om dwingende redenen van algemeen belang niet wenselijk.

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

Artikel 2:20 Vallende voorwerpen (vervallen)

Dit artikel voegde weinig toe aan privaatrechtelijke bevoegdheden om tegen gevaarzettende situaties op te treden.

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

Lex silencio positivo

Aan de bepaling “Objecten onder hoogspanning” liggen motieven van openbare orde, de openbare veiligheid en de volksgezondheid ten grondslag. Een controle achteraf is te risicovol. Gelet hierop is toepassing van de lex silencio positivo om dwingende redenen van algemeen belang niet wenselijk.

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs[vervallen]

Afdeling 7 Toezicht op evenementen

In deze afdeling is het in 2008 vastgestelde evenementenbeleid vertaald.

Artikel 2:24 Begripsomschrijving

Eerste lid

In artikel 2:24 is gekozen voor de zgn. negatieve benaderingsmethode ten aanzien van de definiëring van het begrip evenement. Uitgaande van een algemeen geldend criterium (“namelijk elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak”) wordt vervolgens een aantal evenementen opgesomd dat niet onder de werking van de bepalingen valt.

Zie verder de uitgebreide toelichting bij de model-APV van de VNG.

Artikel 2:25 Evenement

Algemeen

Bij grote en middelgrote evenementen is vooraf een vergunning noodzakelijk, controle achteraf kan niet volstaan wegens mogelijk gevaar voor de openbare orde, overlastsituaties, verkeersveiligheid, volksgezondheid, zedelijkheid e.d.

In het geval van een klein evenement kan volstaan worden met een melding. Het is dan niet per se noodzakelijk en proportioneel om een vergunning te eisen.

Zie verder de uitgebreide toelichting bij de model-APV van de VNG.

Privaatrechtelijke voorschriften

Het opnemen van privaatrechtelijke voorschriften in een vergunning is niet mogelijk omdat een vergunning eenzijdig van karakter is. Dergelijke voorschiften zouden niet kunnen worden afdwongen. Bovendien kan een vergunning niet worden geweigerd indien de aanvrager niet voldoet aan de privaatrechtelijke vereisten.

Evenementen en bestemmingsplan

Een vergunning voor een evenement kan niet geweigerd worden omdat het in strijd is met een bestemmingsplan.

Evenementen en Vuurwerk

Bij evenementen wordt regelmatig (professioneel) vuurwerk afgestoken. Het bedrijf dat de ontbranding verzorgt moet bij de provincie een vergunning aanvragen.

Lex silencio positivo

Deze bepaling regelt een vergunningsverplichting voor (grotere) evenementen die plaats vinden in de openbare ruimte. Het gaat in deze om situaties waarbij de openbare orde en de openbare veiligheid, de volksgezondheid (persoonlijke veiligheid van de deelnemers), de verkeersveiligheid en milieu (overlast) een rol (kunnen) spelen. Soms worden operationele diensten ingezet, zoals brand-/verkeersveiligheidsdiensten, ambulancepersoneel (GHOR) en politie. Er dient een risico-inventarisatie vooraf plaats te vinden. Een controle achteraf is te is te risicovol. De lex silencio positivo is hier niet wenselijk om verschillende dwingende redenen van algemeen belang, met name de openbare orde, openbare veiligheid en milieu.

Artikel 2:26 Ordeverstoring

Deze bepaling geeft een verbod om de orde bij evenementen te verstoren, dat zich in zijn algemeenheid tot bezoekers richt.

afdeling 8: Toezicht op openbare inrichtingen

Algemeen

Exploitatie openbare inrichtingen

In de Uitgangspunten Horecabeleid van het district Noord-Kenemerland (2003) is vastgesteld dat de exploitatievergunning binnen de regio ingevoerd gaat worden. In 2005 is na interviews met verschillende partijen (burgemeester, politie, horeca, ambtelijke organisatie) een concept gemeentelijk standpunt bepaald, namelijk dat opname van een exploitatievergunningstelsel in de APV gewenst is. In vervolg hierop heeft de raad op 25 mei 2010 de Horecanota “Gastvrij Bergen” vastgesteld. In deze Horecanota is een exploitatievergunningstelsel opgenomen

Europese Dienstenrichtlijn

De Europese Dienstenrichtlijn is van toepassing op de horeca. Het drijven van een horecaonderneming is immers het verrichten van een dienst aan de klant. De Dienstenrichtlijn eist dat een vergunningstelsel niet discriminatoir, noodzakelijk en proportioneel is. In bijna alle gevallen gaat het bij horeca om vestiging van een openbare inrichting waarvoor artikel 9 van de richtlijn de bovenstaande criteria geeft. Onder noodzakelijkheid wordt in artikel 9 verstaan een dwingende reden van algemeen belang. Dit begrip omvat onder meer de volgende gronden: openbare orde, openbare veiligheid en volksgezondheid, als bedoeld in de artikelen 46 en 55 van het Verdrag; handhaving van de maatschappelijke orde; bescherming van het milieu en het stedelijk milieu, met inbegrip van de stedelijke en rurale ruimtelijke ordening; Zie verder overweging 40 van de richtlijn. Het gaat hier om de zogenaamde ‘rule of reason’. Mocht het in een enkel geval niet gaan om een vestiging, maar om een horecaondernemer die de grens overschrijdt om zijn diensten te verrichten, dan is niet artikel 9, maar artikel 16 van toepassing dat uitsluitend de criteria openbare orde, openbare veiligheid, volksgezondheid en milieu als grondslag voor een vergunningstelsel kent. Zie verder het commentaar bij artikel 1:8.

Proportionaliteit: voor de beantwoording van de vraag of een algemene regel niet volstaat voor de regeling van de horeca kan worden gesteld dat een algemene regel hier niet aan de orde is vanwege het persoonsgebonden aspect van de vergunning. Alleen door het stellen van vergunningvoorwaarden aan de ondernemer kan men ‘het maatpak’ leveren. Dit geldt ook voor de Bibob-toets.

Vestiging: Op grond van overweging 37 is er overeenkomstig de rechtspraak van het HvJ sprake van vestiging, als er een daadwerkelijke uitoefening van een economische activiteit voor onbepaalde tijd vanuit een duurzame vestiging wordt verricht. Aan die eis kan ook zijn voldaan als een onderneming voor een bepaalde tijd wordt opgericht of als er een gebouw wordt gehuurd van waaruit de ondernemer zijn activiteiten onderneemt.

Natte en droge horeca

De reikwijdte van de Drank- en Horecawet wordt bepaald door het begrip “horecabedrijf” zoals gedefinieerd in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet. Bedrijven waarin alcoholhoudende dranken bedrijfsmatig of anders dan om niet worden geschonken voor gebruik ter plaatse, hebben een vergunning nodig ex artikel 3 van de Drank- en Horecawet. Die vergunningplichtige bedrijven worden aangeduid met de term natte horeca.

In artikel 2:27, sub a, van de APV wordt de term “openbare inrichting”gebruikt. Daaronder wordt ook de droge horeca verstaan: het schenken van niet-alcoholhoudende dranken en van licht alcoholische dranken voor gebruik elders, en het verstrekken van rookwaar. Dit laatste is opgenomen om ook coffeeshops onder de APV te laten vallen.

Daarnaast is het ook mogelijk om voor de exploitatie van bijvoorbeeld een internetcafé een exploitatievergunning van de burgemeester verplicht te stellen indien het internetcafé ook horeca-activiteiten ontplooit, zoals de exploitatie van een koffiehoek. Indien het internetbedrijf alleen internetdiensten aanbiedt, is er geen vergunning nodig.

Bibob-toets en VOG

Als het gaat om ondernemingen waar alcoholhoudende drank wordt geschonken, is een integriteittoets mogelijk op grond van artikel 27, tweede lid, van de Drank- en Horecawet (DHW) jo. artikel 3, van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen (Wet Bibob). De DHW geldt niet voor bedrijven waar geen alcohol wordt geschonken waaronder coffeeshops. In het kader van de vergunningsplicht op grond van de APV is het voor gemeenten mogelijk om ook voor de aanvrager van een vergunning voor de exploitatie van een coffeeshop een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) te vragen en een Bibob-onderzoek te doen. De horeca-exploitatievergunning is immers op grond van artikel 1:5 persoonsgebonden.

Artikel 4, van het Besluit Bibob bepaalt in overeenstemming met de APV dat als inrichtingen, waarvoor de Wet Bibob geldt, onder andere aangewezen worden: “inrichtingen waarin bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was of anders dan om niet, logies wordt verstrekt, dranken worden geschonken, of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden verstrekt”. Dit zijn dus openbare inrichtingen zoals gedefinieerd in artikel 2:27, van de APV. Dit betekent dat voor openbare inrichtingen in de zin van de APV een Bibob-onderzoek mag worden gedaan. Zonder de APV is hier geen wettelijke grondslag voor. De Dienstenrichtlijn verzet zich niet tegen een Bibob-onderzoek.

Onbepaaldheid van de duur

Op grond van het bepaalde in artikel 1:7 gelden vergunningen voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet. Op grond van de vastgestelde Horecanota “Gastvrij Bergen” geldt de vergunning voor de exploitatie van een openbare inrichting en/of een terras voor onbepaalde tijd.

Overige wet- en regelgeving

Op openbare inrichtingen zijn naast de regels van de Drank- en Horecawet nog vele andere regels van toepassing. Onder andere de Wet milieubeheer, Wet op de stads- en dorpsvernieuwing, Wet op de kansspelen, Opiumwet, Wet ruimtelijke ordening en Woningwet.

Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (het Activiteitenbesluit)

Op openbare inrichtingen zijn de regels van de Wet milieubeheer (Wm) van toepassing.

Meer in het bijzonder geldt het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (het Activiteitenbesluit). Dit besluit vervangt het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer. Bij dit besluit is een aantal regels met betrekking tot geluid, vetlozingen, geur, opslag van koolzuur en afvalstoffen opgenomen. De tekst van het besluit is te vinden op: www.overheid.nl. Nadere informatie is te vinden op: www.vrom.nl, www.infomil.nl en www.horeca.org.

Geluidsnormen

Het Activiteitenbesluit geeft standaard geluidsnormen voor zowel bestaande als nieuwe horeca-inrichtingen. Bovendien kan de gemeente technische voorschriften stellen aan een inrichting om aan de geldende geluidsnorm te voldoen. Daarnaast kan de gemeente afwijkende geluidsnormen voorschrijven voor de gehele activiteit of voor specifieke activiteiten, anders dan feestjes. Hierbij kunnen aanvullende eisen worden gesteld, bijvoorbeeld aan de duur van de activiteit.

In paragraaf 6.5 van het Activiteitenbesluit zijn overgangsbepalingen opgenomen.

Stemgeluid van een terras (er zijn uitzonderingen!) en onversterkte muziek zijn vrijgesteld van de geluidsnormen. Voor onversterkte muziek geldt dat de gemeente bij verordening afwijkende regels kan stellen.

Voor horecaconcentratiegebieden blijft dezelfde mogelijkheid als onder het oude Besluit bestaan, namelijk dat er meer geluid mag worden geproduceerd.

Jurisprudentie APV

Voor jurisprudentie met betrekking tot het onderwerp van dit hoofdstuk wordt verwezen naar de Model-APV van de VNG,

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2:27 Begripsbepalingen

In plaats van de term “horecabedrijf” wordt nu de term “openbare inrichting” gebruikt. Dit voor de duidelijkheid. In de Drank- en Horecawet wordt namelijk met “horecabedrijf” alleen gedoeld op bedrijven waar bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende drank wordt verstrekt voor gebruik ter plaatse, de zogenaamde “natte horeca”. De bepalingen in de APV betreffen juist ook de bedrijven waar geen alcoholhoudende drank wordt verstrekt, de zogenaamde “droge horeca”: tearooms, lunchrooms en dergelijke, maar ook coffeeshops. Voor de toelichting over de begripsomschrijving “ontnuchteringszaak” wordt verwezen naar het gestelde in de Horecanota “Gastvrij Bergen” van 29 juni 2010.

Artikel 2:28 Exploitatievergunning horecabedrijf

Voor de toelichting bij dit artikel wordt verwezen naar het bepaalde in Bijlage 3 (Exploitatievergunning en terrasvergunning) behorende bij de Horecanota “Gastvrij Bergen” van 29 juni 2010.

Lex silencio positivo

De exploitatievergunning is primair een overlastvergunning: zij biedt de mogelijkheid preventief te toetsen of de exploitatie van een openbare inrichting zich verdraagt met het woon- en leefmilieu ter plaatse. Daarbij is van belang in welke mate van het bedrijf zelf overlast is te duchten, maar ook in welke mate de komst van het bedrijf de leefbaarheid en het karakter van de buurt zullen aantasten. De vergunning richt zich voornamelijk op de bescherming van de openbare orde. De lex silencio positivo is hier niet wenselijk om dwingende redenen van algemeen belang.

Artikel 2:28A Terrassen

Voor de toelichting bij dit artikel wordt verwezen naar het bepaalde in Bijlage 3 (Exploitatievergunning en terrasvergunning) behorende bij de Horecanota “Gastvrij Bergen” van 29 juni 2010.

Artikel 2:28B Vrijstelling vergunningplicht

Voor de toelichting bij dit artikel wordt verwezen naar het bepaalde in Bijlage 3 (Exploitatievergunning en terrasvergunning) behorende bij de Horecanota “Gastvrij Bergen” van 29 juni 2010.

Artikel 2:29 Sluitingstijden

Voor de toelichting bij dit artikel wordt verwezen naar het bepaalde onder punt 6 (Sluitingstijden) behorende bij de Horecanota "Gastvrij Bergen" van 29 juni 2010.

Lex silencio positivo

De burgemeester kan ontheffing verlenen van de in dit artikel genoemde sluitingstijden voor openbare inrichtingen. Deze sluitingstijden zijn vastgesteld ter bescherming van het woon- en leefmilieu van een buurt en om overlast van openbare inrichtingen tegen te gaan. In verband hiermee is toepassing van de lex silencio positivo om dwingende redenen van algemeen belang, waaronder met name de openbare orde en de openbare veiligheid en de volksgezondheid, niet wenselijk.

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijden; tijdelijke sluiting

Zie toelichting bij model-APV van de VNG.

Artikel 2:30A Zwarte lijst

Overgenomen uit oude APV Bergen 2001

Artikel 2:30B Kennelijke staat van dronkenschap

Overgenomen uit oude APV Bergen 2001

Artikel 2:31 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf

Onder a:

Deze bepaling geeft een verbod om de orde in horecabedrijven te verstoren, dat zich in zijn algemeenheid tot bezoekers richt.

Onder b:

De sluitingsbepalingen richten zich tot de exploitant. Het tweede lid richt zich tot de (potentiële) bezoeker van de inrichting. Als die zich met goedvinden van de exploitant in de inrichting bevindt in de tijd dat de inrichting gesloten moet zijn, overtreedt hij artikel 2:30. Als hij geen toestemming van de exploitant heeft en niet weggaat als de exploitant dat vraagt, overtreedt hij artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht (lokaalvredebreuk).

Onder c:

Overgenomen uit oude APV Bergen 2001.

Onder d:

Overgenomen uit oude APV Bergen 2001.

Artikel 2:32 Handel in horecabedrijven

Dit artikel betreft een verbod van heling; het gaat om het oude artikel 2.5.5 uit afdeling 12 (betreffende heling) dat in 2008 naar deze afdeling verhuisd is, met de bedoeling om alle artikelen betreffende openbare inrichtingen bij elkaar te plaatsen. Met de term ‘gebruikte of ongeregelde goederen’ worden dezelfde goederen bedoeld als in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht.

Het is bekend dat in sommige cafés regelmatig gestolen goed wordt verhandeld.

In een aantal grote steden doet zich het verschijnsel voor dat drugverslaafden naar bepaalde cafés gaan om daar gestolen goederen aan de man te brengen. Artikel 2:32 sluit aan op het in artikel 14 Drank en Horecawet neergelegde verbod tot het uitoefenen van de kleinhandel. Dit laatste verbod ziet echter slechts op verkoophandelingen.

Omdat artikel 2:32 een verbod bevat voor de exploitant (en niet voor de handelaar), kan dit artikel niet worden gebaseerd op artikel 437ter of artikel 437 Wetboek van Strafrecht. Het artikel is vastgesteld op basis van artikel 149 Gemeentewet, terwijl de strafsanctie is gebaseerd op artikel 154 Gemeentewet.

Jurisprudentie

Sluiting café i.v.m. heling; burgemeester moet aan het sluitingsbevel ten grondslag liggende feiten voldoende aannemelijk maken. ABRS 15 07 1996, AB 1996, 414 m.nt. FM, JG 96.0267 .

Terechte sluiting snackloket i.v.m. heling. Bekendmaking van de sluiting dient geen enkel doel. Pres. Rb Rotterdam 07 04 1995, JG 95.0202 .

Artikel 2:33 Ordeverstoring

Het begrip “openbare inrichting” als omschreven in artikel 2:27 ziet ook op inrichtingen die niet voor het publiek toegankelijk zijn, zoals besloten sociëteiten en gezelligheidsverenigingen. Gelet op artikel 174 van de Gemeentewet is in dat geval niet de burgemeester maar het college het bevoegde bestuursorgaan. De tekst is in overeenstemming gebracht met die van artikel 174 van de Gemeentewet.

Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Het begrip “horecabedrijf” als omschreven in artikel 2:27 ziet ook op inrichtingen die niet voor het publiek toegankelijk zijn, zoals besloten sociëteiten en gezelligheidsverenigingen (zie ook onder artikel 2.34). Gelet op artikel 174 van de Gemeentewet is in dat geval niet de burgemeester maar het college het bevoegde bestuursorgaan.

Afdeling 9: Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2:35 Begripsbepalingen

Inrichting

Het begrip “inrichting” als hier omschreven sluit aan bij artikel 438 Wetboek van Strafrecht, dat ziet op het als beroep verschaffen van nachtverblijf aan personen (eerste lid) en op het als beroep of gewoonte beschikbaar stellen van een terrein voor het houden van nachtverblijf of het plaatsen van kampeermiddelen e.d. (tweede lid).

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

Artikel 2:36 strekt ertoe, dat de burgemeester een zo volledig mogelijk overzicht heeft van de in de gemeente aanwezig nachtverblijf en kampeerinrichtingen.

Artikel 2:37 Nachtregister

De plicht tot het bijhouden van een nachtregister door de exploitant van de inrichting is neergelegd in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht. De gemeente Bergen schrijft hiervoor een model voor.

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

Artikel 2:38 komt de exploitant van een inrichting tegemoet. Degene die in de inrichting de nacht doorbrengt, is op grond van deze bepaling verplicht de voor registratie vereiste gegevens volledig en naar waarheid aan de exploitant te verstrekken.

Afdeling 10: Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

Lex silencio positivo

Deze vergunning beoogt de bescherming van met name de openbare orde. Daarnaast speelt het bestrijden van gokverslaving een rol. Het is onwenselijk als deze vergunning van rechtswege wordt verleend voordat er een inhoudelijke toets van de aanvraag heeft plaatsgevonden en is voltooid. Een lex silencio is daarom niet wenselijk om dwingende redenen van algemeen belang, zoals de openbare orde en de volksgezondheid.

Artikel 2:40 Speelautomaten

Zie de uitgebreide toelichting op deze artikelen bij de model-APV van de VNG.

Afdeling 11: Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

Eerste lid

De burgemeester is op grond van artikel 174a van de Gemeentewet bevoegd tot sluiting van woningen van waaruit (drugs)overlast wordt veroorzaakt. Aangezien dit artikel in de Gemeentewet niet de rechtsgevolgen van de sluiting regelt, verdient het aanbeveling dit in de APV te regelen.

Tweede lid

Lex silencio positivo

De verbodsbepalingen beogen de bescherming van de openbare orde tegen overlast en baldadigheid. Het is onwenselijk als deze ontheffingen van rechtswege worden verleend voordat er een inhoudelijke toets van de aanvraag heeft plaatsgevonden en is voltooid. Een lex silencio is daarom niet wenselijk om dwingende redenen van algemeen belang, zoals de openbare orde.

Artikel 2:42 Plakken en kladden

Eerste lid

In het eerste lid is sprake van een absoluut verbod. In de term “bekladden” ligt reeds besloten dat het daarbij niet gaat om meningsuitingen als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet, artikel 10 EVRM en artikel 19 IVBPR.

Zie verde de uitgebreide toelichting van bij de model-APV van de VNG.

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.

Door deze bepaling wordt de effectiviteit van het in het vorige artikel opgenomen aanplakverbod vergroot. ‘Poging tot’ plakken en kladden.

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

Deze verbodsbepaling beoogt het plegen van misdrijven zoals diefstal met braak te bemoeilijken. ‘Poging tot’.

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d. (Vervallen)

Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.(vervallen)

In de oude APV was deze bepaling al niet overgenomen, reeds afdoende geregeld in artikel 5:11.

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag in de publieke ruimte

Op basis van artikel 2:47 (en artikel 2:49) kan tegen vormen van onnodige hinder of overlast worden opgetreden.

Artikel 2:47A Vervoer van brandbare materialen

Dit is een artikel uit de ‘oude’ APV. Het is een typisch Bergens APV-artikel, het staat ook niet in de model-APV van de VNG, en is destijds in de oude APV opgenomen op advies van de brandweercommandant en naar aanleiding van ervaring omtrent de jaarlijkse “Meidenmarkt” in Schoorl .

Artikel 2:48 Hinderlijk drankgebruik

In dit artikel is een verbod opgenomen om in een bepaald door het college aan te wijzen gebied alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flesjes en blikjes met dergelijke drank bij zich te hebben. Dit verbod geldt uiteraard niet voor terrassen die deel uitmaken van een horecabedrijf, of voor een evenement waarbij van gemeentewege op grond van artikel 35 van de Drank en Horecawet toestemming is verleend om op de plaats waar dat evenement zich afspeelt alcoholhoudende drank te verstrekken.

Er moet een duidelijk omschreven gebied aangewezen worden. Het is niet mogelijk het grondgebied van de hele gemeente aan te wijzen. Er moet namelijk wel een concrete aanleiding te zijn waarom een bepaald gebied aangewezen wordt.

Artikel 2:49 Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen

Voor een toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 2:47 (Hinderlijk gedrag op of aan de weg).

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten

Deze bepaling is opgesteld om het misbruik van bepaalde, voor het publiek toegankelijke ruimten zoals parkeergarages, telefooncellen en wachtlokalen voor een openbaar vervoermiddel tegen te gaan.

Aan deze bepaling bestaat behoefte omdat op basis van artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht, betreffende het wederrechtelijk vertoeven (in een woning, besloten lokaal of erf, bij een ander in gebruik), slechts kan worden opgetreden indien er sprake is van een handelen van de rechthebbende. De politie kan niet zonder tussenkomst van de rechthebbende optreden. In het belang van de handhaving van de openbare orde is het wenselijk dat de politie bij baldadig of ordeverstorend gedrag in zelfbedieningsruimten in postkantoren, en in andere soortgelijke voor het publiek toegankelijke ruimten, onmiddellijk kan ingrijpen.

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.

Het neerzetten van fietsen en bromfietsen tegen panden die niet door de eigenaren van de voertuigen worden bezocht of op plaatsen waar deze voertuigen hinder of schade kunnen veroorzaken, geeft vaak aanleiding tot klachten. Artikel 2:51 geeft de mogelijkheid hiertegen op te treden.

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.

Op grond van het RVV 1990 kunnen bepaalde categorieën weggebruikers van bepaalde wegen worden geweerd. De achtergrond daarvan is het verkeersbelang, hetzij de verkeersveiligheid of de vrijheid van het (andere) verkeer. Dat moet op de in het reglement voorgeschreven wijze ter kennis van de weggebruiker worden gebracht.

Er kunnen echter andere motieven zijn om bepaalde categorieën weggebruikers te weren. Hier is een verbod opgenomen om de fiets of de bromfiets mee te voeren op terreinen, waar onder meer markt wordt gehouden, als dat marktterrein door het college is aangewezen als een voor fietsen en bromfietsen verboden terrein gedurende die tijd. In de mensenmenigte is een fiets hinderlijk. Regenjassen worden besmeurd, nylonkousen sneuvelen. Het verbod moet wel aan de bezoekers van het terrein worden kenbaar gemaakt.

De politie heeft gelet op de klachten die zij over dit onderwerp krijgen, geadviseerd dit artikel uit de model-APV over te nemen.

Artikel 2:53 Bespieden van personen (vervallen)

Het artikel heeft geen toegevoegde waarde ten opzichte van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur (vervallen)

Met ingang van 1 januari 2004 is de wijziging van artikel 139f en 441b van het Wetboek van Strafrecht in werking getreden (Stb. 2003, 365). De bepalingen gaan over de uitbreiding van de strafbaarstelling heimelijk cameratoezicht. Deze wijziging wordt ook wel aangehaald als de Wet heimelijk cameratoezicht. Hiermee is artikel 2.4.14 (oud) vervallen.

Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren (vervallen)

In 2002 is deze bepaling vervallen omdat nodeloos alarmeren geregeld is in artikel 142 van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:56 Alarminstallaties (vervallen)

De VNG heeft overwogen dat deze bepaling, als er al feitelijk invulling aan wordt gegeven, en zeker als ook de model vergunningsvoorschriften die in de toelichting waren opgenomen daarbij worden gebruikt, een aanzienlijke financiële en administratieve last voor burgers en bedrijven oplevert: volgens deze voorschriften zou de installatie bijvoorbeeld dienen te voldoen aan de Regeling BORG 1.1, er zouden jaarlijkse controles moeten plaatsvinden, en door of vanwege het college aangewezen deskundigen zouden op kosten van de vergunninghouder de deugdelijkheid van de installatie kunnen onderzoeken.

Nog los van de vraag of deze zware eisen überhaupt in verhouding staan tot het te dienen belang, is het risico van afschaffing van deze vergunning niet dermate groot dat de vergunning om die reden moet worden gehandhaafd. Een plotselinge epidemie van zelf gebouwde, lawaaiige en te pas en vooral te onpas afgaande alarminstallaties ligt niet voor de hand.

Artikel 2:57 Loslopende honden

Artikel 2:57 beperkt het loslopen van honden op de weg, zonder dat de hond aangelijnd is, en op kinderspeelplaatsen e.d. Aan dit artikel ligt in zijn algemeenheid het motief van de voorkoming en bestrijding van overlast ten grondslag.

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden en rijdieren

Straatverontreiniging door honden en rijdieren is voor velen een grote bron van irritatie; het is vies, lastig en onhygiënisch. Ook wordt via hondenpoep een voor honden gevaarlijk virus verspreid. De strafbaarheid wordt opgeheven als de uitwerpselen direct worden verwijderd. Al zal de handhaving (betrapping op heterdaad) niet meevallen, het is te hopen dat er op den duur preventieve invloed van deze bepaling uit zal gaan .Overtreding van het verontreinigingsverbod door uitwerpselen behoort tot de zogenaamde verontreinigingsdelicten, die vatbaar zijn voor transactie door de politie.

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

Zie de toelichting bij de model-APV.

Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

Door in het eerste lid de zinsnede “buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer op ten nemen wordt de afbakening met de Wet milieubeheer direct vastgelegd. Het (oude) vierde lid is daarmee vervallen.

Lex silencio positivo

De verbodsbepaling beoogt de openbare orde en openbare gezondheid te beschermen tegen overlast of schade als gevolg van het houden van hinderlijke of schadelijke dieren. Het is onwenselijk als de ontheffing krachtens het derde lid van rechtswege wordt verleend voordat er een inhoudelijke toets van de aanvraag heeft plaatsgevonden en is voltooid. Een lex silencio is daarom niet wenselijk om dwingende redenen van algemeen belang, zoals de openbare orde en de openbare gezondheid.

Artikel 2:61 Wilde dieren (Vervallen)

Doorkruist het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:62 Loslopend vee

Artikel 2:62A Matige draf binnen de bebouwde kom

Artikel 2:62B Stieren en hengsten

Artikel 2:62C Geleiden van vee

Deze bepalingen dienen mede de verkeersveiligheid. Er gebeuren verkeersongelukken doordat een paard, een koe of een ander dier uit het weiland is gebroken en zich op de weg bevindt. De verplichting om dit zoveel mogelijk te voorkomen is daarom op haar plaats.

Artikel 2:63 Duiven

Dit artikel werd in de oude APV al niet gehanteerd.

Artikel 2:64 Bijen

Zie toelichting bij model-APV van de VNG.

Lex silencio positivo

Het college kan ontheffing verlenen van het verbod om bijen te houden binnen een afstand van 30 meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven of binnen een afstand van 30 meter van de weg. Hoewel deze bepaling is gericht op het voorkomen van overlast voor omwonenden, is er geen dwingende reden van algemeen belang om de lex silencio van toepassing te verklaren. De lex silencio is hier mogelijk.

Artikel 2:65 Bedelarij

Omdat in 2000 de strafbaarstelling van bedelarij uit het Wetboek van Strafrecht (voormalig artikel 432) is verdwenen, kan de politie hiertegen niet of nauwelijks meer optreden. Bij de opheffing van de strafbaarstelling heeft de wetgever echter expliciet de mogelijkheid opengehouden om op basis van de gemeentelijke autonomie zo nodig een regeling terzake van bedelarij in het leven te roepen, indien dit gedrag de openbare orde verstoort of dreigt te verstoren. In 2006 is daarom in de model-APV bovenstaand artikel opgenomen dat beoogt bedelarij tegen te gaan. Op grond van dit artikel kan het college gebieden aanwijzen waar een bedelverbod geldt. Wanneer er naar het oordeel van het college een overlastgevende situatie in een bepaald gebied ontstaat, kan het dus een verbod instellen.

Overigens valt het spelen van straatmuziek en vervolgens vragen om een geldelijke bijdrage aan toehoorders en passanten niet onder dit bedelverbod, maar onder de regeling van artikel 2:9. Ook de verkoop van daklozenkranten valt niet onder dit verbod. Deze kan immers niet verbonden worden aan een vergunning vanwege strijd met de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet.

Afdeling 12. Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:66 Begripsbepaling

Algemeen

De bestuurlijke aanpak van heling binnen de gemeente kan een belangrijk aanvulling vormen op het politioneel strafrechtelijk optreden.

Zie verder de toelichting bij de model-APV van de VNG.

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

Zie verder de toelichting bij de model-APV van de VNG.

Lex silencio positivo

De burgemeester is bevoegd vrijstelling te verlenen van de verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister. Het artikel is gericht op de bestrijding van heling van goederen. Er bestaat geen bezwaar tegen de lex silencio op de vrijstellingsbepaling wegens het geringe maatschappelijk risico daarbij.

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter van het Wetboek van Strafrecht

Zie verder de toelichting bij de model-APV van de VNG.

Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen (vervallen)

Het oude artikel 2.5.4 is nu opgenomen in artikel 2:68.

Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven (Vervallen)

Dit artikel is gewijzigd door de wijziging van artikel 2:32

Afdeling 13. Vuurwerk

Artikel 2:71 Begripsomschrijvingen

Zie toelichting bij model-APV.

Deze afdeling geeft regels omtrent de verkoop en bezigen van consumentenvuurwerk (vuurwerk bestemd voor particulier gebruik) rond en tijdens de jaarwisseling, in aanvulling op het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (verder te noemen Vuurwerkbesluit). Het Vuurwerkbesluit is op 1 maart 2002 (grotendeels) in werking getreden.

Het Vuurwerkbesluit kent voor de verkoop en afsteken van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling een aantal uniforme regels:

  • ·

    een verbod om consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen aan een particulier (artikel 2.3.2 lid 1);

  • ·

    dit verbod geldt niet op 29, 30 en 31 december met dien verstande dat als een van deze dagen een zondag is het verbod eveneens op die zondag geldt, in welk geval het verbod om vuurwerk ter beschikking te stellen dan niet geldt op 28 december (artikel 2.3.2 lid 2);

  • ·

    een verbod per levering meer dan tien kilogram consumentenvuurwerk aan een particulier ter beschikking te stellen (artikel 2.3.3);

  • ·

    een verbod om consumentenvuurwerk aan een particulier bedrijfsmatig ter beschikking te stellen op een andere plaats dan een verkoopruimte die voldoet aan de in bijlage 1 gestelde voorschriften en de door het bevoegd gezag overeenkomstig artikel 2.2.3 gestelde nadere eisen (artikel 2.3.4);

  • ·

    een verbod om consumentenvuurwerk bedrijfsmatig ter beschikking te stellen aan personen die jonger zijn dan zestien jaar (artikel 2.3.5);

  • ·

    een verbod vuurwerk tot ontbranding te brengen op een ander tijdstip dan tussen 31 december 10.00 uur en 1 januari 2.00 uur van het daarop volgende jaar (artikel 2.3.6).

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

Verkoopvergunning consumentenvuurwerk

Op basis van artikel 2:72 kan het college aan een bedrijf of nevenbedrijf een vergunning verlenen voor het verkopen van consumentenvuurwerk tijdens de door het Vuurwerkbesluit aangewezen verkoopdagen.

Beleidsvisie Externe Veiligheid 2008-2011

In mei 2008 is door de raad de beleidsvisie Externe Veiligheid 2008-2011 vastgesteld. Hierin is bepaald dat in de APV wordt opgenomen dat slechts per voormalige gemeente van de huidige gemeente Bergen, dus in de kernen Bergen, Egmond en Schoorl, een verkooppunt wordt toegestaan. Bij het vrijlaten van het aantal afleveringspunten is een toename van overlast en veiligheidsrisico’s te verwachten. Daarnaast moet een concentratie van afleveringspunten op bepaalde plaatsen worden voorkomen. Vuurwerkverkooppunten zijn in principe toegestaan in inrichtingen waar een bestemming detailhandel op rust en deze inrichtingen dienen uiteraard te voldoen aan de eisen die gesteld worden in het Vuurwerkbesluit.

Lex silencio positivo

Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel het voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college van de gemeente waar het bedrijf is of zal worden gevestigd.

De lex silencio kan van toepassing worden verklaard. De vergunning is eenvoudig en wordt algemeen geformuleerd. De technische eisen staan beschreven in het Vuurwerkbesluit. Het gaat meestal om dezelfde vergunningaanvragers, terwijl de activiteiten rond een éénduidig bepaalde periode spelen.

Artikel 2:73 Bezigen van vuurwerk

In het Vuurwerkbesluit is bepaald dat het verboden is om consumentenvuurwerk af te steken op een ander tijdstip dan tussen 31 december 10.00 uur en 1 januari 02.00 uur van het daarop volgende jaar. Toch kunnen er, ondanks dat dit alleen op oudejaarsdag is toegelaten, plaatsen zijn waar het afsteken van consumentenvuurwerk te allen tijde niet toelaatbaar moet worden geacht (bijvoorbeeld bij ziekenhuizen, bejaardentehuizen, huizen met rieten daken, in winkelstraten, bij dierenasiels enz.). Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om plaatsen aan te wijzen waar het afsteken van consumentenvuurwerk altijd verboden is.

Het tweede lid maakt het mogelijk om op te treden tegen het bezigen van consumentenvuurwerk in bijvoorbeeld een promenade, een passage, een portiek of een volksverzameling.

Afdeling 14. Drugsoverlast

Artikel 2:74 Drugshandel op straat (= 4e wijziging ‘oude’ APV)

Afbakening met de Opiumwet

Om niet in de sfeer van de Opiumwet te treden is de passage “onverminderd het bepaalde in de Opiumwet” opgenomen.

Drugshandel op straat en coffeeshopbeleid

Artikel 2:74 is opgenomen om de overlast op straat tegen te gaan.

De straathandel in drugs kan leiden tot een verstoring van de openbare orde. Om daartegen op te treden is het noodzakelijk in de APV een bepaling op te nemen, die tot doel heeft het voorkomen van de aantasting van de openbare orde en van strafbare feiten. In praktijk gaat het met name om harddrugs.

Zie verder toelichting bij model-APV.

Artikel 2:74A

Dit artikel is opgenomen om de overlast op straat als gevolg van hinderlijk gebruik van drugs tegen te gaan.

Afdeling 15. Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

Nieuw artikel.

Voor de handhaving van de openbare orde en veiligheid in de openbare ruimte is een breed pakket aan juridische instrumenten beschikbaar. Het artikel van de bestuurlijke ophouding geeft de burgemeester de bevoegdheid om onder bepaalde omstandigheden bij grootschalige verstoringen van de openbare orde, of bij ernstige vrees daarvoor een besluit te nemen tot het gedurende maximaal 12 uur laten vasthouden van groepen personen als nader genoemde artikelen uit de APV niet worden nageleefd. De toepassing van deze bevoegdheden moeten aan strenge eisen voldoen, bovendien staat tegen het besluit van de burgemeester om tot toepassing van deze artikelen over te gaan bezwaar en vervolgens beroep open.

Artikel 2:75 is gebaseerd op - een uitwerking van - artikel 154a Van de Gemeentewet. De toepassing van het bestuursrechtelijke instrument bestuurlijke ophouding vereist (een bepaling in) een verordening waarin de raad de burgemeester de bevoegdheid geeft om bij groepsgewijze niet-naleving van specifieke voorschriften bestuurlijk op te houden. Artikel 2:75 voorziet hierin.

De voorwaarden waaronder bestuurlijke ophouding kan worden toegepast, zijn vastgelegd in artikel 154a van de Gemeentewet. De zinsnede “overeenkomstig 154a van de Gemeentewet” impliceert dan ook dat aan alle voorwaarden moet worden voldaan voordat een besluit tot bestuurlijke ophouding kan worden genomen. Deze voorwaarden zijn hiervoor beschreven.

De bepaling spreekt overeenkomstig de wet van “door hem [= de burgemeester] aangewezen groepen”. Dit verplicht de burgemeester concreet de groep te benoemen waarop bestuurlijke ophouding wordt toegepast. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren door de formulering “degenen die zich door kleding, uitrusting of gedraging manifesteren als supporter van .../deelnemer aan de actie tegen ...”. Verder kan de groep nader worden aangeduid door de plaats aan te geven waar de groep zich bevond op het moment dat het besluit tot ophouding werd genomen, de handelingen die de leden van de groep op dat moment verrichtten de grootte van de groep of door vermelding van de taal, herkomst of nationaliteit van de leden van de groep.

De bepaling vereist een nadere invulling van specifieke voorschriften die zich bij groepsgewijze niet-naleving voor het overgaan tot bestuurlijke ophouding lenen.

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden(=2e wijziging ‘oude’ APV)

Op grond van artikel 151b Gemeentewet kan de raad aan de burgemeester bij verordening de bevoegdheid verlenen om gebieden aan te wijzen, waarin de officier van justitie de controlebevoegdheden die genoemd worden in artikel 50, 51 en 52 Wet wapens en munitie, kan uitoefenen.

De burgemeester kan een gebied aanwijzen als uit feiten of omstandigheden blijkt dat er sprake is van verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens of ernstige vrees voor het ontstaan daarvan. De aanwijzing als veiligheidsrisicogebied wordt gegeven voor een bepaalde duur die niet langer is en voor een gebied dat niet groter is dan strikt noodzakelijk voor de handhaving van de openbare orde. Voordat de burgemeester een gebied aanwijst, overlegt hij hierover in de lokale gezagsdriehoek met de officier van justitie en de korpschef.

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

Eerste lid

Voor de handhaving van de openbare orde en veiligheid in de openbare ruimte is een breed pakket aan juridische instrumenten beschikbaar. Met de inwerkingtreding van artikel 151 c van de gemeentewet is dit pakket van instrumenten uitgebreid met de invoering van cameratoezicht. In dit artikel wordt bepaald dat de raad aan de burgemeester de bevoegdheid kan verlenen om gebieden in de openbare plaatsen voor een bepaalde duur aan te wijzen voor cameratoezicht.

Het besluit van de burgemeester tot plaatsing van camera’s op een openbare plaats is een besluit van algemene strekking waartegen op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor belanghebbenden bezwaar en beroep openstaat.

Het kan voorkomen dat beelden worden gemaakt van personen die een pand binnengaan of verlaten. De eigenaren van dergelijke panden zijn aan te merken als belanghebbenden in de zin van de Awb, evenals bijvoorbeeld degenen die in zo’n pand werken of wonen (huurders) of anderszins regelmatige bezoekers van zo’n pand zijn.

Doel van het cameratoezicht

Gemeentelijk cameratoezicht op grond van artikel 151c Gemeentewet mag uitsluitend plaatsvinden voor het handhaven van de openbare orde. Dit begrip omvat ook de algemene bestuurlijke voorkoming van strafbare feiten die invloed hebben op de orde en rust in de gemeentelijke samenleving. Dit hoofddoel laat onverlet dat deze vorm van cameratoezicht ook subdoelen mag dienen. Zo biedt artikel 151c lid 7 Gemeentewet de mogelijkheid om de opgenomen beelden te gebruiken voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Daarnaast mogen camera’s worden gebruikt om de politie en andere hulpdiensten efficiënter en effectiever in te zetten. De preventieve werking van cameratoezicht vergroot bovendien hun veiligheid.

De wetgever heeft dit onderwerp uitputtend bij formele wet geregeld. Uitsluitend op de wijze omschreven in artikel 151c Gemeentewet kan worden besloten tot langdurige plaatsing van vaste camera’s ten behoeve van de handhaving van de openbare orde. Ander gebruik van camera’s ten behoeve van de openbare orde en veiligheid dan het hiervoor bedoelde statische en langdurige gebruik, wordt door de regeling onverlet gelaten. Hierbij moet men met name denken aan kortstondig en/of mobiel cameragebruik bij evenementen, rellen en grootschalige ordeverstoringen. In die gevallen, waarbij steeds een concrete aanleiding bestaat, kan de bevoegdheid tot cameragebruik worden ontleend aan artikel 2 van de Politiewet 1993.

Proportionaliteit en subsidiariteit

Het uitvoeren van cameratoezicht op openbare plaatsen moet noodzakelijk zijn voor de handhaving van de openbare orde. Het cameratoezicht moet evenredig zijn in relatie tot het doel (proportionaliteit) en er moet worden bezien of dit doel, i.c. de handhaving van de openbare orde, niet op een minder ingrijpende wijze kan worden geëffectueerd (subsidiariteit).

De eisen van proportionaliteit en subsidiariteit verlangen dat periodiek moet worden beoordeeld of de doelstelling(en), die aan het plaatsen van de camera’s ten grondslag hebben gelegen, zijn gerealiseerd en of er nog langer een noodzaak bestaat voor cameratoezicht. Daarom geldt op grond van artikel 151c lid 1 Gemeentewet dat de plaatsing van camera’s geschiedt voor een bepaalde duur. Na het verstrijken van deze termijn kan het cameratoezicht, bij gebleken noodzaak, worden verlengd. Het ligt daarom voor de hand om de duur van plaatsing te koppelen aan een evaluatie.

Kenbaarheid

In artikel 151c lid 4 Gemeentewet is vastgelegd dat het gebruik van camera’s kenbaar moet zijn. Burgers moeten in elk geval in kennis worden gesteld van de mogelijkheid dat zij op beelden kunnen voorkomen zodra zij het gebied betreden dat valt binnen het bereik van de camera’s. Aan het kenbaarheidsvereiste moet niet alleen worden voldaan als er beelden worden vastgelegd, maar ook als sprake is van monitoring en er dus geen opnames worden gemaakt. Door het goed zichtbaar plaatsen van borden, waarop wordt aangeven dat in het betrokken gebied met camera’s wordt gewerkt, kan het publiek op deze mogelijkheid worden geattendeerd. Overigens houdt het kenbaarheidsvereiste niet in dat camera’s altijd zichtbaar moeten zijn of dat de burgers op de hoogte moeten worden gesteld van de precieze opnametijden.

Afdeling 16. Het strand en de zee

Bergen heeft in 2008 een nieuw strandbeleid gekregen, de Strandnota 2008. Dit strandbeleid is ‘vertaald’ naar deze APV-strandbepalingen. Er gelden verboden, gedifferentieerd naar de zomerperiode, welke loopt van 1 mei tot 1 oktober, en de winterperiode, welke loopt van 1 oktober tot 1 mei. Verder is een belangrijk onderscheid aangebracht in het ‘gebruiksprofiel’ van het strand; een aantal stukken strand is benoemd als ‘activiteitenstrand’. Op deze stukken strand is meer toegestaan dan op de stukken strand die niet het gebruiksprofiel ‘activiteitenstrand’ hebben gekregen.

In het kader van de leesbaarheid en eenduidigheid beginnen de artikelen allemaal met een bepaald verbod. De genoemde ‘activiteit’ is verboden, maar dit verbod wordt in het vervolg van de artikelen genuanceerd, in die zin dat bepaalde uitzonderingen (naar plaats, tijd of onderwerp) worden opgenoemd en dat, indien aan de orde, de ontheffingsmogelijkheid wordt geboden.

Artikel 2:79

Gedurende het gehele jaar, zomer- en winterperiode, is het niet toegestaan om met motorvoertuigen zoals bedoeld in het RVV 1990 op het strand te komen.

Op dit verbod geldt een aantal in lid 2 genoemde uitzonderingen en verder kan van dit verbod ontheffing worden verleend. Het verlenen van deze ontheffing is een zogenaamde discretionaire bevoegdheid (er staat: het college“kan” ontheffing verlenen) en het gebruik van een dergelijke bevoegdheid moet goed gemotiveerd worden. Bij het gebruik van deze ontheffingsbevoegdheid moet het college in ieder geval verwijzen naar het strandbeleid. In dit strandbeleid zijn immers over deze ontheffingsmogelijkheid kaders gegeven; de ontheffing is voorbehouden aan huurders van het strand. Het strandbeleid omschrijft het als volgt: huurders van het strand kunnen per huurovereenkomst en per huurperiode maximaal twee op kenteken (of in het geval van een vereniging op verenigingsnaam) gestelde ontheffingen aanvragen voor het rijden op het strand met een motorvoertuig.

In de zomerperiode zijn motorvoertuigen, met ontheffing dus, toegestaan voor 10.00 uur en na 18.00 uur.

In de winterperiode zijn motorvoertuigen met ontheffing de gehele dag toegestaan, met uitzondering van de zon- en feestdagen. Op deze zon- en feestdagen zijn motorvoertuigen met ontheffing, net als in de zomerperiode, toegestaan voor 10.00 uur en na 18.00 uur.

NB: onder motorvoertuigen vallen ingevolge het RVV 1990 óók tractors.

Lex silencio positivo

Het college kan ontheffing verlenen van het verbod om met motorvoertuigen op het strand te rijden, deze aldaar te brengen of te hebben. Aan de verlening of weigering van de ontheffing ligt een relatief eenvoudige afweging ten grondslag. De ontheffing is eenvoudig en wordt algemeen geformuleerd. De lex silencio positivo kan daarom van toepassing worden verklaard.

Artikel 2:80

Niet gemotoriseerde voertuigen zijn:

  • -

    in de zomerperiode niet toegestaan

  • -

    in de winterperiode slechts toegestaan op het ‘activiteitenstrand’

NB: van dit verbod kan geen ontheffing worden verleend.

Overigens zijn fietsen van dit verbod uitgezonderd: fietsen is in de zomer- en winterperiode overal toegestaan, waarbij in de zomerperiode wel een beperking geldt, namelijk slechts voor 10.00 uur en na 19.00 uur.

Artikel 2:81

Dit artikel is gelijk aan dat van de oude APV; gedurende de zomer- en winterperiode is het verboden om motorvaartuigen op het strand en in zee binnen een afstand van 300 meter uit de kust te hebben.

Op dit verbod zijn uitzonderingen gemaakt en verder kan, onder voorwaarden, ontheffing van dit verbod worden verleend. In het strandbeleid wordt deze ontheffingsmogelijkheid geboden aan watersportverenigingen en rondvaartboten.

Lex silencio positivo

Het college kan ontheffing verlenen van het verbod een vaartuig op het strand te hebben en zich met een vaartuig van het strand af in zee te begeven of zich daarmee in de aan het strand grenzende zeestrook binnen een afstand van 300 meter vanaf het strand te bevinden of daarmee te varen. Aan de verlening of weigering van de ontheffing ligt een relatief eenvoudige afweging ten grondslag. De ontheffing is eenvoudig en wordt algemeen geformuleerd. De lex silencio positivo kan daarom van toepassing worden verklaard.

Artikel 2:82

Niet-gemotoriseerde vaartuigen (geen motor, geringe afmetingen, lichte constructie) zijn in de winterperiode overal toegestaan en in de zomerperiode slechts op het activiteitenstrand.

Artikel 2:83

In de oude APV was dit onderwerp geregeld in artikel 5.3A.2 onder het kopje ‘bescherming en bruikbaarheid van het strand.

Onder de ‘attributen en voorwerpen’ van dit artikel moeten in ieder geval worden verstaan: een tent, windscherm, paal, (reclame)bord, afrastering, ligstoel en een volleybalnet.

Op dit verbod zijn uitzonderingen gemaakt en verder kan ontheffing worden verleend.

De ontheffing kan in ieder geval worden verleend bij evenementen.

Verder kan ontheffing ook worden verleend aan huurders van het strand voor het stallen van motorvoer- en motorvaartuigen en voor loopplanken.

En tenslotte kan ontheffing worden verleend aan hulpverleningsdiensten ten behoeve van het waarborgen van een vrije doorgang voor deze hulpdiensten van de strandafgang naar de vloedlijn.

Lex silencio positivo

Het college kan ontheffing verlenen van het verbod om attributen en voorwerpen op het strand te plaatsen of onbeheerd achter te laten. Aan de verlening of weigering van de ontheffing ligt een relatief eenvoudige afweging ten grondslag. De ontheffing is eenvoudig en wordt algemeen geformuleerd. De lex silencio positivo kan daarom van toepassing worden verklaard.

Artikel 2:84

Het uitoefenen van strand- en watersport is in de winterperiode overal toegestaan en in de zomerperiode slechts op het activiteitenstrand.

Artikel 2:85

Zie artikel 2:84

Artikel 2:86

Dit artikel regelt het vissen in de zee bij en vanaf het Bergense strand. Uitgangspunt is het verbod: het is verboden in zee te vissen. Dit verbod wordt in het tweede lid genuanceerd;

  • -

    het vissen met losse vistuigen mag in de winterperiode overal;

  • -

    het vissen met losse vistuigen mag in de winterperiode alleen op het ‘activiteitenstrand;

  • -

    het vissen met vaste vistuigen mag in de winterperiode vanaf het strand tussen de km-palen 36.5 en 39.5 en tussen 40.25 en 41.0.

NB: in de zomerperiode is het vissen met vaste vistuigen dus overal verboden.

Van het verbod kan geen ontheffing worden verleend.

Artikel 2:87

Honden op het strand.

Honden zijn in de winterperiode overal toegestaan.

In de zomerperiode gelden restricties: alleen toegestaan op het activiteitenstrand en op de overige stranden alleen toegestaan voor 10 uur en na 19 uur.

Artikel 2:88

Paarden en andere rijdieren op het strand.

Paarden zijn in de winterperiode overal toegestaan, behalve op zon- en feestdagen tussen 12 uur en 19uur.

In de zomerperiode gelden dezelfde regels als voor honden: alleen toegestaan op het activiteitenstrand en op de overige stranden alleen toegestaan voor 10 uur en na 19 uur.

Artikel 2:89

Spreekt voor zich: overnachten op het strand is slechts toegestaan in de strandhuisjes in Egmond aan Zee.

Artikel 2:90

De strandnota is hier helder over; “open vuur is gedurende zomer en winter nergens toegestaan”.

Er kan overigens wel ontheffing van dit verbod worden verleend.

Voorbeelden van open vuur zijn vuurkorven, kampvuurtjes en barbecues. Hoewel een kampvuur op het strand gezellig kan zijn, zijn er altijd risico’s voor mens en omgeving aan verbonden. Ook blijft er vaak na afloop rommel achter.

Het verbod om vuur te stoken op het strand is bij de meeste ‘strandgemeentes’ gebruikelijk.

Hoofdstuk 3, Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.

Zie de uitgebreide toelichting bij de model-APV van de VNG.

Artikel 3:4

Lex silencio positivo

Gelet op de aard van de te verrichten diensten kan prostitutie gevolgen hebben voor de (volks)gezondheid. Alleen al dat belang vraagt om bescherming. Daarnaast is prostitutie vanouds een branche waar uitwassen helaas voorkomen. Mensenhandel en loverboys zijn verre van denkbeeldig. Het is daarom in het belang van openbare orde, zedelijkheid en volksgezondheid dat de ondernemer aan de eisen van onder meer integriteit en hygiëne voldoet. De mogelijk ernstige gevolgen van overtredingen en het risico van malafide praktijken in deze branche maakt een voorafgaande vergunning noodzakelijk. Vergunning vooraf betekent dat de overheid bekend is met de identiteit van de ondernemer en de aard van diens activiteiten. In verband daarmee is het niet wenselijk dat de lex silencio van toepassing wordt verklaard wegens dringende redenen van algemeen belang, zoals de openbare orde en de volksgezondheid.

Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1: Geluidhinder en Verlichting

NB: Een aantal van deze artikelen moet in het kader van het nog vast te stellen Horecabeleid worden aangepast.

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

Op 1 januari 2008 is het nieuwe Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer in werking getreden. Het Besluit geeft, evenals het oude Besluit horeca-, sport- en receatie-inrichtingen, gemeenten de mogelijkheid om bij festiviteiten via een gemeentelijke verordening ontheffing te verlenen voor artikelen over geluid-, trillings- of lichthinder.

Tevens biedt het Besluit de mogelijkheid om in de gemeentelijke verordening voorwaarden te stellen aan festiviteiten ter voorkoming of beperking van geluidshinder.

Een inrichting valt onder bovengenoemd Besluit tenzij de bedrijfsactiviteiten hiervan zijn uitgezonderd. In dat laatste geval dient de inrichting te beschikken over een milieuvergunning.

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

Eerste lid: In de Horecanota “Gastvrij Bergen” van 29 juni 2010 is opgenomen, dat de reeds bestaande collectieve festiviteiten in de diverse kernen worden gehandhaafd op basis van de reeds vastgestelde collectieve dagen.

Tweede lid: Dit voorschrift is gesteld voor sportverenigingen die buiten de reguliere competities en recreatieve wedstrijden en trainingen gebruik willen maken van hun lichtinstallatie.

Derde lid: De gemeente kan rekening houden met de aard van het gebied door in de verordening gebiedsdifferentiatie toe te passen. Gebiedsdifferentiatie betekent ook dat het aantal aangewezen dagen of dagdelen per gebied kan verschillen. Overigens is dit alleen mogelijk voor collectieve festiviteiten.

Vierde lid: Een dergelijke aanwijzing is een besluit van algemene strekking waardoor de bekendmakingsregels van artikel 3:42 Awb in acht dienen te worden genomen.

Vijfde lid: Deze bepaling ziet op feesten die niet waren te voorzien, bijvoorbeeld wanneer de plaatselijke voetbalclub landskampioen wordt.

Zesde tot en met het negende lid: Dit betreffen de voorwaarden die worden gesteld aan de collectieve festiviteiten en activiteiten ter voorkoming van geluidhinder.

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

Eerste lid: Een incidentele festiviteit is een festiviteit die aan één of slechts een klein aantal inrichtingen gebonden is, zoals een optreden met levende muziek bij een café, een jubileum of een straatfeest. In het Besluit is een maximaal aantal incidentele festiviteiten bepaald van 12 dagen of dagdelen per jaar. De gemeenteraad heeft de bevoegdheid om het aantal te verlagen. Op grond van de Horecanota “Gastvrij Bergen” van 29 juni 2010 heeft de gemeente Bergen ervoor gekozen maximaal drie incidentele festiviteiten toe te staan.

Tweede lid: Dit voorschrift is gesteld voor sportverenigingen die buiten de reguliere competities en recreatieve wedstrijden en trainingen gebruik willen maken van hun lichtinstallatie. Ook hier is een maximum aantal dagen van 12 dagen of dagdelen per jaar vastgesteld. Op grond van de Horecanota “Gastvrij Bergen” van 29 juni 2010 heeft de gemeente Bergen ervoor gekozen maximaal drie incidentele festiviteiten toe te staan.

Derde en vierde lid: Het college dient minimaal twee weken voor de aanvang van de festiviteit met een kennisgevingsformulier op de hoogte te worden gesteld van de festiviteit. Deze termijn stelt het college in staat te beoordelen op welke wijze de houder van de inrichting zoveel mogelijk overmatige geluidhinder dan wel lichthinder tracht te voorkomen.

Vijfde lid: Deze bepaling ziet op een festiviteit in een inrichting die redelijkerwijs niet te voorzien was, bijvoorbeeld wanneer iemand de lotto heeft gewonnen.

Zesde tot en met het negende lid: Dit betreffen de voorwaarden welke gesteld kunnen worden aan de incidentele festiviteiten voor wat betreft geluidhinder.

Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten (vervallen)

In deze bepaling is aangegeven op welke gronden een incidentele festiviteit is verboden. In dat geval kan handhavend worden opgetreden door de burgemeester. Deze bepaling schept duidelijkheid naar de houder van een inrichting die een incidentele festiviteit organiseert. De burgemeester heeft daarnaast overigens een (autonome) bevoegdheid op grond van artikel 174 van de Gemeentewet waarin is bepaald, dat de burgemeester is belast met de uitvoering van verordeningen voor zover deze betrekking hebben op het toezicht op de voor publiek openstaande gebouwen en andere openbare vermakelijkheden.

Artikel 4:5 Onversterkte muziek(gereserveerd)

Dit artikel is alleen gericht op onversterkte muziek vanuit inrichtingen en niet buiten inrichtingen. Of er sprake is van een inrichting wordt bepaald door de Wet milieubeheer. In het Besluit is onversterkte muziek uitgezonderd van de algemene geluidsniveaus. Hiervoor zijn nu regels opgenomen in de APV.

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

Zelfde gebleven.

Zie verder de uitgebreide toelichting bij de toelichting van de model-APV van de VNG.

Lex silencio positivo

Dit artikel heeft betrekking op de vormen van geluidshinder waarin andere regelingen niet voorzien. Onder andere valt te denken aan:

  • een niet permanente activiteit in een niet besloten ruimte, zoals een kermis, een heidefeest, een braderie, een rally, enz.;

  • het door middel van luidsprekers op voertuigen of anderszins reclame of muziek maken of mededelingen doen;

  • het ten gehore brengen van achtergrondmuziek in winkelstraten;

  • het gebruik van diverse geluidsproducerende recreatietoestellen;

  • het gebruik van bouwmachines, zoals compressors, cirkelzagen, trilhamers en heistellingen;

  • het toepassen van knalapparatuur om vogels te verjagen, enz.;

  • overige handelingen waardoor geluidsoverlast ontstaat.

Het betreft hier een overlastbepaling. De beoordeling van een ontheffingsaanvraag is specifiek en vereist maatwerk. De verzoeken om ontheffing op grond van dit artikel worden veelal gelijktijdig met een aanvraag op grond van artikel 2:25 APV. Een lex silencio positivo is derhalve niet gewenst om dringende redenen van algemeen belang zoals de openbare orde.

Afdeling 2: Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:7 Straatvegen

Artikel 4:7 beoogt niet een verkeersbelang te dienen, maar heeft een milieumotief. In het bijzonder strekt het ter voorkoming van overlast voor de reinigingsdienst. Bovendien heeft het daarin vervatte verbod slechts betrekking op bepaalde, aangewezen weggedeelten en geldt slechts gedurende bepaalde aangeduide dagen en uren.

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Deze bepaling staat al sinds jaar en dag in de model-APV. Momenteel zijn er veel gemeenten die in het kader van een lik-op-stuk-beleid onderhavige bepaling strikt handhaven.

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Dit artikel betreft een samenvoeging van de in de Model-bouwverordening geschrapte artikelen 334 en 336. Aangezien het hier om bepalingen gaat die niet direct het bouwwerk maar meer de omgeving betreffen, is tot onderbrenging in de model-APV besloten.

Afdeling 3: Het bewaren van houtopstanden (gereserveerd)

NB In bergen geregeld in de Bomenverordening

Afdeling 4: Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

Zie toelichting bij de model-APV.

Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen (vervallen)

Vanuit dereguleringsoogpunt is dit artikel in 2008 geschrapt. Via de Messtoffenwet wordt al veel geregeld. Op zandgronden mag maar zeer beperkt mest wordt uitgereden (ca 6 maanden per jaar). Veel mest wordt bovendien al emissie-arm aangewend, dus dan geldt het artikel niet.

Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke handelsreclame

Vanwege de vereenvoudiging van vergunningen en de vermindering van administratieve lasten is oude reclame-artikel herzien. Dat houdt in dat de reclamevergunning geheel is verdwenen en vervangen door een algemene regel die verbiedt om door middel van een reclame het verkeer in gevaar te brengen of hinder dan wel overlast te veroorzaken voor omwonenden. De gedachte daarachter is dat voor een reclame van enige omvang of betekenis doorgaans een bouwvergunning nodig is, waardoor al aan de welstand kan worden getoetst. Een reclame waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of overlast wordt veroorzaakt voor omwonenden komt relatief zo weinig voor dat het moeilijk valt te rechtvaardigen om voor die gevallen een vergunningplicht voor alle reclames in stand te houden.

Artikel 4:15A Bewegwijzering

Was voorheen artikel 4.7.2a.

Deze bepaling vult artikel 4:15 aan.

Artikel 4:16 Vergunningplicht lichtreclame (Vervallen)

In het per 1 januari 2008 van kracht geworden Activiteitenbesluit is een zorgplicht opgenomen die ertoe verplicht geen lichthinder te veroorzaken. Daarmee vervalt de noodzaak om dit onderwerp bij APV te regelen.

Afdeling 5: Kamperen buiten kampeerterreinen

Algemene toelichting

In verband met de afschaffing van de Wet op de Openluchtrecreatie (WOR) met ingang van 1 januari 2008 zijn deze artikelen opgenomen.

Artikel 4:17 Begripsbepaling

In de begripsomschrijving gaat het in het algemeen over een tent, tentwagen, kampeerwagen en caravan.

Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

Zie de algemene toelichting bij deze afdeling en de VNG-publicatie in de groene reeks nummer 129 “Het kampeerbeleid na de Wet op de Openluchtrecreatie. Handreiking voor bestuurders en ambtenaren”.

Lex silencio positivo

Het college kan ontheffing verlenen van het verbod te kamperen buiten daartoe bestemde kampeerterreinen. De verbodsbepaling dient met name de bescherming van natuur en landschap. Het is onwenselijk als een ontheffing die toestaat dat in een kwetsbaar natuurgebied gekampeerd wordt, van rechtswege zou ontstaan. In verband daarmee wordt de lex silencio positivo niet van toepassing verklaard.

Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen

Zie de algemene toelichting bij deze afdeling en de VNG-publicatie in de groene reeks nummer 129 “Het kampeerbeleid na de Wet op de Openluchtrecreatie. Handreiking voor bestuurders en ambtenaren”.

Artikel 4:20 Overnachten in een voertuig

Dit is een bepaling uit de oude APV. Bepaling spreekt voor zich.

Lex silencio positivo

Het college kan ontheffing verlenen van het verbod om te overnachten in een voertuig tussen 22.00 en 07.00 uur. De lex silencio positivo kan van toepassing worden verklaard. De ontheffing is eenvoudig en wordt algemeen geformuleerd.

Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

Zie voor een uitgebreide toelichting op deze artikelen de model-toelichting van de VNG.

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.d.

In de oude APV was de termijn erg lang, namelijk 7 dagen. Deze is teruggebracht tot een algemeen gebruikelijke termijn van 3 dagen.

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

Lex silencio positivo (Artikelen 5:2, 5:3, 5:6, 5:7 en 5:8)

Deze artikelen hebben betrekking op diverse verboden voor het parkeren van voertuigen binnen de bebouwde kom waarvoor ontheffing kan worden verleend. Het excessieve is primair gelegen in het in relatie tussen het tekort aan parkeerruimte en het niet gerechtvaardigde doel waartoe met het voertuig op de weg zet. Dit doel kan reeds met één voertuig worden bereikt. In de tweede plaats kan het excessieve gelegen zijn in het motief van het tegengaan van ontsiering van het aanzien van de gemeente. Het toepassen van de lex silencio positivo bij aanvragen om een ontheffing is bij deze bepalingen mogelijk. Het risico of de noodzaak van een eventuele ontheffing kan makkelijk en snel worden ingeschat. Het is een eenvoudig stelsel en een aanvraag om een ontheffing doet zich weinig voor.

Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen[vervallen].

Geregeld in Wet milieubeheer.

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

Lex silencio positivo

Het is verboden met een voertuig te rijden door of deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook. Het college kan ontheffing verlenen. De lex silencio positivo is hier mogelijk. Het betreft immers een eenvoudige aanvraag die zeer weinig voorkomt.

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

Nieuw artikel.

In de praktijk wordt regelmatig overlast ondervonden van fietsen en bromfietsen die her en der buiten de daartoe bestemde fietsenstallingen worden geplaatst. Het gaat hierbij doorgaans om plaatsen, waar zich grote concentraties van gestalde (brom)fietsen voordoen, zoals bijvoorbeeld bij stations, winkelcentra en dergelijke. Voorop staat dat dan wel voldoende stallingsmogelijkheden ter plekke aanwezig zijn.

Ter regulering van overlast van foutief geplaatste (brom)fietsen is in het eerste lid van dit artikel aan het college de bevoegdheid gegeven om plaatsen aan te wijzen waar het verboden is (brom)fietsen neer te zetten buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen dan wel deze daar te laten staan. De belangen die het college hierbij onder meer in overweging kan nemen zijn: de bescherming van het uiterlijk aanzien van de gemeente, de voorkoming of opheffing van overlast of de voorkoming van schade aan de openbare gezondheid. Bij het laatste motief kan worden gedacht aan het voorkomen van mogelijke verwondingen aan voetgangers die zich tussen een woud van (brom)fietsen een weg moeten banen.

Na aanwijzing van een plaats waar het verbod zal gelden, kan tegen een foutief geplaatste (brom)fiets worden opgetreden. Door middel van borden moet worden aangegeven dat foutief geplaatste (brom)fietsen zullen worden verwijderd. Het feitelijk verwijderen dient dan beschouwd te worden als toepassing van bestuursdwang.

Alvorens deze vorm van bestuursdwang te effectueren is het verstandig aan het publiek bekend te maken, bijvoorbeeld door mededeling in het gemeenteblad, de plaatselijke krant of een huis-aan-huisblad, met affiches en dergelijke, dat onjuist geplaatste (brom)fietsen zullen worden verwijderd. Tevens is het raadzaam aan te geven waar de verwijderde fietsen weer kunnen worden opgehaald en hoe hoog de kosten zijn die vergoed moeten worden.

Afdeling 2: Collecteren

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen

Lex silencio positivo

De lex silencio positivo kan van toepassing worden verklaard. Voor de door het Centraal Bureau Fondsenwerving (CBF) goedgekeurde collectes is de lex silencio zonder meer mogelijk omdat hierover al toestemming en afstemming heeft plaatsgevonden met het CBF. Voor de niet goedgekeurde collectes is eveneens afstemming met het CBF noodzakelijk. Hoewel een vergunning in een dergelijke situatie maatwerk betreft, kan dit voortijdig worden ingeschat.

Afdeling 3: Venten

Artikel 5:14 Begripsbepaling

Onder venten met goederen wordt verstaan: de uitoefening van kleinhandel waarbij goederen of diensten aan willekeurige voorbijgangers worden aangeboden dan wel het huis-aan-huis aanbieden van goederen of diensten. Bij venten is het van belang dat de venter in beweging is. Venten moet worden onderscheiden van collecteren.

Het onderscheid tussen venten en het innemen van een standplaats, betreft de periode gedurende welke goederen vanaf dezelfde plaats op straat worden aangeboden aan willekeurige voorbijgangers. Onder het innemen van een standplaats wordt verstaan het te koop aanbieden van goederen vanaf eenzelfde plaats, gebruikmakend van fysieke hulpmiddelen als een kraam of een aanhangwagen, in de openbare ruimte. Het tien minuten standplaats innemen vereist een standplaatsvergunning en geen ventvergunning, HR 26-03-1974, NJ 1974, 239. Venten en standplaatsen sluiten elkaar dus uit.

Artikel 5:15 Ventverbod

Het oude artikel 5.2.2 ging uit van een algeheel verbod op venten, behalve als met een door het college verstrekte vergunning werd gehandeld. Wij hebben gekozen voor een algemene regel. Het is nog slechts verboden te venten als de openbare orde wordt verstoord, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komen. De terminologie sluit aan bij de Europese Dienstenrichtlijn. Hieronder vallen de aloude motieven van overlast (in de meeste gevallen) en verkeersveiligheid. Zie voor nadere uitleg de toelichting onder artikel 1:8.

Artikel 5:16 Venten met gedrukte stukken

Zie toelichting bij model-APV.

Daklozenkrant

De verkoop van daklozenkranten is noch venten noch collecteren. Op grond van artikel 7 van de Grondwet kan het verkopen niet verbonden worden aan een vergunning. Wel kan de gemeente gebruik maken van artikel 2:6. Als verkoop plaats vindt op het grondgebied van bijvoorbeeld een supermarkt, dan kan de eigenaar de verkoper verzoeken weg te gaan.

Lex silencio positivo

Het ventverbod (voorzover de openbare orde, openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt) geldt niet voor wat betreft de vrijheid van meningsuiting. Het college kan deze vrijheid beperken door een verbod in te stellen op aangewezen openbare plaatsen of voor bepaalde dagen en uren. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod. De lex silencio is hier niet van toepassing. Indien de vrijheid van meningsuiting al beperkt wordt, dienen hier dwingende redenen van algemeen belang aan ten grondslag te liggen. Een lex silencio positivo ten aanzien van de ontheffingsmogelijkheid is daarom niet gewenst.

Afdeling 4: Standplaatsen

Artikel 5:17 Begripsbepaling

Zie toelichting bij model-APV.

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

Zie toelichting bij model-APV.

Lex silencio positivo

De vergunning dient om te voorkomen dat de openbare orde wordt verstoord en overlast wordt tegengegaan. Gedacht kan worden aan bijvoorbeeld: geluidsoverlast, stankoverlast, verkeershinder en overlast door zwerfvuil. De vergunning is persoonsgebonden (artikel 1:5).

Iedere aanvraag tot het innemen van een standplaats moet afzonderlijk beoordeeld worden. Op grond van de in de APV vastgestelde weigeringsgronden en het aan de hand hiervan geformuleerde dan wel gehanteerde beleid moet een afweging plaatsvinden of de aangevraagde standplaatsvergunning verstrekt kan worden. In verband daarmee is toepassing van een lex silencio positivo ongewenst.

Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

Zie toelichting bij model-APV.

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

Zie toelichting bij model-APV.

Artikel 5:21 Aanhoudingsplicht (Vervallen)

Afdeling 5: Snuffelmarkten

Artikel 5:22 Begripsbepaling

Algemeen

Bij de algehele herziening van 2008 is het oude artikel 5.2.4 in twee artikelen opgesplitst en tevens hernummerd. Artikel 5:24 geeft een begripsbepaling, terwijl artikel 5:25 de vergunningplicht en de weigeringsgronden beschrijft.

Zie verder de toelichting bij de model-APV.

Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt

Zie toelichting bij model-APV.

Lex silencio positivo

Een snuffelmarkt is een markt, niet in de open lucht, waarbij hoofdzakelijk tweedehands of incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats. De vergunningplicht is gehandhaafd, met name omdat een snuffelmarkt voor overlast kan zorgen in de omgeving (bijvoorbeeld door extra verkeer en parkeerdrukte). Nu aan de verlening of weigering van de vergunning een relatief eenvoudige afweging ten grondslag ligt en de gevolgen van een snuffelmarkt doorgaans beperkt zullen zijn, zijn er geen dwingende redenen van algemeen belang aanwezig om van een lex silencio positivo af te zien.

Afdeling 6. Openbaar water

Artikel 5:24 Vergunning voor voorwerpen op, in of boven openbaar water

Zie toelichting bij model-APV.

Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

Zie toelichting bij model-APV.

Lex silencio positivo

Het college kan vergunning verlenen om met een woonboot of een ander vaartuig ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een woonboot of ander vaartuig beschikbaar te stellen. Deze bepaling dient ter bescherming van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente. In verband met deze belangen is het onwenselijk als een vergunning op grond van deze bepaling van rechtswege zou ontstaan. In verband daarmee wordt de lex silencio positivo niet van toepassing verklaard.

Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats

Zie toelichting bij model-APV.

Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats

Zie toelichting bij model-APV.

Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken

Zie toelichting bij model-APV.

Artikel 5:29 Reddingsmiddelen

Zie toelichting bij model-APV.

Artikel 5:30 Veiligheid op het water

Zie toelichting bij model-APV.

Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen

Zie toelichting bij model-APV.

Afdeling 7. Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5:32 Crossterreinen

Op het houden van auto- en motorsportevenementen, het crossen met auto’s, motoren, bromfietsen e.d. al dan niet met een wedstrijdkarakter zijn verschillende wettelijke regelingen van toepassing. Hierbij speelt mede een rol in hoeverre deze activiteiten al dan niet op een weg in de zin van de wegenverkeerswetgeving plaatsvinden.

Afbakening

Voor wat betreft de afbakening met hogere regelgeving geldt op grond van artikel 122 van de Gemeentewet dat de bepalingen van de model-APV van rechtswege vervallen als in het onderwerp door een wet, amvb of een provinciale verordening wordt voorzien. De term “onderwerp” in artikel 122 betekent dat het om dezelfde materie moet gaan en dat hetzelfde motief ten grondslag moet liggen aan zowel de lagere als de hogere regeling. De formulering van de afbakeningsbepaling in het vierde lid sluit daarom aan bij de Gemeentewet. Zie uitgebreid daarover onder het kopje Afbakeningsbepalingen in de Algemene Toelichting.

Hieronder wordt aangegeven welke wettelijke regelingen zo al van toepassing kunnen zijn.

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

Ten opzichte van de oude APV is de strekking hetzelfde, maar de verbodsbepaling is anders opgenomen.

In de oude APV was het “verboden op aangewezen plaatsen”.

In deze APV is het “slechts toegestaan op aangewezen plaatsen”.

Lex silencio positivo

Dit artikel dient met name de bescherming van natuur en milieu. Het is onwenselijk als er een vergunning van rechtswege zou ontstaan die toestaat dat in een natuurgebied vernielingen plaats vinden door deze voertuigen. In verband daarmee wordt de lex silencio positivo niet van toepassing verklaard.

Afdeling 8. Verbod vuur te stoken

Artikel 5:34 Verbod vuur te stoken

Aan het modelartikel van de VNG, dat is overgenomen, is nog toegevoegd de uitzondering ten aanzien van het verbranden van bollenloof en stro.

Zie verder de uitgebreide toelichting bij de model-APV.

Lex silencio positivo

Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen indien het gaat om vreugdevuren, paasvuren, kampvuren en oudejaarsvuren. Deze bepaling leent zich bij uitstek niet voor de lex silencio positivo. Deze bepaling biedt de mogelijkheid om een ontheffing te verlenen waarin de aspecten van openbare orde en veiligheid worden geregeld. Tevens heeft het college de mogelijkheid om aan deze ontheffing voorschriften te verbinden die het belang van de openbare orde en veiligheid beogen te beschermen. Dit betekent dat de verbranding van afvalstoffen of het anderszins vuur stoken afdoende gereguleerd dient plaats te vinden. In verband daarmee is een lex silencio positivo hier niet gewenst.

Artikel 5:34A

In deze bepaling is in het kader van de openbare orde en veiligheid ter bescherming van de natuurgebieden in de gemeente Bergen en ter voorkoming van bos- en duinbranden een verbod opgenomen om zogenoemde wens- of ufoballonnen, door middel van hete lucht afkomstig van vuur op te laten.

Afdeling 9. Verstrooiing van as

Artikel 5:35 Begripsomschrijving

In het oude Besluit op de lijkbezorging stond de mogelijkheid om as te verstrooien op een permanent daartoe bestemd terrein. Dit werd door de houder van onder andere een begraafplaats of crematorium aangewezen nadat hij daarvoor een vergunning had gekregen van burgemeester en wethouders. Het terrein was bedoeld voor meerdere verstrooiingen gedurende langere tijd. In de gewijzigde Wet op de lijkbezorging blijft de mogelijkheid van het permanente terrein (in iets andere bewoordingen) opgenomen als een algemene vorm van asbestemming waarbij het nabestaanden niet zozeer gaat om de plaats waar verstrooid wordt als wel om het gegeven dat er verstrooid wordt. Verstrooiingen die plaatsvinden door of op last van de houder van een crematorium of bewaarplaats van asbussen kunnen alleen plaatsvinden op het terrein dat daartoe permanent is bestemd (uiteraard blijft ook de mogelijkheid bestaan dat de as op open zee verstrooid wordt). Zie verder voor een uitgebreide toelichting Lbr. 97/232 omtrent het verstrooien van crematieas.

Artikel 5:36 Verboden plaatsen

Asverstrooiing is om uiteenlopende redenen niet op alle plaatsen even wenselijk. Dit geldt zeker voor plaatsen waar de as niet of nauwelijks in de bodem kan worden opgenomen en door de wind kan gaan dwarrelen. Dit speelt met name een rol op stoepen, straten, pleinen en dergelijke. Daarom is er een verbod opgenomen voor het verstrooien van as op de verharde delen van de weg. Gezien de mogelijke overlast die asverstrooiing op straten en dergelijke op kan leveren voor derden en de kans op het snelle verwaaien van de as, is het overigens niet waarschijnlijk dat nabestaanden de verharde delen van de weg zullen uitkiezen als plaats om de as te verstrooien. Het verbod zal dus naar verwachting geen wezenlijke beperking opleveren voor nabestaanden.

Als burgemeester en wethouders een vergunning hebben verleend voor een permanent voor asverstrooiing bestemd terrein, dan zal dat terrein vrijwel altijd op een begraafplaats of bij het crematorium liggen. Doorgaans is voor gemeentelijke begraafplaatsen en crematoria rond de mogelijkheden voor asverstrooiing het een en ander geregeld in beheersverordeningen. De regelingen daarin maken deel uit van het algehele beleid rond de begraafplaats. Het openstellen van de begraafplaats en het crematoriumterrein voor incidentele verstrooiing zou daarin verstorend kunnen werken.

De begraafplaats en het crematoriumterrein zijn expliciete voorbeelden van terreinen waar het vanuit een oogpunt van beheer bezwaarlijk kan zijn om incidenteel as te verstrooien. Zo zijn er wellicht meer. Onder “volgende plaatsen” kan de gemeente, uiteraard gemotiveerd, plaatsen invullen waarvan zij zegt dat het niet wenselijk is dat daar as wordt verstrooid, hieronder begrepen het openbare water of delen daarvan.

Het is mogelijk dat het op bepaalde terreinen (vanwege daar te houden evenementen bijvoorbeeld) slechts tijdelijk onwenselijk is om as te verstrooien. Daarom is een mogelijkheid opgenomen voor burgemeester en wethouders om in die gevallen een terrein tijdelijk, in verband met die bijzondere omstandigheden, te onttrekken aan de mogelijkheid om er as op te verstrooien.

Lex silencio positivo

Het college kan op verzoek van een nabestaande die zorgdraagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod van incidentele asverstooiing op verharde delen van de weg of voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte of aangeduide kinderspeelplaatsen, zandbakken, speelweides, ligweides of sportterreinen. Gelet op het ethische aspect, maar zeker ook de bijzondere omstandigheden die aan de ontheffing ten grondslag dienen te liggen, is een lex silencio positivo niet gewenst om dwingende redenen van algemeen belang, te weten de openbare orde, de volksgezondheid en milieu.

Artikel 5:37 Hinder of overlast

Het verstrooien van as is een emotionele gebeurtenis. Zowel voor nabestaanden als voor omstanders die ermee worden geconfronteerd. Het is daarom van belang dat omstanders geen hinder ondervinden van de activiteit op zich en van de as die na de activiteit wordt achtergelaten.

Een typerend voorbeeld is het verstrooien van as in de nabijheid van een groep mensen, terwijl er een stevige bries die kant uitwaait. Dit levert vanzelfsprekend een onwenselijke situatie op.

Ook tot enige tijd na de verstrooiing kan as, bijvoorbeeld op de hiervoor aangegeven wijze, hinder opleveren voor omstanders. Daar moet tijdens het verstrooien rekening mee worden gehouden. Dit kan door de as bijvoorbeeld over een groter oppervlak te verspreiden, zodat deze eerder in de bodem wordt opgenomen. Een ander voorbeeld in dit geval is het verstrooien vanaf een gebouw of vanaf een balkon. Er zijn genoeg situaties denkbaar waarin dit hinder oplevert voor het publiek.

Overigens is uit de toelichting bij de wijziging van de Wet op de Lijkbezorging af te leiden dat het waarnemen door omstanders van de handeling op zich geen hinder oplevert. Door de wet op het punt van asverstrooiing te verruimen heeft de wetgever bewust aanvaard dat het publiek geconfronteerd kan worden met incidentele verstrooiing.

Afdeling 10. Bescherming van flora en fauna

Artikel 5:38 Beschermde planten; hout sprokkelen[vervallen]

Deze bepaling is erop gericht om op te kunnen treden tegen personen die met metaaldetectoren op zoek zijn naar archeologische vondsten, zoals bijvoorbeeld explosieven, wapens, munitie en dergelijke. Dit komt met regelmaat voor in het duingebied hetgeen in het belang van de openbare orde en veiligheid ongewenst is. De burgemeester heeft de bevoegdheid om gebieden, waaronder het duingebied, aan te wijzen waarin dit verboden is.

Lex silencio positivo

De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod om in daartoe door de burgemeester aangewezen gebieden een metaaldetector of enig ander voorwerp, kennelijk bedoeld voor het opsporen van explosieven, wapens, munitie en dergelijke , te gebruiken of voor gebruik voorhanden te hebben. Deze bepaling dient ter bescherming van de openbare orde, veiligheid en de woon- of leefomgeving. In verband met deze belangen is het onwenselijk als een ontheffing op grond van deze bepaling van rechtswege zou ontstaan. In verband daarmee wordt de lex silencio positivo niet van toepassing verklaard.

Artikel 5:39 Betreden van bossen en duinen[vervallen]

Was artikel 4.6.3 APV

Artikel 5:40 Verbod tot het plukken van bloemen c.a. in het duingebied[vervallen]

Was artikel 4.6.4APV

Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Zie de uitgebreide toelichting bij de model-APV.

Transponeringstabellen

De nummering van deze APV Bergen 2009 wijkt op enkele plaatsen sterk af van de nummering van de vorige APV. Om de aansluiting tussen de versies gemakkelijker te maken, zijn hieronder transponeringstabellen opgenomen.

Van deze versie naar vorige versie

artikel huidige versievorige versie
Artikel 1:1 Begripsbepalingen1.1
Artikel 1:2 Beslistermijn1.4
Artikel 1:3 Indiening aanvraag1.5
Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen1.9
Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing1.10
Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing1.11
Artikel 1:7 Termijnen1.15
Artikel 1:8 Weigeringsgronden  
   
Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden2.1.1.1
Artikel 2:1A Verblijfsontzegging nieuw
   
Artikel 2:2 Optochten2.1.2.1
Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen2.1.2.3
Artikel 2:4 Afwijking termijn2.1.2.4
Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens2.1.2.5
   
Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen2.1.3.1
   
Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d.2.1.4.1
Artikel 2:8 Dienstverlening2.1.4.2
Artikel 2:9 Straatartiest2.1.4.3
   
Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan2.1.5.1
Artikel 2:11 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg2.1.5.2
Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg2.1.5.3
   
Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid2.1.6.1
Artikel 2:14 Winkelwagentjes2.1.6.2
Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp2.1.6.3
Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.2.1.6.4
Artikel 2:17 Kelderingangen e.d.2.1.6.5
Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen2.1.6.7
Artikel 2:18A Opslag licht-ontvlambare stoffen2.1.6.7A
Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp2.1.6.8
Artikel 2:20 Vallende voorwerpen2.1.6.9
Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting2.1.6.10
Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn2.1.6.12
Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs2.1.6.13
   
Artikel 2:24 Begripsbepaling2.2.1
Artikel 2:25 Evenement2.2.2
Artikel 2:26 Ordeverstoring2.2.6
   
Artikel 2:27 Begripsbepalingen2.3.1.1
Artikel 2:28 Exploitatievergunning horecabedrijf2.3.1.2
Artikel 2:29 Sluitingstijd2.3.1.4
Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting2.3.1.5
Artikel 2:30A Zwarte lijst2.3.1.5A
Artikel 2:30B Kennelijke staat van dronkenschap2.3.1.5B
Artikel 2:31 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf2.3.1.6
Artikel 2:32 Handel in horecabedrijven2.5.6
Artikel 2:33 Ordeverstoring2.3.1.7
Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan2.3.1.10
   
Artikel 2:35 Begripsbepaling2.3.2.1
Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie2.3.2.2
Artikel 2:37 Nachtregister2.3.2.3
Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister2.3.2.4
   
Artikel 2:39 Speelgelegenheden2.3.3.1
Artikel 2:40 Speelautomaten2.3.3.3
   
Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal2.4.1
Artikel 2:42 Plakken en kladden2.4.2
Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.2.4.3
Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen2.4.4
Artikel 2:44a Verbod vervoer geprepareerde voorwerpennieuw
Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.2.4.5
Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.2.4.6
Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen2.4.7
Artikel 2:47A Vervoer van brandbare materialen2.4.25
Artikel 2:48 Verboden drankgebruik2.4.8
Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen2.4.9
Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten2.4.10
Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.2.4.11
Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.2.4.12
Artikel 2:53 Bespieden van personen2.4.13
Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur2.4.14
Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren2.4.15
Artikel 2:56 Alarminstallaties2.4.16
Artikel 2:57 Loslopende honden2.4.17
Artikel 2:58 Verontreiniging door honden2.4.18
Artikel 2:59 Gevaarlijke honden2.4.19
Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren2.4.20
Artikel 2:61 Wilde dieren2.4.21
Artikel 2:62 Loslopend vee2.4.22
Artikel 2:62A Matige draf binnen bebouwde kom2.4.22A
Artikel 2:62B Stieren en hengsten2.4.22B
Artikel 2:62C Geleiden van vee2.4.22C
Artikel 2:63 Duiven2.4.23
Artikel 2:64 Bijen2.4.24
Artikel 2:65 Bedelarij  
   
Artikel 2:66 Begripsbepaling2.5.1
Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister2.5.2
Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter van het Wetboek van Strafrecht2.5.3
Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen2.5.4
Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven2.5.6
   
Artikel 2:71 Begripsbepalingen2.7.1
Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen2.7.2
Artikel 2:73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling2.7.3
   
Artikel 2:74 Drugshandel op straat2.8.2
   
Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding  
Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden2.9.1
Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen  
   
Artikel 2:78 Begripsbepaling5.3A.1
Artikel 2:79 Motorvoertuigen5.3A.3
Artikel 2:80 Niet-gemotoriseerde voertuigen5.3A.3
Artikel 2:81 Motorvaartuigen5.3a.6
Artikel 2:82 Niet-gemotoriseerde vaartuigen5.3A.6
Artikel 2:83 Plaatsen of onbeheerd achterlaten van attributen en voorwerpen5.3A.2
Artikel 2:84 Strand- en watersport 5.3A.4
Artikel 2:85 Sport en spel in groepsverband  
Artikel 2:86 Vissen5.3A.12
Artikel 2:87 Honden5.3A.5
Artikel 2:88 Paarden en andere rijdieren 5.3A.5
Artikel 2:89 Overnachten  
Artikel 2:90 Open vuur5.3A.7
Artikel 2:91 Zwemmen5.3.A.10
Artikel 2:92 Naaktrecreatie5.3A.11
   
Artikel 3:1 Begripsbepalingen3.1.1
Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan3.1.2
Artikel 3:3 Nadere regels3.1.3
   
Artikel 3:4 Seksinrichtingen3.2.1
Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder3.2.2
Artikel 3:6 Sluitingstijden3.2.3
Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting3.2.4
Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder3.2.5
Artikel 3:9 Straatprostitutie3.2.6
Artikel 3:10 Sekswinkels3.2.7
Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke3.2.8
   
Artikel 3:12 Beslissingstermijn3.3.1
Artikel 3:13 Weigeringsgronden3.3.2
   
Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie3.4.1
Artikel 3:15 Wijziging beheer3.4.2
   
Artikel 3:16 Overgangsbepaling  
   
Artikel 4:1 Begripsbepalingen4.1.1
Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten4.1.2
Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten4.1.3
Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten4.1.4
Artikel 4:5 Onversterkte muziek  
Artikel 4:6 Overige geluidhinder 4.1.7
   
Artikel 4:7 Straatvegen 4.4.5
Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen 4.4.6
Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen 4.4.8
   
Artikel 4:10 Begripsbepalingenbomenverordening
Artikel 4:11 Kapvergunning  
Artikel 4:12 Vergunning van rechtswege  
   
Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.4.7.1
Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen4.7.1a
Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame4.7.2
Artikel 4:16 Vergunningsplicht lichtreclame  
   
Artikel 4:17 Begripsbepalingwijzinging APV
Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen  
Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen  
Artikel 4:20 Overnachten in een voertuig5.1.11
   
Artikel 5:1 Begripsbepalingen5.1.1
Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.5.1.2
Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen5.1.2a
Artikel 5:4 Defecte voertuigen5.1.3
Artikel 5:5 Voertuigwrakken5.1.4
Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.5.1.5
Artikel 5:6a Overnachten in een voertuig5.1.11
Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen5.1.6
Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen5.1.7
Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen5.1.8
Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen5.1.9
Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen5.1.10
Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfietsnieuw
Artikel 5:12A Overnachten in een voertuig5.1.11
   
Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen5.2.1
   
Artikel 5:14 Begripsbepaling  
Artikel 5:15 Ventverbod5.2.2
Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting  
   
Artikel 5:17 Begripsbepaling5.2.3lid1
Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden5.2.3
Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende5.2.3lid2
Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen5.2.3lid5
   
Artikel 5:22 Begripsbepaling5.2.4
Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt5.2.4
   
Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water5.3.1
Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen5.3.2
Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats5.3.3
Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats5.3.4
Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken5.3.5
Artikel 5:29 Reddingsmiddelen5.3.6
Artikel 5:30 Veiligheid op het water5.3.7
Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen5.3.8
   
Artikel 5:32 Crossterreinen5.4.1
Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden5.4.2
   
Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken5.5.1
   
Artikel 5:35 Begripsbepalingnieuw
Artikel 5:36 Verboden plaatsennieuw
Artikel 5:37 Hinder of overlastnieuw
   
Artikel 6:1 Strafbepaling6.1
Artikel 6:2 Toezichthouders6.2
Artikel 6:3 Binnentreden woningen6.3
Artikel 6:4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening6.4
Artikel 6:5 Overgangsbepaling6.5
Artikel 6:6 Citeertitel6.6

Van vorige versie naar huidige versie

vorige versieartikel huidige versie
1.1Artikel 1:1 Begripsbepalingen
1.4Artikel 1:2 Beslistermijn
1.5Artikel 1:3 Indiening aanvraag
1.9Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen
1.10Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
1.11Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
1.15Artikel 1:7 Termijnen
   
2.1.1.1Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden
2.1.2.1Artikel 2:2 Optochten
2.1.2.3Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
2.1.2.4Artikel 2:4 Afwijking termijn
2.1.2.5Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens
2.1.3.1Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen
2.1.4.1Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d.
2.1.4.2Artikel 2:8 Dienstverlening
2.1.4.3Artikel 2:9 Straatartiest
2.1.5.1Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan
2.1.5.2Artikel 2:11 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
2.1.5.3Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg
2.1.6.1Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid
2.1.6.2Artikel 2:14 Winkelwagentjes
2.1.6.3Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp
2.1.6.4Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.
2.1.6.5Artikel 2:17 Kelderingangen e.d.
2.1.6.7Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen
2.1.6.7AArtikel 2:18A Opslag licht-ontvlambare stoffen
2.1.6.8Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp
2.1.6.9Artikel 2:20 Vallende voorwerpen
2.1.6.10Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
2.1.6.11Niet overgenomen
2.1.6.12Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn
2.1.6.13Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs
2.1.6.14Benzinepompen of of nabij de weg (vervallen)
   
2.2.1Artikel 2:24 Begripsbepaling
2.2.2Artikel 2:25 Evenement
2.2.6Artikel 2:26 Ordeverstoring
   
2.3.1.1Artikel 2:27 Begripsbepalingen
2.3.1.2Artikel 2:28 Exploitatievergunning horecabedrijf
2.3.1.4Artikel 2:29 Sluitingstijd
2.3.1.5Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting
2.3.1.5AArtikel 2:30A Zwarte lijst
2.3.1.5BArtikel 2:30B Kennelijke staat van dronkenschap
2.3.1.6Artikel 2:31 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf
2.3.1.7Artikel 2:33 Ordeverstoring
2.3.1.10Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan
2.3.2.1Artikel 2:35 Begripsbepaling
2.3.2.2Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie
2.3.2.3Artikel 2:37 Nachtregister
2.3.2.4Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister
2.3.3.1Artikel 2:39 Speelgelegenheden
2.3.3.2Niet overgenomen
2.3.3.3Artikel 2:40 Speelautomaten
   
2.4.1Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal
2.4.2Artikel 2:42 Plakken en kladden
2.4.3Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.
2.4.4Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen
 Artikel 2:44a Verbod vervoer geprepareerde voorwerpen
2.4.5Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.
2.4.6Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.
2.4.7Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen
2.4.8Artikel 2:48 Verboden drankgebruik
2.4.9Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen
2.4.10Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten
2.4.11Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.
2.4.12Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.
2.4.13Artikel 2:53 Bespieden van personen
2.4.14Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur
2.4.15Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren
2.4.16Artikel 2:56 Alarminstallaties
2.4.17Artikel 2:57 Loslopende honden
2.4.18Artikel 2:58 Verontreiniging door honden
2.4.19Artikel 2:59 Gevaarlijke honden
2.4.20Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren
2.4.21Artikel 2:61 Wilde dieren
2.4.22Artikel 2:62 Loslopend vee
2.4.22AArtikel 2:62A Matige draf binnen bebouwde kom
2.4.22BArtikel 2:62B Stieren en hengsten
2.4.22CArtikel 2:62C Geleiden van vee
2.4.23Artikel 2:63 Duiven
2.4.24Artikel 2:64 Bijen
 Artikel 2:65 Bedelarij
2.4.25Artikel 2:47A Vervoer van brandbare materialen
   
2.5.1Artikel 2:66 Begripsbepaling
2.5.2Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister
2.5.3Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter van het Wetboek van Strafrecht
2.5.4Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen
2.5.6Artikel 2:32 Handel in horecabedrijven
   
2.7.1Artikel 2:71 Begripsbepalingen
2.7.2Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen
2.7.3Artikel 2:73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling
   
2.8.2Artikel 2:74 Drugshandel op straat
   
 Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding
   
2.9.1Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden
   
 Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen
   
3.1.1Artikel 3:1 Begripsbepalingen
3.1.2Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan
3.1.3Artikel 3:3 Nadere regels
3.2.1Artikel 3:4 Seksinrichtingen
3.2.2Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder
3.2.3Artikel 3:6 Sluitingstijden
3.2.4Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting
3.2.5Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder
3.2.6Artikel 3:9 Straatprostitutie
3.2.7Artikel 3:10 Sekswinkels
3.2.8Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke
3.3.1Artikel 3:12 Beslissingstermijn
3.3.2Artikel 3:13 Weigeringsgronden
3.4.1Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie
3.4.2Artikel 3:15 Wijziging beheer
3.5.1Artikel 3:16 Overgangsbepaling
   
4.1.1Artikel 4:1 Begripsbepalingen
4.1.2Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten
4.1.3Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten
4.1.4Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten
4.1.7Artikel 4:6 Overige geluidhinder
4.4.5Artikel 4:7 Straatvegen
4.4.6Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen
4.4.8Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen
   
 Artikel 4:10 Begripsbepalingen
 Artikel 4:11 Kapvergunning
 Artikel 4:12 Vergunning van rechtswege
   
4.6.1Bescherming groenvoorzieningen (vervallen)
4.6.2Beschermde planten; hout sprokkelen (vervallen)
4.6.3Betreden van bossen en duinen (vervallen)
4.6.4Verbod tot het plukken van bloemen e.d. in het duingebied (vervallen)
   
4.7.1Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.
4.7.1aArtikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen
4.7.2Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame
4.7.2Artikel 4:16 Vergunningsplicht lichtreclame
   
4.5.1Artikel 4:17 Begripsbepaling
4.5.2Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen
4.5.3Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen
   
5.1.1Artikel 5:1 Begripsbepalingen
5.1.2Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.
5.1.2aArtikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen
5.1.3Artikel 5:4 Defecte voertuigen
5.1.4Artikel 5:5 Voertuigwrakken
5.1.5Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.
5.1.6Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen
5.1.7Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen
5.1.8Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen
5.1.9Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen
5.1.10Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen
 Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets
5.1.11 Artikel 4:20 Overnachten in een voertuig
   
5.2.1Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen
5.2.2Artikel 5:15 Ventverbod
   
5.2.3Artikel 5:17 t/m 5:20
   
5.2.4Artikel 5:22 en 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt
   
5.2A.1Vervallen-Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen
5.2A.2idem
5.3.1Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water
5.3.2Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen
5.3.3Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats
5.3.4Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats
5.3.5Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken
5.3.6Artikel 5:29 Reddingsmiddelen
5.3.7Artikel 5:30 Veiligheid op het water
5.3.8Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen
   
5.4.1Artikel 5:32 Crossterreinen
5.4.2Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden
   
5.5.1Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken
   
6.1Artikel 6:1 Strafbepaling
6.2Artikel 6:2 Toezichthouders
6.3Artikel 6:3 Binnentreden woningen
6.4Artikel 6:4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening
6.5Artikel 6:5 Overgangsbepaling
6.6Artikel 6:6 Citeertitel