Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Oosterhout

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Oosterhout

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieOosterhout
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Oosterhout
CiteertitelVerordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2010 gemeente Oosterhout
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

De eerste versie van de verordening is in januari door de raad vastgesteld, dus nog voor de inwerking treding. Er was echter nog een noodzakelijke aanpassing van artikel 6 nodig, waardoor de wijzigingsverordening in juni door de raad is vastgesteld.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Geen

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-07-201025-01-2012nieuwe regeling

15-06-2010

Weekblad Oosterhout

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Oosterhout

 

 

Inleiding

“Meedoen”. Dat is de kortst mogelijke samenvatting van het maatschappelijke doel van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Dat meedoen geldt voor iedereen, jong en oud, ongeacht zijn maatschappelijke of economische positie, ongeacht of iemand beperkingen ondervindt of niet. Verreweg het grootste deel van de burgers organiseert zijn deelname aan de samenleving geheel op eigen kracht. Soms lukt dat meedoen niet op eigen kracht. Dat kan zijn omdat burgers de weg niet weten, de regie kwijt zijn, problemen hebben met opgroeien of met het opvoeden van hun kinderen. Soms gaat het om mensen die zelf de hulpverlening niet weten te vinden: ouderen in een isolement, mensen die zich schamen zorg te vragen of mensen die geen zorg willen vragen, terwijl ze dat eigenlijk wel nodig hebben. Anderen hebben enige mate van ondersteuning nodig, omdat ze sommige dingen vanwege een beperking niet zelf kunnen. Mensen indien nodig ondersteunen in hun bijdrage aan de samenleving, herstellen van de zelfredzaamheid, mensen toerusten om maatschappelijk te participeren, dáár gaat het om.

Het vertrekpunt voor een krachtiger sociale structuur is zelforganisatie, maatschappelijke binding en eigen verantwoordelijkheid. Voor die gevallen, die door de burgers onmogelijk zelf kunnen worden “geregeld” , behoort de gemeente verantwoordelijkheid te nemen en dient daarbij maatwerk in de directe leefomgeving van de burger te leveren.

Het Rijk heeft in de Wmo de kaders = algemene randvoorwaarden ( het speelveld, de regels) gesteld, waarna lokaal “het spel wordt gespeeld”.

(Bron: Memorie van Toelichting Wet maatschappelijke ondersteuning)

Een goed samenspel tussen de eigen verantwoordelijkheid en (de inzet van) van algemene, collectieve en individuele voorzieningen zal moeten bewerkstelligen dat iedere burger in voldoende mate zelfredzaam blijft, zodat hij/zij op een volwaardige wijze kan blijven deelnemen aan het lokale sociaal-maatschappelijke leven.

In onderstaande verordening worden regels bepaald ten aanzien van de inzet van individuele voorzieningen. De verordening vormt daarmee een van de schakels van het behoud van de zelfredzaamheid van de Oosterhoutse burgers.

De verordening is opgebouwd rondom het kernbegrip van de Wet maatschappelijke ondersteuning, zijnde de gemeentelijke compensatieplicht, alsmede de relatie tussen individuele en de voorliggende algemene en collectieve voorzieningen. Binnen dit geheel heeft ook de eigen verantwoordelijkheid van de burger zijn plaats gekregen.

De verordening

In de verordening worden begrippen gebruikt die een nadere definiëring behoeven. Hiermee wordt duidelijkheid gegeven wat binnen de werking van deze verordening onder deze begrippen wordt verstaan. Bovendien wordt mede hierdoor de reikwijdte van de verordening aangegeven.

Artikel 1 – Begripsbepaling

In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

  • -

    Compensatieplicht: De rechtsplicht van het college om in elk concreet geval een voorziening te treffen die als compensatie van beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie (‘meedoen’) zijn aan te merken.

  • Het resulteert in een afdwingbaar recht, waarbij het resultaat wordt gedefinieerd en niet de weg erheen.

  • -

    Compensatie: Het door middel van het treffen van voorzieningen opheffen of in aanvaardbare mate verminderen van beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie.

  • -

    Persoon met beperkingen: Persoon die als gevolg van ziekte of gebrek dan wel een chronisch psychische of psychosociale problematiek zijn zelfredzaamheid en/of zijn maatschappelijke participatie geheel of gedeeltelijk is verloren.

  • -

    Zelfredzaamheid: Het lichamelijke, verstandelijke, geestelijke en financiële vermogen om zelf voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken.

  • -

    Maatschappelijke participatie: Normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten het kunnen voeren van een huishouden; het normale gebruik van een woning; het zich in en om de woning kunnen verplaatsen; het zich zodanig kunnen verplaatsen dat aansluiting kan worden gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoerssystemen; het kunnen ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier te kunnen deelnemen aan het lokale maatschappelijke leven. Kortom het kunnen meedoen.

  • -

    ICF-classificatie: International Classification of Functions, Disabilities and Impairments vormt een door de wereldgezondheidsorganisatie gestandaardiseerd begrippenkader, waarin het menselijk functioneren en de problemen, die daarin kunnen optreden, worden beschreven.

  • -

    Algemeen gebruikelijk: Naar geldende maatschappelijke normen behorend tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van de individuele aanvrager, ook als deze geen handicap of beperking zou hebben.

  • -

    Goedkoopst compenserend: Dit uitgangspunt brengt met zich dat indien meer dan één voorziening als compensatie voor de vastgestelde beperkingen kan worden aangemerkt, de goedkoopste voorziening wordt verstrekt.

  • -

    Voorziening: Speciale maatregelen of hulpmiddelen die beperkingen in zelfredzaamheid en/of het kunnen meedoen in de maatschappij kunnen wegnemen of verminderen.

  • -

    Voorziening in natura: Een fysieke voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt.

  • -

    Algemene voorziening: Een voorziening die snel en zonder indicatiestelling beschikbaar is en die een oplossing betekent voor het zich voordoende probleem.

  • -

    Collectieve voorziening: Een voorziening ten behoeve van de gehele lokale bevolking dan wel de doelgroep van de Wet maatschappelijke ondersteuning in zijn geheel.

  • -

    Individuele voorziening: Een voorziening die op basis van deze verordening individueel wordt aangeboden indien de eigen mogelijkheden van de aanvrager en de inzet van algemene en collectieve voorzieningen onvoldoende geschikte oplossing biedt.

  • -

    Persoonsgebonden budget: Een geldbedrag dat naar eigen keuze van de budgethouder te besteden is voor een door het college vooraf bepaald doel of activiteit.

  • -

    Financiële tegemoetkoming: Een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de aanvrager.

Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Algemene wet bestuursrecht.

De kern van de Wet maatschappelijke ondersteuning ligt in de zogenaamde compensatieplicht van het college. Deze wettelijke verplichting van het college gaat hand in hand met de eigen verantwoordelijkheid van de burger.

Indien de burger, ondanks inzet van eigen middelen en eigen sociaal netwerk, beperkingen in zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie ondervindt, moet het college compenserende maatregelen treffen. Hiermee moeten de aanwezige beperkingen worden weggenomen, of tenminste in aanvaardbare mate worden verminderd. Aangezien een volwaardig meedoen het doel is, kan de compenserende maatregel slechts met maatwerk tot stand komen. Zo’n maatregel kan bestaan uit het inzetten van algemene, collectieve en zo nodig individuele voorzieningen.

Maatwerk vereist dat het college de volle breedte van de aanwezige problematiek in kaart moet brengen. Afgegeven signalen moet opvangen en doorvragen. Niet alleen kennis van individuele voorzieningen, maar ook van onderwijs-, welzijns- en sociale voorzieningen is daarbij noodzakelijk.

Hierbij is niet de medische of juridische benadering leidend, maar staat het bevorderen van participatie voorop en daarvoor is écht contact met de burger nodig.

Het onderzoek richt zich op het kunnen meedoen van de individuele burger en kenmerkt zich door het gezamenlijk denken in oplossingen. Een belangrijk instrument om tot een gezamenlijke probleemoplossing te komen vormt het zogenaamde ‘keukentafelgesprek’. In de eigen vertrouwde omgeving van de burger zal bovengenoemde inventarisatie plaatsvinden. Samen met de burger moet een geschikte oplossing worden gevonden. Zowel de eigen mogelijkheden, de algemene en collectieve voorzieningen als de individuele voorzieningen moeten worden bekeken.

Zowel in situaties waarin het college zelf de indicatie stelt, als in situaties waarin het college gebruik maakt van een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie wordt gebruik gemaakt van de systematiek neergelegd in de ICF-classificatie.

Tenslotte dient het college in de beschikking op de aanvraag te vermelden op welke wijze het genomen besluit bijdraagt aan het behouden en het bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie.

Artikel 2 – Compensatieplicht middels inzet van individuele voorzieningen

  • 1.

    Beperkingen in redzaamheid en maatschappelijke participatie van een individuele burger moeten eerst binnen de eigen mogelijkheden, dan wel met inzet van algemene en/of collectieve voorzieningen worden opgelost.

  • 2.

    Slechts indien daarmee de beperkingen niet in afdoende mate kunnen worden weggenomen gaat het college over tot het inzetten van individuele voorzieningen.

  • 3.

    Om voorzieningen samenhangend op de situatie van de individuele burger te kunnen afstemmen, moet samen met hem een resultaat worden bereikt dat als compensatie mag gelden.

  • 4.

    Bij alle indicaties wordt door het college gebruik gemaakt van de systematiek neergelegd in de ICF-classificatie.

Uiteraard dient het bereik van deze verordening te worden begrensd. Om het college voldoende in staat te stellen in het individuele geval maatwerk te kunnen leveren zijn de aangebrachte begrenzingen veelal van algemenere aard.

Artikel 3 – Begrenzing

Een voorziening wordt slechts verstrekt indien:

  • a.

    de aanvrager woonachtig is in de gemeente Oosterhout

  • b.

    deze in overwegende mate op het individu is gericht;

  • c.

    deze langdurig noodzakelijk is, met uitzondering van hulp bij het huishouden;

  • d.

    deze volgens objectieve maatstaven als de goedkoopst compenserende voorziening kan worden aangemerkt. De voorkeur van de aanvrager voor een duurdere compenserende voorziening wordt slechts gehonoreerd indien deze de meerkosten voor eigen rekening neemt;

  • e.

    deze voor de aanvrager niet als algemeen gebruikelijk kan worden aangemerkt;

  • f.

    er op grond van enige andere wettelijke regeling geen aanspraak op de voorziening bestaat.

Met het onderzoek naar de beperkingen en de te verstrekken voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning wordt beoogd de individuele burger in staat te stellen:

  • a.

    een huishouden te voeren;

  • b.

    zich te verplaatsen in en om de woning;

  • c.

    zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel; en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

  • d.

    De te verstrekken voorzieningen dienen te resulteren in zelfredzaamheid en normale deelname aan de maatschappij van de betrokken persoon met beperkingen.

Artikel 4 – Soorten van individuele voorzieningen / voorwaarden

  • 1.

    Voor zover de inzet van individuele voorzieningen noodzakelijk is om de beperkingen in zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie op te heffen, dan wel in aanvaardbare mate te verminderen zullen deze worden aangeboden.

  • 2.

    Een individuele voorziening wordt verstrekt in natura, in de vorm van een persoons-gebonden budget dan wel een financiële tegemoetkoming.

Personen die aanspraak hebben op een individuele voorziening moeten kunnen kiezen tussen het ontvangen van een voorziening in natura of van een geldbedrag. Dit bedrag kan de persoon in kwestie besteden aan een in de toekenningsbeschikking vastgelegd tevoren bepaald doel of activiteit. Als er tegen verstrekking van een dergelijk persoonsgebonden budget overwegende bezwaren bestaan behoeft het college belanghebbende de keuzemogelijkheid niet te geven.

In het geval dat de voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verstrekt dient de belanghebbende de wijze van besteding achteraf aan het college te verantwoorden.

Artikel 5 – Keuzevrijheid

  • 1.

    De persoon met beperkingen kan in plaats van een individuele voorziening in natura, behoudens bij de deelnemerspas voor collectief vervoer, kiezen voor een persoonsgebonden budget.

  • 2.

    Het college kan slechts op grond van overwegende bezwaren in een individuele situatie deze keuzemogelijkheid niet aanbieden.

  • 3.

    De hoogte van het persoonsgebonden budget moet belanghebbende in staat stellen een voorziening in te kopen die vergelijkbaar is met de voorziening in natura.

De eigen verantwoordelijkheid van de burger betekent hier onder meer dat deze er zoveel mogelijk zelf voor dient te zorgen dat hij kan blijven deelnemen aan onze samenleving, dus kan blijven meedoen. Hiertoe moet hij een beroep doen op zijn eigen sociaal netwerk en de aanwezige algemene voorzieningen. In het geval dat deze mogelijkheden tot onvoldoende resultaat leiden, moet het college individuele voorzieningen inzetten. Maar ook dan houdt de eigen verantwoordelijkheid van de burger uiteraard niet op. Om deze te benadrukken is gekozen voor het hanteren van een beperkte eigenbijdrageregeling. De hoogte van een eigen bijdrage, of eigen aandeel bij financiële tegemoetkomingen, mag daarbij het wettelijk vastgestelde inkomensafhankelijke maximum in geen geval te boven gaan. Ook indien meerdere individuele voorzieningen verstrekt worden mag het geheel van de op te leggen eigen bijdragen dit wettelijk maximum niet overschrijden. Zodra in de vastgestelde termijn dit maximum is bereikt is er in de verdere loop van die termijn geen ruimte meer voor nog meer eigen bijdragen.

Eén van de voorwaarden die gesteld kan worden om voor een individuele voorziening in aanmerking te komen is de inkomensgrens. Het hanteren van een inkomensgrens betekent dat bepaalde voorzieningen niet worden verstrekt aan belanghebbenden met een inkomen boven een tevoren vastgestelde hoogte. Personen met een inkomen boven de inkomensgrens worden in staat geacht zelf de voorziening volledig te kunnen betalen. De voorziening krijgt daardoor voor deze personen een algemeen gebruikelijk karakter. In Oosterhout vormt het gebruik van de deeltaxi de enige voorziening waarbij het recht op de voorziening afhankelijk is van de inkomensgrens. De hoogte van deze inkomensgrens wordt bepaald op 1 ½ x 120% van het verzamelinkomen op het sociaal minimum.

Aangezien ook het in rekening te brengen eigen aandeel onder de werking van artikel 4.1, lid 1 Bmo valt, geldt het aldus berekende maximum bedrag voor de eigen bijdrage (Wmo en AWBZ!) als het eigen aandeel. Anticumulatie dus.

Voor cliënten met meerdere voorzieningen pakt dit systeem, zeker in vergelijking met dat onder de Wvg, voordelig uit. Daar komt nog bij de eigen bijdrage en het eigen aandeel in het kader van de Wmo in rangorde voor gaan op de extramurale eigen bijdrage van de AWBZ. Dit kan betekenen dat een eventuele gemeentelijke verlaging van het maximum bedrag aan eigen bijdrage/aandeel op haar beurt door een eigen bijdrage AWBZ weer ongedaan wordt gemaakt. Voor de burger betekent e.e.a. dan geen financieel voordeel, terwijl het voor de gemeente slechts een financieel nadeel zou opleveren.

Artikel 6 – Inkomensgrens / eigen bijdrage / eigen aandeel

  • 1.

    Het recht op een deelnemerspas voor het collectief vervoer ontstaat slechts voor zover het inkomen van de aanvrager, en ingeval van een echtgenoot/partner hun gezamenlijke inkomen, de door ons vastgestelde inkomensgrens niet overschrijdt.

  • 2.

    De in het eerste lid genoemde inkomensgrens wordt vastgesteld op 1½ x het norminkomen, zoals neergelegd in de artikelen 4.1 en 4.2 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning.

  • 3.

    Voor alle overige individuele voorzieningen in natura of het daarvoor in de plaats tredend persoonsgebonden budget wordt een inkomensafhankelijke eigen bijdrage opgelegd.

  • 4.

    Op alle individuele voorzieningen in de vorm van een financiële tegemoetkoming wordt een inkomensafhankelijk eigen aandeel in mindering gebracht.

  • 5.

    In afwijking van het gestelde in het vierde lid wordt er bij financiële tegemoetkomingen voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in en aan de woning slechts bij de aanvrager, die tevens eigenaar is van de aan te passen woning, een eigen aandeel in mindering gebracht.

  • 6.

    De hoogte van de eigen bijdrage respectievelijk eigen aandeel wordt vastgesteld op de maximale bedragen op basis van de in artikel 4.1 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning voorgeschreven systematiek en geldt voor alle hierin benoemde doelgroepen.

  • 7.1

    a. Bij voorzieningen in natura of het daarvoor in de plaats tredend persoonsgebonden budget wordt gedurende maximaal 39 perioden van 4 weken een eigen bijdrage opgelegd.

  • b. Bij vervanging van een onder a. bedoelde voorziening door eenzelfde voorziening wordt, indien de maximale periode reeds is geëffectueerd, niet opnieuw een eigen bijdrage opgelegd, omdat er in dat geval sprake is van een en dezelfde voorziening.

  • 7.2

    Bij voorzieningen in de vorm van een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning wordt aan de aanvrager, die tevens eigenaar is van de aan te passen woning, gedurende maximaal 39 perioden van 4 weken een eigen aandeel in rekening gebracht.

  • 8.1

    Bij voorzieningen in natura of het daarvoor in de plaats tredend persoonsgebonden budget ten behoeve van kinderen jonger dan 18 jaar wordt ook van de ouders géén eigen bijdrage verlangd.

  • 8.2

    Met inachtneming van lid 5 wordt bij een ingrijpende bouwkundige of woontechnische ingreep aan de woning ten behoeve van kinderen jonger dan 18 jaar een, van het inkomen van de ouders afhankelijk, eigen aandeel op de financiële tegemoetkoming in mindering gebracht.

Aan verstrekking van individuele voorzieningen wordt door het college nadere voorwaarden verbonden. Deze voorwaarden worden in de beschikking opgenomen. In het geval dat belanghebbende niet (meer) aan de gestelde voorwaarden voldoet kan het college tot intrekking van de voorziening besluiten. Ook niet gebruik van een in natura verstrekte voorziening kan tot intrekking leiden.

Artikel 7 – Intrekking van een voorziening

Het college kan een besluit tot verlening van een voorziening geheel of gedeeltelijk intrekken, indien:

  • a.

    niet is voldaan aan één of meer voorwaarden gesteld bij het besluit tot verlening;

  • b.

    dit besluit is genomen op onjuiste gegevens, en er op grond van de juiste gegevens anders zou zijn besloten;

  • c.

    blijkt dat de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de aangewezen voorziening;

  • d.

    achteraf blijkt dat een aanspraak op grond van een andere wettelijke regeling te gelde wordt of kan worden gemaakt.

  • e.

    achteraf blijkt van een structureel niet-gebruik van de verstrekte voorziening in natura.

De Wet maatschappelijke ondersteuning zelf bevat geen bepalingen over terugvordering van verstrekte voorzieningen. Daarom wordt deze mogelijkheid in de verordening opgenomen.

Artikel 8 – Terugvordering

Indien en voor zover het college achteraf van oordeel is dat een voorziening geheel of ten dele onverschuldigd is verstrekt kan zij tot terugvordering besluiten.

Daar in deze verordening ‘slechts’ de hoofdlijnen zijn vastgelegd, is het aan het college om ten aanzien van de verstrekking van de vereiste individuele voorzieningen nadere regels te stellen.

Deze regels dienen te passen binnen de door de verordening gestelde uitgangspunten.

Artikel 9 – Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Het college stelt ter uitwerking van deze verordening in het Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Oosterhout nadere regels vast. Voordat het college het Uitvoeringsbesluitvaststelt, kan de gemeenteraad zich hierover in een reguliere raadsvergadering uitspreken.

  • 2.

    Deze regels hebben in ieder geval betrekking op het te verrichten onderzoek, de wijze waarop individuele voorzieningen kunnen worden verstrekt, het vaststellen van bedragen, de systematiek van verantwoording achteraf van verleende persoonsgebonden budgetten en terugvordering.

Artikel 10 – Relatie met Algemene wet bijzondere ziektekosten

Diegenen die zijn aangewezen op voorzieningen in het kader van de Algemene wet bijzondere ziektekosten worden in voorkomende gevallen door het college geïnformeerd en naar de juiste instanties doorverwezen.

Artikel 11 – Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de geldende bedragen gesteld in het op deze verordening berustend Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Oosterhout, verhogen of verlagen overeenkomstig de ontwikkelingen van de prijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Het gemeentelijk beleid dient periodiek geëvalueerd te worden. Dat beleid omvat zowel het algemene beleid, zoals door de gemeenteraad neergelegd in de verordening, als het uitvoeringsbeleid, dat onder de bevoegdheid van het college is neergelegd in beleidsregels. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft, bijvoorbeeld omdat het voorzieningenniveau te hoog of te laag blijkt te zijn, dient de evaluatie te leiden tot aanpassing van de verordening en/of van de beleidsregels.

Artikel 12 – Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per jaar samen met het Wmo-platform geëvalueerd. Indien aanleiding daartoe wordt deze verordening dan wel het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Oosterhout aangepast. Het college zendt hiertoe telkens na 1 jaar na de inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effectiviteit van de verordening in de praktijk.

Artikel 13 – Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 juli 2010.

Artikel 14 – Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als:

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2010 gemeente Oosterhout.

Artikel 15 – Intrekking oude verordening

De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Oosterhout wordt met ingang van 1 juli 2010 ingetrokken.