Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:
- 1.
“Weg”:
- a.
alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande
wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen
bruggen en duikers, die tot de wegen of paden behorende
bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en
als zodanig aangeduide parkeerterreinen;
- b.
de - al dan niet met enige beperking - voor het publiek
toegankelijke pleinen en open plaatsen, parken,
plantsoenen, speelweiden, bossen en andere
natuurterreinen, ijsvlakten en aanlegplaatsen voor
vaartuigen;
- c.
de voor het publiek toegankelijke stoepen, trappen,
portieken, gangen passages en galerijen, welke
uitsluitend tot voor bewoning in gebruik zijnde ruimten
toegang geven en niet afsluitbaar zijn;
- d.
andere voor het publiek toegankelijke, al dan niet
afsluitbare stoepen, trappen, portieken, gangen,
passages en galerijen; de afsluitbare alleen gedurende
de tijd dat zij niet door of vanwege degene die daartoe
naar burgerlijk recht bevoegd is, zijn afgesloten.
- 2.
“Rechthebbende”:
Een ieder die over enig goed enige zeggenschap heeft krachtens
een zakelijk of persoonlijk recht.
- 3.
“Reclame”:
elke vorm van openbare aanprijzing om de afzet van goederen of
diensten te bevorderen, overgebracht door middel van een
aanduiding, opschrift, aankondiging, mededeling, uitbeelding,
afbeelding, projectie of object of door het uitdelen of
verstrekken van goederen of diensten, voor zover dit vanaf een
openbare land-, water-, of spoorweg of vanaf een andere voor het
publiek toegankelijke plaats zichtbaar is en voor zover dit geen
betrekking heeft op de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in
artikel 7 van de Grondwet.
- 4.
“Reclamedrager”:
een voorwerp dat kennelijk bestemd is om reclame op aan te
brengen.
- 5.
“Gevelreclame”:
een plat tegen een bouwwerk of tegen een luifel aangebracht
verlicht, aangelicht of onverlicht voorwerp met reclame, of een
daarmee overeenkomend samenstel van elementen, zoals:
- a.
een bord met onderbrekingen dat de gevelindeling
volgt;
- b.
- c.
- d.
winkelwaren, voorwerpen, ook als zij geen afbeelding
zijn en/of opschriften bevatten, die kennelijk als
reclame op of aan een bouwwerk zijn aangebracht.
- 6.
“Uitsteekreclame”:
een op de gevel van een bouwwerk aangebracht verlicht,
aangelicht of onverlicht uitstekend voorwerp of een daarmee
overeenkomend samenstel van elementen.
- 7.
“Dakreclame”:
Verlichte of onverlichte voorwerpen met reclame, aangebracht in
goten of op daken van bouwwerken; hiertoe worden ook gerekend
beschilderingen van dakvlakken of daarmee vergelijkbare
reclamevormen.
- 8.
“Lichtreclame of de verlichte reclame”:
de reclame voorzien van en/of aangelicht door kunstlicht,
anders dan openbare verlichting.
- 9.
“Losse letters”:
verlichte of aangelichte opschriften waarbij er per letter of
symbool een aparte reclamedrager is toegepast en waarbij de
reclamedragers onderling niet met elkaar zijn verbonden.
- 10.
- 11.
- 12.
“Sandwichbord”:
twee evenwijdig of bijna evenwijdig aan elkaar geplaatste
borden, bevestigd om of aan een paal, mast, boom of bevestigd
om, aan of tegen straatmeubilair.
- 13.
“Driehoeksbord”:
een driekantig, vast afficheframe (A-formaat) om paal of mast
bevestigd, bedoeld voor affichering.
- 14.
“Vlag”:
een stuk doek in een bepaalde kleur, of verschillende op vaste
wijze geschikte kleuren, met of zonder beeltenis, gevoerd (aan
een lijn of stok) als zinnebeeld van een bedrijf, vereniging,
partij, natie of vergelijkbare instantie.
Een samenstel van een aantal kleine vlaggen als aandachtspunt
voor hotels en soortgelijke bedrijven, banieren en wimpels
worden hiermee gelijkgesteld.
- 15.
“Buitenreclame”:
de reclame in de stedelijke ruimte, waarbij de reclamedrager
niet is bevestigd aan een anderszins zelfstandig bouwwerk;
- 16.
“Voertuigen”:
alle rij- en voertuigen, met uitzondering van treinen, trams en
bussen.
- 17.
“Vaartuigen”:
alle vaartuigen, daaronder mede verstaan drijvende werktuigen,
alsmede woonschepen, glijboten en ponten.
- 18.
“Bouwwerk”:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of
ander materiaal, welke op de plaats van bestemming hetzij direct
of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of
indirecte steun vindt in of op de grond. Hulpconstructies ten
behoeve van de bouw van bouwwerken zijn in deze definitie
inbegrepen.
19. “Gebouw”:
elk bouwwerk dat een voor personen toegankelijke overdekte, geheel of
gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
- 20.
“Pand”:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat door één of meer
van voor naar achter doorlopende en van beneden tot boven
opgaande bouwmuren is gescheiden van de rest van het gebouw en
dat zelf niet meer is onderverdeeld door dergelijke
bouwmuren.
- 21.
Spandoek; gespannen doeken op, aan of boven de weg danwel op of
aan bouwwerken (waaronder begrepen bouwsteigers) voorzien van
een reclame-uiting;
Artikel 1.2 Werkingsgebied reclameverordening.
Deze verordening geldt in het gedeelte van de gemeente, waarvoor niet
geldt de provinciale “Verordening Bescherming Landschap en Natuur
Zuid-Holland”.
Artikel 1.3 Beslistermijn.
- 1.
Het college beslist op een aanvraag voor een vergunning binnen
acht weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.
- 2.
Het college kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken
verdagen.
Artikel 1.4 Te late indiening aanvraag.
- 1.
Indien een aanvraag voor een vergunning wordt ingediend minder
dan drie weken voor het tijdstip waarop de aanvrager de
vergunning nodig heeft, kan het college besluiten de aanvraag
niet in behandeling te nemen.
- 2.
Voor bepaalde, door het college bij openbare kennisgeving aan te
wijzen vergunningen kan de in het eerste lid genoemde termijn
worden verlengd tot ten hoogste acht weken.
Artikel 1.5 Voorschriften en beperkingen.
- 1.
Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of
ontheffing kunnen voorschriften of beperkingen worden verbonden.
Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot
bescherming van belangen in verband waarmee de vergunning is
vereist.
- 2.
Diegene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of
ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden
voorschriften en beperkingen na te komen.
Artikel 1.6 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing.
De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden.
Artikel 1.7 Intrekking of wijziging van de vergunning of ontheffing.
De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:
- a.
indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige
gegevens zijn verstrekt;
- b.
indien op grond van een verandering van omstandigheden of
inzichten opgetreden na het verlenen van een vergunning, moet
worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd
door de belangen ter bescherming waarvan de vergunning is
vereist;
- c.
indien de aan de vergunning verbonden voorschriften en
beperkingen niet zijn of worden nagekomen;
- d.
indien van de vergunning geen gebruik wordt gemaakt binnen een
daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een dergelijke
termijn, binnen een redelijke termijn;
- e.
indien de houder of zijn rechtverkrijgende dit verzoekt.
Artikel 1.8 Inzage vergunning of ontheffing.
De houder van een vergunning of ontheffing is verplicht deze op eerste
vordering van een algemeen opsporingsambtenaar of van een ambtenaar
belast met de zorg voor de naleving van een of meer bepalingen van deze
verordening ter inzage af te geven aan deze ambtenaar.
Hoofdstuk 2 Reclame op of aan bouwwerken.
Artikel 2.1 Reclameverbod op, aan of bij bouwwerken
- 1.
Het is de rechthebbende op, aan of bij een onroerende zaak
verboden deze zaak of een daarop aanwezige zaak te gebruiken of
het gebruik daarvan toe te laten voor het maken van reclame met
behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke
vorm dan ook, die vanaf de weg of vanaf een andere voor het
publiek toegankelijke plaats zichtbaar is
- 2.
Het in het eerste lid genoemde verbod geldt niet ten aanzien
van:
- a.
opschriften, aankondigingen en afbeeldingen in het
inwendige gedeelte van een onroerende zaak;
- b.
opschriften en aankondigingen op zuilen, borden, muren
of andere constructies, aangewezen door het bevoegde
bestuursorgaan;
- c.
opschriften en aankondigingen betrekking hebbend
op:
1e openbare verkoping, aanbiedingen ter
verkoop, verhuur of verpachting van een onroerende zaak,
voor zolang zij feitelijk betekenis hebben, en voorzover
deze zijn gelegen in het gebied dat is aangewezen als
beschermd stadsgezicht deze geen groter oppervlakte
hebben dan 0,5 m2 en buiten beschermd stadsgezicht 1
m2;;
2e naamborden mits deze opschriften en
aankondigingen gezamenlijk geen groter oppervlakte
hebben dan 0,5 m2 en geen van alle een grotere afmeting
in een richting hebben dan 1,00 meter en alle de
maximumdikte, gemeten loodrecht op de gevel, van 0,1
meter niet overschrijden en mits deze opschriften en
aankondigingen zijn aangebracht aan een onroerende
zaak;
- d.
opschriften en aankondigingen aan gebouwen en
inrichtingen van openbaar vervoer, indien deze zijn
aangebracht ten dienste van dat vervoer;
- e.
opschriften en aankondigingen, welke ter voldoening aan
een wettelijke verplichting, dan wel op grond van een
wettelijk toegekende bevoegdheid worden aangebracht mits
de in de wet genoemde minimummaten niet worden
overschreden, of, indien geen maten zijn vastgesteld,
deze gezamenlijk geen groter oppervlakte hebben dan 0,5
m2 en geen van alle een grotere afmeting in een richting
hebben dan 1,00 meter en mits deze opschriften en
aankondigingen zijn aangebracht op of aan een onroerende
zaak;
- f.
tijdelijke borden voorzien van opschriften aangebracht
op bouwterreinen, voorzover deze opschriften
rechtstreeks betrekking hebben op de op dat terrein in
uitvoering zijnde bouwwerkzaamheden;
- g.
reclame op of aan reclamedragers aan bouwwerken die
vallen onder de werkingssfeer van artikel 2.1, lid 1,
van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, danwel
reclame op of aan reclamedragers waarvan de gemeenteraad
met toepassing van artikel 12, lid 2, van de Woningwet
heeft bepaald dat daarvoor geen redelijke eisen van
welstand van toepassing zijn.
Artikel 2.2 Algemene eisen reclame op of aan bouwwerken.
Elke reclame op of aan een bouwwerk, genoemd in artikel 2.1, lid 2,
dient te voldoen aan de volgende eisen:
- a.
de reclame dient in relatie te staan met de activiteiten in, dan
wel het gebruik van de onroerende zaak;
- b.
de reclame mag geen overlast voor gebruikers van de in de
nabijheid gelegen onroerende zaak veroorzaken;
- c.
de reclame mag zich niet bevinden boven de rijbaan en een strook
van 30 cm daarnaast;
- d.
reclames in de vorm van bewegende reclame, lichtcouranten,
lichtreclame met veranderlijke of intermitterend licht en
lichtprikkabels zijn niet toegestaan;
- e.
de reclame mag niet in de vorm van een daglichtreflecterende
reclame worden aangebracht;
- f.
de onderzijde van de uitsteekreclame of vlag mag zich niet lager
dan 2,20 meter boven het straatpeil bevinden;
- g.
een uitsteekreclame of vlag mag niet worden aangebracht of
geplaatst op dusdanige wijze dat het uitzicht op de openbare
ruimte vanuit woningen in belangrijke mate wordt belemmerd.
Artikel 2.3 Bijzondere bepalingen
- 1.
het college is bevoegd nadere regels te stellen waaraan de
reclame moet voldoen.
- 2.
het college is bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde
in artikel 2.2.
Hoofdstuk 3 Overige reclame
Artikel 3.1 Reclame op of aan de weg.
Vervallen.
Artikel 3.2 Eisen aan reclameborden
Vervallen.
Artikel 3.3 Aanvraag vergunning reclameborden op of aan de weg.
Vervallen.
Artikel 3.4 Weigeringsgronden.
Vervallen.
Artikel 3.5 Reclameborden aan openbare verlichtingsmasten.
- 1.
Het is verboden om boven de weg reclame te maken door een
reclamebord aan te brengen aan openbare verlichtingsmasten.
- 2.
Het in het eerste lid omschreven verbod geldt niet voor door het
college aangewezen reclameborden op de daarbij aangewezen
wegen.
Artikel 3.6 Reclame door bewegwijzering.
- 1.
Het is verboden om aan of boven de weg reclame door
bewegwijzering aan te brengen of te plaatsen.
- 2.
Het in het eerste lid omschreven verbod geldt niet voor:
- a.
door het college aangewezen locaties en/of
gebieden;
- b.
bewegwijzering aangebracht door of namens een
gemeentelijk orgaan en/of de Koninklijke Nederlandse
Toeristenbond, ANWB.
Artikel 3.7 Reclame door spandoeken.
- 1.
Het is verboden om aan of boven de weg, reclame te maken door
een spandoek aan te brengen of te laten aanbrengen.
- 2.
Het in het eerste lid omschreven verbod geldt niet voor door het
college aangewezen locaties, mits schriftelijk kennisgeving is
gedaan van het aan te brengen spandoek aan het college en dit
college niet binnen 14 dagen na ontvangst van die kennisgeving
van enig bezwaar heeft doen blijken.
Artikel 3.8 Reclame op steigerdoeken
- 1.
Het is verboden om gespannen doeken op of aan bouwsteigers te
voorzien van een reclame-uiting.
- 2.
Dit verbod is niet van toepassing voorzover de reclame-uiting
wordt aangebracht op een bouwsteiger of daaraan gelijk te
stellen hulpconstructies die tengevolge van rechtens toegestane
(ver)bouw- of renovatieactiviteiten ter plaatse wordt
gebezigd.
Artikel 3.9 Reclame met rijdende voertuigen.
- 1.
Het is verboden op of aan de weg met rijdende voertuigen reclame
te maken.
- 2.
Dit verbod geldt niet voor het maken van reclame door middel van
rijdende voertuigen die, naar het oordeel van het college niet
uitsluitend of in hoofdzaak voor reclamedoeleinden zijn
ingericht op gebezigd.
Artikel 3.10 Parkeren van reclamevoertuigen.
- 1.
Het is verboden een voertuig dat is voorzien van reclame, op de
weg te parkeren met het kennelijke doel om daarmee reclame te
maken.
- 2.
Dit verbod geldt niet voor het maken van reclame door middel van
geparkeerde voertuigen die, naar het doordeel van het college
niet uitsluitend of in hoofdzaak voor reclamedoeleinden zijn
ingericht of gebezigd.
Artikel 3.11 Reclame met geluidstoestellen
1.Het is verboden op of aan de weg met rijdende of geparkeerde
voertuigen, of anderszins, met geluidstoestellen reclame te maken.
Artikel 3.12 Sampling- en/of reclamecampagne e.d.
- 1.
Het is verboden zonder vergunning van het college op of aan de
weg reclame te maken door, al dan niet met een voertuig, kraam,
tafel of enig ander middel, goederen aan te prijzen, te
verstrekken, aan te bieden om niet, uit te stallen of op andere
wijze reclame te maken voor deze goederen.
- 2.
Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan niet worden
verleend voor als zodanig door het college aangewezen wegen of
weggedeelten.
- 3.
Een vergunning als bedoeld in het eerste lid moet worden
geweigerd:
- a.
in het belang van de voorkoming of beperking van
overlast;
- b.
in het belang van de openbare orde;
- c.
in het belang van de verkeersveiligheid;
- d.
in het belang van de bescherming van het uiterlijk ten
aanzien van de omgeving.
Artikel 3.13 Aanvraag vergunning reclame- of samplingcampagne e.d.
- 1.
Bij de aanvraag moet worden overgelegd in tweevoud:
- a.
een beschrijving, aangevende de aard van de reclame- of
samplingcampagne, aantal en soort reclamevoertuigen of
andere middelen, bestemd voor het aanbrengen van de
reclame en soort produkten welke worden verstrekt;
- b.
een situatietekening op schaal met hierop aangegeven het
gebied waar de reclame- of samplingcampagne wordt
ontplooid, gebaseerd op door of namens het college
aangegeven kaartmateriaal;
Artikel 3.14 bijzondere bepalingen
- 1.
Het college is bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde
in artikel 3.5, 3.6, 3.7, 3.8, 3.9 en 3.10;
- 2.
Het college kan - gehoord de commissie voor Welstand en
Monumenten en de desbetreffende raadscommissie - delen van de
gemeente aanwijzen waar hoofdstuk 3 geheel of gedeeltelijk niet
van toepassing is;
- 3.
Het college kan, ter voorkoming van ontsiering en/of ter
bescherming van belangen van derden, besluiten dat in een
gedeelte van de stad geen reclame – waaronder begrepen een nader
bepaalde soort reclame - of een bepaalde maximum hoeveelheid
reclame wordt toegestaan.
- 4.
Het college is bevoegd nadere regels te stellen waaraan de
reclame moet voldoen.
Hoofdstuk 4 Straf-, overgangs- en slotbepalingen.
Artikel 4.1 Strafbepalingen.
Overtreding van de in deze verordening opgenomen artikelen en de
krachtens deze artikelen gegeven voorschriften en beperkingen worden
gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of ten hoogste een
geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met
openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.
Artikel 4.2 Handhaving door toezichthouders en/of opsporingsambtenaren.
- 1.
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of
krachtens deze verordening zijn belast:
- a.
de personen werkzaam in de functie van Controleur
Openbare Ruimte van de Sector Toezicht Openbare
Ruimte;
- b.
de personen werkzaam in de functie van inspecteur
buitendienst van de sector Bouwen en Milieu;
- 2.
Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij
of krachtens deze verordening belast de bij besluit van
burgemeester en wethouders dan wel de burgemeester aan te wijzen
personen
Artikel 4.3 Het binnentreden in woningen, andere gebouwen en terreinen.
Het is verband met de handhaving van het bepaalde in deze verordening
noodzakelijk geachte binnentreden van al dan niet afgesloten terreinen,
ruimten en gebouwen, alsmede woningen, geschiedt met inachtneming van de
Algemene wet op het binnentreden (Wet van 22 juni 1994, Stb. 572).
Artikel 4.4 overgangsbepaling
- 1.
vergunningen, voorschriften, beperkingen en ontheffingen – hoe
ook genaamd – verleend krachtens de Reclameverordening voor
Delft 2000 blijven, voorzover het gebod of verbod waarop zij
betrekking heeft ook vervat is in deze verordening, van kracht
tot de termijn waarvoor zij werden verleend is verstreken of
totdat zij worden ingetrokken.
- 2.
indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze
verordening een aanvraag om ontheffing of vergunning op grond
van de Reclameverordening voor Delft 2000 is ingediend en alsdan
nog niet op de aanvraag is beslist, wordt hierop op grond van
overeenkomstige bepalingen van de onderhavige verordening
beslist.
Artikel 4.5 citeertitel
Deze verordening kan worden aangehaald als Reclameverordening 2005
Artikel 4.6 Inwerkingtreding.
Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2005.