Organisatie | Leidschendam-Voorburg |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Inspraakverordening Leidschendam-Voorburg 2006 |
Citeertitel | Inspraakverordening Leidschendam-Voorburg 2006 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | bestuurlijke organisatie |
Geen.
Gemeentewet, art. 150
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
10-02-2006 | nieuwe regeling | 31-01-2006 Leidschendammer/Voorburgse Courant 09-02-2006 | 2005/35830 en 2006/922 |
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Leidschendam-Voorburg van 31 januari 2006.
de griffier, mr. G.A.van Egmond
de voorzitter, mr. M.A.P.van Haersma Buma
Samenvatting van de afspraken over de rolverdeling tussen raad en college bij de totstandkoming van beleidsnota´s en verordeningen van de raad en het daarbij behorende inspraakproces
Aan de eigenlijke beleidsvoorbereiding gaat tegenwoordig veelal een startnotitie vooraf. Een dergelijke notitie is te zien als een soort opdrachtformulering van de raad aan het college, waarin de raad –kort gezegd – de uitgangspunten vaststelt van het nog te ontwikkelen beleid.
Aan de hand van die notitie stelt het college een ontwerp-beleidsnota vast. In een bijbehorend ´inspraakvoorstel´ doet het college een voorstel om inspraak te verlenen en gaat daarbij tevens in op de vraag in welke mate, onder welke voorwaarden en op welke wijze inspraak wordt verleend. Bij dit laatste hoort ook de vraag of voor het naar voren brengen van mondelinge zienswijzen een hoorzitting (informatie- en inspraakavond) nodig of wenselijk is.
Over de planning van de inspraakprocedure wordt vooraf afstemming gezocht met de griffier.
Ontwerp-beleidsnota en inspraakvoorstel worden met of door middel van een raadsbrief (cat. B) aan de betreffende raadscommissie voorgelegd ter instemming. De raadscommissie geeft (namens de raad) wel of niet haar instemming. Op deze manier wordt bereikt dat raad en college op een lijn zitten alvorens het ontwerp de inspraak ingaat. Tevens zijn raadsleden op de hoogte wanneer burgers hen daarna benaderen over het onderwerp van de inspraak.
Pas nadat de raadscommissie heeft ingestemd met ontwerp en inspraakvoorstel, start het college het inspraakproces: openbare bekendmaking, terinzagelegging, schriftelijke inspraakreacties verzamelen en een eventuele hoorzitting houden. Bij iedere eventueel te houden hoorzitting zal het college de raad in de gelegenheid stellen om als toehoorder aanwezig te zijn. *
Daarna stelt het college een ontwerp-eindverslag inspraak vast, met daarin een ontwerp-reactie op de ingediende inspraakreacties. Wanneer de inspraakreacties daartoe aanleiding geven, wordt de ontwerp-beleidsnota bijgesteld.
Na behandeling in de raadscommissie stelt uiteindelijk de raad zowel de definitieve beleidsnota als het eindverslag van de inspraak (definitief) vast. Het college zorgt daarna dat de definitieve beleidsnota en het eindverslag op de gebruikelijke wijze openbaar worden gemaakt (zie art. 5). Voor alle duidelijkheid zijn alle stappen hierna nog eens in een schema samengevat.
Beleidsnota´s (op basis van een daaraan voorafgaande startnotitie)
Voor verordeningen is afgesproken dat proces en rolverdeling afhankelijk is van het soort verordening. Daarbij worden drie categorieën onderscheiden.
Categorie 2: voor belasting- en legesverordeningen zijn proces en rolverdeling reeds bepaald door de inbedding in de planning & control cyclus en gekoppeld aan de jaarlijkse Voorjaarsnota en Begroting; op deze verordeningen wordt overigens geen inspraak verleend (artikel 2, lid 3 sub d, van de Inspraakverordening);
Voor deze laatste categorie kunnen de afspraken als volgt schematisch worden weergegeven.
Afdeling 3.4 Uniforme openbare voorbereidingsprocedure
Van hetgeen overeenkomstig artikel 3:15 mondeling naar voren is gebracht, wordt een verslag gemaakt.
Indien de aanvraag een zeer ingewikkeld of omstreden onderwerp betreft, kan het bestuursorgaan, alvorens een ontwerp ter inzage te leggen, binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag de in het eerste lid bedoelde termijn met een redelijke termijn verlengen. Voordat het bestuursorgaan een besluit tot verlenging neemt, stelt het de aanvrager in de gelegenheid zijn zienswijze daarover naar voren te brengen.
Afdeling 3.6 Bekendmaking en mededeling
Tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking wordt van het besluit mededeling gedaan aan degenen die bij de voorbereiding ervan hun zienswijze naar voren hebben gebracht. Aan een adviseur als bedoeld in artikel 3:5 wordt in ieder geval mededeling gedaan indien van het advies wordt afgeweken.
Toelichting op de Inspraakverordening
Sinds 1 januari 1994 is in artikel 150 van de gemeentewet aan de raad de verplichting opgelegd een inspraakverordening vast te stellen. De nu voorliggende nieuwe inspraakverordening is, evenals de vorige, gebaseerd op de model-inspraakverordening van de VNG, laatstelijk herzien en opgenomen in de VNG Ledenbrief van 22 augustus 2003, Lbr. 03/114.
Inspraakprocedure en deregulering
Aan inspraak kan op zeer uiteenlopende manieren worden vormgegeven. De VNG heeft gekozen voor een sobere regeling mede met het oog op het door haar ondersteunde dereguleringsstreven van opeenvolgende kabinetten. Door het van toepassing verklaren van de procedureregeling van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) (zie hierna) en het weghalen van overbodige bepalingen (zoals het beklagrecht) en de onnodige paragraafindeling, is de (model)verordening in 2003 nog verder gedereguleerd. Nu resteert een bondige en goed leesbare verordening van slechts acht artikelen. Bovendien maakt een globale raamregeling het mogelijk dat recht wordt gedaan aan de behoefte van insprekers en gemeentebestuur mede in relatie tot aard, schaal en reikwijdte van het beleidsvoornemen waarop inspraak plaatsvindt. Een gedetailleerde en daardoor rigide wijze van regelgeving dient niet de belangen van insprekers.
De modelinspraakverordening is aangepast aan diverse wetswijzigingen, bijvoorbeeld aan het klachtrecht dat inmiddels in hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht is opgenomen, de dualisering van het gemeentebestuur (Wet dualisering gemeentebestuur) en de inspraakverplichtingen in verschillende bijzondere wetten (zoals artikel 4.17 van de Wet Milieubeheer en artikel 7 van de Wet stedelijke vernieuwing). Ook is het model aangepast aan de Aanwijzingen voor de decentrale regelgeving (Adr).
Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb; Afdeling 3.4 Awb (oud/nieuw)
Met deze herziening is tevens beoogd de inspraakverordening aan te passen aan de Wet uniformeopenbare voorbereidingsprocedure Awb (Stb. 2002, 54). In deze wet wordt afdeling 3.4 van de Awbgrondig herzien en artikel 150 van de Gemeentewet gewijzigd. Aan deze wetswijzigingen ligt de wens ten grondslag om bestaande procedures voor de voorbereiding van besluiten, die veelal ook bij inspraak worden gebruikt, (verder) te uniformeren, te systematiseren en te vereenvoudigen.
Afdeling 3.4 bevat opnieuw een (standaard)procedure voor de voorbereiding van besluiten. Met deze afdeling wordt de oude afdeling 3.4 vervangen en samengevoegd met de vroegere, uitgebreide voorbereidingsprocedure van afd. 3.5. Het resultaat is één, nieuwe, vereenvoudigde uniforme procedure voor de voorbereiding van besluiten.
Van de gelegenheid is tevens gebruik gemaakt om verschillende inspraakregelingen (en daaraan verwante procedures) in allerlei wetten te harmoniseren en te vereenvoudigen. Zo ook artikel 150 Gemeentewet, dat de grondslag is voor de gemeentelijke inspraakverordening. Voorheen bevatte dit artikel een uitgebreide opsomming van regels die iedere gemeente in haar inspraakverordening moest opnemen. Die opsomming is nu vervangen door een korte, verwijzende bepaling. Als hoofdregel is uitdrukkelijk vastgelegd dat de voorbereiding van beleidsvoornemens waarop gemeentelijke inspraakverordeningen betrekking hebben, geschiedt overeenkomstig de nieuwe uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Awb.
De tekst van de nieuwe afdeling 3.4 Awb alsmede de tekst van het nieuwe en oude artikel 150 Gemeentewet zijn als bijlage II bij deze toelichting gevoegd.
Uit de laatste zinsnede van het nieuwe tweede lid van artikel 150 van de Gemeentewet blijkt dat afwijkingen van afdeling 3.4 Awb zijn toegestaan (zie ook de memorie van antwoord (MvA) Eerste Kamer, 2000-2001, 27 023, nummer 177b, blz. 3). In de memorie van toelichting (MvT) op de wet (TK 1999-2000, 27 023, nummer 3, blz. 31) is te lezen dat in de inspraakverordening zowel geheel als gedeeltelijk kan worden afgeweken van afdeling 3.4 Awb. Dit laatste kan bijvoorbeeld geschieden in gevallen waarin het wenselijk is om wel een ontwerp ter inzage te leggen, maar de inspraak daarover op andere wijze te organiseren dan via het mondeling naar voren brengen van zienswijzen of om te werken met andere termijnen, aldus de MvT.
Inspraak is onderdeel van het totale besluitvormingsproces, een naar tijd en strekking begrensde fase daarin. Het moet onderscheiden worden van de andere mogelijkheden die men heeft om zich tot het gemeentebestuur te wenden. Te denken valt hierbij aan het spreekrecht bij raads- en commissievergaderingen (regeling via het reglement van orde of een commissieverordening). Andere mogelijkheden die buiten de inspraak vallen zijn: het schrijven van brieven, het bezoeken van spreekuren, het houden van informatiebijeenkomsten, referenda enz. Inspraak is uiteraard ook van een andere orde dan de mogelijkheid om de uitkomsten van de beleidsvaststelling aan te vechten door middel van bezwaar en beroep.
Inspraak kan ook worden onderscheiden van interactieve beleidsvorming. Interactieve beleidsvorming is een werkwijze, met name bedoeld voor complexe beleidsprocessen waarbij meerdere actoren betrokken zijn, waarbij een overheidsorganisatie in een zo vroeg mogelijk stadium burgers, maatschappelijke organisaties, bedrijven of andere overheden bij het beleid betrekt om zo in een open en evenwichtige wisselwerking of samenwerking met hen tot de voorbereiding, bepaling, uitvoering of evaluatie van beleid te komen. Interactieve beleidsvorming mobiliseert daarbij de kennis en steun van betrokkenen bij beleidsproblemen waarvan de overheid op voorhand niet weet - of nog niet wil bepalen - hoe deze opgelost zullen worden.
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Er zijn veel omschrijvingen van het begrip inspraak. Bij de in dit artikel opgenomen formulering is aangesloten bij de tekst van artikel 150 van de Gemeentewet. Inspraak is een onderdeel van de voorbereiding en uitvoering van het gemeentelijk beleid en heeft een tweeledig doel. Enerzijds wordt aan belanghebbenden de mogelijkheid geboden om hun mening over beleidsvoornemens kenbaar te maken. Anderzijds biedt inspraak aan bestuursorganen een belangrijk hulpmiddel in het kader van de voor de beleidsvoorbereiding noodzakelijke belangenafweging.
De verantwoordelijkheid voor het maken van een regeling over inspraak ligt ingevolge artikel 150 van de Gemeentewet bij de raad. Zoals in de algemene toelichting al is vermeld, is in de verordening afdeling 3.4 Awb van toepassing verklaard. Artikel 4, tweede lid, geeft het bestuursorgaan ruimte om een andere procedure te volgen. Het bestuursorgaan is immers verantwoordelijk voor uitvoering, de nadere regeling en organisatie van de inspraak.
Het begrip beleidsvoornemen is gedefinieerd als het voornemen van het bestuursorgaan tot het vaststellen of wijzigen van beleid. Het zal duidelijk zijn dat het hierbij niet gaat om de vaststelling van concrete besluiten of maatregelen, maar om de vorming van het beleid waarop deze kunnen worden gebaseerd.
Artikel 2 Onderwerp van inspraak
In artikel 2 van de nieuwe inspraakverordening is de weerslag terug te vinden van de Wet dualisering gemeentebestuur. Veel duidelijker dan voorheen wordt in het eerste lid tot uitdrukking gebracht dat elk bestuursorgaan steeds zélf moet beslissen of het zijn eigen beleidsvoornemens aan inspraak wil onderwerpen. Het begrip bestuursorgaan is gedefinieerd in artikel 1:1, eerste lid, van de Awb. Het omvat in elk geval raad, college en burgemeester.
Beleidsvoornemens en verordeningen van de raad
De op zichzelf genomen heldere regeling van het eerste lid is voor de praktijk niet helemaal toereikend, wanneer het gaat om beleidsvoornemens en verordeningen van de raad. Bij de totstandkoming van dergelijk beleid en regelgeving zijn zowel de raad als het college betrokken. Dat geldt in het bijzonder voor het onderdeel inspraak: de raad (of raadscommissie) beslist òf inspraak wordt gehouden en stelt uiteindelijk het eindverslag van de inspraak vast; het college is belast met alle voorbereiding en (praktische) uitvoering van het inspraakproces. Voor een heldere afstemming, vooral met het oog op het inspraakproces, hebben raad en college voor alle duidelijkheid enkele afspraken gemaakt over het totale proces van totstandkoming en ieders rol daarbij (raadsbesluit van 20 december 2005, nr. 2005/19813). In bijlage I zijn die afspraken nog eens kort samengevat en schematisch weergegeven.
Inspraak: de mate waarin en de voorwaarden waaronder
In de ontwerpfase van een beleidsplan komt op een gegeven moment ook de vraag om de hoek kijken of inspraak moet worden verleend. Wordt dat inderdaad wenselijk of nodig geacht, dan speelt ook meteen de vraag welke reële ruimte er voor die inspraak bestaat. Voor de burger moet immers bij de start van ieder inspraakproces volstrekt helder zijn wat hij van het proces kan en mag verwachten.
Bij het nemen van een besluit om inspraak te verlenen moet het betreffende bestuursorgaan dan ook van tevoren duidelijk nagaan in hoeverre een burger ook daadwerkelijk iets moet kunnen inbrengen over de inhoud van het beleidsvoornemen. Als van tevoren vaststaat dat geen enkele naar voren gebrachte wijziging gehonoreerd kan en zal worden, moet van inspraak worden afgezien. (Zie hierna bij het derde lid.)
Maar ook wanneer inspraak slechts beperkt mogelijk moet worden geacht, is het van groot belang dat vooraf bekend is in welke mate en onder welke voorwaarden inspraak wordt verleend. Om teleurstelling bij ingezetenen en belanghebbenden achteraf te voorkomen, kan daarom in het besluit om inspraak te verlenen (inspraakbesluit) bijvoorbeeld worden aangegeven over welke onderdelen van het voorgenomen beleid of over welke beleidskeuzes wel of geen inspraak mogelijk is, welke bestuurlijke en financiële randvoorwaarden er gelden: rijks- en provinciaal beleid, bestaand gemeentelijk beleid, politieke prioriteitenstelling; wat is de financiële ruimte voor eventuele alternatieven, etc..
Al deze onderwerpen kunnen in het inspraakbesluit worden verwoord. Tezamen met het ontwerp-beleidsvoornemen wordt daaraan bekendheid gegeven via de gemeenterubriek en via internet. Bij die openbare kennisgeving wordt ook ingegaan op de vraag wanneer het inspraakproces plaatsvindt en op welke wijze. Zie over dit laatste de toelichting bij artikel 4 over de inspraakprocedure.
In het tweede lid is bepaald dat inspraak altijd wordt verleend indien een wettelijk voorschrift daartoe verplicht. Hieronder is opgesomd welke wettelijke verplichtingen er ten tijde van vaststelling van deze inspraakverordening gelden. Er is van afgezien om dit op te nemen in de tekst van artikel 2 zelf, omdat in de eerste plaats bij een nieuwe wettelijke verplichting direct de verordening moet worden aangepast en in de tweede plaats het een dermate uitgebreide opsomming is dat de verordening hiermee onoverzichtelijk wordt. Wettelijke verplichtingen tot het bieden van inspraak bestaan thans (ten tijde van vaststelling van deze verordening) bij:
de plannen en beleidsverslagen gericht op de realisatie en de vormgeving van cliëntenparticipatie bij de uitvoering van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (artikel 42) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (artikel 42);
Zoals hiervoor werd opgemerkt is en blijft het ter volledige beoordeling van de gemeenteraad ten aanzien van welke beleidsvoornemens wel of geen inspraak wordt verleend. In het derde lid zijn enkele gevallen opgenomen waarvoor inspraak niet wenselijk of zinvol moet worden geacht. De gevallen genoemd onder a) tot en met e) spreken min of meer voor zich.
In het geval genoemd onder f) (bescherming kwetsbare groepen) wordt gedoeld op bepaalde groepen, zoals asielzoekers of woonwagenbewoners, die snel huisvesting of ruimte nodig hebben, en waarvan van tevoren al vaststaat dat huisvesting of het reserveren van ruimte tot veel negatieve reacties zullen leiden. In feite moet er in een dergelijk geval een afweging worden gemaakt tussen de mate van kwetsbaarheid van de groep en het belang van inspraak voor burgers. Die belangenafweging kan alleen op lokaal niveau worden gemaakt, maar indien dergelijke groepen personen naar de mening van het bestuur in de knel komen kan worden besloten om af te zien van inspraakmogelijkheden.
Het besluit om al dan niet inspraak te verlenen is overigens een besluit in de zin van de Awb. Hiertegen kan dus bezwaar worden gemaakt.
Artikel 3 Inspraakgerechtigden
De omschrijving van inspraakgerechtigden vloeit rechtstreeks voort uit de tekst van artikel 150 van de Gemeentewet. In de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb zijn de woorden ‘in de gemeente een belang hebbende natuurlijke en rechtspersonen’ vervangen door: belanghebbenden. Het begrip ‘belanghebbende’ is in artikel 1:2 Awb gedefinieerd en deze definitie heeft ook gelding voor wetgeving buiten de Awb.
Ter uniformering en deregulering is in het eerste lid afdeling 3.4 van de Awb van toepassing verklaard op de inspraak. In artikel 3:11 tot en met 3:17 van die afdeling is de eigenlijke inspraakprocedure te vinden. (Zie Bijlage II)
Afdeling 3.4 is toegesneden op de “voorbereiding van besluiten”. Bij inspraak gaat het echter om de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Het spreekt voor zich dat daarom de term “besluit” in de Awb voor de inspraakprocedure vertaald moet worden in “beleid” of “beleidsvoornemen”, vastgelegd in een (ontwerp)-beleidsnota.
Essentie van de inspraakprocedure met toepassing van afdeling 3.4 Awb
De voorgestelde procedure, zoals neergelegd in de nieuwe afdeling 3.4, verloopt in essentie als volgt.
De procedure begint met een openbare kennisgeving van het desbetreffende bestuursorgaan in een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad. In de kennisgeving wordt mededeling gedaan van het feit dat een ontwerp-beleidsnota en daarop betrekking hebbende stukken ter inzage zullen worden gelegd. In die kennisgeving wordt de zakelijke inhoud van de ontwerp-beleidsnota vermeld. Verder blijkt uit de kennisgeving waar en wanneer de stukken ter inzage liggen, wie er zienswijzen over de ontwerp-nota naar voren kunnen brengen en op welke wijze dat kan gebeuren.
Daarna legt het bestuursorgaan de ontwerp-beleidsnota ter inzage. Daarbij moeten ook de op de ontwerp-nota betrekking hebbende stukken ter inzage worden gelegd, voor zover die stukken redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van de ontwerp-nota. Het bestuursorgaan houdt het ter inzage gelegde dossier actueel met eventuele nieuwe stukken. Met een beroep op de uitzonderingen, genoemd in de Wet openbaarheid van bestuur kan de openbaarmaking van bepaalde stukken achterwege blijven. De stukken kunnen worden ingezien gedurende de termijn waarbinnen zienswijzen over de ontwerp-beleidsnota naar voren kunnen worden gebracht. Tegen vergoeding kan men een afschrift van de stukken krijgen.
Vanaf het tijdstip waarop de ontwerp-nota ter inzage is gelegd, kunnen gedurende vier weken (zie hierna) mondeling en schriftelijk zienswijzen over de ontwerp-nota naar voren worden gebracht. Van hetgeen mondeling naar voren wordt gebracht, wordt een verslag gemaakt.
Van de definitieve beleidsnota moet een openbare kennisgeving worden gedaan in een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad. De definitieve beleidsnota en de daarop betrekking hebbende stukken kunnen worden ingezien. Aan degenen die hun zienswijzen naar voren hebben gebracht,
wordt mededeling gedaan van de definitieve nota. Als het gaat om een grote groep van personen die zienswijzen naar voren hebben gebracht, geldt een vereenvoudigd regime voor het doen van die mededeling.
Zoals hiervoor is opgemerkt moet in de openbare kennisgeving worden aangegeven op welke wijze zienswijzen naar voren kunnen worden gebracht. Voor mondelinge zienswijzen kan een hoorzitting worden belegd, maar dat is niet verplicht. De toelichting op de wet zegt daarover: “Voor het naar voren brengen van (mondelinge) zienswijzen wordt veelal een hoorzitting georganiseerd, waarin diverse belanghebbenden tegelijk hun reactie kunnen geven. In dat geval zal als regel ook tekst en uitleg worden verschaft van de zijde van het bestuursorgaan. (…) Of een hoorzitting met diverse belanghebbenden tegelijk wordt georganiseerd, is ter beoordeling van het bestuursorgaan. (MvT Wet uniforme voorbereidingsprocedure Awb, TK 27 023, nr. 3, blz 25)
In plaats van een hoorzitting te organiseren, kan ook bijvoorbeeld een telefoonnummer van de vakafdeling worden opgesteld met daarbij de vermelding van dagen en uren waarop mondelinge zienswijzen kunnen worden ingediend. Dat zal in veel gevallen praktischer zijn, afhankelijk van de aard van het inspraakonderwerp en de aard van de te verwachte reacties.
De regering heeft het wenselijk geacht dat gemeenten deze standaardprocedure zoveel mogelijk van toepassing verklaren in hun (verplichte) inspraakverordening. Voor de meeste gevallen van inspraak kan die procedure passend worden geacht.
Tegelijkertijd is uitdrukkelijk bepaald dat gemeenten in hun inspraakverordening daarvan geheel of gedeeltelijk mogen afwijken (artikel 150, tweede lid, tweede zinsdeel, Gemeentewet). Zo wordt in de Memorie van Toelichting als voorbeeld genoemd dat het in bepaalde gevallen doelmatiger zal kunnen zijn als inspraak geschiedt door middel van bijvoorbeeld spreekrecht bij raads-vergaderingen. Dan moet de mogelijkheid blijven bestaan dat in de inspraakverordening voor bepaalde beleidsvoornemens een andere wijze van inspraak (dan de afd. 3.4 Awb-procedure) wordt geregeld (TK 1999-2000, 27 023, nr. 3 MvT, blz. 20).
Afwijkingen kunnen worden geregeld voor alle gevallen van inspraak, dan wel voor een of meer beleidsvoornemens. Dat kan op twee manieren. De gewenste afwijking kan van tevoren in de verordening zelf worden geregeld, maar kan ook per inspraakgeval of categorie van gevallen bij besluit aan het desbetreffende bestuursorgaan worden gelaten.
In het eerste lid is van deze afwijkingsbevoegdheid gebruik gemaakt door voor alle gevallen een andere inspraaktermijn te regelen dan de zes weken-termijn van de standaardprocedure. In aansluiting op de huidige praktijk is opnieuw gekozen voor een inspraaktermijn van vier weken.
In het tweede lid is bepaald dat het bestuursorgaan voor een of meer beleidsvoornemens een andere inspraakprocedure kan vaststellen. Daarmee wordt de mogelijkheid geschapen om inspraak op zeer uiteenlopende manieren vorm te geven.
Een globale raamregeling (de verwijzing naar afd. 3.4 Awb in het eerste lid) en de flexibele regeling van het tweede lid maakt het mogelijk dat recht kan worden gedaan aan uiteenlopende inspraakbehoeften van insprekers en gemeentebestuur mede in relatie tot aard, schaal en reikwijdte van het beleidsvoornemen waarop inspraak plaatsvindt. Een gedetailleerde en daardoor rigide wijze van regelgeving dient niet de belangen van insprekers. Ook bij inspraak moet er sprake zijn van maatwerk.
In dit geval is niet gekozen voor verwijzing naar afdeling 3.4 Awb. In artikel 3:17 Awb wordt namelijk slechts bepaald dat een verslag wordt gemaakt van hetgeen tijdens de inspraakprocedure mondeling naar voren is gebracht.
Onder het in het tweede lid, onderdeel a, genoemde verslag van de gevolgde inspraakprocedure wordt verstaan: Hoe is de procedure feitelijk verlopen? Is afdeling 3.4 Awb onverkort toegepast? Wanneer is het beleidsvoornemen ter inzage gelegd enz.?
Onderdeel b betekent dat de eindrapportage een volledig overzicht dient te bevatten van zowel de mondelinge als de schriftelijke inspraakreacties. De schriftelijke inspraakreacties kunnen aan het verslag worden gehecht. In de MvT bij de Awb wordt opgemerkt dat in het verslag kan worden volstaan met een korte zakelijke weergave van de naar voren gebrachte opvattingen en vermelding van de personen die hun opvatting naar voren hebben gebracht.
Onder c wordt als het sluitstuk van inspraak voorgeschreven dat het bestuursorgaan aangeeft wat met de zienswijzen wordt gedaan.
In het derde lid is bepaald dat het bestuursorgaan het eindverslag op de gebruikelijke wijze openbaar maakt. Dit is niet verder ingevuld, omdat dit per gemeente kan verschillen. Benadrukt wordt dat de bekendmaking van de resultaten van de inspraak uitermate belangrijk is. Het ligt voor de hand om degenen die hebben ingesproken een exemplaar van het eindverslag te sturen. Daarnaast kan het eindverslag algemeen worden gepubliceerd in de krant en op de gemeentelijke website. Als het aantal insprekers omvangrijk is, kan worden gekozen voor het volstaan met een algemene bekendmaking. Het is aan te bevelen om tijdens de inspraakavond al duidelijkheid omtrent de communicatie te verschaffen.
Formeel zijn deze "handelingen" in de wet (afd. 3.4 Awb) aan "het bestuursorgaan" toebedeeld, in dit geval dus aan de raad. Deze handelingen zijn tegelijkertijd te zien als handelingen ter uitvoering en voorbereiding van raadsbesluiten (nl. het besluit om inspraak te verlenen op het ontwerpbeleidsvoornemen resp. het besluit tot vaststelling van het definitieve beleidsvoornemen), welke krachtens de Gemeentewet zijn opgedragen aan het college (art. 160, eerste lid, onder b).